In dit besluit zijn, conform artikel 5.13a van het Besluit omgevingsrecht (Bor), geen voorschriften opgenomen.

Vergelijkbare documenten
OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

* *

Aan dit besluit zijn, conform artikel 5.13a van het Besluit omgevingsrecht (Bor), geen voorschriften verbonden

* *

Pagina 1 van 50 Registratienummer: Z / D

Pagina 1 van 49 Registratienummer: Z / D

BESCHIKKING VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN THOLEN

Ontwerp omgevingsvergunning UV

VERZONDEN 0 8 SEP 2016

BESCHIKKING VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN THOLEN

Pagina 1 van 51 Registratienummer: Z / D

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Omgevingsdienst Brabant Noord

De intrekking heeft betrekking op 203 schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kg (B1).

VERZONDEN 2 4 AUG 2076

Omgevingsvergunning OV

Ontwerp besluit UV

in in ii mi ii mm ii ii

Omgevingsvergunning OV

OMGEVINGSVERGUNNING *D * D

OIVIGEVINGSVERGUNNING. Gasunie Transport Services (GTS)

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

* *

Beschikking van Burgemeester en wethouders van Heeze-Leende op de op 21 juni 2016 bij hen ingekomen aanvraag van M.H.A. Eilers te Sterksel, om

BESLUIT EX. ART WET MILIEUBEHEER M.E.R.-BEOORDELINGSBESLUIT

ONTWERPBESCHIKKING. Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. datum: 28 juni 2016 Gemeente Bronckhorst nr

OMGEVINGSVERGUNNING (Ontwerp)

OMGEVINGSVERGUNNING WABO. Bos Recycling B.V. ten behoeve van het overslaan van bouw- en sloopafval en onverwerkte slakken voor metaal verwijdering.

* *

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Pagina 1 van 8 Registratienummer Z.62657/D

* *

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Deze beschikking is voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.2 van de Wabo.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

eurne Maatschap Wijnen F.J.W.P. & Frawij B.V. Moorveld PN LIESSEL

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Op 29 september 2016 heeft u een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Bij deze brief ontvangt u de ontwerpbeschikking op uw aanvraag.

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

DEFINITIEVE VERGUNNING. EEW Energy from Waste Delfzijl BV

Beoordeling omgevingsvergunning beperkte milieutoets

OMGEVINGSVERGUNNING. Ensartech NL-1

Pagina 1 van 10 Registratienummer: Z / D

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning (milieuneutrale wijziging) datum: 31 augustus 2016 Gemeente Bronckhorst nr. 2016W0138

OMGEVINGSVERGUNNING. BioMCN

Pagina 1 van 14 Registratienummer: Z / D

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING

[ONTWERP] Omgevingsvergunning UV 31844

OMGEVINGSVERGUNNING. aanleg waterstofleiding. milieuneutraal veranderen van een inrichting. Oosterhorn 4 te Farmsum. vth-nummer: Z

BESCHIKKING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT Milieu Omgevingsvergunning beperkte milieutoets

in in miii ii inn ii i ii

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

OMGEVINGSVERGUNNING. : het wijzigen van de grens van een inrichting bedoeld voor de zuivering van rioolwater

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Omgevingsvergunning Verkleinen van de inrichting

OMGEVINGSVERGUNNING. verleend aan. Nedmag industries. tb.v. het plaatsen van een koeltoren. locatie: Billitonweg 1 te Veendam

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning (milieu) datum: 1 maart 2018 Gemeente Bronckhorst nr

* *

OMGEVINGSVERGUNNING. Friesland Campina Nederland Holding ay.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Pagina 1 van 11 Registratienummer: Z / D

* *

BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING VERLENEN

OMGEVINGSVERGUNNING D *D *

Ontwerpbesluit OMGEVINGSVERGUNNING. veranderen koelinstallatie. milieuneutraal veranderen van een inrichting. Oosterhorn 4 te Farmsum

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Besluit omgevingsvergunning beperkte milieutoets Rits Scooters T.a.v. mevr. R. Imanse Hugo de Vriesstraat CT Nieuw Vennep

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

(ONTWERP)OMGEVINGSVERGUNNING

Beschikking OMGEVINGSVERGUNNING. verleend aan. Suiker Unie Vierverlaten. ten behoeve van de activiteit bouwen en mliieuneutraal veranderen

Besluit omgevingsvergunning milieuneutrale wijziging. Aanvraagnummer: OLO Zaaknummer:

OMGEVINGSVERGUNNING. verleend aan. RWZI Veendam. ten behoeve van de activiteit het bouwen van een bouwwerk. "bouw blowergebouw"

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

OMGEVINGSVERGUNNING. het in gebruik nemen van een nieuwe voorbreker ter vervanging van de huidige. milieuneutraal veranderen van een inrichting

* *

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Omgevingsdienst Regio Nijmegen OMGEVINGSVERGUNNING. Aanvrager. Fokzeugenbedrijf Kannpschoer Datum besluit 30 juni 2016 Onderwerp

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. datum: 27 september 2016 Gemeente Bronckhorst nr

OMGEVINGSVERGUNNING. Lubrizol Advanced Materials Resin BV

OMGEVINGSVERGUNNING WABO. Autosloopbedrijf Familie Maris B.V

OMGEVINGSVERGUNNING OV

OMGEVINGSVERGUNNING. LUMARO Beheer B.V.

