BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE STUDIEJAAR 1 Pagina 1
BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE VERSIE 1:4 De heipalen onder uw kunst studie COLLEGE 005 Perspectief BY ADRIAN POKE BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE STUDIEJAAR 1 Pagina 2
BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE STUDIEJAAR 1 Pagina 3
INHOUD: COLLEGE 5 5:0 Onze plaats in de ruimte 5:1 De straat 5:2 Perspectief 24 5:3 Hulpconstructies MASTERCLASS OEFENING 04 14 OEFENING 05 15 OEFENING 06 16 OEFENING 07 17 SAMENVATTING 21 EXTRA S M.B.T. DIT COLLEGE: Masterclass: Masterclass: Masterclass: Lezing: Doedelen met Vincent van Gogh Lezing: Doedelen met Rembrandt Lezing: Doedelen met Toulouse Lautrec Kunstbeschouwing: Kunstfilosofie: Kunstgeschiedenis: BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE STUDIEJAAR 1 Pagina 4
5:0 ONZE PLAATS IN DE RUIMTE We weten dus dat, naarmate iemand verder van ons verwijderd is, deze kleiner lijkt. Als we daarbij nog weten, dat de mens ongeveer even groot lijkt, als hij zich evenwijdig aan de grondlijn beweegt, ==> dan hebben we nu de sleutel voor de z.g. WIJKENDE SCHAAL. Deze stelt ons in staat op elk punt van onze tekening de juiste grootte van een mens, op wat dan ook, te bepalen ==> als we de menshoogte en de plaats van de horizon weten, kunnen we op x een boom van ± 7 meter tekenen (4 x de menshoogte). Omgekeerd: als we weten waar de horizon ligt en we weten dat de boom ± 7 meter hoog is, kunnen we de menshoogte in y bepalen. BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE STUDIEJAAR 1 Pagina 5
Iets moeilijker wordt het, om voorwerpen die op regelmatige afstanden van elkaar tekenen, zoals palen. > Dit kan, als de horizonhoogte bekend is, als volgt langs constructieve weg bereikt worden: Teken de eerste paal en de wijkrichting voor de reeks Geef de afstand tot de eerstvolgende paal aan en bepaal de hoogtetrek nu vanaf de grondlijn een lijn door het punt, waar de tweede paal op de grond staat tot aan de horizon (WP)Verschuif de eerste paal zodanig (evenwijdig aan de grondlijn), dat de voet de wijklijn naar WP kruist Door de paal nu steeds evenwijdig aan de grondlijn en daarna weer diagonaal in de richting van WP te verschuiven, is het mogelijk om gelijke tussenruimten perspectievisch juist weer te geven. Om te zorgen dat degene, die onze tekening bekijkt zich gemakkelijk in de door ons getekende ruimte kan orienteren, moeten we op het volgende letten: 1. De hoogte van de horizon geeft aan hoe hoog ons standpunt is 2. De plaats van de vluchtpunten op papier bepaalt de observatieplaats van de tekenaar in het algemeen (gaat niet altijd op). 3. Wanneer we een voorwerp tekenen, waarvan de afmetingen algemeen bekend zijn, geeft zijn afmeting op de tekening aan of de ruimte groot, normaal of klein is. Opgave Ga naar buiten en zoek plekjes waarbij de hiervoor beschreven situaties goed waar te nemen zijn. > schets met siberisch krijt op kladpapier (onbedrukt krantenpapier). BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE STUDIEJAAR 1 Pagina 6
5:1 DE STRAAT Enkele belangrijke regels, die we eigenlijk in het voorgaande al hebben besproken zijn: 1. Ruimte vanaf het observatiepunt tot aan de horizon is bij een vlak landschap en een stahoogte van ± 1,75 meter tussen de 4 en 5 kilometer (kijkafstand). 2. Alle horizontaal wijkende lijnen die evenwijdig aan elkaar lopen, od ze nu in een horizontaal of een verticaal vlak liggen, hebben hetzelfde vluchtpunt in rechte lijnen. 3. Alle horizontaal wijkende lijnen die evenwijdig aan elkaar lopen, maar in een andere richting wijkend vlak liggen hebben een ander vluchtpunt. 4. Lijnen, evenwijdig aan het beedvlak kennen geen vluchtpunt. Opmerking: deze regels zijn wiskundig niet helemaal waar: perspectief is te berekenen met derde graads vergelijkingen, maar voor betrekkelijk kleine objecten als een straattafereel zijn de afwijkingen te verwaarlozen (anders is dit bijvoorbeeld met een brug van een kilometer lengte). BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE STUDIEJAAR 1 Pagina 7
