Laagbetaald werk, deeltijdwerk en loonmobiliteit

Vergelijkbare documenten
Uitslagen voorspellen

Hoofdstuk 1 - Exponentiële formules

Master data management

Noordhoff Uitgevers bv

. Tijd 75 min, dyslecten 90min. MAX: 44 punten 1. (3,3,3,3,2,2p) Chemische stof

Aandacht voor allochtone studenten in het hoger onderwijs

Herziening van de WWB-raming voor het Centraal Economisch Plan 2012

Studiekosten of andere scholingsuitgaven

Rekenen banken te veel voor een hypotheek?

BIJLAGE A BIJ ONTWERP-METHODEBESLUIT

Studiekosten of andere scholings uitgaven

Studiekosten of andere scholings uitgaven

Hoofdstuk 2 - Formules voor groei

Studiekosten en andere scholings uitgaven

digitale signaalverwerking

Correctievoorschrift VWO

Analoge Elektronika 1 DE KOMPARATOR

Tuinstijlen. Tuinstijlen. Het ontstaan van tuinstijlen. Formele tuinstijl. Informele tuinstijl. Moderne tijd

Studiekosten en andere scholings uitgaven

Efficiënter zakendoen en innoveren met mobiele communicatie

Outsourcing. in control. kracht geworden. Ad Buckens en Dennis Houtekamer

Studiekosten of andere scholingsuitgaven

Studiekosten en andere scholings uitgaven

Studiekosten of andere scholingsuitgaven

Wind en water in de Westerschelde. Behorende bij de Bacheloropdracht HS

Wie is er bang voor zijn pensioen? Pleidooi voor een vraaggerichte aanpak van pensioenvoorlichting

Investeringsbeslissingen

BIJLAGE A BIJ BESLUIT

Toelichting Hoe gebruikt u deze toelichting? Correspondentieadres Wat is een schenking? Voor meer ontvangers samen aangifte doen

wiskunde A bezem havo 2017-I

BIJLAGE B BIJ ONTWERP-METHODEBESLUIT

Simulatiestudie naar Methodebreuken in het Onderzoek Verplaatsingen in Nederland

Door middel van deze memo informeren wij u over de stand van zaken met betrekking tot het dossier hoogspanningslijnen.

Tijdelijke inpasmethode werkzame beroepsbevolking

Bij het bewerken van plaatmateriaal ontstaat vaak de situatie dat materiaal langs

Waarom de globale belastingdruk niet daalt

Van grijs naar groen. Richtlijnen voor energiebesparingen in het rekencentrum. groene IT MVO. Esther Molenwijk

Privacy en cloud computing

Belasting en schenken 2013

Blok 4 - Vaardigheden

haarlemmerolie van de IT? Tobias Kuipers en Per John

Bijverdiensten of opbrengsten als freelancer, gastouder, artiest of beroepssporter

strand aangetroffen kapsels reeds deels verdroogd

Juli Canonpercentages Het vaststellen van canonpercentages bij de herziening van erfpachtcontracten

Uw auto in 3 simpele stappen

Dit document beschrijft de methode voor de waarneming van de Dienstenprijzen; commerciële dienstverlening (Dienstenprijzenindex, DPI).

Eindexamen wiskunde B1 havo 2004-II

CONVE NANT KI N DEROPVANG EN ONDERWIJS

STICHTING HET ZELFSTANDIG GYMNASIUM STICHTING HET ZELFSTANDIG GYMNASIUM. Protocol Collegiale Visitaties

Eindexamen wiskunde A 1-2 vwo 2002-I

Studiekosten en andere scholings uitgaven

Wat is een training? Het doel van een trainingssessie is om met het team en de spelers vastgestelde doelstellingen te bereiken.

Financiële hulpaanvragen, hoe gaat u er mee om? Keuzewaaier: Handleiding voor de diaconie, ZWO- of zendingscommissie

Blok 1 - Vaardigheden

Belasting en schenken 2012

Correctievoorschrift VWO 2015

Antwoordmodel VWO 2003-I wiskunde A (oude stijl) Levensduur van koffiezetapparaten. Maximumscore 4 1 Na 2,5 jaar zijn er ,99 0,97 apparaten 1

t-toets met één steekproef Onderzoeksmethoden: Statistiek 3 t obs = s N Marjan van den Akker Tweezijdige t-toets met één steekproef

Onderzoeksverslag: Risicomarge van uitvaartverzekeraars: de kasstroommethode voor de schatting van toekomstige kapitaalvereisten.

lsolatieboxen met of zonder sluis?

Correctievoorschrift HAVO 2017

mei 2015 Basiscijfers Jeugd informatie over de arbeidsmarkt, het onderwijs en leerplaatsen in de regio Midden-Holland Een gezamenlijke uitgave van:

Ze krijgt 60% korting op het basisbedrag van 1000,- (jaarpremie) en moet dan 400,- (jaarpremie) betalen.

