Chris Visscher en Marije Elferink-Gemser Wie heeft er oog voor talenten in ontwikkeling? Het onderwijs heeft altijd en terecht veel aandacht besteed aan kinderen die niet mee kunnen komen. Nu is het tijd om ook energie te steken in de leerlingen met extra talent, ook op sportgebied. Die toptienambitie hoeft voor mij niet zo, maar ik ben wel erg voor steun aan mensen die ergens het beste in willen worden.
Ruwe diamanten - Talentontwikkeling in de sport In die paar zinnen verstopt prof. Chris Visscher, bijzonder hoogleraar jeugdsport aan de Rijksuniversiteit Groningen, de kernvragen waar het in zijn werk om gaat. Want wie zijn de kinderen die willen uitblinken? Zijn onderwijs en sport in staat om die talenten tijdig op te sporen en vervolgens goed te begeleiden? En is de wetenschap in staat hun daarbij de nodige hulp te bieden? Visscher en zijn collega Marije Elferink-Gemser houden zich in Groningen aan het Centrum voor Bewegingswetenschappen onder meer bezig met onderzoek naar de motorische en sportieve ontwikkeling tussen vier en twintig jaar. Centraal in dat onderzoek staat altijd de relatie tussen motoriek en cognitie, tussen de wereld van de sport en de wereld van het onderwijs. Als je wilt weten wie de top kan halen en je kijkt terug, dan krijg je een vertekend beeld, zegt Visscher. Want degenen die het halen hebben een andere kijk op de werkelijkheid dan de sporters die de top niet bereiken. Die zullen geneigd zijn anderen daar de schuld van te geven: een slechte trainer, geen goede medespelers. Opmerkelijk genoeg blijkt de motivatie door de jaren heen de meest stabiele factor. Visscher doet vanaf 1993 onderzoek tijdens de ontwikkeling van jonge sporters, onder meer bij FC Groningen en Heerenveen. Welke spelers in de jeugdopleidingen hebben het wel en welke niet gehaald? Gaat het om snelheid, om baltechniek of spelinzicht? We zijn in staat geweest om dezelfde personen gedurende meerdere jaren te volgen in hun ontwikkeling, zeg maar vanaf hun 13de tot hun 23ste, en dat soort onderzoek is zeer zeldzaam. Maar het past wel bij de gedachte dat voor een topsportcarrière tien jaar training en tienduizend uur aan training nodig zijn. En dat in een fase waarin veel gebeurt in het leven van een kind en een jongere. Denk alleen maar aan de groeispurt en de cognitieve ontwikkeling. Opmerkelijk genoeg blijkt de motivatie door de jaren heen de meest stabiele factor. Echte toppers weten die vast te houden, anderen raken die vaker kwijt. Marije Elferink-Gemser Waar Visscher onderzoek deed onder jonge voetballers, kon Marije Elferink-Gemser voor haar promotieonderzoek aan dezelfde universiteit een groep hockeyers lange tijd volgen. Zij werkt als universitair docent talentontwikkeling binnen hetzelfde Centrum voor Bewegingswetenschappen. In haar onderzoek wilde ze onder meer inzicht krijgen in de kwaliteiten waarover getalenteerde hockeyers moeten beschikken om echt door te stoten naar de top. Gaat het om lichamelijke kenmerken (zoals lengte en gewicht), fysiologische kwaliteiten (snelheid, duurvermogen), technische kwaliteiten (wat kun je met bal en stick), tactisch inzicht in het (samen)spel? Of spelen mentale kwaliteiten, zoals motivatie, zelfvertrouwen en concentratie, een doorslaggevende rol? Uit het onderzoek ( Today s talented youth field hockey players, the stars of tomorrow? A Study, Groningen 2005) bleek in het hockey onder meer dat talenten die de top halen in 18
vergelijking met subtoppers, al op veertienjarige leeftijd uitblinken in techniek en tactiek. Voor alle andere zojuist genoemde kwaliteiten geldt dat ze die sneller ontwikkelen dan anderen. Motivatie is daarbij essentieel om de lange weg naar de top helemaal te kunnen afleggen. De ontwikkeling van bepaalde kwaliteiten, zoals uithoudingsvermogen, kan deels worden voorspeld door bepaalde eigenschappen van jonge spelers te combineren. Tactisch inzicht De grootste verschillen tussen de toppers en degenen die de top net niet halen, zitten echter in hun tactisch inzicht. Toppers weten niet alleen wat de juiste actie op het juiste moment is, maar kunnen deze actie vervolgens ook uitvoeren onder druk van de tegenstander en onder tijdsdruk. Deze vaardigheid wordt gemeten met het testen van positie kiezen en besluitvorming tijdens het spel, Elferink-Gemser noemt het essentiële vaardigheden. In een recent promotieonderzoek ( The importance of tactical skills in talent development ) van dezelfde onderzoeksgroep, bevestigde Rianne Kannekens het belang van tactisch inzicht. Uit haar onderzoek bij hockeyers en voetballers bleek dat de kans om de top te halen ruim zes keer zo groot is voor een speler die hoog scoort op positie kiezen en besluitvorming. Vooral voor middenvelders is dit heel belangrijk. Ook werd duidelijk dat verdedigers vooral moeten kunnen omgaan met veranderingen, aanvallers scoren het best op inzicht in acties met de bal. Kannekens toonde ook aan dat sportspecifieke ervaring 19 Ruwe_Diamant_binnenwerk(6)_.indd 19 12-09-11 15:48
