Reader: Speelse schaatsvormen Als de oefenstof altijd op dezelfde manier wordt gegeven, bestaat de kans dat de kinderen de lessen saai gaan vinden. Spelletjes en speelse schaatsvormen kunnen een goede aanvulling zijn. Met een spelvorm kan je de volgende doelen nastreven: - Arbeidsvreugde in de les - Ongedwongen karakter van de oefeningen. Door de afleiding van het spel pikt de leerling het schaatsen spelenderwijs en sneller op. - Bepaalde vormen van de schaatsbeweging kunnen extra worden geoefend, omdat die bewegingen in het spel steeds herhaald worden. - Met een spelvorm kun je uithoudingsvermogen, snelheid, en behendigheid ontwikkelen. Omdat kinderen in het vuur van het spel niet voorzichtig meer zijn, is ex1ra waakzaamheid van de leider geboden om toch een goede veiligheid te garanderen. Regels moeten duidelijk zijn, bij jonge kinderen moet het spel eenvoudig zijn en vooral moet er niet te lang uitgelegd hoeven te worden. We kunnen grofweg onderscheiden: - Behendigheidsspelen, de technische vaardigheden worden hierbij spelenderwijs geoefend. - Reactiespelen, oefenen van het reactievermogen en coördinatie - Snelheidsspelen, estafettevormen, tikspelen, wedstrijdvormen - Algemene spelletjes ter verhoging van de arbeidsvreugde (zonder speciaal doel) Behendigheidsspelen: Voor oefenen van glijden en techniek rechte eind. Met drietallen: A, B en C schaatsen met zijn drieën hand in hand. A en C trekken B (in het midden). B moet glijden: - recht op twee schaatsen - op één schaats - zo diep mogelijk Idem, maar nu met behulp van een stok. A en C houden een stok vast aan de uiteinden, B houdt in het midden vast. Idem, maar om de stok een touw (dubbel). B houdt het touw vast en slalomt om een rijtje pionnen, terwijl A en C trekken (en rechtuit schaatsen). De helft van de groep staat in tweetallen met de stok tussen hen in. De andere kinderen maken vaart en rijden achter elkaar onder de stokken door (diep zitten). Idem, maar de kinderen met de stok rijden nu ook. De andere kinderen moeten nu harder rijden om sneller te zijn dan de kinderen met de stok. Twee kinderen houden een touw vast op gewone hoogte. De andere kinderen schaatsen onder het touw door. Na iedere keer wordt het touw iets lager gehouden. Wie valt of het niet meer kan is af. De laatste twee die nog onder het touw door kunnen, mogen de volgen
Ooievaars en kikkers: Een spel om de juiste schaatshouding te bevorderen. De kinderen worden in twee groepjes verdeeld. Groep 1 zijn de kikkers en groep 2 zijn de ooievaars. Op teken van de leider maken alle kinderen twee schaatspassen, waarna de kikkers in schaatszit gaan glijden en de ooievaars op 1 been gaan rijden. De ooievaar die als eerste zijn been aan de grond zet, wordt een kikker, de kikker die het langst in schaatszit kan doorglijden wordt ooievaar. Variatie: De ooievaars proberen een kikker te tikken. Reactiespelen: Oefenen van het starten en remmen en snel reageren. Pylonendans. Een variatie op stoelendans. De kinderen rijden om een rij of kring met pylonen, één minder dan het aantal kinderen. Op teken van de leider raakt ieder kind zo snel mogelijk een pylon aan. Dit kan gevarieerd worden met verschillende schaatsopdrachten: steppen met linkerbeen, glijden op 1 been, zo diep mogelijk, enz. Koetje kopen. Met tweetallen tegenover elkaar. De één tikt de ander op de hand en rijdt snel weg. De ander moet hem proberen te tikken. Kat en muis. In tweetallen achter elkaar rijden. De voorste is muis, de achterste de kat. De kat probeert door zo stil mogelijk te versnellen (goed zijwaarts afzetten!) de muis te tikken. Deze probeert natuurlijk voor de kat te vluchten. Niet langer dan een paar meter laten sprinten. Variatie: De voorste roept ja en sprint weg. De achterste moet snel reageren en hem proberen te tikken. Met pylonen die verspreid staan. De kinderen rijden in diverse schaatshoudingen willekeurig tussen de pilonnen door. Op teken van de leider gaat iedereen zo snel mogelijk bij een pylon staan. Wie is het laatste, of juist het eerste? Met enkele pylonen: Er staan een paar pilonnen verspreid. De kinderen schaatsen weer met verschillende schaatsopdrachten. Op teken van de leider moeten bij de pilonnen groepjes van drie worden gevormd. Waar er vier of twee staan is men af. Kop- en kontrace: In tweetallen achter elkaar rijden. De voorste moet door plotseling remmen een botsing proberen te veroorzaken. De achterste probeert dit te voorkomen. Niet plotseling van richting veranderen. In een kring: De kinderen rijden met diverse schaatsopdrachten rond in een kringvorm. Op teken van de leider staan ze allemaal stil. Wie is het laatste? Variatie: op teken van de leider een sprongetje laten maken, snel omkeren en de andere kant.
