Samenwerking tussen internaten en semi-internaten van welzijn en scholen voor buitengewoon onderwijs

Vergelijkbare documenten
elk kind een plaats... 1

ALGEMENE PRINCIPES VAN HET NIEUWE ONDERSTEUNINGSMODEL IN BASIS- EN SECUNDAIR ONDERWIJS

Planningsmodellen beroepsbeoefenaars. gezondheidszorg

Beleidsaanbevelingen over onderwijs aan kinderen met ernstige en meervoudige beperkingen

Voorstelling Blijdorp 18 september 2018

Het ondersteuningsmodel

FUNCTIEPROFIEL. Functie: Zorgcoördinator. A. Functiebeschrijving. 1. Doel van de functie

Onze school heeft als doel deze kinderen in ruime zin onderwijs en opvoedingsbegeleiding te geven om: - een maximale zelfontplooiing te bereiken,

Voornaam en achternaam: Straat en huisnummer: Postcode en woonplaats: Rijksregisternummer: Telefoon (overdag): GSM: Rijksregisternummer:

GON- BEGELEIDING Informatiebrochure voor ouders

Kwaliteitshandboek HET EEPOS

MDT - HET VEER - CAR HOE KAN ONS MDT U HELPEN?

ERVARINGEN VAN INSTELLINGEN NA EEN JAAR DECENTRALISATIE

Welkom op campus Kasterlinden

Taak- en functiedifferentiatie in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs

GEMEENTERAAD - BESLUIT

UNIVERSITEIT GENT VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK. Bijzondere orthopedagogiek van personen met een mentale, psychische, fysieke of sensoriële handicap II

Ambulante begeleidingsdienst ZigZag

Frequent gebruikte afkortingen

De Sociale plattegrond. Missie en opdrachten

CAR netwerk Waas & Dender

Kwaliteitshandboek 1. Inleiding 1.2 Beschrijving van het aanbod van de voorziening

Expertmeeting Nederland- Vlaanderen

Tijdelijke aanstelling en aanvangsbegeleiding vanaf 1 september 2019

FUNCTIEBESCHRIJVING. MAATSCHAPPELIJK WERKER Buitengewoon Secundair Onderwijs

Publicatie B.S.: Inwerkingtreding: Hoofdstuk I. ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1.

Centrum voor begeleiding van kinderen en volwassenen met een visuele handicap

Succesindicator: Schoolbeleid en schoolleiderschap

1. Periodische personeelsregistratie

Onrust bij ouders en leerkrachten over de begeleiding van leerlingen met bijzondere noden

Leerlingenaantallen basis- en

GES. GEM. VRIJE BULO-SCHOOL GON-BEGELEIDING. GON TYPE 9 (autisme) GON BASISAANBOD

Limburgse Stichting Autisme

Jongerenzorg. Jaarverslag Ambulante en mobiele begeleiding Schoolaanvullende dagopvang Verblijf Kortdurende ondersteuning

Voorstel van resolutie. betreffende de organisatie, de kwaliteit, de financiering en de omkadering van internaten

Onderzoek Passend Onderwijs

OPHEFFING VAN HET SYSTEEM VAN VRIJSTELLING VAN LEERPLICHT

Behoeftenonderzoek sociaal beleid in Boortmeerbeek. Samenvatting

98.02 Nascholing in Basisonderwijs en Secundair Onderwijs: follow-up onderzoek en ontwikkelen instrument Secundair Onderwijs

Verslag over de opvolgingsdoorlichting van School met de Bijbel Mijn Oogappel te MARKE

Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen. Rapportage derde meting juni 2016

nr. 248 van FREYA VAN DEN BOSSCHE datum: 17 januari 2017 aan JO VANDEURZEN Autismespectrum- en gedragsstoornissen - Thuisbegeleidingsdiensten

ARME ZORG ASALE ZORG AMEN OP WEG ROEIEN

Ambulante hulpverlening bij personen met een dubbel diagnose Het outreachproject Vlaams- Brabant: stand van zaken drie jaar na de opstart

Meningen van verpleegkundigen en verzorgenden over de complexiteit van zorg Factsheet Panel Verpleegkundigen en Verzorgenden, april 2007

VISIETEKST: Autiwerking OV1, OV2 en OV3 IBSO De Horizon

Mobiele en ambulante begeleiding

Multiplus? Situering. Situering. Afbakening doelgroep. Symposium EMG Multiplus. To go to school or not to go to school

INFORMATIEVERSPREIDING EN -UITWISSELING

TTALIS. Jobtevredenheid van Vlaamse. leraren en de samenhang met leraar- en schoolkenmerken

Nota Invoering ondersteuningsmodel

Paritair Comité voor de Vlaamse welzijns- en gezondheidssector Centra voor geestelijke gezondheidszorg, erkend door de Vlaamse Gemeenschap

Samenvatting. Auteur: Anno Droste Co-auteurs: Karien Dekker, Jessica Tissink

Bijlage 1:Begrippenlijst

Limburgse Stichting Autisme

UNIVERSITEIT GENT VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK BIJZONDERE ORTHOPEDAGOGIEK VAN PERSONEN MET EEN MENTALE, PSYCHISCHE, FYSIEKE OF SENSORIELE HANDICAP II

Vrij Centrum voor Leerlingenbegeleiding

Wat betekent het CLB voor u? Hoe kan ons multidisciplinair team VAPH u helpen?

JOKER. 1 Titel. 2 Samenvatting

Outreach autisme ondersteuning van inclusie van personen met autisme

Subsidiënt: Ministerie van VWS. Zorgverleners werken liever met interne oproepkrachten dan met personeel van buitenaf

TTALIS. Leraren doorheen de loopbaan : deelname aan, intensiteit van en behoefte aan professionalisering

TTALIS. Schoolleiders doorheen de. loopbaan: deelname aan en intensiteit van professionalisering

Aandachtspunten schooljaar

PERSONEEL IN VLAAMSE ZIEKENHUIZEN

Schoolondersteuningsprofiel. SO Het Mozaïek. onderbouw

TTALIS. Maatschappelijke waardering door de ogen van de. leraar en de samenhang met leraar- en schoolkenmerken

Limburgse Stichting Autisme

jongeren. het beste in verdieping en

JOnG!0: Longitudinale ontwikkeling van opvoeding, kindgedrag en zorg

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het tijdelijk project Leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs

Schoolondersteuningsprofiel. De Zevensprong

KWALITEITSHANDBOEK MFC Sint-Jozef

Op weg naar effectiviteitonderzoek in het cluster 4 onderwijs

KNELPUNTBEROEPEN LOKALE BESTUREN Focus op een aantal knelpuntfuncties

Klas-in-zicht Wat? Hoe gaan we tewerk? Aan de slag en verder?

Schoolondersteuningsprofiel. De Zevensprong

Onderzoek naar het cluster 4 onderwijs: kinderen en hulpverlening. Drs. R. Stoutjesdijk & Prof. Dr. E.M. Scholte M.m.v. drs. H.

Opvang van ouderen met een psychiatrische problematiek binnen de WZC.

HUMANITAS NULMETING COMPLEXITEIT VAN DE HULPVRAAG

Opleidingen tot vertrouwenspersoon in het onderwijs - Stand van zaken

Aandachtspunten schooljaar

Organisatie van opvang en vrijetijdsbesteding van schoolkinderen [1]

FUNCTIEPROFIEL. Functie: Zorgcoördinator. A. Functiebeschrijving. 1. Doel van de functie

B A S I S O N D E R W I J S

MDT - HET VEER - CAR HOE KAN ONS MDT U HELPEN? In deze brochure leest u hoe multidisciplinair team Het Veer

PC/KD -project: Resultaten op basis van de bevraging Samenvatting. Geraldine Clarebout Jan Elen

Centrum voor begeleiding van kinderen en volwassenen met een visuele handicap

eigenaar: versiedatum: vorige versiedatum: Alg. Dir. 21/01/2009 zoekwoorden:

GEGEVENS KIND FAMILIALE GEGEVENS

BUITENGEWOON ONDERWIJS

Protocol Terugplaatsingsbeleid van SBO naar BAO

Typemodules handicap: koppeling met bestaande zorgvormen binnen het VAPH

Hoofdstuk I: Eindtermen de basics

RAPPORT BEVRAGING WAT BETEKENT HET M-DECREET VOOR KINDEREN MET EEN CHRONISCHE AANDOENING?