* *

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V. te Roermond

het oprichten van een appartementengebouw Onyxdijk 167 te Roosendaal

* *

OMGEVINGSVERGUNNING. voor het flexibel kunnen opslaan van de hoeveelheid bodemasgranulaat. milieuneutraal veranderen van een inrichting

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Datum: 3 maart Risico s beperken, leefbaarheid vergroten.

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Transcriptie:

ONTWERPBESLUIT OMGEVINGSVFRGUNNING BEPERKTE MILIEUTOFTS Onderwerp Burgemeester en wethouders van de gemeente Uden hebben op 21 december 2015 een aanvraag om een omgevingsvergunning beperkte milieutoets ontvangen van H. en W. Bos-Schepers VOF. Oudedijk 147 Odiliapeel. Het betreft een aanvraag voor het wijzigen van varkens- en paardenhouderij. De inrichting ligt aan Ontginningsweg 2 te Odiliapeel, kadastraal bekend gemeente Uden, sectie D, nummer 3223. De aanvraag is geregistreerd onder nummer 250559. Besluit Burgemeester en wethouders zijn voornemens aan H. en W. Bos-Schepers VOF, gelet op artikel 2.1 van de Wabo, de omgevingsvergunning te verlenen. Deze vergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken en bijlagen deel uitmaken van de vergunning. De vergunning wordt verleend voor: * het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving, artikel 2.1, lid 1 onder i van de Wabo; * gebiedsbescherming (artikel 2.1 aanhef, lid 1 onder i van de Wabo, juncto artikel 2.2aa onder a van het Bor). In dit besluit zijn, conform artikel 5.13a van het Besluit omgevingsrecht (Bor), geen voorschriften opgenomen. De vergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd. Procedure De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 3.3 van de Wabo (de uitgebreide voorbereidingsprocedure). De aanvraag is beoordeeld voor de activiteit inrichting aan artikel 2.14 van de Wabo. Tevens is de aanvraag getoetst aan het Bor en de Regeling omgevingsrecht. Voor 1 januari 2017 kon de Natuurbeschermingswet 1998 aanhaken bij de aanvraag voor een activiteit in het kader van de Wabo. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden, deze vervangt de Natuurbeschermingswet. Op grond van het overgangsrecht worden lopende aanvragen van voor 1 januari 2017 conform de Wnb afgehandeld. Nu uw aanvraag is ingediend voor 1 januari 2017 wordt deze derhalve afgehandeld als een aanvraag om een vergunning voor het onderdeel gebiedsbescherming. De vergunningplicht op basis van artikel 16 van de Nbw 1998 (oud) is komen te vervallen. De aanvraag voor een vergunning op basis van artikel 16 van de Nbw (oud) wordt derhalve niet meegenomen in dit besluit. Naar aanleiding van bovenstaande hebben wij een verklaring van geen bedenkingen aangevraagd. Deze is afgegeven op 21 juni 20016 en is opgenomen als bijlage bij dit besluit. De verklaring bijbehorende voorschriften en bijlage maken onderdeel uit van deze vergunning. 1

De gevolgde procedure is opgenomen in de bijlage Procedurele overwegingen en de overwegingen en beoordeling zijn in de bijlage Inhoudelijke overwegingen en de biilage Toetsingsdocumenten opgenomen. Overige bijgevoegde documenten De volgende documenten maken onderdeel uit van het besluit en zijn a's gewaarmerkt stuk bijgevoegd:» een aanvraagformulier, aanvraagnummer 2111749, d.d. 21 december 2015; * diertabel van de vigerende en aangevraagde situatie d.d. 1 december 2015;» plattegrondtekening, E15559 Hl, d.d. 26 november 2015. Een brief van de provincie Limburg met onderwerp Verklaring van geen bedenkingen, d.d. 14 april 2016, zaaknummer 2016-0202, kenmerk 2016/28809; Een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van de provincie Noord-Brabant, d.d. 21 juni 2016, met kenmerk Z/008905/30418. Ondertekening Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van de gemeente Uden namens dezen, De heer J.A.J. Lenssen, Directeur Omgevingsdienst Brabant Noord Verzending Verzonden op: 12 mei 2017 Een exemplaar van deze beschikking is gezonden aan: * de aanvrager; * gemeente Uden (per e-mail); * Agrifirm Exlan, t.a.v. de heer R. Kerkhof, (per e-mail mail@exlan.nl);» Provincie Noord-Brabant onder vermelding van Z/008905/30418 (per e-mail: info@odbn.nl); * ODBN, t.a.v. mw. E. Peeters-Claassen. Rechtsmiddelen De aanvraag en de ontwerpbeschikking met bijbehorende stukken worden op grond van de Algemene wet bestuursrecht met ingang van 17 mei 2017 ter inzage gelegd. U kunt binnen zes weken na start van de ter inzage termijn eventuele zienswijzen tegen of adviezen over de ontwerpbeschikking indienen bij de gemeente Uden, Postbus 83, 5400 AB Uden. 2