Woninglijken in de G4

mei 2015 Basiscijfers Jeugd informatie over de arbeidsmarkt, het onderwijs en leerplaatsen in de regio Haaglanden Een gezamenlijke uitgave van:

ZZP ERS EN HUN PENSIOEN

64% 70% 94% 85% 87% 73% 67% 75% 93% 60% 70% 100% 90% 100% 75% 70% 85% 100% Groen Vrij Internet Partij. Stelling CDA VVD D66 PvdA Groen Links

mei 2015 Basiscijfers Jeugd informatie over de arbeidsmarkt, het onderwijs en leerplaatsen in de regio Flevoland Een gezamenlijke uitgave van:

Integratiepracticum III

Hoofdstuk 2 - Overige verbanden

Bestemmingsplan Broek op Langedijk V A S T G E S T E L D

Bijverdiensten of inkomsten als freelancer, alfahulp, artiest of beroepssporter

Antwoordmodel VWO wa II. Speelgoedfabriek

Bijverdiensten of inkomsten als freelancer, alfahulp, artiest of beroepssporter

Basiscijfers Jeugd. mei informatie over de arbeidsmarkt, het onderwijs en leerplaatsen in de regio Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

Transparantie: van bedreiging tot businessmodel

Correctievoorschrift VWO 2014

Examen beeldverwerking 10/2/2006

Werkstuk Maatschappijleer Seksuele criminaliteit

Bijverdiensten of inkomsten als freelancer, gastouder, artiest of beroepssporter

Uitwerkingen Toets 1 IEEE, Modules 1 en 2

De impact van vergrijzing op de overheidsfinanciën. voorstel ontwerp eindrapport 1ste versie 27 augustus 2008

Hoofdstuk 2 - Overige verbanden

Gemeente Geertruidenberg

Uitwerkingen opgaven hoofdstuk Soorten straling en stralingsbronnen

mei 2015 Basiscijfers Jeugd informatie over de arbeidsmarkt, het onderwijs en leerplaatsen in de regio Food Valley Een gezamenlijke uitgave van:

Correctievoorschrift VWO 2014

C. von Schwartzenberg 1/11

Examen VWO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

Lees deze bijsluiter op een rustig moment aandachtig door, ook als dit geneesmiddel al eerder aan u werd toegediend. De tekst kan gewijzigd zijn.

Examen VWO. Wiskunde B1 (nieuwe stijl)

Correctievoorschrift VWO. Wiskunde A1,2 (nieuwe stijl)

Testgedreven projectvoering

Analoge Elektronika 1 DE SCHMITT TRIGGER

UITWERKINGEN. Gecoördineerd examen stralingsbescherming Deskundigheidsniveau 3. Embargo 10 december 2012

Gebruik van condensatoren

Correctievoorschrift VWO

Het spel over genetisch gemodificeerd voedsel. Handleiding

Correctievoorschrift VWO

wiskunde A vwo 2015-I

Transcriptie:

Laagbeaald werk, deelijdwerk en loonmobiliei Salverda, W. 2011. Laagbeaald werk, deelijdwerk en loonmobiliei. In R. van Gaalen, J. Sanders, W. Smis & J.F. Ybema (Eds.), Dynamiek op de Nederlandse arbeidsmark: De focus op kwesbare groepen: 79-96. Den Haag: Cenraal Bureau voor de Saisiek. Deelijds werken vergroo he risico op laag loon aanzienlijk en verklein de kans op groei naar hoger loon. Di geld vooral voor kleine deelijdbanen, van minder dan vijfien uur per week een belangrijk kenmerk van de Nederlandse werkgelegenheid. Inernaionaal zijn de verschillen ussen deelijders gering, echer Nederland el aanmerkelijk meer deelijdbanen. He is gewens da beleid inzake (kleine) deelijdbanen rekening houd me de effecen op loonmobiliei eneinde e voorkomen da ze een doodlopende weg op de arbeidsmark worden. Ui he onderzoek kom naar voren da de padafhankelijkheid van lage beloning in he algemeen groo is. Di impliceer de wenselijkheid van een heroverweging van beleidsopvaingen die sinds he midden van de jaren negenig lage lonen verder hebben doen verlagen. Inleiding Nederland saa bekend om zijn enorme groei van deelijdwerk sinds de jaren zevenig. Sinds de jaren achig seeg ook he aanal en aandeel van laagbeaalde banen fors. Minder bekend is da deelijd en laagbeaald werk elkaar serk overlappen. Laag loon vergroo de kans op armoede onder werkenden en kan invesering in onderwijs voor laaggeschoolde beroepen onmoedigen. Als lage bealing veelvuldig voorkom, vergroo he bovendien de maaschappelijke ongelijkheid. De samenhang ussen laag loon en deelijdwerk verserk deze effecen en kan zodoende de kans op economische zelfsandigheid verder verkleinen. Voor de vraag of lage lonen en hun oegenomen frequenie de samenleving en beleidsmakers zorgen moeen baren, is de individuele duur van een siuaie van laag loon van wezenlijk belang. Bij kore duur is er weinig reden o zorg; lange duur kan leiden o genoemde negaieve effecen. Als deelijdwerken er bovendien oe leid da een siuaie van lage bealing langer duur, worden deze negaieve effecen verserk. Om di e besuderen word de loonmobiliei verandering in he loonniveau ussen wee perioden van individuele werknemers onder he vergrooglas gelegd. Cenraal saa mobiliei die iemands loon over de grens van wee derde van he mediane uurloon van alle werknemers heen help. Loon onder deze grens word als laag beschouwd, daarboven als hoger. De vraag is in hoeverre loonmobiliei personen van laag loon naar een hoger loon breng. Na een achergrondsches van lage lonen, deelijdbanen en hun overlap, onderzoeken we wa personen in een siuaie van laag loon breng en wa de individuele kansen zijn om hierui e onsnappen. Daarna preseneren we de resulaen en 96 OVER. WERK Tijdschrif van he Seunpun WSE / Uigeverij Acco 3/2011

