OMffiRWIJSRAAD. Bericht op schrijven van.,...: i 13. ff ebruari 1930»Nr.436» Af d.h.o» Betreffende: eer-s-toexes.--vo-or de moderne...talen aim de Ri jksuniversi t ei t en# 'S-GRAVENHAGE, mjttbbjçgassamigqi Stat jtfart 125. 19S.Q bij het antwoord dagteekening Immer van dit schrijven te vermelden. In verband met den aandrang van verschillende zijden» o.a. in het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer der Staten Genex-aal Hoofdstuk VI der Rijksbegrooting voor het dienst«jaar 1930, uitgeoefend tot het treffen van eene betere regeling van het onderwijs in de moderne talen aan de Rijksuniversiteiten te Leiden en te Utrecht, vraagt üwe Excellentie bij het aan den kant vermeld schrijven het advies van de Eerste Afdeeling van den Onderwijsraad over de vraag» w of in hoeverre verruiming van de gelegenheid om van Rijkswege aan de Rijksuniversiteiten te Leiden en te Utrecht onderwijs te ontvangen in de moderne talen met eene doelmatige verdeeüng der onderwij s vakken over de drie vereenigbaar is» M Rijksuniversiteiten Het valt ds Afdeeling niet moeilijk deze vraag te beantwoorden, aangezien zij nog geheel staat op het standpunt, ingenomen in het raoport van 30 April 1924 No.1750 A betreffende de distributie van leerstoelen over de Universiteiten» In 3 van het bij dat rapport gevoegd plan voor eene rolverdeeling tusschen de faculteiten van letteren en wijsbegeerte aan de Rijksuniverjfiteiten, AAN Zi j ne Sxc ellen t ie den Mini s t ervan..qnd erwi js.* uns ten en....wetens chapp en tn schreef de Afdeeling om- -trent- te».s-gravenhage» L3-8243-'28
J*~- 2. trent de moderne talen het navolgende: "Een eenigermate volledige vertegenwoordiging van de studie der moderne talen heeft op dit oogenblik, behalve Amsterdam, alleen Groningen* De Afdeeling acht de bestendiging daarvan billijk en gewenscht, in dien zin, dat van de drie Rijksuniversiteiten Groningen ook in de toekomst aangewezen blijve voor het onderwijs in de Germaansche en Romaansche filologie in zijn vollen omgang» Dit sluit niet uit, dat ook in Leiden en Utrecht de gelegenheid moet bestaan om zich langs wetenschappelijken weg voor het leeraarsambt in Fransen, Duitsch en engelsen te bekwamen; de buitengewone beteekenis der levende vreemde talen in de gebruikelijke beperking voor ons volk en de rol, die zij spelen bij ons voorbereidend hooger onderwijs, zullen deze studiën dus moeten doen rangschikken onder die, welke aan alle faculteiten moeten zijn gerepresenteerd, doch niet overal in gelijken omvang of met dezelfde specialiseering"» De Afdeeling was en is nog van meening, dat niet alleen in Groningen, maar ook in Leiden en Utrecht de gelegenheid moet bestaan om het candidaats-en het doctoraal examen in Fransen* Duitsch en Engelsen af te leggen» Ook te Leiden en te Utrecht zouden dus ojg den duur voor ieder van deze talen aangesteld moeten worden een hoogleeraar, een lector en een assistent, al zoude een aanvang gemaakt kunnen worden op meer bescheiden voet, In een artikel van Prof»Dr»J»Huizinga in"de Gids(92e Jaargang,IV deel, blz.259 v.v»), getiteld "Belachelijke Achterstand 11» wordt berekend, dat de kosten aan salarissen» bij een bezetting der moderne talen, als hier aangegeven, in totaal voor beide Rijksuniversiteiten samen f 99.000,- zouden bedragen, hetgeen gelijk staat met collegegelden van 319 studenten, examengelden buiten beschouwing gelaten«neemt men in aanmerking, dat aan de "school voor taal-en letterkunde te 's-gravenhage in den cursus 1928-1929 waren ingeschreven 224 leerlingen, waarvan 116 zich bekwaamden voor een akte B(M»0») schrijft, dat, zooals Prof.Huizinga in het zooeven genoemde Gidsartikel "beide Universiteiten in dit opzicht een buitengewoon gunstig achterland hebben«d e natuurlijke voedingsbod on der Leidsehe Universiteit omvat zoowel den Haag als Rotterdam met een gezamenlijke in eene der moderne talen, dan schijnt juist, zeker wat Leiden betreft, -bevolking- te