INHOUDSOPGAVE BIJLAGE I. PROCEDURELE OVERWEGINGEN... 2 BIJLAGE II. INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN... 1 1 OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS...1 BIJLAGE III. TOETSINGSDOCUMENTEN... 1 2 IPPC-INSTALLATIES... 1 3 VERGUNDE EN AANGEVRAAGDE D'EREN... 1 4 M.E.R.-PLICHT...1 5 LUCHT...4 BIJLAGE IV. DIERENTABEL... 1

BIJLAGE I. PROCEDURELE OVERWEGINGEN PROCEDURELE ASPECTEN Gegevens aanvrager Op 21 december 2015 hebben wij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder i van de Wabo ontvangen. Het betreft een aanvraag van H. en W. Bos-Schepers VOF die betrekking heeft op de inrichting aan Ontginningsweg 2 te Odiliapeel, kadastraal bekend gemeente Uden, sectie D, nummer 3223. Projectbeschrijving Het Droject waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven: het aantal paarden bij de bestaande varkenshouderij wordt uitgebreid met 2 stuks. Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo omschreven activiteiten: * het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving, artikel 2.1, lid 1 onder i van de Wabo; «gebiedsbescherming (artikel 2.1 aanhef, lid 1 onder i van de Wabo, juncto artikel 2.2aa onder a van het Bor). Gelet op bovenstaande omschrijving wordt een vergunning gevraagd voor de activiteiten genoemd in artikel 2.2a, lid 1 onder f en lid 4 onder a, sub 3 van het Bor. Onderdelen aanvraag De aanvraag bestaat u!t: * een aanvraagformulier;» Plattegrondtekening, E15559 Hl, d.d. 26 november 2015; * Een diertabel van de vigerende en de aangevraagde situatie, d.d. 1 december 2015; * ISL3a-berekening, d.d. 17 december 2015;» Een veesaldokaart 2014;» Gegevens ten behoeve van de Natuurbeschermingswet 1998. Aanvullende gegevens Op 19 april 2016 is de aanvraag aangevuld met de gegevens ten behoeve van de Natuurbeschermingswet 1998. Huidige vergunningsituatie Op 13 februari 2008 hebben wij voor de inrichting een revisievergunning verleend in het kader van de Wet milieubeheer. De vergunning is onherroepelijk en in werking getreden. Dit betekent dat de inrichting nu over een omgevingsvergunning beschikt conform artikel 1.2, lid 1 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Op 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) gewijzigd en valt de inrichting onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. De inrichting wordt aangemerkt als een type B-inrichting. De vergunning van 13 februari 2008 wordt aangemerkt als een OBM. Verandering van de inrichting De aanvraag heeft betrekking op de volgende verandering van de inrichting: * Het houden van 2 volwassen paarden meer. In de inrichting mogen ten hoogste de volgende aantallen dieren aanwezig zijn: Stal- Soort dieren en Aantal nummer soort huisvestingssysteem dieren 2 Vleesvarkens > 25 kg, overige huisvestingssystemen (D 3.100) 528 3 Vleesvarkens > 25 kg, gedeeltelijk roostervloer, mestkelders met (water- en) mestkanaal, mestkanaal met schuine putwand met metalen driekantrooster op het mestkanaal. emitterend mestoppervlak max. 0,18 m2 per varken, BWL 2004.03.V2 (D 3.2.7.1.1) 1440 6 Paarden (3 jaar en ouder), volwassen, overige huisvestingssystemen (K 1.100) 4 Bevoegd gezag Gelet op bovenstaande projectbeschrijving, alsmede op het bepaalde in artikel 2.4, lid 1 van de Wabo, artikel 3.3 van het Bor en categorie 1, 2, 7, 8 en 9 uit onderdeel C van de bijbehorende bijlage I zijn wij het bevoegd gezag om de omgevingsvergunning te verlenen of (gedeeltelijk) te weigeren. Ontvankelijkheid Artikel 2.8 van de Wabo biedt de grondslag voor een geharmoniseerde regeling van de indieningsvereisten. Dit betreft de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moeten worden gesteld om tot een ontvankelijke aanvraag te komen. De regeling is uitgewerkt in paragraaf 4.2 van het Bor, met een nadere uitwerking in de Regeling omgevingsrecht. Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze aan de hand van de Regeling omgevingsrecht getoetst op ontvankelijkheid. Daarbij is gebleken dat een aantal gegevens ontbrak. De aanvrager is hier op in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens te leveren. Wij hebben daarbij aangegeven dat de wettelijke proceduretermijn wordt opgeschort. We hebben de aanvullende gegevens ontvangen op 2 juni 2016. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag alsmede de latere aanvulling daarop voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen. Procedure Omdat bij deze beschikking een verklaring van geen bedenkingen is vereist in het kader van voormalig artikel 47b van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) geldt op grond van artikei 3.10 van de Wabo de uitgebreide procedure in plaats van de reguliere procedure. Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Gelet hierop zijn wij niet verplicht om van de aanvraag kennis te geven in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze, tenzij bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Nu deze uitzonderingsgrond zich niet voordoet hebben wij geen kennis gegeven van de aanvraag in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.