Het thuisbegeleidingsaanbod vanuit Dienst Ambulante Begeleiding gebeurt vanuit verschillende teams, ieder met hun eigen handicap specifieke kennis:

Dieteren, CM, Veer, AJE de, Groot, K de. Cliëntgebonden samenwerking over de grenzen van organisaties. Tabellen. Utrecht: NIVEL, 2017.

Rusthuizen voor bejaarden, Rust- en verzorgingstehuizen, Serviceflats, Dagverzorgingscentra voor bejaarden, Dagcentra voor bejaarden

Transcriptie:

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Departement Pedagogische Wetenschappen Centrum voor Gezins- en Orthopedagogiek A. Vesaliusstraat 2, B-3000 Leuven Samenwerking tussen internaten en semi-internaten van welzijn en scholen voor buitengewoon onderwijs Katja Petry, Bea Maes & Pol Ghesquière Sara Lammar, Sigrid Van de Ven & Sarah Verlinden Onderzoek in opdracht van het Vlaamse Ministerie van Onderwijs en Vorming samenvatting december 2008 1

In deze samenvatting beschrijven we kort de probleemstelling, de doelstellingen en het opzet van dit onderzoek. Vervolgens geven we per onderzoeksdoelstelling een samenvatting van de belangrijkste bevindingen. 1. Probleemstelling en onderzoeksdoelstellingen Het protocol Coens-Steyaert werd op 28 juni 1983 afgesloten om de gezamenlijke inzet vanuit de personeelskaders van de welzijnsvoorzieningen (internaten en semi-internaten van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap) en de scholen voor buitengewoon onderwijs voor de paramedische begeleiding en ondersteuning voor interne en semi-interne leerlingen te regelen. Dit protocolakkoord is inmiddels bijna een kwarteeuw oud. In deze periode is er heel wat veranderd zowel in de visie op onderwijs en ondersteuning van kinderen en jongeren met specifieke noden als in de opdrachten die onderwijs en welzijn dienen te vervullen. Deze nieuwe realiteit en de gewijzigde opdrachten van onderwijs en welzijn maken dat vertegenwoordigers van beide sectoren pleiten voor een actualisatie van het protocol-akkoord. Om tot een gefundeerde herziening van dit mechanisme te komen is een evaluatie van de huidige situatie echter noodzakelijk. Bij aanvang van dit onderzoek was er weinig geweten over hoe de samenwerking tussen scholen voor buitengewoon onderwijs en (semi-)internaten in de praktijk verliep. Men wist niet of leerlingen effectief paramedische ondersteuning krijgen, hoeveel uren ze paramedische ondersteuning krijgen, hoeveel personeelsleden voor de therapie van de (semi-)interne leerlingen zorgen en hoe deze samenwerking praktisch georganiseerd wordt. Daarnaast was er ook de vraag naar een eventuele samenwerking op andere gebieden dan het paramedische personeel, zoals maaltijden, leerlingenvervoer, handelingsplanning, etc. Er was met andere woorden weinig duidelijkheid over de samenwerking binnen en buiten het protocol Coens-Steyaert. Uit deze probleemstelling was de noodzaak naar een onderzoek rond de samenwerking tussen scholen voor buitengewoon onderwijs en voorzieningen van welzijn ontstaan. 2

Dit onderzoek richtte zich op de evaluatie van de huidige samenwerking tussen scholen voor buitengewoon onderwijs en internaten en semi-internaten van het departement Welzijn. De specifieke onderzoeksdoelstellingen waren: 1) Het in kaart brengen van de huidige samenwerking onderwijs welzijn zowel binnen de uitvoering van het protocolakkoord als daarbuiten. 2) Het in kaart brengen van de afstemming tussen de vraag naar ondersteuning van de leerlingen en de geboden ondersteuning op paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch vlak. 3) Het zoeken naar verklaringen voor deze situatie en voor de verschillen die er in voorkomen. 4) Het bestuderen van de haalbaarheid van de realisatie van het huidige akkoord voor zowel internaten en semi-internaten als voor de scholen voor buitengewoon onderwijs. 2. Onderzoeksopzet 2.1 Onderzoeksgroep De onderzoeksgroep bestond uit alle scholen voor buitengewoon onderwijs en alle internaten en semi-internaten die een samenwerkingsverband hebben, gebaseerd op de gegevens van schooljaar 2007-2008 van het departement Onderwijs. Het ging meer bepaald om 69 scholen voor buitengewoon lager onderwijs, 34 scholen voor buitengewoon secundair onderwijs, 50 internaten en 42 semi-internaten. Aangezien de bedoeling van het onderzoek was om de huidige samenwerking tussen scholen en voorzieningen zo volledig mogelijk in kaart te brengen, werd er geen selectie gemaakt in de bestaande samenwerkingsverbanden. 3

2.2 Onderzoeksmethode Het onderzoek verliep in drie fasen. In de eerste fase werd een vragenlijst ontworpen op basis van gesprekken met experts over de huidige samenwerking, de knelpunten en mogelijke beïnvloedende factoren. In de tweede fase werd deze vragenlijst afgenomen van directieleden en/of andere betrokkenen zoals zorgcoördinatoren of orthopedagogen in scholen voor buitengewoon onderwijs en internaten en semi-internaten van het departement Welzijn met een samenwerkingsverband. In de derde en laatste fase werden een aantal semigestructureerde interviews uitgevoerd om de resultaten van de vragenlijsten aan te vullen en te verdiepen. Elk van deze fasen wordt hieronder kort beschreven. Fase 1: Constructie van de vragenlijst In een eerste fase werd (1) op basis van decreten, besluiten en andere documenten die verband houden met de samenwerking tussen het departement Onderwijs en het departement Welzijn, (2) op basis van een statistische analyse van de beschikbare gegevens over de samenwerking tussen beide departementen en (3) op basis van gesprekken met 15 praktijk- en beleidsexperts uit beide sectoren, een visie op het concept vastgelegd. Aan de experts werd gevraagd om onderwerpen aan te halen die volgens hen moeten opgenomen worden in de vragenlijst. Vervolgens werden de itemkenmerken van de vragenlijst gespecificeerd en werd er een voorlopige vragenlijst opgesteld ingedeeld in volgende rubrieken: identificatiegegevens, samenwerking en protocol Coens-Steyaert. Deze vragenlijst hebben we ter goedkeuring voorgelegd aan de stuurgroep. Tenslotte werd de definitieve vragenlijst opgesteld. Fase 2: Afname en verwerking van de vragenlijst Tijdens de tweede fase werd de definitieve vragenlijst voorgelegd aan respondenten in scholen voor buitengewoon onderwijs en internaten en semi-internaten met een samenwerkingsverband. Meer specifiek werden er 102 scholen voor buitengewoon 4