Snelheidsspelen: Om de ontwikkeling van de snelheid te oefenen. Tikkertje: wie getikt is, wordt tikker. Variaties: ongelukstikkertje, tikkertje met verlos, wie tikt de meeste kinderen in 1 minuut. tweelingtikkertje: iedereen heeft een ander bij de hand vast, ook de tikkers inktvis: twee kinderen houden het uiteinde van een stok vast en proberen zo andere kinderen te tikken. Wie getikt is moet meetikken en houdt ook de stok vast. Als er vier kinderen aan de stok zitten, wisselen. St. Joris en de draak: Rijtjes maken van 4-5 kinderen. Het voorste kind houdt de armen zijwaarts, de anderen leggen handen op elkaars schouders. Voor elk rijtje staat een kind (St.Joris), die moet proberen het achterste kind van het rijtje te tikken. Voorste kind probeert dit te beletten, zonder de tikker aan te raken. Schipper, mag ik overvaren: de "schipper" geeft schaatsopdrachtjes: op 1 been, met de handen op de rug, enz. en probeert de overvaarders te tikken. Overlopertje: op een afgebakend speelveld proberen 1 of2 tikkers de kinderen te tikken die zo snel mogelijk de overkant van het speelveld trachten te bereiken. Variatie: de overlopers laten schaatsen met een speciale schaatsopdracht Estafettevormen: Enkele punten om bij estafettevormen aan te denken: - maak de groepen niet te groot (circa 4 per groep) - maak de groepen zoveel mogelijk van gelijke sterkte - maak de opdrachten niet te ingewikkeld of langdurig - zorg voor ruimte om te wisselen en uit te rijden Mogelijkheden om te variëren: - verander het traject, bijv. door het (bij)plaatsen van hindernissen - verzwaar de opdracht door een voorwerp mee te laten dragen en doorgeven. - verander de opstelling van de leerlingen: bijv. in kringvorm, in groepjes tegenover elkaar of in rijtjes achter elkaar. - wijzig de manier van voortbewegen, bijv. steppen met één been, achteruitschaatsen hindernis race: zo snel mogelijk over een parcours met hindernissen (slalom om pilonnen, onder poortjes door, over schaatsbeschermer stappen, klunen, enz.) Wedstrijden: "gewone" wedstrijd: twee tegen elkaar. koppelwedstrijd: twee tegen twee. Duo's moeten bij elkaar blijven, tijd van de laatst aangekomene telt. Variatie: in estafettevorm, de één lost de ander af
Demonstratielesje speelse vormen: Naar de dierentuin: Vandaag gaan we met zijn allen naar de dierentuin. Eerst moeten we er natuurlijk naar toe. We gaan op de step. Allemaal steppen met 1 been. Wordt jullie been ook zo moe? Gaan we met het andere been steppen. We zijn er. Eerst moeten we door de poort. Kom allemaal maar onder ons poortje door. Daar zien we de eerste dieren. We komen bij de kangaroes. Die kunnen heel goed springen. Kijk, dat zijn de beren. Die zijn groot en langzaam. Maak hele langzame grote passen. En nu zijn we bij de ooievaars. Wat kunnen die lang op 1 been blijven glijden, hè. Zouden ze het ook op hun andere poot kunnen? Na de ooievaars zien we de pinguïns. Kijk ze eens waggelen. Handen op je rug en recht op je schaatsen waggelen. Er zijn ook kleine pinguinetjes. Nu diep door je knieën. Zo, dat is weer iets heel anders, want nu zijn we bij de reptielen aangekomen. Eerst bij de slangen. Die kronkelen over de grond. Handen op elkaars heupen en diep door je knieën, slalommen. De krokodillen zijn ook van die kruipende engerds. Blijf elkaar maar vasthouden, maar houd je schaatsen aan het ijs. Zo die griezels hebben we gehad. De