Verzoek verklaring van geen bedenkingen Op grond van artikel 2.27 van de Wabo wijst het Bor of een bijzondere wet categorieën van gevallen aan waarvoor geldt dat een omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Omdat het hier een geval betreft als vermeld in artikel 46b en 47b van de Nbw (oud), thans (gebiedsbescherming (artikel 2.1 aanhef, lid 1 onder i van de Wabo, juncto artikel 2.2aa onder a van het Bor), wordt de omgevingsvergunning niet verleend dan nadat de provincie Noord-Brabant heeft verklaard dat daartegen geen bedenkingen zijn. In dit kader hebben wij onverwijld na ontvangst van de aanvraag een exemplaar daarvan toegezonden aan Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant. Op het moment van indienen van de aanvraag hebben wij ervoor gekozen om een exemplaar van de aanvraag toe te zenden aan de provincie Limburg met het verzoek om te reageren. Op 14 april 2016 hebben wij een brief van de provincie Limburg ontvangen waarin zij aangeven dat voor de aangevraagde activiteit geen verklaring van geen bedenkingen behoeft te worden afgegeven. Op 21 juni 2016 heeft de provincie Noord-Brabant een verklaring ontvangen waaruit blijkt dat er geen bedenkingen zijn tegen het verlenen van de gevraagde vergunning. Activiteitenbesluit milieubeheer Op grond van artikel 8.41a van de Wet milieubeheer moet een melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit gelijktijdig met de aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend indien het project activiteiten bevat waarvoor een melding is vereist. Bij de onderhavige aanvraag is een melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit ingediend. Met de in en bij deze aanvraag verstrekte gegevens wordt voldaan aan artikel 6.3 van de Regeling omgevingsrecht. De aangevraagde activiteiten vallen onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling milieubeheer zijn voorschriften voor deze activiteiten opgenomen.

BIJLAGE II. INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN 1 OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS 1.1 Inleiding Voor een aantal milieurelevante activiteiten waarvoor het Activiteitenbesluit algemene regels stelt, is eerst toestemming van het bevoegd gezag nodig voordat ze kunnen worden ondernomen. Deze "toestemming vooraf" wordt omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) genoemd. Het doel van de OBM is dat het bevoegd gezag na een beperkte milieutoetsing vooraf instemt met het van start gaan van een specifieke activiteit op een specifieke locatie. De OBM bestaat uit een instemming of een weigering. Bij het beslissen op de aanvraag om een OBM moeten wij volgens artikel 2.17 van de Wabo toetsen aan artikel 5.13b van het Bor. Een toetsing aan dit artikel heeft plaatsgevonden. 1.2 Toetsing De OBM is aangevraagd voor 1.968 vleesvarkens en 4 paarden als bedoeld in artikel 2.2a, lid 1 onder f van het Bor Ten aanzien van die activiteit is in artikel 5.13b, lid 1 van het Bor bepaald dat de OBM moet worden geweigerd indien het bevoegd gezag heeft beslist dat een milieueffectrapport moet worden opgesteld. De OBM is aangevraagd voor 1.968 vleesvarkens en 4 paarden als bedoeld in artikel 2.2a, lid 4 onder a, sub 3 van het Bor. Ten aanzien van die activiteit is in artikel 5.13b, lid 6 van het Bor bepaald dat de OBM moet worden geweigerd indien deze leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10), bedoeld in bijlage 2, voorschrift 4.1 bij de Wet milieubeheer. Deze verplichting tot weigering geldt alleen indien het in acht nemen van grenswaarden is vastgelegd bij of krachtens artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. 1.3 Conclusie Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op een OBM, zijn er ten aanzien van de aangevraagde activiteit geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. Op grond van artikel 5.13a van het Bor mogen aan de OBM geen voorschriften worden verbonden. Nadat deze vergunning is verleend, zijn op de activiteiten de algemene regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. n-i