onderwijs aangeschreven. Van deze groep hebben 61 scholen (59,80%) meegewerkt aan het onderzoek. Zij hebben voor 108 samenwerkingsverbanden een vragenlijst ingevuld. Als respondenten voor (semi-)internaten werden 96 internaten en semi-internaten van het departement Welzijn aangeschreven. Van deze groep hebben 54 (56,25%) voorzieningen meegewerkt aan het onderzoek. Zij hebben voor 138 samenwerkingsverbanden een vragenlijst ingevuld. Er bleek geen statistisch significant verschil te zijn tussen het gemiddelde aantal samenwerkingsverbanden van de scholen en (semi-)internaten uit de non-responsgroep en de scholen en (semi-)internaten uit de responsgroep. De verkregen data werden vervolgens statistisch geanalyseerd. Enerzijds hebben we met behulp van beschrijvende statistiek de huidige samenwerking tussen onderwijs en welzijn, de haalbaarheid en de mate van afstemming tussen de vraag naar ondersteuning en de geboden ondersteuning in kaart gebracht. Anderzijds hebben we door middel van statistische analyses de invloed van diverse beïnvloedende variabelen bekeken, om zo verklaringen te vinden voor de discrepanties in de huidige situatie. Fase 3: Uitdiepen van resultaten Om de resultaten van de vragenlijst aan te vullen, organiseerden we in de laatste fase van het onderzoek een meervoudige gevalsstudie. Voor deze gevalsstudie werden 15 samenwerkingsverbanden geselecteerd. Bij de selectie werd getracht een heterogene groep samen te stellen op basis van onderwijsniveau, doelgroep, locatie van de school en de voorziening en ten slotte ook de regio. Van betrokkenen van beide partijen van dit samenwerkingsverband namen we een interview af om het samenwerkingsverband diepgaand te bespreken. In deze interviews werden een aantal relevante thema s uit de vragenlijst opnieuw aangehaald, aangevuld met nieuwe elementen, namelijk het samenwerkingsverband, de personele omkadering, de verschillende functies van het personeel, de intakeprocedure, de overlegstructuur, de pedagogische vraag en het aanbod, de kwaliteit van de samenwerking en het protocol. Deze interviews werden horizontaal geanalyseerd op zoek naar gelijkenissen en verschillen. 5

3. Resultaten Onderzoeksdoelstelling 1: Het in kaart brengen van de huidige samenwerking onderwijs welzijn zowel binnen de uitvoering van het protocolakkoord als daarbuiten. De eerste onderzoeksdoelstelling is gericht op het in kaart brengen van de huidige samenwerking tussen scholen voor buitengewoon onderwijs en (semi-)internaten binnen de uitvoering van het protocolakkoord en daarbuiten. In de beschrijving van deze samenwerking geven we eerst een aantal algemene kenmerken weer. Vervolgens gaan we dieper in op de personele omkadering, het takenpakket en de mate van overleg. Tot slot, presenteren we de mening van de respondenten over de mate van geïntegreerd samenwerken en over de kwaliteit van de samenwerking. Algemene kenmerken De meerderheid van de scholen heeft slechts één samenwerkingsverband met een internaat (n=41) of een semi-internaat (n=44). Het hoogste aantal samenwerkingsverbanden dat gerapporteerd werd, bedraagt zes. De meerderheid van de (semi-)internaten (n=21) is in twee samenwerkingsverbanden met een school betrokken. Vaak betreft het hier één samenwerkingsverband met een basisschool en één samenwerkingsverband met een secundaire school. Het hoogste aantal samenwerkingsverbanden dat door de (semi-)internaten vermeld werd, bedraagt twaalf. De meerderheid van de samenwerkingsverbanden hebben een verschillende inrichtende macht. Wanneer we naar de afstand waarop beide partners in het samenwerkingsverband zich bevinden peilen, stellen we vast dat de meerderheid zich op dezelfde campus bevindt. Samenwerkingsverbanden die zich op meer dan 10 kilometer van elkaar bevinden vormen een uitzondering. Met betrekking tot de problematiek van de doelgroep, geven 44% van de (semi-)internaten (n=61) aan dat ze een doelgroep hebben 6

die breder is dan de doelgroep van de school. De scholen daarentegen, beschrijven hun doelgroep in 47% van de gevallen als gelijk aan die van het (semi-)internaat. Personele omkadering In tabel 1 worden zowel voor de scholen als voor de (semi-)internaten volgende gegevens over de personele omkadering vermeld: (1) het percentage scholen / (semi-)internaten dat minstens één kop van een bepaalde discipline in dienst heeft, (2) het gemiddelde aantal uren dat de personeelsleden van een bepaalde discipline in totaal per week tewerkgesteld zijn en (3) het minimum en het maximum aantal uren dat de personeelsleden van een bepaalde discipline in totaal per week tewerkgesteld zijn. Tabel 1: Personele omkadering Discipline School¹ (Semi-)internaat² % gem. aantal uren min. max. % gem. aantal uren min. max. orthopedagoog 68,5 29,8 2 147 66,7 112,1 4 343 psycholoog 24,1 40,2 18-90 49,3 47,9 6 269 logopedist 79,6 87,0 5-540 34,1 76,4 1 232 kinesist 58,3 76,4 12 270 58,0 99,1 6 580 ergotherapeut 31,5 24,7 3 64 55,1 93,5 5 312 verpleegkundige 19,4 37,1 8 140 59,4 80,4 5 230 arts 0 0 0 76,5 24,1 1 76 maatschappelijk assistent 6,5 38,4 3-64 78,3 116,7 7 300 opvoeder 8,3 50,0 18-90 74,6 1602,4 18-3458 logistiek personeel 28,7 29,5 18 90 57,2 601,6 4-1559 ¹ gegevens gebaseerd op de vragenlijsten van de scholen ² gegevens gebaseerd op de vragenlijsten van de (semi-)internaten 7

Met betrekking tot de personele omkadering van de scholen stellen we vast dat volgende disciplines meest frequent zijn tewerkgesteld: logopedist (79,6%), orthopedagoog (68,5%), kinesist (58,3%) en ergotherapeut (31,5%). De disciplines die gemiddeld het meeste aantal uren per week in dienst zijn, zijn logopedist (87,0 uur) en kinesist (76,4 uur). Met betrekking tot de personele omkadering van de (semi-)internaten merken we dat volgende disciplines meest frequent tewerkgesteld zijn: maatschappelijk assistent (78,3%), arts (76,5%) en opvoeder (74,6%). Vele disciplines zijn vaker opgenomen in de personele omkadering van de (semi-)internaten dan in deze van de scholen: psycholoog, ergotherapeut, verpleegkundige, arts, maatschappelijk assistent, opvoeder en logistiek personeel. Orthopedagogen en kinesisten worden even frequent opgenomen in de personele omkadering. Enkel logopedisten zijn frequenter aanwezig in de scholen dan in de (semi-)internaten. De disciplines die gemiddeld het meeste aantal uren per week in dienst zijn in de (semi-)internaten, zijn opvoeders (1602,4 uur) en logistiek personeel (601,6 uur). Het gemiddelde aantal gepresteerde uren per week is voor alle disciplines opmerkelijk hoger in de (semi-)internaten dan in de scholen, uitgezonderd de uren van de psycholoog, kinesist en logopedist. Uit de interviews blijkt dat de organisatie van de personele omkadering heel divers is. Er zijn samenwerkingsverbanden waar de volledige personele omkadering samengevoegd wordt en verdeeld waar nodig. In andere samenwerkingsverbanden beperkt de samenwerking zich tot specifieke disciplines. Enkele samenwerkingsverbanden, tot slot, geven aan geen personeel aan elkaar te leveren. In de meerderheid van de gevallen houdt deze samenwerking in dat personeel van het (semi-)internaat zijn functie in de school en/of in de voorziening uitoefent. Een uitzondering hierop vormen de geïntegreerde groepen, waar leef- en klasgroep één geheel vormen. In dat geval oefent personeel van de school zijn functie uit in de voorziening. Takenpakket Er wordt volgens de respondenten op verschillende domeinen samengewerkt tussen de scholen en de voorzieningen. Naast paramedische aspecten, zijn de meest frequent 8