Opgave Ontwerp zelf een straat. Voor details zonodig buiten een schets maken en thuis verwerken. - papierformaat: ± 30 x 45 - zwart en grijs krijt. Zie voorbeeld 36. Alle horizontaal wijkende lijnen, welke in werkelijkheid evenwijdig lopen, maar in een andere richting wijkend vlak liggen hebben ook een ander verdwijnpunt. Dit hebben we al geconstateerd in regel 3 van deze paragraaf (zie bovenste tekening, nr. 3). We willen je in het onderstaande het effect hiervan aantonen bij een huis. noot: hoe zou het er uit zien als de deur haaks open staat? Op grond van de 4 hoofdregels zijn we dus kennelijk in staat om ook veel ingewikkelder zaken, zoals een krom steegje perspectivisch redelijk weer te geven. Immers, de uitersten zijn: 1. evenwijdige lijnen, haaks op het beeldvlak, gaan naar het vluchtpunt - V0 2. evenwijdige lijnen, evenwijdig aan het beeldvlak, blijven evenwijdig aan het beeldvlak. Hieraan kan je met enige fantasie nog een héél belangrijke regel aan toevoegen 3. - is de hoek van het te tekenen vlak met het beeldvlak kleiner dan 90, dan ligt het verdwijnpunt links van het vluchtpunt V0. - is de hoek van het te tekenen vlak met het beeldvlak groter dan 90, dan ligt het verdwijnpunt rechts van het vluchtpunt V0. We gaan dit nu eens uitproberen met een naar rechts buigend straatje. BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE STUDIEJAAR 1 Pagina 8
5:2 HET PERSPECTIEF In al het voorgaande hebben we gewerkt met perspectief, zonder nou precies te weten hoe dat gaat. Tekenen van perspectief is eigenlijk wiskunde toepassen, namelijk: beschrijvende meetkunde. Het is niet de bedoeling om de diepere roerselen hiervan aan u bij te brengen, maar alleen een toepassing hiervan en dan nog vrij oppervlakkig te behandelen om wat meer inzicht te krijgen. Verschillen tussen zien en perspectief tekenen 1. je kijkt met twee ogen en ziet dus diepte 2. de mens kijkt actief, dat wil zeggen: - je loopt en beweegt - je hoofd en ogen gaan heen en weer, ofwel: o je neemt veel verschillende fragmenten op en vertaalt dat naar één totaalbeeld, terwijl een perspectieftekening maar één van die fragmenten is. 3. vorm van het projectievlak: - het oog is een bol - je tafereel is een plat vlak. het oog neemt een gelijke maat steeds kleiner waar, naarmate hij zich verder van het oog af bevindt; projectie op het platte BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE STUDIEJAAR 1 Pagina 9
vlak blijft gelijk, dus op de tekening komt meer vertekening voor dan het oog registreert. Deze vertekening is in het horizontale vlak hinderlijker dan in het verticale vlak. In de praktijk is men gekomen tot de volgende halve gezichtshoeken: horizontaal = maximaal 30 verticaal = maximaal 45. Ten slotte nog enkele verschillen Eerder is gezegd dat verticale lijnen verticaal blijven. > Dit is eigenlijk niet waar. Als je bij een hoog gebouw naar boven kijkt, zie je de verticale lijnen iets naar elkaar toekomen, net als je gezien hebt bij horizontale lijnen, die naar één vluchtpunt gaan. Als je dit echter zo tekent, wordt dat door het oog als niet aangenaam ervaren (eigenlijk door de hersenen). > dit fenomen wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de dominante rol van de zwaartekracht, die ons verticalen als verticaal wil laten zien. Zo accepteren onze hersenen ook geen rechte lijn die zich als een gebogen lijn aftekent (een brug onder een bepaalde hoek). Om een indruk te krijgen wat er nu eigenlijk met het perspectief gebeurt, wordt dat hier links in twee eenvoudige voorbeelden weergegeven. Waar we het eerder er steeds over hadden, dat de lijnen in vlakken naar vluchtpunten gaan, kan je in voorbeeld 44 zien, hoe dat gebeurt. Voor het maken van buitenschetsen heb je de constructiemethode niet direct nodig, maar het is wel fijn om te weten, waarom bepaalde dingen er uit zien zoals ze er uit zien. Op de twee onderstaande tekeningen wordt aangegeven hoe je een perspectieftekening van een huis kan maken. Voorbeeld 44 BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE STUDIEJAAR 1 Pagina 10