BIJLAGE III. TOETSINGSDOCUMENTEN 2 IPPC-INSTALLATIES 2.1 Algemeen Vanaf 1 januari 2013 is de Europese richtlijn industriële emissies: IPPC-installaties (RIE) in de Nederlandse milieuwetgeving geïmplementeerd (richtlijn 2010/75/EU, PbEü L334). De RIE geeft milieueisen voor de installaties die genoemd staan in de bij de richtlijn horende bijlage I. Wanneer een installatie daar genoemd is, spreken we van een IPPC installatie. Voor veehouderijen vallen de volgende installaties onder de werking van de RIE: * meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee,» meer dan 2.000 plaatsen voor vleesvarkens (van meer dan 30 kg) of * meer dan 750 plaatsen voor zeugen. De activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd, leidt niet tot een overschrijding van de ondergrenswaarden van de RIE. 2.2 Conclusie De inrichting is niet aan te merken als een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort. 3 VERGUNDE EN AANGEVRAAGDE DIEREN 3.1 Dierentabel In de bijlage Dierentabel is een overzicht gegeven van het aantal gemelde en aangevraagde dierplaatsen. Dit zijn de uitgangsgegevens voor het beoordelen van deze vergunningaanvraag. 4 M.E.R.-PLICHT 4.1 Algemeen Op grond het Besluit milieueffectrapportage moet het bevoegd gezag, voor alle activiteiten die beneden de m.e.r.-beoordelingsdrempel liggen, bepalen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen heeft. Dit dient te gebeuren op grond van de criteria genoemd in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. De criteria van bijlage III van de richtlijn omvatten:» de kenmerken van de activiteit (onder andere omvang en cumulatie); * de olaats waar de activiteit wordt verricht (de kenmerken van het plangebied in relatie met kwetsbaarheid omgeving); * de kenmerken van de gevolgen van de activiteit (mogelijke effecten van de activiteit, onder andere bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid). Deze bijzondere omstandigheden worden hierna ten aanzien van de activiteit nader beschouwd. 4.2 De kenmerken van de activiteit De activiteit betreft uitbreiden van 2 dierplaatsen voor paarden. De activiteit vormt een onderdeel van een varkenshouderij. Na realisatie van de activiteit kunnen er binnen deze inrichting in totaal 1.968 vleesvarkens en 4 paarden worden gehuisvest. IV-1

4.3 De plaats waar de activiteit wordt verricht De inrichting is gelegen in het buitengebied van Odiliapeel. Op ongeveer 1.540 meter is de bebouwde kom van Odiliapeel gelegen. In de directe nabijheid van de inrichting zijn enkele burgerwoningen en woningen behorende bij veehouderijen gelegen. De directe omgeving waar de activiteit wordt verricht is voornamelijk in gebruik als grasland en bouwland. 4.4 De kenmerken van de gevolgen van de activiteit Ammoniak Voor de beoordeling van de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt met betrekking tot het aspect ammoniak moet getoetst worden aan de artikelen 3.112 toi en met 3.114 van het Activiteitenbesluit en indirect aan het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting). De dierenverblijven liggen niet in een zeer kwetsbaar gebied, zoals bedoeld in de Wet ammoniak en veehouderij, dan wel in een zone van 250 meter daaromheen. De aangevraagde situatie heeft een ammoniakemissie van 3.044 kg De ammoniakemissie neemt hierdoor met 10 kg toe ten opzichte van de huidige vergunning. Doordat de ammoniakemissie toeneemt, neemt ook de ammoniakdepositie toe. Uit de gegevens van het RIVM (2015) blijkt dat in het roostervlak waarin het bedrijf zich heeft gevestigd, de achtergronddepositie circa 2.419 mol N-totaal per hectare per jaar bedraagt. Het dichtstbijgelegen zeer kwetsbare gebied (Noord-Brabant, nummer 574) is gelegen op circa 2.690 meter van de inrichting. De achtergronddepositie op het zeer kwetsbare gebied bedraagt circa 2.070 mol N-totaal per hectare per jaar. De inrichting valt met het gevraagde veebestand niet onder de reikwijdte van de IPPC-richtlijn. Derhalve hoeft niet aan de Beleidslijn te worden getoetst. Hierdoor kan worden volstaan met de toepassing van BBT. Om te bepalen of een huisvestingssysteem als BBT mag worden aangemerkt dient het Besluit huisvesting geraadpleegd te worden. Wanneer een huisvestingsysteem voldoet aan de maximale emissiedrempelwaarden wordt een dergelijk systeem als BBT aangemerkt. Voor vleesvarkens zijn maximale emissiedrempelwaarden vastgesteld. Deze bedragen 1,6 kg ammoniak per dier per jaar. De bestaande varkensstallen blijven ongewijzigd. Door toepassing van de huisvestingssysteem in stal 3 worden vergaande reductie van de ammoniakdepositie- en emissie bereikt ten opzichte van het traditionele huisvestingssysteem in stal 1. Middels intern salderen wordt de hoeveelheid ammoniak gecompenseerd. Aan het Besluit emissiearme huisvesting wordt voldaan. Voor de diercategorie paarden zijn geen maximale emissiewaarden vastgesteld. De nieuw te realiseren huisvestingssystemen betreffen 2 paardenboxen. Het Besluit emissiearme huisvesting is niet van toepassing op het houden van paarden. De huisvestingssystemen voor deze diercategorie is altijd BBT op het gebied van ammoniak. De inrichting kan door stikstofdepositie door de uitstoot van ammoniak, schadelijke effecten veroorzaken op Natura 2000-gebieden. IV-2