genoemde aspecten van de samenwerking: handelingsplanning, sociale dienst, medische dienst, middagmaaltijden, logistieke en administratieve taken en infrastructuur. Er zijn echter ook samenwerkingsverbanden die op het paramedische gebied na geen andere diensten uitwisselen. Het aanbod aan taken dat beide partijen in een samenwerkingsverband opnemen, wordt door de meerderheid van de respondenten als aanvullend ten opzichte van elkaar beschouwd. Wanneer we het takenpakket overzien, stellen we vast dat er taken zijn die in de meerderheid van de gevallen uitsluitend door de school opgenomen worden. Dit zijn veelal onderwijsgerelateerde taken. Logopedie is hiervan een voorbeeld. Dit wordt het meest frequent door de school, in de school en tijdens de schooluren aangeboden. Kinesitherapie wordt eveneens in de meerderheid van de gevallen door de school, in de school en tijdens de schooluren aangeboden. Toch merken we dat het aandeel van de voorziening hier groter is. Kinesitherapie wordt vaker dan logopedie eveneens door de voorziening, in zowel de school als de voorziening en zowel tijdens als na de schooluren aangeboden. Niet-paramedische taken die in de meerderheid van de gevallen door de school worden opgenomen zijn het leerlingenvervoer en het middagtoezicht. Naast de taken die voornamelijk door de school opgenomen worden, zijn er taken die zowel door de school als door het (semi-)internaat opgenomen worden. Ergotherapie behoort tot deze laatste groep. Dit wordt ongeveer even frequent door de school als door de voorziening opgenomen. De plaats waar dit aangeboden wordt, is in de meerderheid van de gevallen de school. Het tijdstip van aanbieding is zowel tijdens als tijdens en na de schooluren. De taak ontwikkelingsondersteuning wordt verstrekt volgens hetzelfde patroon als ergotherapie: zowel door de school als de voorziening, zowel in de school als in de voorziening en zowel tijdens als na de schooluren. Een opmerkelijke vaststelling is echter de onwetendheid van beide partijen over elkaars aanbod op vlak van ontwikkelingsondersteuning. De scholen vinden dat zij in de meerderheid van de gevallen deze taak op zich nemen, de voorzieningen beweren net het tegenovergestelde. Tot dezelfde vaststelling kwamen we eveneens in verband met de taak handelingsplanning. 9

Deze taak wordt eveneens ongeveer even frequent door de school als door de voorziening opgenomen, net als het verzorgen van de maaltijden. Tenslotte is er een groep taken die in de meerderheid van de gevallen bijna uitsluitend door de voorziening wordt opgenomen. Een eerste taak binnen deze groep is de medische dienst. Het verzorgen van medische taken gebeurt in de meerderheid van de gevallen door de voorziening, in de voorziening en zowel tijdens als na de schooluren. Hetzelfde geldt voor alle taken die binnen de sociale dienstverlening vallen. Huiswerkbegeleiding, tot slot, gebeurt eveneens door de voorziening en in de voorziening maar uiteraard na de schooluren. Wanneer we de plaats waar de taak opgenomen wordt nader onderzoeken, stellen we een duidelijk verband vast met wie deze taak opneemt. Wanneer het gaat om zuiver paramedische taken zoals logopedie, kinesitherapie en ergotherapie, merken we dat wanneer dit door de school verstrekt wordt, dit ook in bijna alle gevallen in de school plaats vindt. Wanneer deze paramedische taken door de voorziening opgenomen worden, kan dit zowel plaats vinden in de voorziening, in de school of in zowel de school als de voorziening. Dit onderscheid is strikter wanneer het gaat om niet-paramedische taken. Hier stellen we vast dat wanneer deze niet-paramedische taken uitsluitend door de school, uitsluitend door de voorziening of door beide instanties aangeboden worden, deze taken ook respectievelijk in de school, in de voorziening of in zowel de school als de voorziening plaats vinden. Met betrekking tot het tijdstip waarop de taak uitgevoerd wordt, stellen we vast dat ongeacht welke taak de school opneemt, dit veelal tijdens de schooluren gebeurt. Dit is niet het geval voor de voorzieningen. Indien het paramedische taken betreft, voert de voorziening deze in de meeste gevallen zowel tijdens als na de schooluren uit maar ook vaak enkel tijdens of enkel na de schooluren. Indien het niet-paramedische taken betreft, gebeurt dit slechts in zeer uitzonderlijke gevallen uitsluitend tijdens de schooluren. 10

Wanneer we onderzoeken aan wie een bepaalde taak aangeboden wordt, merken we ook hier een duidelijk verband op met wie de taak opneemt. Indien de school de taak opneemt, is dit in de meerderheid van de samenwerkingsverbanden gericht op zowel de (semi-)interne als de externe leerlingen, in een deel van de samenwerkingsverbanden enkel op de externe leerlingen en in uitzonderlijke gevallen enkel op de (semi-)interne leerlingen. Indien de voorziening een taak opneemt, is dit in de meerderheid van de samenwerkingsverbanden enkel gericht op de (semi-)interne leerlingen, in een deel van de samenwerkingsverbanden zowel op de (semi-)interne als op de externe leerlingen en in zeer uitzonderlijke gevallen enkel op de externe leerlingen. Er is binnen de groep respondenten verdeeldheid over het aanbod aan de externe leerlingen. Het grootste deel van de scholen zegt dat ze geen onderscheid maken in het aanbod aan externe leerlingen en aan (semi-)interne leerlingen. De instantie waarvan dit aanbod afkomstig is, verschilt echter wel binnen de samenwerkingsverbanden. Er zijn scholen waarbij zowel de externe leerlingen als de interne leerlingen therapie krijgen vanuit de voorziening. Op andere plaatsen krijgen de externe leerlingen therapie van het beperkte personeel dat in de school aanwezig is. Hetzelfde geldt voor de handelingsplanning, pedagogische begeleiding, medische en sociale dienst. De maaltijden vanuit de voorziening kunnen veelal ook door externe leerlingen genuttigd worden. Zij moeten hiervoor betalen en eten de maaltijd in een eetzaal, terwijl de (semi-)interne kinderen in vele gevallen naar de leefgroep gaan. In de interviews geven de meeste respondenten aan tevreden te zijn met de takenverdeling zoals deze nu georganiseerd wordt. Taken die door de school worden uitgevoerd maar beter door de voorziening zouden opgenomen worden of omgekeerd, worden weinig vermeld. Overleg Bij de meeste bevraagde voorzieningen en scholen is er overleg op alle niveaus, van beleids- en directieniveau tot personeel dat op de werkvloer staat. Men vindt het 11

belangrijk om voldoende overleg te hebben, om zo de samenwerking beter te kunnen afstemmen. Er wordt over diverse thema s overlegd, zoals praktische afspraken, handelingsplanning, intake, pedagogisch beleid, Op bestuurlijk- en directieniveau stellen we vast dat overleg tussen de directies van beide organisaties door alle samenwerkingsverbanden vermeld worden met een gemiddelde frequentie van 1 keer per week. De directie van de school heeft eveneens in meer dan de helft van de samenwerkingsverbanden overleg met de paramedici en de opvoeders van het semi-internaat. Omgekeerd is dit slechts uitzonderlijk het geval. Overleg tussen beide besturen en tussen het bestuur en de directies van beide settings vindt in ongeveer de helft van de samenwerkingsverbanden plaats met een gemiddelde frequentie van 2 keer per maand. Tussen de paramedici van de school enerzijds en de paramedici en de opvoeders van het (semi-)internaat anderzijds is er eveneens in meer dan de helft van de samenwerkingsverbanden overleg. In bijna alle samenwerkingsverbanden vindt er daarnaast overleg plaats tussen de leerkrachten van de school en de opvoeders van het (semi-)internaat. Dit overleg heeft een gemiddelde frequentie van 1 à 2 keer per week. Een opmerkelijke vaststelling hierbij is dat de frequentie van overleg op alle niveaus hoger ingeschat wordt door de scholen dan door de (semi-)internaten. De meeste respondenten vinden dat het overleg in voldoende mate aanwezig is. Soms wordt er gezegd dat er meer nood is aan overleg, bij anderen vindt men dat het overleg kostbare tijd met de leerlingen en/of cliënten wegneemt. Mate en kwaliteit van de samenwerking De mate van geïntegreerde samenwerking wordt zowel door de scholen als door de semiinternaten als positief beoordeeld. Een derde van de scholen en (semi-)internaten schat de mate van geïntegreerde samenwerking zeer hoog in. Eveneens een derde van de scholen en (semi-)internaten schat de mate van geïntegreerde samenwerking hoog in. Slechts door enkele samenwerkingsverbanden wordt de mate van geïntegreerde samenwerking als zeer laag beoordeeld. 12