5:3 Hulpconstructies Als je de schetsjes uit de vorige paragraaf goed bekijkt, dan kom je tot de conclusie, dat meestal één van de vluchtpunten zo ver weg ligt, dat hij buiten je tekenpapier of zelfs buiten het tafelblad valt. Er zijn twee methoden: hulpdiagonaal omsluitende hulpfiguur. Vluchtpunt V2 buiten tekening (zie voorbeeld 47) - trek diagonaal AC > C kan nu bepaald worden. V2 valt buiten de figuur (zie voorbeeld 48): voorbeeld 47 maak een rechthoekige figuur om je te tekenen figuur zorg dat deze figuur (liefst) - evenwijdig aan tafereel - een zijde samenvallend met tafereel bovendien moeten de hoekpunten van je te tekenen figuur je hulpfiguur raken nieuwe vluchtpunt is VH > Met behulp van oogstralen OA, OB, OC en OD worden nu A, B, C en D bepaald. BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE STUDIEJAAR 1 Pagina 11
Indelen van vlakken met hulpconstructiesvlak middendoor delen > wordt heel eenvoudig gevonden door het snijpunt S van de diagonalen AB en CD. deel vlak in een gelijk aantal stukkenweer een diagonaal trekken AC op de verticale lijn BC gelijke delen uitzetten met hulplijnen naar vluchtpunt krijg je snijpunten S1, S2 etc. op de diagonaal > met loodlijnen op grondvlak AB is AB in gelijke delen gedeeld. Met zichzelf verlengen van een vlak.bepaal het midden van BD (M1) trek AM1 tot hij CV in F snijdt > loodlijn uit F op de horizon tot hij AV in E snijdt AB is even groot als BE CD is even groot als DF. voorbeeld 48 Lijnperspectief is een methode om de diepte zoals die wordt gezien in werkelijkheid weer te geven op het platte vlak, in een schilderij bijvoorbeeld. Op een foto is lijnperspectief echter ook te herkennen. De renaissanceschilder en -architect Hans Vredeman de Vries heeft veel invloed gehad op Hollandse schilders die lijnperspectief gebruikten, zoals Saenredam met zijn kerkinterieuren, en Pieter de Hoogh met zijn vloertegels. Bij de lijnperspectief speelt de horizon een grote rol. Op de horizon liggen namelijk verdwijnpunten (ook vluchtpunten genoemd) van horizontale lijnen. Evenwijdige horizontale lijnen in een landschap komen, als ze tot in de verste verte worden doorgetrokken, bij elkaar in een verdwijnpunt op de horizon. Zo zijn in onderstaande figuur de kanten van de weg, de bovenkant en de onderkant van de gebouwen langs de weg allemaal evenwijdig aan elkaar. Worden hierlangs denkbeeldige lijnen getrokken, dan komen deze samen in een verdwijnpunt op de horizon. BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE STUDIEJAAR 1 Pagina 12
Vaak zijn er in een afbeelding meerdere evenwijdige lijnen in verschillende richtingen. Dan zijn er dus meer verdwijnpunten. In de figuur hieronder zijn er twee verdwijnpunten. Soms gebruikt een tekenaar voor de evenwijdige lijnen die omhoog gaan ook een verdwijnpunt. Dit kan een sterk effect veroorzaken voor de suggestie van flatgebouwen bijvoorbeeld. De tekenaar bedenkt dan waar het vluchtpunt, hoog in de lucht, zou liggen. Hieronder daarvan een voorbeeld. Dit voorbeeld laat tevens het gevaar zien van te dicht bij elkaar gelegen verdwijnpunten. Dan wordt de perspectivische vertekening overdreven, zodat de afbeelding onwerkelijk aandoet, tenzij men het oog, ter hoogte van de horizon, op zeer korte afstand van de tekening brengt. BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE STUDIEJAAR 1 Pagina 13
In een perspectivische tekening ligt het midden van bijvoorbeeld een gebouw niet in het midden tussen de twee muren, maar visueel gezien meer naar achter. Dit komt doordat wat verder naar voren ligt, groter lijkt. Zo lijkt de dichtstbijzijnde helft van het gebouw groter dan de achterste helft. Het midden valt te construeren door de twee diagonalen te tekenen, zoals sterk overdreven aangegeven in de figuur hieronder. Door deze constructie telkens te herhalen kan een rijtje woningen, of een weg met lichtmasten of telegraafpalen getekend worden. Teken dan eerst de voorste en de achterste telegraafpaal, en construeer de palen ertussenin. In de voorbeelden hierboven was telkens het verdwijnpunt zichtbaar. Een tekening of schilderij wordt echter veel realistischer wanneer de verdwijnpunten buiten het beeldvlak liggen. Dit komt doordat ze dan verder uit elkaar liggen, zie het voorbeeld met de overdreven perspectivische vertekening hierboven. Soms is het daarvoor BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE STUDIEJAAR 1 Pagina 14
nodig om lijnen te spannen tussen een punt op het schilderij en een punt ver daarbuiten. BASIS-COLLEGE KUNSTACADEMIE STUDIEJAAR 1 Pagina 15