blok 11 groep 4 naam:... Malmberg s-hertogenbosch
blok 11 les 6 0 Kleur de antwoorden van de tafel van 2 geel en de tafel van 5 rood. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 geel rood 1 5 Bedenk zelf een keersom. Teken in het vak. Hoeveel? De som is x = Dus 2
blok 11 les 11 0 Opa leert Kasper schaken. Opa speelt met zwart. Zijn stukken staan al op het schaakbord. Je ziet de stukken staan op rij 7 en rij 8. 8 t j n w l n j t 7 o o o o o o o o 6 5 4 3 2 p p p p p p p p 1 r h b q k b h r a b c d e f g h Zwart l koning w koningin n loper j paard t toren o pion Wit k koning q koningin b loper h paard r toren p pion De toren staat in kolom a en rij 8 (a8). Het paard staat in kolom b en rij 8 (b8). Vul rij 8 verder in. toren paard loper koningin koning loper paard toren a8 b8 Op rij 7 staan de zwarte pionnen. Schrijf de namen van de vakken van rij 7 in de tabel hieronder. Kasper speelt met wit. Hij moet zijn schaakstukken nog neerzetten in rij 1 en rij 2. De witte stukken staan precies tegenover de zwarte stukken. De witte koning op rij 1 komt dus tegenover de zwarte koning op rij 8. Teken de schaakstukken in rij 1. Opa en Kasper gaan spelen. Eerst zet Kasper, dan opa. Zet een pijl van het oude vak naar het nieuwe vak. Teken de schaakstukken in de vakjes waar ze gezet worden. Kasper zet de pion van d2 naar d4. Opa zet het paard van g8 naar f6. Kasper zet de pion van c2 naar c4. Opa zet de pion van e7 naar e6. Kasper zet de loper van c1 naar d2. 1 3
blok 11 les 11 1 Wie is het? Kijk op het plaatje. Vul in. Eefje Tom Linda Femke Jan oma op het plaatje staat links op het plaatje. Helemaal rechts staat. staat rechts van Femke. is links van Linda. is rechts van Tom. in het echt draait met de linkerhand. De linkerarm van is zwart. draait met de rechterhand. De rechterarm van is zwart. loopt links van Femke. 2 Doe de speurtocht. Loop steeds 1 straatje. Kies dan: rechts, links of rechtdoor. Doe steeds alsof het in het echt is. Kleur de route rood. Voorbeeld: 1 Begin bij. 2 Ga rechts. 3 Ga links. Je bent bij. 4 Ga bij rechtdoor verder. 5 Ga rechts. 6 Rechtdoor. 7 Rechts. 8 Rechtdoor. 9 Rechts. 10 Rechtdoor. 11 Rechtdoor. 12 Je bent bij. 3 Kleur deze route blauw bij opgave 2. Bij rechtdoor-rechtdoor-rechts-links-rechts-rechts-links-rechts-links-rechts-rechts-rechtdoorrechtdoor-rechtdoor. Dan ben je weer bij. 4
blok 11 les 11 4 Bedenk zelf een speurtocht. Teken hem eerst dun met potlood in de plattegrond. Schrijf de route op. Doe het zo: r is rechtsaf l is linksaf rd is rechtdoor uit in Dit is de route van de speurtocht: Gum je route in de plattegrond uit. Geef de geschreven speurtocht nu aan een ander. 5
blok 11 punt 1 2 Kleur de antwoorden van: de tafel van 2: grijs de tafel van 5: rood de tafel van 10: blauw de tafel van 4: geel 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 3 Gooi met 2 stenen. en? Doe 5 x 3. Of gooi met 3 stenen. en en? Doe 5 x 6. Of 9 x 2. Of 7 x 4. Staat het antwoord op je kaart? Kleur. Wie heeft het eerst alle antwoorden gekleurd? Speel het spel nog een keer. 20 30 27 20 8 15 12 80 18 10 30 6 50 40 60 21 36 9 16 25 20 14 8 40 24 15 32 18 24 20 10 28 35 45 12 20 30 27 20 8 15 12 80 18 10 30 6 50 40 60 21 36 9 16 25 20 14 8 40 24 15 32 18 24 20 10 28 35 45 12 6
blok 11 plus 1 1 Maak eerst de keersommen. Schrijf dan de antwoorden van klein naar groot in de hokjes. Schrijf de letter die erbij hoort eronder. Wat lees je? 3 x 2 = s 9 x 5 = k 8 x 2 = t 4 x 5 = e 6 x 3 = j 7 x 4 = n 9 x 3 = e 7 x 5 = l 5 x 5 = o 7 x 3 = s 6 x 5 = i 4 x 10 = u 8 x 4 = s 3 x 5 = e 9 x 4 = e 6 x 4 = d 7 x 2 = l 2 x 4 = p 2 x 5 = e 4 x 3 = l 6 s! 2 Reken de sommen uit. Kijk hoe het gaat. Bedenk zelf. + 49 + 52 + 12 x 3 x 9 2 + 35 x 4 x 7 + 63 + 28 18 29 + 19 x 7 x 9 5 31 x 8 x 5 + 37 + 26 + 37 + 61 + 46 19 x 4 x 10 x 5 x 5 x 3 x 3 x 4 3 x 2 x 5 x 3 x 5 x 3 4 x 4 x 10 x 2 x 2 7
blok 11 punt 2 3 Gooi 15 keer met 2 stenen. Welk vakje hoort bij het aantal stippen? Zet daar 1 blokje. Gooi je hetzelfde getal vaker? Stapel daar het blokje. 3 4 5 2 6 7 8 9 10 11 12 a Wat ziet fotograaf a? Teken. En fotograaf b? Teken. b 8
blok 11 plus 2 1 Spreek af wie begint. Kies een bouwsel. Beschrijf dit bouwsel stap voor stap. De ander bouwt het na. Wissel dan van beurt. a b c d e 2 Kies 3 bouwsels uit opgave 1. Schrijf de letter van dit bouwsel op. Teken wat je van bovenaf ziet. bouwsel bouwsel bouwsel 3 Teken de achterkant van de 3 bouwsels uit opgave 2. bouwsel bouwsel bouwsel 9
blok 11 punt 3 2 Gooi om de beurt 15 keer. 1 en 6 stippen tellen niet mee. Turf hoe vaak je 2, 3, 4 of 5 gooit. Reken uit hoeveel punten je hebt. Wie wint? aantal stippen 2 3 aantal keer gegooid aantal punten 4 5 totaal aantal punten 3 blok 11 plus 3 3 Leg 18 kaartjes in gelijke rijen. x of x Leg 24 kaartjes in gelijke rijen. x of x of x Leg 36 kaarten in gelijke rijen. x of x of x of x 10