UROLOGIE 1 april 2003 herzien maart 2004 CASUSSCHETSEN Casusschets 1 Heer Plasmans, 38 jr oud. Hij is ongerust omdat bij een keuring "bloed" in de urine is geconstateerd. Volgens een briefje van de keurend arts was er een positieve dipstick gevonden. Dhr. is goed gezond, hij heeft verder geen klachten. Voorgeschiedenis is blanco. Hij is verder sportief, hij traint voor de marathon van New York. Vraag 1: Wat is uw beleid betreffende het urine onderzoek? 1. U maakt een sediment. 2. U geeft het advies het sporten te staken, na een week maakt u een sediment. 3. Idem; na een week onderzoekt u de urine m.b.v. een dipstick. 4. U vraagt een echo/x-boz aan. 1
Vervolg casusschets 1 In het sediment blijkt na een rustperiode nog circa 15 ery's pgv aanwezig, urine is verder helder. Vraag 2: Wat doet U? 1. U vraagt een echo / X-BOZ / lab / cytologie aan. 2. U wilt over 2 weken nog een keer een sediment maken, tot die tijd niet sporten. 3. U verwijst naar de uroloog. 4. Anders. Vraag 3: Was Uw beleid anders geweest als dhr Plasmans 60 jr oud zou zijn geweest? 1. Ja. 2. Neen. 2
Casusschets 2 Mevrouw Continent, 32 jaar. Zij heeft net een kuur (trimethoprim) gehad voor mictieklachten met positieve nitriet en positieve leuco s en ery s met de strip. Op uitdrukkelijk verzoek van de patiënte zelf is de urine een week na de kuur gecontroleerd. Zij heeft geen klachten meer en heeft geen menses. Onderzoek: Het sediment bevat 20 ery s pgv. Medicatie: Zij gebruikt nog acenocoumarol wegens een trombosebeen bij orale anticonceptie. De periode van 6 maand is nog niet voorbij. Vraag 1: Wat doet U? 1. Niets, gezien het gebruik van antistol. 2. U laat de urine opnieuw onderzoeken na 2 weken. 3. U doet gynaecologisch onderzoek. 4. U laat de urine kweken. 5. U doet verder onderzoek. 3
Vervolg casusschets 2 U heeft een echo, een x-buikoverzicht, cytologie en bloedonderzoek laten verrichten. Uit het onderzoek is niets naar voren gekomen. Het urinesediment vertoont na 6 weken nog 6 10 ery s pgv. Vraag 2: Wat nu? 1. Controleren. 2. Verwijzen voor cystoscopie. 3. Wachten tot eventueel macroscopische hematurie ontstaat. 4
Casusschets 3 De heer W.J. K. 84 jaar oud. De laatste tijd is er een duidelijke achteruitgang in cognitief functioneren. Uit het EMD: 13-08-02 S: Pijn bij plassen en donkere urine gehad, dat is nu over. O: Urine: leuco s -, ery s -, nitriet E: Dysurie P: Drie maal urine op ery s controleren 20-08-02 O: Urinesed: 30 ery s pgv. 27-08-02 O: Urinesed: 20 ery s pgv. E: Microscopische haematurie. Vraag 1: Wat zou u nu doen? 1. Urinekweek. 2. Verwijzen uroloog. 3. RT, eventueel behandelen als prostatitis. 4. Afwachten. 5. Anders. 5
Casusschets 4 Man, 60 jaar. Hij heeft sinds een aantal jaren progressieve mictieklachten. Mictiefrequentie overdag bijna elk uur, s nachts 1-2 keer. Hij plast kleine beetjes. Verder heeft hij een matige straal. Daarnaast heeft hij wat perineale en onderbuiksklachten. Onderzoek: Bij RT heeft patiënt een wat hoge sfincterspanning en een benigne aanvoelende iets vergrote prostaat. PSA en urinesediment zijn niet afwijkend. Het mictiedagboekje ziet er als volgt uit: Dag 1 Plasvolume drinken 07.00 350 100 08.00 75 09.30 75 150 11.00 100 12.30 75 13.15 50 300 14.00 75 15.45 120 150 17.30 75 19.00 125 150 21.00 100 22.30 50 300 00.15 100 06.30 300 Vraag 1: Wat vindt u hiervan? 6
Vraag 2: Wat gaat u nu doen? 1. Ik stuur patiënt naar de uroloog. 2. Ik schrijf medicatie voor. 3. Ik geef patiënt mictie adviezen. 4. Anders. 7
Casusschets 5 Heer Klasen, 73 jaar. Sinds enkele maanden toenemende klachten van bemoeilijkt mictie. Bij rectaal toucher: benigne enigszins vergrote prostaat. U kent hem verder met een depressie waarvoor hij sinds enige tijd, op voorschrift van de psychiater, seroxat 20 mg gebruikt. Ook lust hij een goede borrel, gebruik ca 4-5 glazen per dag. Voor zijn hypertensie krijgt hij hydrochlorthiazide 1dd 25 mg Vraag 1: Wat doet u? 1. U start met medicatie voor de BPH. 2. U geeft adviezen 3. U wijzigt de bestaande medicatie. 4. Anders. 8
Casusschets 6 Heer Klasen, 73 jaar. U heeft patiënt adviezen gegeven betreffende de mictie, verder adviseert u de alcoholconsumptie te matigen. Na een tijdelijke verbetering komt patiënt na 3 maanden weer op uw spreekuur met opnieuw meer klachten. U besluit medicamenteus te gaan behandelen. Vraag 1: Maak uw keus: 1. Alfuzosine (Xatral) 1dd 10 mg. 2. Tamsulosine (Omnic) 1dd 0,4 mg. 3. Prazosine (Minipress). Vraag 2: Wanneer evalueert u de therapie met patiënt? 1. 2 weken. 2. 4 weken. 3. 6 weken. 9
Vervolg casusschets 6 Na 6 wk geeft patiënt aan dat zijn klachten zijn verbeterd. Vraag 3: Hoe lang gaat U door? 1. 3 maanden. 2. 6 maanden. 3. 1 jaar. 4. Onbepaalde tijd. 10
Casusschets 7 Heer Wetting, 67 jaar oud Hij moet vaak kleine beetjes plassen, geen strangurie. s Nachts is hij soms incontinent, overdag moet hij ook snel zijn. Zijn eetlust is ook wat verminderd. Medicatie heeft niet geholpen. Vraag 1: Vindt u dit een indicatie voor een TURP? 1. Ja. 2. Neen. Vraag 2: Wat doet u verder? 1. U verwijst naar de uroloog. 2. Bepaling nierfunctie, PSA en sediment. 3. BOZ en echografie nieren en blaas. 4. Anders. 11
Vervolg casusschets 7 Patiënt heeft 2 weken geleden een Turp gehad. Hij komt nu met klachten over pollakisurie en ook wat pijn bij plassen, geen koorts. Hij heeft ook nog wat hematurie gehad. Vraag 3: Wat doet u? 1. U laat een sediment maken. 2. U doet een urinekweek en wacht de uitslag hiervan af, of start bij veel klachten alvast met een kuur. 3. U catheteriseert de patiënt eenmalig, direct nadat hij geplast heeft. 4. U verwijst patiënt terug naar de uroloog. 5. U schrijft bijvoorbeeld tolterodine (Detrusitol) voor, met de toelichting, dat als het daarmee binnen 2-3 dagen niet beter wordt, patiënt terug moet komen. 12