vergelijken we deze me die van Denemarken, Spanje en he Verenigd Koninkrijk. Aangezien Nederland wereldkampioen deelijdarbeid is, is de vraag of deelijdwerk hier relaief beer behandeld word. We sluien af me een kore beschouwing van de uikomsen en mogelijke gevolgrekkingen voor beleid. Achergrond 1 De srucuur van de Nederlandse werkgelegenheid is sinds de jaren zevenig ingrijpend veranderd. De arbeidsparicipaiegraad van vrouwen seeg enorm, ne als die van jongeren. Tevens rad een aanmerkelijke verschuiving op van indusrie naar diensen, wa heef bijgedragen aan de oegenomen frequenies van deelijdarbeid en laag loon. Tussen 1985 en 2010 groeide he aanal werkende personen van 5,8 o 8,6 miljoen en seeg de werkzaamheidsgraad me 19 procenpunen o 77%. 2 Elf procenpunen zijn e vinden ussen 1994 en 2001, de periode die cenraal saa in di onderzoek. Binnen de OESO groeide de werkgelegenheid onder vrouwen nergens zo snel als in Nederland. Tegelijkerijd bereike Nederland, evenals Denemarken, een buiengewoon hoge werkzaamheidsgraad onder jongeren (68% in 2009). Di ging gepaard me een exreem snelle groei van he aanal deelijdwerkenden. Deelijdwerk is veranwoordelijk voor 2,2 miljoen exra werkenden, waarvan 900 000 ussen 1994 en 2001. 3 Ook de loonvorming veranderde drasisch. De koopkrach van he gemiddeld cao-loon daalde ussen 1980 en 1985 en sagneer sindsdien. 4 Vrijwel uisluiend vanwege incidenele loonsijgingen is de koopkrach gegroeid, maar die groei is almaar verder achergebleven bij de producivieisonwikkeling, wa heef geleid o een significane daling van he loonaandeel in he bruo binnenlands produc. He weelijk minimumloon is in he begin van de jaren achig losgekoppeld van de algemene groei van cao-lonen en aanmerkelijk gedaald in koopkrach, en bleef ook daarna seevas acher bij caolonen en verdiende lonen. Di was in de jaren negenig aanleiding voor groe (Paarse) poliieke druk op de sociale parners om de cao-onwikkeling omlaag e brengen naar he minimumloon (zie figuur 1). 5 Figuur 2 oon een serke oename in he aandeel van laagbeaalden, van 11% in 1979 naar 18% in 2005. 6 Ten opziche van de bevolking verdubbelde he van 5,9% naar 11,5% aangezien egelijkerijd de werkzaamheidsgraad seeg. Hierbij reed een groo en sysemaisch verschil op ussen deelijders en volijders. Onder volijders bleef he percenage laagbeaalden bijna onveranderd erwijl he onder deelijders seeg van 17% naar 27%. Wegens de gelijkijdige groei van deelijders nam hun beekenis in de laagbeaalde werkgelegenheid oe van 24% in 1979 naar 70% in 2005. Tegenwoordig zijn laagbeaald en deelijdwerk prakisch synoniem. Omgekeerd is deelijdwerk, bekeken op uurbasis, 7 voor ruim een kwar laagbeaald. De rol van laagbeaalde deelijders is uniek in Nederland. Me behulp van gegevens ui he European Communiy Household Panel (ECHP) kunnen we een inernaionale vergelijking maken (figuur 3). Veerien procen van alle Nederlandse werknemers is een laagbeaalde deelijder. 8 He dichs in de buur hierbij komen he Verenigd Koninkrijk en Ierland me 10%. Zowel de hoge omvang van deelijdwerk als de relaief hoge, echer inernaionaal minder uizonderlijke frequenie van lage lonen onder deelijders draag aan de Nederlandse posiie bij. Deelijds werken of egen een laag loon werken heef in Nederland een groe vluch genomen. He is daarom van belang de werkweek in beschouwing e nemen bij besudering van de kansen van werknemers om een laag loon e onvangen of er aan e onsnappen. Onderzoeksvraag, mehode en daa De primaire vraag is in hoeverre werknemers ween e onsnappen aan een laag loon, afhankelijk van hun eigenschappen en kwalificaies en de aard van hun baan, me speciale aandach voor deelijdwerk. OVER. WERK Tijdschrif van he Seunpun WSE / Uigeverij Acco 3/2011 97

Figuur 1. Onwikkeling reële bruo onderhandelde lonen, 1979 2008 100 90 80 70 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Gemiddeld CAO-loon Laagse CAO-schalen Volwassen minimumloon Bron: Eigen berekening ui CBS Saisiek Regelingslonen/cao-lonen, SZW Voorjaarsrapporages cao-loonafspraken (diverse jaren) Figuur 2. Personen me laag verdiend bruo uurloon naar werkweek, 1979 2005 30 % Van bereffende werknemers 25 70% 20 24% 15 10 5 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Deelijd Allen Volijd Noo: Me de overgang in 1995 reed een reeksbreuk op die mogelijk he aanal laagbeaalden na 1995 ies hoger maak in verhouding o eerdere jaren. Bron: Eigen berekening ui he Jaarlijks Loononderzoek o 1995 en Enquêe Werkgelegenheid en Lonen nadien 98 OVER. WERK Tijdschrif van he Seunpun WSE / Uigeverij Acco 3/2011