De kwaliteit van de samenwerking wordt eveneens zowel door de scholen als door de semi-internaten als positief beoordeeld. Ongeveer 20% van de scholen en (semi-)internaten aanzien de kwaliteit van samenwerking als zeer goed. De grote meerderheid (70%) beoordeelt de kwaliteit van samenwerking als goed. Door geen enkel samenwerkingsverband wordt de kwaliteit van samenwerking als zeer slecht bestempeld. Een gelijkwaardige positie houdt in dat beide partijen in het samenwerkingsverband betrokken worden bij het nemen van beslissingen en een gelijkwaardige inspraak hebben. Volgens een derde van de scholen hebben beide partijen geen gelijkwaardige positie inzake het nemen van beslissingen. De (semi-)internaten daarentegen, beschouwen de positie slechts in 15% van de gevallen als niet-gelijkwaardig. Onderzoeksdoelstelling 2: Het in kaart brengen van de afstemming tussen de vraag naar ondersteuning van de leerlingen en de geboden ondersteuning op paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch vlak. De tweede onderzoeksdoelstelling richt zich op het in kaart brengen van de afstemming tussen de vraag naar ondersteuning en de geboden ondersteuning op paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch vlak. Algemeen kunnen we stellen dat de afstemming tussen de vraag en het aanbod volgens de respondenten momenteel onvoldoende is. Een eerste factor die hierin naar voren geschoven wordt is een tekort in de personele omkadering. Het betreft hier zowel het ontbreken van een bepaalde discipline in beide of in één van beide partijen van een samenwerkingsverband als een tekort aan uren van een bepaalde discipline in beide of in één van beide partijen van een samenwerkingsverband. Met betrekking tot de discipline logopedie, wordt door 48% van de scholen en 39% van de (semi-)internaten aangehaald dat de personele omkadering onvoldoende is om aan de 13

noden van de leerlingen op logopedisch vlak tegemoet te komen. De respondenten pleiten gemiddeld voor een verhoging van 38 uur per week. Deze bijkomende uren zouden door zowel de scholen als de (semi-)internaten ingezet worden voor individuele therapie, ondersteuning in de klas en groepstherapie. Een aspect dat door beide partijen herhaaldelijk werd vernoemd, is de nood aan voedingsbegeleiding. Doelgroepen die volgens de scholen extra nood hebben aan logopedie zijn externe leerlingen, leerlingen met complexe ondersteuningsnoden en leerlingen met autisme spectrum stoornissen. Door de (semi-)internaten wordt de nood aan logopedie tijdens vakantieperiodes extra benadrukt. Een tekort aan personeel om de noden van de leerlingen op het vlak van kinesitherapie te vervullen, wordt door 36% van de scholen en 33% van de (semi-)internaten aangehaald. Het gemiddelde aantal uren kinesitherapeut per week dat er tekort is bedraagt voor de scholen 56 uur en voor de (semi-)internaten 34 uur. Deze bijkomende uren zouden door zowel de scholen als de (semi-)internaten ingezet worden voor individuele therapie (ademhalingskinesitherapie, postoperatieve kinesitherapie, zwemmen,...). De scholen pleiten daarnaast eveneens voor ondersteuning in de klas en groepstherapie. Doelgroepen die volgens de scholen extra nood hebben aan kinesitherapie zijn externe leerlingen, leerlingen met complexe ondersteuningsnoden en leerlingen met fysieke beperkingen. Door de (semi-)internaten wordt de nood aan kinesitherapie tijdens vakantieperiodes extra benadrukt. De noden van de leerlingen op het vlak van ergotherapie worden volgens 32% van de scholen en 30% van de (semi-)internaten niet vervuld omwille van een personeelstekort. De nood aan extra uren is hier gemiddeld groter in de (semi-)internaten (34 uur / week) dan in de scholen (27 uur / week). Ook hier zouden de bijkomende uren voornamelijk ingezet worden voor individuele therapie en klasondersteuning. Doelgroepen die volgens de scholen extra nood hebben aan ergotherapie zijn externe leerlingen, leerlingen met verstandelijke beperkingen en leerlingen met autisme spectrum stoornissen. Door de (semi-)internaten wordt de nood aan ergotherapie van leerlingen met complexe ondersteuningsnoden extra benadrukt. 14

Naast de noden op paramedisch vlak, geven de respondenten aan dat de noden op orthopedagogisch en psychologisch vlak niet vervuld zijn omwille van een tekort in de personele omkadering. De nood aan extra orthopedagogen blijkt zeer groot in de scholen. Bijna de helft van de scholen halen dit tekort aan. Een kwart van de (semi-)internaten vindt dit eveneens een probleem. Bijkomende uren zouden volgens beide partijen voornamelijk ingezet worden voor inhoudelijke ondersteuning (visie, pedagogischdidactische maatregelen,...), handelingsplanning, opvolging van leerlingen en overleg. Scholen wijzen daarnaast op de nood aan extra ondersteuning bij de aanpak van leerlingen met emotionele en gedragsproblemen. De begeleiding van deze doelgroep is eveneens één van de redenen waarom 26% van de scholen en 31% van de (semi-)internaten pleiten voor extra uren voor psychologen. Deze bijkomende uren zouden voornamelijk ingezet worden voor psychotherapie, diagnostiek, inhoudelijke ondersteuning en het aanpakken van gedragsproblemen en crisissituaties. Over de noden op medisch vlak wordt minder vaak aangehaald dat ze niet vervuld worden. Een tekort aan verpleegkundigen wordt slechts door 15% van de (semi-)internaten en 19% van de scholen aangehaald. Bijkomende uren zouden hoofdzakelijk ingezet worden voor verzorging en opvolging van voornamelijk kinderen met een complexe medische problematiek. Een tekort aan artsen wordt door 23% van de (semi-)internaten en 8% van de scholen vermeld. Deze bijkomende uren zouden ingezet worden voor kinderpsychiatrie bij kinderen met emotionele en gedragsproblemen en voor extra opvolging en behandeling van kinderen met een complexe medische problematiek. Aan de noden van de leerlingen op sociaal vlak wordt volgens 29% van de scholen en 20% van de (semi-)internaten niet tegemoet gekomen omwille van een tekort in de personele omkadering. Het gemiddelde aantal uren maatschappelijk assistent dat er per week tekort is, bedraagt volgens de scholen 25 uur en volgens de (semi-)internaten 40 uur. Deze extra uren zouden voornamelijk ingezet worden gezinsbegeleiding, ouderbegeleiding en het onderhouden van contacten met het gezin. De scholen 15