apen zijn veel leuker. Kijk maar hoe gek die kunnen doen. En nu naar de tijgers. Die besluipen hun prooi. Je hoort ze bijna niet. Zo goed mogelijk opzij afzetten, zodat je niets hoort. De gazelle, wat zijn die snel. Ze sprinten over de baan. En daar zie ik een grote zwaan aan komen vliegen. Die gaat op het water landen. Vaart maken, handen naar voren, en remmen. Nou, dan hebben we het hele rondje door de dierentuin gemaakt. Welk dier vonden jullie het leukste? Dan mag je die nog een keertje doen. fantasie in oefenvormen bij jeugdschaatsen recht op de schaats staan: 1 treintje rijden, achter elkaar glijden 2 vliegtuigje spelen (straal,zweef) 3 sleetje rijden, aanloop en glijden of duwen 4 priksleeën, met de armen prikken 5 wave, glijden van laag naar hoog 6 langlaufen, aanloop en van voor naar achter met benen 7 paardje rijden, benen iets uit elkaar en glijden 8 skiën; afdalen, voeten en knieën bij elkaar wedelen, van links naar rechts skispringen, aanloop, glijden en omhoog. 9 dansen; wals, van links naar rechts glijden zoals kozakken dat doen armen voor op de Griekse manier, armen zijwaarts 10 als een eend op het water landen, achterop glijden 11 kruiwagen rijden, een glijdt ander duwt. 12 schommelen, zoals op een schommel heupen naar voren 13 ooievaartje, op 1 been glijden 14 zwemmen, benen spreiden en sluiten. 15 onder een poortje door glijden 16 sleutel is gebroken 17 kegelen met een pylon, op 1 been steunen met pylon 18 zweven als een vogel Zijwaarts afzetten:
1 Kat en muis, lee\l\'l en hort, wol f en gei t etc. 2 ratten en raven 3 zwemmen als vissen, voor de heupen (staart) 4 kruipen als een slang, schaatsen lijven op het ijs 5 - kruiwagen, passief afzetten 6 steppen, met 1 been afzetten 7 marcheren, allemaal tegelijk afzetten 8 achteruit rijden, zijwaarts duwen 9 jager en konijntjes, schrikken en vluchten 10 estafette rijden, aantikken en wegwezen 11 ping pong, links afzet is ping, rechts pong 12 tennis, links en rechts slaan 13 dansen; wals met benen op het ijs afzetten quick quick slow 2 keer afzetten en glijden 14 skiën, wedelen met schaatsen op het ijs Houding: 1 Treintje rijden door een tunnel 2 hoe lager hoe beter, onder arm door 3 eieren leggen of spijkers poepen 4 wippen, koppels 1 hoog 1 laag 5 indianen spelletje, in de verte kijken en inzakken 6 van reus naar dwerg, steeds dieper gaan 7 als apen, met ingezakte knieën 8 gewicht heffen, van diep naar hoog (knieën) 9 motor crossen, diep inzitten met knieën, handen voor 10 motor racen, hangen in de bocht 11 ober spelen, iets voor je houden, en achterop blijven 12 paard en wagen, de wagen neemt een diepe zit aan 13 bakboord stuurboord, wisselende houdingen 14 schaatsorgel, muzieknoten spel, ieder kind is een noot kan ook met nummers. 15 hijskraan, hangen in de bochten 16 handje schudden, geef de leider een hand en rem om hem heen Algemeen en coördinatie: 1 voetballen, doe alsof je een bal voor je wegschopt 2 paarden en kamelen, verschil in bewegen, voor de armen 3 dansen, met de armen de maat aangeven 4 na-apen, synchroon schaatsen met je maatje 5 boksen, linker voet rechter hand en andersom 6 de luie kabouter, handen op de rug, klein en krom 7 ongeveer zo groot., met handen gestrekt voor je rijden 8 lezen, alsof je een boek leest onder het rijden 9 turbo aandrijving, soort steigerung 10 quick quick slow, onder het schaatsen, afzet afzet glijden