Figuur 3. Lage bealing en deelijdwerken in Europa, 2001 03 16 04 16 05 19 23 04 03 20 08 38 02 AT BE DK FI FR DE GR IE IT NL PT ES UK 18 10 35 34 02 9 14 % Laagbeaalde deelijdse onder werknemers % Laagbeaalden onder deelijdwerkers Bron: Salverda en Mayhew (2009) De mehode om di e bepalen is elders beschreven (Blázquez & Salverda, 2009). Ze scha de kans da een individu zich in een laagbeaalde baan bevind, afhankelijk van de kenmerken van individu en baan (leefijd, geslach, opleiding, eerse of laere baan, werkijd, arbeidsconrac, beroep en bedrijfsak) en van de voorafgaande beloningsposiie, eneinde e kunnen bepalen in hoeverre mensen padafhankelijk gevangen raken in een siuaie van laag loon. Vervolgens word de kansverdeling van de mogelijke loonransiies bepaald ussen wee opeenvolgende jaren. Naas de overgang van een laag naar een hoger loon de loonmobiliei die hier cenraal saa zijn andere ransiies mogelijk, zoals de overgang van een hoger naar een laag loon, een onveranderd hoger of laag loon of de overgang van of naar géén loon als gevolg van werkloosheid. Voor de analyse maken we gebruik van persoons- en baankenmerken voor dezelfde personen gemeen op meerdere ijdsippen ui he ECHP. Omda he loon cenraal saa, worden hier uisluiend werknemers onderzoch. Gezien hun geringe aanal zijn de zelfsandigen en werklozen bij de inacieven inbegrepen in de caegorie nie in de beroepsbevolking. Verrek ui of oereding o de werkgelegenheid word daarmee ies overscha. 02 31 04 22 11 41 Resulaen De analyse word oegepas op de gehele populaie en de populaie van vrouwen afzonderlijk. Laagopgeleide, volijds in adminisraieve safberoepen in de indusrie werkende jonge mannen me een vase baan die nie hun eerse berekking is, vormen de refereniegroep voor de gehele populaie, dio vrouwen voor vrouwen afzonderlijk. De gedeailleerde resulaen voor beide populaies zijn opgenomen in abel 1 en 2. Voor Nederlandse vrouwen blijk de kans op laag loon een derde hoger dan voor mannen, voor jongeren is ze ruwweg weemaal hoger dan voor oudere leefijdsgroepen (abel 1). Da is ook zo voor laagopgeleiden vergeleken me middelopgeleiden; en opziche van hoogopgeleiden is hun kans bijna viermaal zo groo. Deelijds werken vergroo de kans op laag loon aanzienlijk, waarbij de kleine baanjes de groose risicofacor vormen: bijna driemaal hogere kans dan voor volijders, al lopen groe deelijders me 40% meer kans ook een fors groer risico. De padafhankelijkheid van lage beloning, geïndiceerd door de variabele lage bealing in he voorafgaande jaar (-1), is ruim vijfmaal hoger. He is derhalve moeilijk om e onsnappen ui een siuaie van lage bealing. Vrouwen lijden me een driemaal hogere kans zonder meer ook onder deze padafhankelijkheid, maar in mindere mae dan mannen, die veranwoordelijk zijn voor de hogere score van de gehele populaie. In Denemarken en Spanje is de posiie van vrouwen significan beer dan in Nederland. Hun kansen op laag loon zijn slechs 10 o 20% hoger. Echer in he Verenigd Koninkrijk hebben vrouwen een bijna driemaal groere kans op een laag loon dan de gehele populaie. De paronen van leefijd en opleiding komen inernaionaal overeen. Jongeren en laagopgeleiden hebben alijd de groose kans op laag loon. Kleine deelijdbanen vergroen eveneens de kans (he serks in Nederland). Bij bedrijfsakken is er een weedeling ussen Nederland en Denemarken enerzijds en Spanje en he Verenigd Koninkrijk anderzijds. Hoels en horeca dragen serk bij aan de kans op lage bealing in de laase wee, maar nie in de eerse wee landen. He OVER. WERK Tijdschrif van he Seunpun WSE / Uigeverij Acco 3/2011 99