benadrukken hierbij de extra nood aan sociale dienstverlening voor externe leerlingen en leerlingen uit type 3-onderwijs. Naast een tekort aan paramedisch, medisch en psychopedagogisch personeel vermeldt een aanzienlijk percentage van de scholen (32%) en van de (semi-)internaten (42%) een tekort aan opvoeders en kinderverzorgsters. Het gemiddelde aantal uren opvoedend personeel dat er per week tekort is, bedraagt volgens de scholen 134 uur en volgens de (semi-)internaten 282 uur. Wat betreft de scholen, zouden deze bijkomende uren ingezet worden voor klasondersteuning, crisisinterventies, middagopvang, eetmomenten, verzorging, begeleiding bij het zwemmen, toiletbezoek,... De doelgroepen die hierbij extra benadrukt worden zijn leerlingen met complexe ondersteuningsnoden, kleuters en externe leerlingen. De (semi-)internaten zouden deze uren voornamelijk gebruiken voor permanente dagopvang (ziekte, schorsing, time-out,...), opvang tijdens weekends en vakanties, klasondersteuning, geïntegreerd werken en meer individuele begeleiding. De groepen die volgens de (semi-)internaten extra ondersteuning vereisen zijn leerlingen met complexe ondersteuningsnoden, deeltijdse leerlingen en leerlingen met gedragsproblemen. Ten slotte geven 20% van de scholen en 9% van de (semi-)internaten tekorten in logistiek personeel aan. Deze bijkomende uren zouden ingezet worden voor administratie, onderhoud, infrastructuur en leerlingenvervoer. Naast een tekort in personele omkadering wordt een ontoereikende infrastructuur en een gebrek aan aangepast materialen aangehaald als probleem waardoor de noden van de leerlingen niet volledig vervuld kunnen worden. De meeste scholen en voorzieningen geven echter aan dat ze met de beperkte middelen, toch proberen het beste te leveren voor de kinderen of jongeren. In de verdeling van personeel wordt rekening gehouden met de individuele noden van elk kind. In de mate van het mogelijke probeert men daar voldoende antwoord op te bieden. 16

Onderzoeksdoelstelling 3: Het zoeken naar verklaringen voor deze situatie en voor de verschillen die er in voorkomen. Een derde onderzoeksdoelstelling richt zich op het zoeken naar verklaringen voor de huidige samenwerking en de verschillen die daarin voorkomen. In een eerste fase hebben we ons hierbij gericht op de gegevens die door het departement onderwijs ter beschikking werden gesteld. Vervolgens werden de gegevens uit de vragenlijsten onderzocht om de invloed na te gaan van volgende variabelen: percentage verschil, schooljaar, onderwijstype, onderwijsniveau, aantal leerlingen, inrichtende macht, locatie,... De samenhang van elk van deze variabelen met aspecten van de samenwerking worden in deze paragraaf beschreven. Analyse van de gegevens van het departement Onderwijs Door het departement Onderwijs werd een oefening uitgevoerd waarin de huidige regelgeving vergeleken werd met een fictieve situatie waarin het departement Onderwijs zou instaan voor het gehele urenpakket van alle paramedici in de school zonder tussenkomst van het departement Welzijn. Deze oefening betrof alle vrije gesubsidieerde scholen voor buitengewoon onderwijs waar leerlingen tevens ingeschreven zijn in een (semi-)internaat erkend door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Per school werd naast het totale aantal leerlingen ook het aantal interne en/of semiinterne leerlingen procentueel weergegeven. Vervolgens heeft men een berekening gemaakt van het urenpakket zoals het in de huidige regelgeving opgesteld wordt. Dit urenpakket heeft men vergeleken met het fictieve urenpakket dat scholen vanuit het departement Onderwijs zouden krijgen, mochten er geen paramedici vanuit welzijn gerekend worden voor de (semi-)interne leerlingen. Het verschil tussen beide urenpakketten wordt procentueel uitgedrukt in een percentage verschil. Uit de analyses van deze gegevens blijkt dat er voor de totale groep scholen en voor de groep secundaire scholen een significante daling in percentage verschil is tussen 17

schooljaar 2002-2003 en schooljaar 2006-2007 en tussen schooljaar 2002-2003 en schooljaar 2007-2008. Het aandeel van het departement Onderwijs in het gehele urenpakket van paramedici in de scholen is met andere woorden groter geworden. Dit is niet het geval voor de basisscholen. Wanneer we op zoek gaan naar variabelen die het percentage verschil verklaren, stellen we vast dat het percentage (semi-)interne leerlingen een significant effect heeft op het percentage verschil. De analyses toonden dit resultaat aan zowel voor de totale groep van scholen, de groep van basisscholen als voor de groep van secundaire scholen en dit voor de drie schooljaren. Dit houdt concreet in dat het percentage verschil stijgt naarmate het percentage (semi-)interne leerlingen stijgt. Dit resultaat was te verwachten gezien het aandeel dat het departement Onderwijs levert, en dus het percentage verschil, rechtstreeks voortvloeit uit het aantal (semi-)interne leerlingen. Met betrekking tot het onderwijstype, merken we eveneens een significant effect op het percentage verschil. Het verschil tussen het fictieve en het huidige urenpakket vanuit het departement Onderwijs varieert met andere woorden significant tussen de onderwijstypes. Het gemiddelde percentage verschil is het grootst in scholen die type 4 onderwijs aanbieden al dan niet in combinatie met andere types. Het aantal leerlingen in de school en het onderwijsniveau (lager secundair onderwijs) blijkt geen significant effect te hebben op het percentage verschil. Analyse van de gegevens van de vragenlijsten In dit deel onderzoeken we het effect van variabelen zoals percentage verschil, aantal leerlingen, locatie, inrichtende macht,... op de verschillende aspecten van de huidige samenwerking. Percentage verschil We stellen vast dat het percentage verschil een variabele is die samenhangt met vele aspecten van de samenwerking. Een eerste aspect hiervan is de personele omkadering 18

en dan voornamelijk de omkadering van paramedisch personeel. Zo blijkt dat het aantal koppen en/of het aantal uren logopedie, kinesitherapie, ergotherapie, verplegend personeel en maatschappelijk assistent in de scholen significant daalt naarmate het percentage verschil stijgt. Met betrekking tot de personele omkadering in de (semi-)internaten stellen we het omgekeerde effect vast. Een tweede aspect waarop het percentage verschil van invloed is, is het takenpakket. De resultaten tonen aan dat de paramedische taken (logopedie, kinesitherapie, ergotherapie) in scholen met een laag percentage verschil vaker enkel door de school opgenomen worden dan in scholen met een hoger percentage verschil. In deze laatste groep worden de paramedische taken vaker enkel door de voorziening opgenomen. Daarenboven worden deze taken in scholen met een laag percentage verschil in de meerderheid van de gevallen enkel in de school aangeboden. Naarmate het percentage verschil stijgt worden deze taken frequenter op beide plaatsen of in enkele gevallen uitsluitend in de voorziening uitgevoerd. Wanneer we kijken naar wanneer deze taken uitgevoerd worden, zien we dat in scholen met een laag percentage verschil de paramedische taken vaker enkel tijdens de schooluren aangeboden worden. In scholen met een hoog percentage verschil gebeurt dit in de meerderheid van de gevallen zowel tijdens als na de schooluren. Wat betreft logopedie en kinesitherapie, stellen we, tot slot, vast dat dit in scholen met een laag percentage verschil vaker zowel aan externe als aan (semi-)interne leerlingen aangeboden wordt dan in scholen met een hoog percentage verschil. In deze laatste groep gebeurt dit veelal uitsluitend aan (semi-)interne leerlingen. Met betrekking tot locatie, zijn we tot de vaststelling gekomen dat scholen met zeer laag percentage verschil zich vaker niet op dezelfde campus bevinden dan samenwerkingsverbanden met een hoger percentage verschil. Het percentage verschil blijkt eveneens een statistisch significant effect te hebben op de beoordeling van de mate van geïntegreerd werken door zowel de scholen als de (semi-)internaten. De beoordeling van de mate van geïntegreerd werken is positiever naarmate het percentage verschil stijgt. Met betrekking tot de beoordeling van de kwaliteit van de samenwerking merken we hetzelfde positief verband. 19