3. bevolking van meer dan een millioen; Utrecht trekt het gansene Oosten en Zuiuen»" Wat Utrecht betreft, bewijzen de ingestelde bijzondere leerstoelen voor moderne talen althans dit, dat ook daar behoefte bestaat! aan een gelegenheid tot de studie in deze talen. "Als ooit" zegt Prof.Huizinga "professoraten, in letterlijken zin, hun geld opbrengen, dan zullen het deze zijn"! Wat echter betreft de specialiseering van de studie der moderne filologie, derhalve allereerst de vorming van romanisten en germanisten, meende en meent de Afdeeling nog, dat deze uitbouw, althans in afzienbaren tijd, niet aan alle drie Universiteiten kan plaats hebben. In 4 van haar rapport schreef zij hieromtrent! "De Groningsche Universiteit mag aanspraak maken op het historisch recht, dezen te behouden; naast Amsterdam zal zij dus de aangewezen Universiteit moeten blijven voor germanisten en romanisten. Haar zullen dus ook eventueel op te richten professoraten of lectoraten voor andere Romaansche talen(italiaansch, Spaansch) en voor de moderne Skandinavische talen toegewezen moeten worden. Het zal daarnaast echter noodig zijn, zooals in 3 is betoogd, dat leeraren voor Fransen, Duitsch en Engelsen ook te L e iden en te Utrecht hun opleiding kunnen ontvangen en examens kunnen afleggen» Dit kan zonder al te zware eischen aan de schatkist geschieden, wanneer beide Universiteiten zich daartoe vereenigen. Zoo zouden b.v. en te L e iden èn te Utrecht een buitengewoon hoogleeraar of een lector voor het Kngelsch kunnen worden benoemd, de een meer bepaaldelijk voor het taalkundig, de ander voor het letterkundig gedeelte. Er zijn echter ook andere verdeelingen denkbaar«het onderwijs van beide docenten zoude zoowel aan de L e idsche als aan de Utrechtsche studenten ten goede kunnen komen. Voor Fransch en Duitsch geldt hetzelfde» Daarbij mag niet over het hoofd worden gezien» -dat de Oudjffieimaansche ta&en en het Latijn aan alle Universiteiten vertegenwoordigd zijn»" De Afdeeling meent de door Uwe Excellentie gestelde vraag derhalve als volgt in*t kort te kunnen beantwoorden«gelegenheid tot volledige vorming van germanisten en romanisten aan slechts ééne universiteit (Groningen)» naast gelegenheid om het -eandidaats«en het doctoraalexamen in de drie moderne talen ook aan de beide andere Rijksuniversiteiten af te leggen* is niet alleen vereenigabaar met, maar steunt geheel op het in 1924 ingediende plan tot rolverdeeling» -Het-
4» Het zij de Afdeeling veroorloofd» naar aanleiding van de door Uwe "Excellentie gestelde vraag, de navolgende opmerking te maken* Na een langdurig en zorgvuldig overleg tusschen de Eerste Afdeeling en de faculteiten der Rijksuniversiteiten(van Maart 1920 tot April 1924) t konden op 30 April 1924 de voorstellen in zake eene doelmatige verdeeling der leerstoelen over de Rijksuniversiteiten aan aen toenmaligen Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen worden aangeboden» De Staatscommissie voor het Hooger Onderwijs» ingesteld bij Koninklijk besluit van 24 Februari 1923, No.8, heeft in haar rapport van 21 Juni 1924(Zie 13) naar deze voorstellen verwezen en ze als Bijlage V aan haar rapport toegevoegd. De voorstellen zijn vervolgens toegezonden aan Curatoren der Rijksuniversiteiten en hebben begin 1925 een onderwerp van bespreking uitgemaakt in de Faculteits-en Senaatsvergaderingen dier Universiteiten; de Curatorencolleges te Leiden» Utrecht en Groningen hebben, ingevolge verzoek van den toenmaligen Minister, onderscheidenlijk 30 April 1925, 12 Maart 1925 en 9 Mei 1925 hun zienswijze omtrent de plannen tot rolverdeeling ter kennis van dien Bewindsman gebracht. Zooals is gebleken uit de meermalen in de Staten-Generaal gestelde vragen» zoomede uit tijdschriftartikelen(gewezen^moge worden op een Gids-artikel van Prof»Huizingafr, Jaargang 1929 'olz»426 v.vj is nooit komen vast te staan, dat de ingediende voorstellen inderdaad door de Begeering zijn aanvaard en de üegeering daaraan wenscht vast te houden» Ook hetgeen te dien aanzien is medegedeeld op blz»ll, tweede alines van de Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, ingezonden bij' brief van 6 December 1929, (Rijksbegrooting voor het Dienstjaar 1929, Hoofdstuk Vl), laat ruimte voor twijfel, of het plan tot rolverdeeling is aanvaard. Mocht dit inderdaad het geval zij^-en de Afdeeling sou het op prijs stellen hieromtrent nader door Uwe Excellentie te worden ingelicht- dan ware het, haar de meening der Afdeeling -gewen seht-
5» gewenscht» dat hiervan ook duidelijk naar buiten werd blijk gegeven, opdat de ten deze bestaande twijfel wordetf weggenomen» Namens de Afdeeling voornoemd* /W//tf tifa*****»voorzitter»,secretaris«(