Tabel 1. Kansen op laagbeaald werk voor mannen en vrouwen, gemiddeld over 1994 2001 Mannen en vrouwen Kenmerk Nederland** Denemarken Duisland Spanje Verenigd Koninkrijk Geslach Vrouw 1,34 7,84 1,18 4,4 1,56 13,0 1,10 13,6 2,87 11,8 Man* Leefijd 16 29 jaar* 30 44 jaar 0,41-8,29 0,46-7,7 0,76-3,7 0,45-14,9 0,56-8,0 45 64 jaar 0,55-4,51 0,34-7,8 3,18 6,9 0,42-13,0 0,70-4,4 Onderwijs Primair* Secundair 0,57-8,53 0,47-8,3 0,42-14,8 0,58-10,9 0,58-7,8 Teriair 0,28-11,71 0,30-8,9 0,31-15,5 0,30-16,7 0,49-13,6 Volijd* Deelijd (> 15 uur) 1,41 4,43 1,44 2,9 1,47 4,0 1,39 4,6 1,53 6,7 Deelijd (< 15 uur) 2,80 11,90 2,58 5,1 3,14 8,5 2,14 6,4 2,34 9,9 Vas conrac* Tijdelijk conrac 1,84 7,01 1,36 2,7 1,46 3,8 1,52 8,4 1,32 2,8 Eerse baan 1,43 4,94 1,03 0,3 2,20 8,0 1,28 5,7 1,13 2,1 Laere baan* Beroep# 1 0,66-2,78 0,79-0,9 0,81-1,0 0,46-3,0 0,64-4,6 2 0,59-4,18 0,76-1,4 0,52-3,8 0,32-7,0 0,49-5,9 3 0,54-5,85 0,58-3,3 0,74-2,7 0,54-5,6 0,58-6,2 4* 5 1,30 3,05 1,80 4,7 1,61 4,2 1,12 1,5 1,70 7,0 7 0,75-2,28 1,00 0,0 1,43 3,4 0,78-2,9 0,84-1,8 8 0,90-0,77 1,07 0,4 1,30 2,1 0,88-1,3 1,49 4,8 9 (incl. 6) 1,14 1,21 1,48 2,8 1,60 3,8 1,10 1,2 2,00 7,9 Bedrijfsak## Indusrie* Diensen 1 0,83-1,94 0,88-0,9 1,39 3,5 1,15 2,1 1,22 2,7 Diensen 2 0,76-2,96 0,68-2,5 0,82-1,8 0,85-2,2 0,68-5,3 Diensen 3 0,64-4,71 0,68-3,0 0,79-2,6 0,76-3,8 0,71-4,7 Laagbeaald in -1 5,19 16,16 2,15 6,2 4,63 11,5 2,50 9,8 4,29 11,3 N 33 504 13 462 35 839 56 115 34 746 Log likelihood -46 877-19 991-50 029-87 007-53 328 Noo: * = refereniegroep ** Onderwijsvariabele geïmpueerd ui SEP # De beroepscaegorieën corresponderen me ISCO: 1. Managers en hoge professionals; 2. Professionals; 3. Midden managers en professionals, 4. Adminisraieve saf, 5. Verkoopmedewerkers, 7. Handwerkslieden, 8. Fabriek en machine operaors, 9. Elemenaire beroepen, inclusief 6. Geschoolde landbouw- en visserijberoepen. ## Indusrie is inclusief landbouw, openbaar nu en bouwnijverheid; Diensen bereffen achereenvolgens: 1. handel, hoels en resaurans; 2. ranspor en zakelijke diensen; en 3. publieke diensen. Bron: Eigen berekeningen op ECHP microdaa, zie Blázquez en Salverda (2010) 100 OVER. WERK Tijdschrif van he Seunpun WSE / Uigeverij Acco 3/2011

lijk plausibel da de serke parimisering van de werkgelegenheid in deze secor in de eerse wee landen een deel van da secorale effec wegneem. De padafhankelijkheid is nergens zo groo als in Nederland. Duisland en he Verenigd Koninkrijk komen nog he dichs in de buur. In Spanje en Denemarken is de kans minder dan de helf van de Nederlandse. Onder vrouwen in Denemarken, Spanje en he Verenigd Koninkrijk is de padafhankelijkheid ook minder groo dan in de gehele populaie (abel 2). Verder liggen de man-vrouw verschillen in de andere landen dich bij die voor Nederland. De belangrijkse uizondering beref kleine deelijdbanen in Denemarken, die hier voor vrouwen afzonderlijk een groer risico op laag loon opleveren. Tabel 2. Kansen op laagbeaald werk voor vrouwen, gemiddeld over 1994 2001 Vrouwen Nederland** Denemarken Spanje Verenigd Koninkrijk Kenmerk Leefijd 16 29 jaar* 30 44 jaar 0,50-7,4 0,45-4,0 0,56-7,5 0,75-5,1 45 64 jaar 0,67-2,8 0,29-3,6 0,65-4,7 0,81-2,7 Onderwijs Primair* Secundair 0,62-4,5 0,44-5,4 0,58-6,4 0,67-5,7 Teriair 0,31-6,5 0,27-7,7 0,39-6,1 0,63-7,6 Volijd* Deelijd (> 15 uur) 1,18 2,0 1,20 1,2 1,13 1,7 1,39 6,5 Deelijd (< 15 uur) 2,39 9,8 2,79 3,9 1,93 5,4 1,94 9,6 Vas conrac* Tijdelijk conrac 1,86 5,5 1,49 2,5 1,67 5,8 1,05 0,6 Eerse baan 1,29 2,9 1,25 1,6 1,21 3,5 1,13 1,9 Laere baan* Beroep# 1 1,01 0,1 1,25 0,5 1,01 0,0 0,82-2,0 2 0,68-2,3 0,86-0,5 0,36-4,5 0,62-4,3 3 0,62-3,9 0,55-2,8 0,64-3,1 0,74-3,7 4* 5 1,47 4,1 1,97 4,8 1,33 2,9 1,82 8,3 7 0,89-0,5 0,91-0,3 1,16 1,1 1,26 1,3 8 0,85-0,7 1,11 0,3 0,58-2,5 1,79 5,3 9 (incl. 6) 1,33 2,3 1,64 2,7 1,37 3,3 2,03 7,7 Bedrijfsak## Indusrie* Diensen 1 0,76-2,0 0,75-1,3 0,81-1,9 1,09 1,1 Diensen 2 0,61-3,7 0,60-1,8 0,56-4,5 0,59-6,1 Diensen 3 0,54-5,1 0,63-2,2 0,67-3,7 0,65-5,3 Laagbeaald in -1 3,10 10,0 1,65 3,8 1,75 4,2 2,31 6,9 N 15 871 6 075 26 003 19 601 Log likelihood -24 339-9 572-37 608-32 430 Noo: Zie abel 1 Bron: Eigen berekeningen op ECHP microdaa, zie Blázquez en Salverda (2010) OVER. WERK Tijdschrif van he Seunpun WSE / Uigeverij Acco 3/2011 101