Het percentage verschil heeft, tot slot, eveneens een significant effect op de gelijkwaardigheid van de positie. In samenwerkingsverbanden met een hoog percentage verschil wordt de positie in alle gevallen als gelijkwaardig aanzien. In samenwerkingsverbanden met een lager percentage verschil wordt de positie ook frequent als niet-gelijkwaardig aanzien. Aantal leerlingen / Aantal cliënten Met betrekking tot de personele omkadering, stellen we vast dat het aantal leerlingen in de scholen een significant effect heeft op het aantal koppen en/of het aantal uren logopedie en verplegend personeel dat in de scholen ter beschikking is. De personele omkadering van deze disciplines stijgt naarmate het aantal leerlingen stijgt. Hetzelfde positieve verband bestaat er eveneens met betrekking tussen het aantal cliënten en het aantal koppen en/of het aantal uren van de disciplines orthopedagoog, logopedist, kinesitherapeut, ergotherapeut, medisch en verplegend personeel, logistiek personeel in de (semi-)internaten. Ook hier stijgt de personele omkadering van deze disciplines naarmate het aantal cliënten in de voorziening stijgt. Vervolgens hebben we onderzocht of het aantal leerlingen / cliënten een effect heeft op het takenpakket van de school en het (semi-)internaat. We stellen vast dat de paramedische taken in nagenoeg alle scholen met veel leerlingen zowel door de school als door de voorziening opgenomen worden. In scholen met een lager aantal leerlingen gebeurt dit vaker enkel door de school of de voorziening. Medische en sociale dienstverlening wordt in de meerderheid van de samenwerkingsverbanden door de voorziening uitgevoerd. Enkel in scholen met veel leerlingen worden deze taken toch enkel door de school opgenomen. Wanneer we kijken naar wanneer deze taken uitgevoerd worden, zien we dat in scholen met weinig leerlingen kinesitherapie, ergotherapie en ontwikkelingsondersteuning vaker enkel tijdens de schooluren aangeboden worden. In scholen met meer leerlingen gebeurt dit vaker zowel tijdens als na de schooluren. Wanneer we onderzoeken aan wie de taak aangeboden wordt, merken we dat in scholen met weinig leerlingen taken aan zowel (semi-)interne als externe leerlingen wordt aangeboden. In scholen met meer leerlingen gebeurt dit frequenter 20

uitsluitend aan één van beide groepen. Sociale en medische dienstverlening vormen hierop een uitzondering. Deze worden in scholen met veel leerlingen in de meerderheid van de gevallen enkel aan externe of aan beide groepen leerlingen aangeboden. In scholen met minder leerlingen gebeurt dit vrijwel uitsluitend aan (semi-)interne leerlingen. Het aantal cliënten in het (semi-)internaat blijkt daarnaast een significant effect te hebben op de breedte van de problematiek van de doelgroep. In voorzieningen met weinig cliënten (1 ste kwartiel; <59 cliënten) wordt de problematiek van de doelgroep van de voorziening vaker beschouwd als gelijk aan die van de school dan in voorzieningen met meer cliënten. Het aantal leerlingen in de school heeft geen significant effect op de breedte van de problematiek van de doelgroep. Het aantal cliënten heeft eveneens een significant effect op het aanbod van het samenwerkingsverband. In voorzieningen met een klein aantal cliënten (1 ste kwartiel; <59 cliënten) en in voorzieningen met een groot aantal cliënten (4 de kwartiel; >179 cliënten) wordt het aanbod in bijna alle gevallen als aanvullend beschouwd. De overige voorzieningen beschouwen het aanbod vaker als overlappend. Een gelijkaardig significant verband vinden we met betrekking tot de gelijkwaardigheid van de positie. In voorzieningen met een klein aantal cliënten (1 ste kwartiel; <59 cliënten) en in voorzieningen met een groot aantal cliënten (4 de kwartiel; >179 cliënten) wordt de positie veelal als gelijkwaardig beschouwd. De overige voorzieningen beschouwen de positie vaker als niet gelijkwaardig. De meeste respondenten ervaren het aantal leerlingen in de school niet als een knelpunt. De voorzieningen en de scholen die aangeven dat het aantal leerlingen negatief is, vinden veelal dat er een verschil is tussen de opnamemogelijkheden van de school en deze van de voorzieningen. Scholen geven aan dat zij geen leerlingen kunnen weigeren terwijl de voorziening dit wel kan. Wanneer het (semi-)internaat volzet is, is de school beperkt in de opname van leerlingen. Enkele respondenten uit de voorzieningen stellen dat het aantal 21

leerlingen van de school veel groter is dan de omkadering van het semi-internaat en dat toch bijna iedereen ondersteuning vanuit het semi-internaat krijgt. Onderwijsniveau (basis secundair) Met betrekking tot de personele omkadering, blijkt dat er een verschil is tussen basisscholen en secundaire scholen wat betreft de omkadering van volgende disciplines: orthopedagoog, logopedist, kinesitherapeut, ergotherapeut, verpleegkundigen, opvoeders en kinderverzorg(st)ers. Voor al deze disciplines, uitgezonderd verplegend en opvoedend personeel, geldt dat zowel het aantal koppen als het aantal uren significant hoger is in de basisscholen dan in de secundaire scholen. Voor opvoedend en verpleegkundig personeel geldt het omgekeerde. Dit verschil in personele omkadering werd in de interviews regelmatig aangehaald als een probleem. Enerzijds is er op jonge leeftijd nood aan meer ondersteuning en meer therapie, omdat kinderen op deze leeftijd hiervoor meer ontvankelijk zijn en zich nog meer ontwikkelen dan jongeren. Anderzijds ervaart men dat er in de secundaire school lagere normen zijn, maar blijft de problematiek net hetzelfde of soms zelfs zwaarder dan wanneer deze leerlingen in de lagere school zitten. Vooral het aspect van de puberteit en de bijkomende gedrags- en emotionele problemen speelt hier een grote rol in. Vervolgens hebben we onderzocht of het onderwijsniveau een effect heeft op het takenpakket van de school en het (semi-)internaat. De resultaten tonen aan dat kinesitherapie in de meerderheid van de basisscholen enkel door de school wordt opgenomen. In de secundaire scholen gebeurt dit in de meeste gevallen uitsluitend door de voorziening. Kinesitherapie wordt in de basisscholen dan ook vaker enkel in de school aangeboden, terwijl dit in de secundaire scholen zowel in de school, in de voorziening of op beide plaatsen wordt uitgevoerd. Zowel kinesitherapie als ergotherapie worden in basisscholen vrijwel uitsluitend tijdens de schooluren aangeboden. In secundaire scholen wordt dit veelal zowel tijdens als na de schooluren opgenomen. Ergotherapie, tot slot, wordt in de basisscholen zowel aan (semi-)interne als aan externe leerlingen aangeboden. In secundaire scholen gebeurt dit vaak enkel voor de (semi-)interne leerlingen. 22