Op 7 september 2011 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan over de vergunningplicht voor veehouderijen nabij Natura 2000-gebieden (201003301/T/R2). Deze uitspraak heeft tot gevolg dat, er ondanks een afname van stikstofemissie en -depositie op gevoelige en overbelaste habitats binnen Natura 2000-gebieden nog wel degelijk een vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Gezien de toetsingscriteria, dient er voor de beoogde situatie een vvgb aangevraagd te worden bij de provincie Noord-Brabant. Deze is het bevoegd gezag voor het afhandelen van de aanvraag om een Wnb-vergunning. Voor de aangevraagde situatie is een vvgb afgegeven door de provincie Noord- Brabant. Geur De artikelen 3.115 tot en met 3.119 en 3.121 van het Activiteitenbesluit vormen het toetsingskader voor de omgevingsvergunning als het gaat om geurhinder vanuit dierenverblijven van veehouderijen. De cumulatieve bijdrage van geurhinder naar gevoelige objecten in de omgeving van de aangevraagde locatie hoeft in het kader van het Activiteitenbesluit niet te worden berekend, maar is verdisconteerd in de geurnormen van het Activiteitenbesluit. Gezien de achtergrondemissie aan geur in het gebied waar de inrichting is gelegen, heeft onze gemeente er voor gekozen een gemeentelijke geurverordening vast te stellen waarin wordt afgeweken van de geurnormen zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit. Uit de beoordeling van de melding Activiteitenbesluit zal moeten blijken dat wordt voldaan aan de toetsingscriteria. Fijn stof De omgevingsvergunningaanvraag betreft een uitbreiding van het aantal dieren. Dit kan gevolgen hebben voor emissie van fijn stof. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer vormt het toetsingskader voor de emissie van fijn stof vanuit dierenverblijven. Uit een berekening met betrekking tot de fijn stofemissie blijkt dat deze gelijk blijft ten opzichte van de vergunde situatie. Uit de beoordeling blijkt dat aan Titel 5.2 van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Tevens blijkt uit de GCN-kaart 'Fijn stof, PM10' en 'Fijn stof, PM2,5' (RIVM) dat op de locatie waar de inrichting zich heeft gevestigd, de achtergrondconcentratie respectievelijk circa 20,68 pg/m3 en 11,87 pg/m3, exclusief zeezoutcorrectie, bedroeg in 2016. Verder blijkt uit de ISL3a-berekening bij de aanvraag dat ruimschoots aan het gestelde in Titel 5.2 van de Wm kan worden voldaan. Verderop in dit document onder het hoofdstuk Lucht heeft de verdere beoordeling plaatsgevonden. Geluid Voor wat betreft het aspect geluid kan weliswaar sprake zijn van enige toename, omdat het uitvoeren van de activiteit inhoudt dat een bestaande inrichting wordt uitgebreid. Gezien de afstanden van de inrichting tot geluidsgevoelige objecten is niet te verwachten dat het uitvoeren van de activiteit tot overlast zal leiden. Risico's op ongevallen De aard van de activiteiten van een varkens- en paardenhouderij zijn niet van dien aard dat zij, bij een normale bedrijfsvoering, extra risico op ongevallen herbergen. De voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor dit bedrijf worden verbonden zijn voldoende om de kans op calamiteiten te beperken. İV-3