De beloningsransiies zijn de resulane van alle bovengenoemde facoren en weerspiegelen dus meer dan alleen de padafhankelijkheid. He gaa om eenjarige ransiies, gemiddeld over 1994 2001. Ze leiden o een lager niveau van mobiliei dan meerjarige overgangen, maar sluien ook de mogelijke erugval ui van de low-pay-no-pay cycle. Tabel 3 geef onder a) de hooge van de gemiddelde jaarlijkse kansen op overgang ussen verschillende beloningsposiies in de oale populaie. De meerderheid van laagbeaalden (54%) blijf laagbeaald. Een significan deel (29%) gaa over de lage-loongrens heen naar een hoger niveau, maar een aanmerkelijk gedeele (18%) verlaa ook de werkgelegenheid. Hoger beaalden hebben een buiengewoon groe kans om beer beaald e blijven (92%). Toch zak zo n 4% door de lage-loongrens heen. Da percenage blijk in nader onderzoek relaief gevoelig voor de afsand van hoger beaalden o de lage-loongrens. Klaarblijkelijk bevind een deel van hen zich ne boven die grens me een behoorlijke kans op erugval. Slechs een klein percenage van de hoger beaalden verlaa de werkgelegenheid, waarschijnlijk vanwege pensionering. Ook de meese nie-acieven blijven onveranderd in die siuaie. Van hen gaa een ies groere fracie over naar een baan me een hoger loon (5%) dan me een laag loon (3%), di kom mogelijk omda er meer banen zijn me hogere lonen dan lage lonen. Ineressane verschillen reden op ussen banen van verschillende omvang. Volijders doen he in alle opzichen ies beer dan he oaal, al blijf ook Tabel 3. Jaarlijkse overgangskansen (%) in beloning in Nederland, gemiddeld 1994 2001 T T + 1 Toaal waarvan: Volijd* Groe deelijd Kleine deelijd a) Mannen en vrouwen Toaal Laag loon > Laag loon** 54 49 53 62 Laag loon > Hoger loon 29 37 30 16 Laag loon > Buien werkgelegenheid 18 14 19 22 Hoger loon > Laag loon 4 3 5 14 Hoger loon > Hoger loon 92 94 89 77 Hoger loon > Buien werkgelegenheid 5 4 6 8 Buien werkgelegenheid > Laag loon 3 Buien werkgelegenheid > Hoger loon 5 Buien werkgelegenheid >Buien werkgelegenheid 92 b) Alleen vrouwen Laag loon > Laag loon 56 51 53 61 Laag loon > Hoger loon 27 35 31 18 Laag loon > Buien werkgelegenheid 18 14 17 21 Hoger loon > Laag loon 6 4 5 15 Hoger loon > Hoger loon 88 91 89 75 Hoger loon > Buien werkgelegenheid 7 5 7 10 Buien werkgelegenheid > Laag loon 3 Buien werkgelegenheid > Hoger loon 5 Buien werkgelegenheid > Buien werkgelegenheid 92 Noo: * Volijd > 30 uren/week, groe deelijd 15-30 uren, kleine deelijd <15 uren. ** Laag loon is minder dan wee derde van he mediane uurloon; hoger loon lig daarboven. Vanui de drie verschillende beginsiuaies ellen de percenages op o een verdeling van 100. Uieraard kunnen deze percenages nie direc me elkaar vergeleken worden gezien he verschil in groepsgrooe. Bron: Eigen berekening ui ECHP conform model (zie eks) 102 OVER. WERK Tijdschrif van he Seunpun WSE / Uigeverij Acco 3/2011