Daarnaast heeft het onderwijsniveau een significant effect op de gelijkwaardigheid van de positie. In basisscholen wordt de positie vaker als gelijkwaardig beschouwd dan in secundaire scholen. Tot slot, blijkt het onderwijsniveau een statistisch significant te hebben op de mate van geïntegreerd werken. In secundaire scholen wordt de mate van geïntegreerde samenwerking hoger beoordeeld dan in basisscholen. Inrichtende macht Het delen van de inrichtende macht blijkt wel een statistisch significant effect te hebben op de mate van geïntegreerd werken. In samenwerkingsverbanden met dezelfde inrichtende macht wordt de mate van geïntegreerd werken positiever beoordeeld dan in samenwerkingsverbanden met een verschillende inrichtende macht. De inrichtende macht heeft eveneens een significant effect op de gelijkwaardigheid van de positie. In samenwerkingsverbanden met dezelfde inrichtende macht wordt de positie vaker als gelijkwaardig aanzien dan in samenwerkingsverbanden met een verschillende inrichtende macht. De meeste scholen en voorzieningen vinden het positief om dezelfde inrichtende macht te hebben. Positief aan dezelfde inrichtende macht is dat er eenheid is van bevoegdheid en verantwoordelijkheid en dat het beleid op elkaar kan afgestemd worden. Er ontstaan mogelijkheden voor een betere geïntegreerde samenwerking. Zowel de school als de voorziening zijn op de hoogte over wat er in de school en in de voorziening gebeurt. Enkele voorzieningen hebben een andere inrichtende macht dan de school. Enkele bestuurders van de inrichtende macht van de school zitten echter ook in de Raad van Bestuur van het (semi-)internaat en vervullen op deze manier een brugfunctie. Afstand tussen school en (semi-)internaat De afstand tussen de school en het (semi-)internaat blijkt een statistisch significant effect te hebben op de mate van geïntegreerd werken en de kwaliteit van de samenwerking. In samenwerkingsverbanden die op dezelfde locatie gelegen wordt de mate van geïntegreerd werken en de kwaliteit van de samenwerking positiever beoordeeld dan in samenwerkingsverbanden die niet op dezelfde locatie gelegen zijn. Ook de positie wordt 23

significant vaker als gelijkwaardig aanzien door samenwerkingsverbanden die op dezelfde locatie gelegen dan door samenwerkingsverbanden die niet op dezelfde locatie gelegen zijn. Zowel de scholen als de (semi-)internaten die op dezelfde locatie gelegen zijn, ervaren dit veelal als een voordeel. Dit zou volgens de meeste respondenten namelijk de samenwerking (wederzijdse ondersteuning, formeel en informeel overleg, coördinatie, integratie,...) vergemakkelijken. Bovendien geven de respondenten aan dat het hierdoor eenvoudiger is om leerlingen met complexe ondersteuningsnoden te begeleiden. Niet alle scholen die op dezelfde campus liggen, ervaren dit echter als positief. Het gedeelde gebruik van lokalen en ruimtes kan soms tot discussies leiden. Het op een afstand van elkaar gelegen zijn van school en voorziening wordt meestal als negatief ervaren. Zo is het bijvoorbeeld een probleem voor rolwagengebruikers om steeds op verplaatsing te moeten gaan. Kinderen kunnen ook niet zelfstandig naar therapie gaan. Goed georganiseerd schoolvervoer of het gebruik maken van openbaar vervoer kan hier volgens de respondenten heel wat problemen oplossen. Visie De meeste scholen en voorzieningen ervaren het als positief als school en voorziening dezelfde visie hebben. Een gemeenschappelijke visie is volgens deze respondenten een must voor een goede samenwerking en zorgt voor evenwicht. Expertise kan opgebouwd en gedeeld worden en er kan samengewerkt worden in moeilijke situaties. Op deze manier kan er gewerkt worden aan een kwaliteitsvol aanbod. Sommige scholen vinden het belangrijk dat er, ondanks een gemeenschappelijke visie, ook respect is voor de (gedeeltelijk) maatschappelijk andere opdracht en het regelgevend kader van school en voorziening. Verschil in doelgroep tussen school en voorziening Als het verschil in doelgroepen als positief ervaren wordt, is dit meestal omdat de doelgroepen nauw bij elkaar aansluiten. Voor het negatief ervaren van het verschil in doelgroepen, worden verschillende redenen gegeven. Als een voorziening bijvoorbeeld 24

een bredere doelgroep heeft dan een school, komt dit vaak ten koste van de doelgroep van de school. Als de doelgroep van de school ruimer is dan de doelgroep van de voorziening, is er vaak te weinig omkadering en onvoldoende ondersteuning voor deze ruimere doelgroep. Het hebben van verschillende doelgroepen blijkt ook niet bevorderlijk voor de samenwerking. Één voorziening die het verschil in doelgroepen tussen (semi)- internaat en school negatief vindt, zegt dat er een gebrek is aan ervaring en expertise op de campus. Onderzoeksdoelstelling 4: Het bestuderen van de haalbaarheid van de realisatie van het huidige akkoord voor zowel internaten en semi-internaten als voor de scholen voor buitengewoon onderwijs. De vierde en laatste onderzoeksdoelstelling is gericht op het bestuderen van de haalbaarheid van de realisatie van het huidige akkoord Coens-Steyaert voor zowel de (semi-)internaten als de scholen. De bevindingen over de haalbaarheid van de realisatie van het huidige akkoord zijn voornamelijk gebaseerd op het kwalitatieve onderzoeksluik. Een eerste belangrijk element dat volgens de respondenten de haalbaarheid van het huidige akkoord beïnvloed is het gewijzigde opdrachtenpakket van de sector onderwijs en de sector welzijn ten gevolge van de gewijzigde visie op hulpverlening en onderwijs aan personen met beperkingen sinds het invoeren van het akkoord. In beide sectoren is er een groeiende aandacht voor vraaggestuurde werking en voor kwaliteitsbewaking. Sectorale ontwikkelingen maken dat er meer tijd dient geïnvesteerd te worden in bepaalde procedures zoals intake, handelingsplanning, collectief overleg, Dit heeft zowel binnen de voorzieningen als binnen de scholen aanleiding gegeven tot een verschuiving in het opdrachtenpakket. De (semi-)internaten geven aan dat ze een ruimer aanbod doen dan vroeger. Er is onder andere een uitbreiding en intensivering van de therapieën en meer aandacht aan gezinsbegeleiding. Deze uitbreiding van taken maakt dat er minder tijd over is voor onderwijsgerelateerde taken en voor het ondersteunen van 25

de scholen. Paramedische uren worden niet langer uitsluitend voor onderwijs ingezet maar eveneens ter ondersteuning van het wonen, de vrije tijd, assistentie van activiteiten dagelijks leven, verschaffen en aanpassen van hulpmiddelen en dergelijke. Sommige scholen vermelden eveneens een uitbreiding van hun aanbod. Deze uitbreiding doet zich onder meer voor inzake GON-begeleiding, binnen type 3-onderwijs of gericht op leerlingen met autisme spectrum stoornissen. Verder geven de scholen aan dat er een toename is van specialisatie in het therapeutisch aanbod. Een tweede belangrijk element dat volgens de respondenten de haalbaarheid van het huidige akkoord beïnvloedt is een verzwaring van de doelgroep sinds het invoeren van het akkoord. Heel wat respondenten geven aan dat de zorgvragen van de doelgroep van zowel de school als het semi-internaat zwaarder en complexer geworden zijn. Meer specifiek wijzen de respondenten op een toename van leerlingen met een autisme spectrum stoornis (ASS), leerlingen met meervoudige beperkingen, leerlingen met ernstige gedrags- en emotionele stoornissen en leerlingen met een randpsychiatrische en randdelinquente problematiek. Deze verzwaring van de doelgroep vraagt volgens de respondenten een uitbreiding van het aanbod. Door de toename van leerlingen met ernstige gedragsproblemen is er bijvoorbeeld nood aan een meer gestructureerde aanpak en aan meer psychotherapie. Het paramedische aanbod aan deze groep leerlingen dient op een andere wijze ingevuld te worden. Verder is er meer nood aan verzorging en aan individuele begeleiding. De noden van de leerlingen situeren zich immers niet meer alleen op het schoolse vlak maar zijn ruimer geworden (o.a. op medisch vlak). Er is daarenboven nood aan een meer geïntegreerde werking. Het complexer worden van de doelgroep van het (semi-)internaat heeft volgens enkele respondenten negatieve gevolgen voor de draagkracht van de school. Ondanks de toename van complexiteit van zorgvragen, blijft het paramedische urenpakket van de school onveranderd. De beschikbare middelen worden momenteel zo creatief mogelijk ingezet om aan de veranderde zorgvragen tegemoet te komen. 26