Alle vleesvarkens worden binnen de inrichting inpandig gehouden. Binnen de inrichting gelden hygiënemaatregelen deze worden door de initiatiefnemer opgevolgd en dienen door bezoekers te worden nageleefd. Veehouderij en volksgezondheid Algemeen Volksgezondheid is een wezenlijk onderdeel van het begrip milieu. Dit betekent dat, indien door het in werking zijn van een inrichting risico's voor de volksgezondheid kunnen ontstaan, deze risico's gelet op artikel 1.1, lid 2, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 1.1, lid 2, en artikel 2.14, lid 1 onder a2. van de Wabo als gevolg voor het milieu bij de beoordeling van de aanvraag moeten worden betrokken. Toetsingskaders Op 7 juli 2016 zijn de onderzoeksrapporten 'Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO)' en 'Emissies van endotoxinen uit de Veehouderij' gepubliceerd, waarin wordt aangetoond dat omwonenden rond veehouderijen gezondheidsrisico's kunnen lopen door de blootstelling aan emissies uit deze veehouderijen. Met name endotoxine is voor luchtwegklachten een relevante component in de (fijn)stof emissie uit veehouderijen. De rapporten betreffen de nieuwste wetenschappelijke inzichten en worden daarom bij de afweging voor gezondheid betrokken. Op dit moment zijn er voor de beoordeling van de risico's voor de volkgezondheid veroorzaakt door emissies vanuit veehouderijen, twee, in Noord-Brabant ontwikkelde toetsingskaders beschikbaar. Dit zijn de 'Handreiking Veehouderij en Volksgezondheid' (Handreiking) en de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' (Notitie). De Handreiking bevat een praktisch stappenplan waarin de afweging wordt gemaakt of de gemeente zelf de beoordeling uitvoert, dan wel dat een GGD-advies noodzakelijk wordt geacht. De Notitie bevat een specifiek toetsingskader voor endotoxine. Handreiking Veehouderij en Volksgezondheid In de Handreiking zijn acht stappen opgenomen op grond waarvan eventueel advisering vanuit de GGD noodzakelijk wordt geacht. De ontwikkeling is hieraan getoetst. Op grond van toetsing aan de Handreiking is geen sprake van een verhoogd risico voor de volksgezondheid. Er is daarom geen reden om de GGD om advies te vragen. Maatregelen en voorzieningen Binnen de inrichting zijn de bepalingen ingevolge de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van toepassing. Deze bepalingen waarborgen dat dierziektes binnen de inrichting zoveel mogelijk worden voorkomen, dan wel worden bestreden. De bestaande vleesvarkensstal wijzigt niet. Ten opzichte van de vergunde situatie vindt derhalve geen of slechts een geringe toename van de emissies plaats. Voorts bedraagt de afstand tot woningen die niet behoren bij een veehouderij meer dan 250 meter. Deze ruimtelijke scheiding zorgt voor een verdere beperking van risico's ten gevolge van zoönosen. Voor zover gezondheidsrisico's kunnen ontstaan door geur-, fijn stof, stofemissie en geluid wordt erop gewezen dat aan de geldende wet- en regelgeving wordt voldaan en dat een aanvullende toets op volksgezondhe'd is uitgevoerd (zie ook de andere overwegingen in deze). Aan de geldende IV-4

normstellingen, dan wel bepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij c.q. de gemeentelijke geurverordening, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer, artikel 2.5 van het Activiteitenbesluit en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening c.q. de gemeentelijke Nota industrielawaai wordt voldaan. Gezondheidsrisico's door deze aspecten worden daarom niet aannemelijk geacht. Notitie handelingsperspectieven Veehouderij en Volkgsgezondheid: endotoxine toetsingskader 1.0 Op 25 november 2016 is door het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht de Notitie uitgebracht. Deze Notitie beschrijft een aanpak voor het beoordelen van het risico op verspreiding van endotoxinen van (uitbreidende) veehouderijen. Het doel van de Notitie is dat er, in de periode totdat er een landelijk toetsingskader voor endotoxine beschikbaar komt, voor omwonenden geen nieuw of grotere knelpunten op het gebied van volksgezondheid ontstaan. De Notitie biedt de mogelijkheid om bij de vergunningverlening aan veehouderijen uit voorzorg bescherming te bieden aan omwonenden. De Notitie richt zich op pluimvee- en varkensbedrijven omdat hier de emissie van fijn stof en grovere stofdeeltjes het hoogste is. Aangezien endotoxine zich hecht aan deze stofdeeltjes, verspreidt endotoxine zich met de stofdeeltjes naar de omgeving. Pluimveebedrijven kunnen individueel een risico vormen, varkensbedrijven met name cumulatief. Voor andere veehouderijsectoren wordt ervan uitgegaan dat de emissie van fijn stof en daarmee ook endotoxine verhoudingsgewijs laag is en deze daarom geen verhoogd risico veroorzaken. Het in de Notitie gepresenteerde toetsingskader haakt in op de lopende ontwikkeling van het landelijke endotoxinetoetsingskader en maakt gebruik van de daaruit voortkomende onderzoeksresultaten. Op basis van de verkregen kennis en wetenschappelijke inzichten is met de Notitie per locatie - en voor iedere individuele pluimvee- of varkenshouderij in Nederland, te bepalen of de endotoxineblootstelling naar de omgeving te hoog zal zijn of niet. Te hoog betekent in deze dat de blootstelling hoger is dan de advieswaarde van 30 EU/m3 van de Gezondheidsraad. Beoordeling en conclusie Op grond van de toetsing aan de Handreiking wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen verhoogde risico's oplevert voor de volksgezondheid dat de vergunning om die reden moet worden geweigerd. De Notitie richt zich op pluimvee- en varkenshouderijen. Met de aangevraagde verandering, toename met 2 paarden, wijzigt de fijnstofemissie uit de varkensstal niet. Het verlenen van de vergunning leidt daarom niet tot een verhoogd risico voor de volksgezondheid. 4.5 Conclusie Samengevat kan worden gesteld dat:» gezien de kenmerken van het uitbreiden van 2 dierplaatsen voor paarden bij een bestaande varkenshouderij; * de plaats waar de activiteit wordt verricht;» de kenmerken van de gevolgen van de activiteit. er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Voor de aangevraagde activiteiten is geen milieueffectrapport opgesteld in de zin van artikel 7.17, lid 1 van de Wet milieubeheer. Gezien de omvang van de aangevraagde activiteiten, in relatie tot de omgeving, beoordelen wij dat geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. IV-5