hier de helf seken in lage bealing. De opwaarse beweging op de beloningsladder is duidelijk groer (37%) en de uioch ui de werkgelegenheid kleiner (14%), maar nog alijd aanzienlijk. In geval van hoger beloonde volijders is de persisenie ies groer dan gemiddeld. Zowel de erugval naar laag loon als he verrek ui de werkgelegenheid is ies geringer. De uikomsen voor groe deelijders liggen dich bij he algemeen gemiddelde, in egenselling o de kleine deelijders, die in een beduidend ongunsiger siuaie verkeren. Bijna wee derde van de kleine deelijders blijf laagbeaald en een zevende val daarin erug vanui hogere bealing. Beide risico s zijn veel groer dan voor de andere werkijdcaegorieën. Weliswaar houd de meerderheid (77%) hogere bealing vas, maar bijna een op de vier slaag daar nie in. Da is aanmerkelijk meer dan voor groe deelijders (een op de ien) of volijders (een op de zesien). De duidelijk hogere kans van kleine deelijders, of ze nu laagbeaald zijn of hoger beaald, om de werkgelegenheid e verlaen weerspiegel waarschijnlijk de belangrijke rol van scholieren en sudenen in deze caegorie. Transiiekansen van vrouwen afzonderlijk verschillen in veel gevallen weinig (abel 3b). Laag beloonde vrouwen blijven ies vaker laagbeaald, maar alleen als ze volijds werken. Onder deelijders lijk hun siuaie marginaal gunsiger. He belangrijkse verschil reed op bij hoger beaalden, waar minder zich in die siuaie handhaven: 88% egen 92% van de oale populaie. De driedeling van wekelijkse werkuren oon echer da di deels een samensellingseffec is vanwege he veel groere belang van volijders onder mannen. Eenmaal hoger beloond, vallen vrouwen ies vaker weg ui de werkgelegenheid, ongeach hun werkijd. De ransiies van nieacieve vrouwen naar de werkgelegenheid zijn verrassend ideniek aan de oale populaie. De kansen van Nederlandse en Engelse werknemers om in laagbeaald werk e blijven seken, zijn aanzienlijk hoger dan in Denemarken en Spanje (abel 4). Deense en Spaanse kansen om de werkgelegenheid e verlaen zijn echer duidelijk groer. Deense, Engelse en Nederlandse kansen om naar hoger bealing door e sromen zijn vergelijkbaar (circa 30%), en kleiner dan Spaanse (36%), waar deelijdwerk minder verspreid is en mogelijk meer geconcenreerd in beer beaalde beroepen zoals onderwijs. De Nederlandse werknemer heef de groose kans om een eenmaal bereike hogere bealing e behouden en heef egelijkerijd de laagse kans om van buien de werkgelegenheid in één keer door e soen naar een beer beaalde baan, 5% egen 8 o 12% elders. Voor deelijdwerk, groo en klein, afzonderlijk zijn de inernaionale verschillen kleiner. In Nederland maak groe deelijd nie zo veel ui vergeleken me he oaal, maar in de andere landen beeken groe deelijd een duidelijke verslechering: een hardnekkiger verblijf in lage beloning, zwakkere opwaarse en serkere neerwaarse loonbewegingen, frequener verrek ui de werkgelegenheid. Kleine deelijd doe daar in alle landen nog een schep bovenop. De kans van kleine deelijders om hoger beaald e blijven is me 77% in Nederland he mees gunsig. Voor vrouwen afzonderlijk, o slo, zijn de verschillen en opziche van de oale populaie klein in Denemarken. Opwaarse loonbewegingen zijn er voor hen zelfs gunsiger. In Spanje zijn zij echer significan slecher af dan mannen, erwijl in Nederland en he Verenigd Koninkrijk de verschillen relaief gering zijn. Beschouwing en conclusie De meese resulaen bevesigen besaande inuïies da vrouwen, jongeren, laagopgeleiden en lager gekwalificeerde beroepen een groere kans hebben op laagbeaald werk dan mannen, ouderen, beer opgeleiden en hoger gekwalificeerde beroepen. De rol van deelijdwerk is wa di beref ineressaner, me name de rol van groe en kleine deelijders en he aanzienlijke verschil ussen beide. Er kan zonder meer worden vasgeseld da aan deelijdwerken nadelen kleven die blijven besaan indien geconroleerd word voor kwalificaies van de deelijdwerker en kenmerken van de deelijdbaan. Deelijdwerken als zodanig leid o een groere kans op laag loon en een kleinere kans op een oekomsig hoger loon. Di geld voor alle vier landen. Er is weinig reden om aan e nemen da deze siuaie recen is verbeerd. Figuur 2 oon een onverminderd groe overlap ussen deelijd en laag loon sinds 2001. OVER. WERK Tijdschrif van he Seunpun WSE / Uigeverij Acco 3/2011 103

In Nederland is de negaieve uiwerking he groos. Echer, he onderscheid ussen groe en kleine deelijdbanen is van belang. De inernaionale verschillen voor groe deelijdbanen afzonderlijk blijken vrij gering: de kans op lage beloning loop uieen van 39% o 53%, wa een halvering beeken van de bandbreede als da onderscheid me kleine banen nie word gemaak. Nederland is hier dus goed vergelijkbaar me de andere landen. Da suggereer overigens da de beere weelijke bescherming egen discriminaie naar werkijd, die Nederland in de jaren negenig al kende, geen beere bescherming bied egen lage lonen. He beloningseffec van kleine deelijdbanen afzonderlijk Tabel 4. Jaarlijkse overgangskansen (%) in beloning inernaionaal vergeleken, gemiddeld 1994 2001 T T + 1 Nederland Denemarken Spanje Verenigd Koninkrijk a) Mannen en vrouwen Toaal Laag loon > Laag loon** 54 48 41 58 Laag loon > Hoger loon 29 30 36 28 Laag loon > Buien werkgelegenheid 18 23 24 14 Hoger loon > Laag loon 4 3 5 7 Hoger loon > Hoger loon 92 90 86 88 Hoger loon > Buien werkgelegenheid 5 7 9 5 Buien werkgelegenheid > Laag loon 3 5 5 7 Buien werkgelegenheid > Hoger loon 5 12 8 10 Buien werkgelegenheid >Buien werkgelegenheid 92 83 88 84 b) Mannen en vrouwen Groe deelijd (15-30u) Laag loon > Laag loon 53 52 47 63 Laag loon > Hoger loon 30 24 25 20 Laag loon > Buien werkgelegenheid 19 24 29 18 Hoger loon > Laag loon 5 6 11 12 Hoger loon > Hoger loon 89 85 78 81 Hoger loon > Buien werkgelegenheid 6 9 12 7 c) Mannen en vrouwen Kleine deelijd (< 15u) Laag loon > Laag loon 62 58 48 70 Laag loon > Hoger loon 16 9 20 12 Laag loon > Buien werkgelegenheid 22 33 32 18 Hoger loon > Laag loon 14 23 17 24 Hoger loon > Hoger loon 77 65 69 68 Hoger loon > Buien werkgelegenheid 8 13 15 8 d) Alleen vrouwen Laag loon > Laag loon 56 43 46 62 Laag loon > Hoger loon 27 32 28 24 Laag loon > Buien werkgelegenheid 18 26 27 14 Hoger loon > Laag loon 6 3 6 9 Hoger loon > Hoger loon 88 89 83 85 Hoger loon > Buien werkgelegenheid 7 9 12 6 Buien werkgelegenheid >Laag loon 3 5 4 7 Buien werkgelegenheid > Hoger loon 5 11 5 8 Buien werkgelegenheid > Buien werkgelegenheid 92 84 91 84 Noo: Zie abel 3 Bron: Eigen berekening ui ECHP conform model (zie eks) 104 OVER. WERK Tijdschrif van he Seunpun WSE / Uigeverij Acco 3/2011