5 LUCHT 5.1 Algemeen Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer bepaalde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht staan opgenomen. Deze milieukwaliteitseisen zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijn stof, PM10), lood, koolmonoxide en benzeen. Alle veehouderijen moeten voldoen aan de grenswaarden voor Luchtkwaliteit. Voor veehouderijen zijn de grenswaarden van zwevende deeltje (fijn stof, PM10) van belang. Alle veehouderijen vallen onder het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit maaki een onderscheid in de mate waarin sprake kan zijn van fijn stof en heeft de verplichte toetsing hierop aangepast: 1) toets met de omgevingsvergunning milieu; 2) toets met de OBM fijn stof; 3) geen aparte toets. Ook staan er voorschriften in het Activiteitenbesluit voor fijn stof (over luchtwasser en de stalbeschrijving). Alleen type B-inrichtingen hebben te maken met een OBM fijn stof vanwege het houden van landbouwhuisdieren. Dit volgt uit de formulering van artikel 2.2a lid 4 van het Bor. Een OBM fijn stof is nodig als de drempels van artikel 2.2a, lid 4 van het Bor worden overschreden. Wij moeten dan toetsen of de oprichting of de uitbreiding zo'n omvang heeft of van zodanige aard is dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat deze oprichting of uitbreiding niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie fijn stof in de lucht. Indien de aangevraagde activiteiten leiden tot een overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof, PM10) dan worden deze getoetst aan artikel 5.13b, lid 6 van het Bor en dient de omgevingsvergunning geweigerd te worden. 5.2 Berekening luchtkwaliteit Uit de aanvraag blijkt dat geen toename van emissies van de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer genoemde stoffen te verwachten is. Voor paarden zijn geen emissiefactoren voor fijn stof vastgesteld. De fijn stof blijft gelijk ten opzichte van de al gemelde situatie. Er vindt feitelijk wel een uitbreiding plaats met 2 paarden. Echtei hiervooi zijn geen fijn stof factoren vastgesteíd. Voor de onderhavige inrichting is een ISL3a-berekening uitgevoerd. Hieruit volgt dat er geen overschrijdingen van de grenswaarden van fijn stof optreden op locaties waar beoordeling dient plaats te vinden. 5.3 Conclusie De immissie van fijn stof na de uitbreiding van de inrichting valt binnen de normen voor luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer. IV-6

BIJLAGE IV. DIERENTABEL Stal nummer Diersoort (Rav april 2017, Rgv september 2016 en tijn stof 2017) 2 Vleesvarkens > 25 kg, overige huisvestingssystemen (D 3.100) 3 Vleesvarkens > 25 kg, gedeeltelijk oostervloer, mestkelders met (water-en) mestkanaal, mestkanaal met schuine putwand met metalen driekantrooster op het mestkanaal, emitterend mestoppervlak max. 0,18 m2 per varken, BWL 2004.03.V2 (D 3.2.7.1.1) 6 Paarden (3 jaar en ouder), volwassen, overige huisvestingssystemen (K 1.100) ouē/ dier 1 sec Omrekenfactor Vergunningssituatie Aanvraag kg NH3/ dier 1 jaar g 1 dier /jaar aantal ouē 1 sec kg NH3 /jaar g/jaar aantal ouē 1 sec kg NH3 /jaar g/jaar 23 3 153 528 12 144,0 1 584,0 80 784 528 12 144,0 1 584,0 80 784 17,9 1 153 1440 25 776,0 1 440,0 220 320 1440 25 776.0 1 440,0 220 320 0 5 0 2 0,0 10,0 0 4 0,0 20,0 0 Totaal 37 920,0 3 034,0 301104 37 920,0 3 044,0 301104 IV-Ì

VI

-