veroon inernaionaal ies meer variaie maar de orde van grooe verschil nie wezenlijk. Nederland heef wel veel meer van deze baanjes. Er is weinig reden da Nederland, me een even goed geschoolde bevolking en een even groe overlap ussen onderwijs en arbeidsmark zich nie Denemarken en voorbeeld zou kunnen sellen. Nederland heef driemaal meer laagbeaald deelijdwerk (14,3% om 4,5% van de werknemers) nodig om in de buur e komen van de Deense werkzaamheidsgraad. Laaggeschoolde arbeid word in Nederland groendeels in kleine deelijdse jobs verrich en bied seeds minder perspecief op een arbeidsloopbaan voor he laaggeschoolde arbeidsaanbod. Er is daarom goede reden om een verminderde rol van deelijdwerk na e sreven en daarbij eers de aandach e richen op de kleine deelijdbanen door die beer e belonen en/of hun aanal e verminderen. He is een van de doelsellingen van de officiële Taskforce Deelijd. De di jaar door de regering nieuw ingeselde Kleine Banen Regeling werk echer averechs en simuleer juis de groei van kleine baanjes. 9 De mees veronrusende uikoms van de analyse én van de inernaionale vergelijking is da de padafhankelijkheid van laag loon nergens zo serk is als in Nederland. Di word weerspiegeld in hoge kansen om laagbeaald e blijven en lage kansen om naar een beer loon over e gaan. He beeken da de beleidsaandach zich nie alleen moe richen op de kleine deelijdarbeid. Verbeering van arbeidsmarkcarrières verdien alle aandach. He probleem van lage lonen is in Nederland groer én hardnekkiger dan in andere landen. Nederland zou er dus goed aan doen beleid e onwikkelen da direc gerich is op de laagbeaalden. Een verbeering in de posiie van he minimumloon en van de laagse cao-loonschalen verdien aanbeveling. Teneinde de algemene welvaarsonwikkeling beer e volgen zou he minimumloon, ne als de AOW in he recene voorsel van de sociale parners (Siching van de Arbeid, 2010), aan de verdiende lonen kunnen worden gekoppeld in plaas van aan de cao-lonen. Noen 1. Voor meer deail bereffende lage lonen en werkgelegenheid in Nederland zie Salverda (2008). 2. We haneren de inernaionale definiie van de beroepsbevolking. 3. Gemeen als he oaal aanal werkzame personen (CPB) minus he aanal volijders (Eurosa). Deelijd is hier gedefinieerd als minder dan 35 uur per week, volijd als meer dan 35 uur per week. 4. Inclusief publieke secor cao s, die als gevolg van he Akkoord van Wassenaar (1982) serk acherbleven bij de privae secor cao s. 5. Bruolonen, per maand of week, inclusief belasing en premies beaald door werknemers en exclusief die beaald door werkgevers. 6. Helaas zijn gegevens over de uurloonverdeling na 2005 nie beschikbaar bij he CBS. 7. Di geld voor he uurloon. Op jaarbasis is he bijna wee derde. 8. De frequenie van lage beloning in figuur 3, die is gebaseerd op ECHP-microdaa, lig hoger dan in figuur 2, die is afgeleid ui geabuleerde daa. 9. Ze sel de werkgevers van jongeren vrij van premieheffing voor werknemersverzekeringen en van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswe o aan 60% van he minimumjeugdloon. 10. Wij danken Maie Blazquez voor haar onderzoekssamenwerking. Bibliografie Blázquez, M.C. & Salverda, W. 2009. Low-wage Employmen and he Role of Educaion and On-he-job Training. Labour, 23: Special Issue Training and Job Insecuriy, 5 35. Salverda, W. 2008. Low-wage work and he economy. In W. Salverda, M. van Klaveren & M. van der Meer (Eds), Low-wage Work in he Neherlands, 2. New York: Russell Sage. Salverda, W. & Mayhew, K. 2009. Capialis Economies and Wage Inequaliy. Oxford Review of Economic Policy, 25 (1), 126 154. Wiemer Salverda Daniëlla Brals 10 Universiei Amserdam: Amserdams Insiuu voor Arbeidsvraagsukken AIAS OVER. WERK Tijdschrif van he Seunpun WSE / Uigeverij Acco 3/2011 105