Ruwe diamanten - Talentontwikkeling in de sport op hoog niveau belangrijk is voor het ontwikkelen van die essentiële tactische vaardigheden. Uit het promotieonderzoek van Barbara Huijgen blijkt dat ook de technische vaardigheden essentieel zijn voor het halen van de voetbaltop. Deze onderzoeken zeggen vooral iets over de kwaliteiten van talenten in de genoemde teamsporten. Maar ook in andere sporten worden talenten onder de loep gelegd. Zo richt Yvonne Tromp zich in haar promotieonderzoek voornamelijk op basketballers en zijn de afgelopen jaren duizenden leerlingen van LOOT-scholen (LOOT: Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport) deelnemer in de verschillende onderzoeken van promovendi Laura Jonker en Tynke Toering. Zijn daar meer algemene eigenschappen uit af te leiden? Het zijn de schaatsers die al met vastgeknoopte veters aan de rand van de baan staan als de zamboni z n laatste dweilrondje rijdt, zegt Elferink-Gemser. Zelfregulatie is voor de beide Groningse wetenschappers het centrale kenmerk van het toptalent. Zelf verantwoordelijkheid nemen voor je leerproces, zegt Visscher. Weten waar en wanneer je iets moet doen om beter te worden. Niet dat ze zich daar altijd helemaal van bewust zijn, maar het moet wel in hun gedrag tot uitdrukking komen. Talenten hebben heel helder voor ogen wat nodig is om de top te bereiken. Ze beginnen alvast met de training als de coach in de file staat en te laat komt, zegt Elferink-Gemser. Het vereist een vermogen om planmatig te denken en te reflecteren. Visscher en Elferink-Gemser noemen het cognitieve functies van een hogere orde : planning, probleemoplossend vermogen, in staat zijn te monitoren en te evalueren. Dan kan de sporter bepalen of hij vooruitgang boekt of een andere weg in moet slaan. Het vergt dus nadenken over je eigen persoon èn initiatief nemen. Talenten hebben heel helder voor ogen wat nodig is om de top te bereiken en wat hun zwakke punten zijn. De meest succesvolle coaches bedenken niet alles voor hun sporters, zegt Visscher. Het zijn juist mensen die in staat zijn de verantwoordelijkheid bij de sporter te leggen, hun de ruimte geven om fouten te maken en hen bij zichzelf te rade te laten gaan. Veel coaches doen dat niet, omdat je altijd maar beperkt tijd hebt in de sport. Musici hebben een leven lang de tijd om zich te ontwikkelen. In de sport worden de verschillen tussen de top en de subtop steeds groter en worden er steeds hogere eisen gesteld. Maar toch moet je de tijd nemen voor die ontwikkeling. Nuance Het algemeen uitgangspunt dat voor de weg naar de top tien jaar en tienduizend uur training nodig zijn, wil Visscher wel van de nodige nuance voorzien. Het ligt per sport verschillend, zoals er ook verschillen zijn tussen de ene en de andere sport in de aanvangsleeftijd van die gerichte training. Het zou betekenen dat je al die jaren twintig uur per week moet trainen en bij sporten als turnen al vanaf heel jonge leeftijd. Willen we dat? En is het wel nodig? Misschien kan het ook in vijftien uur of op een andere manier. Braziliaanse 20
voetballers hebben heel veel uren met een bal gespeeld, maar dan wel op een heel speelse manier en niet binnen georganiseerde trainingen. Vanuit een oogpunt van zelfregulatie is dat misschien wel beter: ze hebben geleerd hun eigen sport te organiseren. Het verschil zit wellicht niet zozeer in het aantal uren training, zegt Elferink-Gemser, onder meer verwijzend naar haar eigen onderzoek. Toppers en subtoppers trainen evenveel, maar die toppers halen er meer uit. De kwaliteit van de training en het inzicht van de sporter die weet wat hij moet trainen, is dus essentieel. Kan de wetenschap de sport informatie aanreiken waarmee echte talenten al op jonge leeftijd zijn te identificeren? De testen die nu worden gebruikt, zijn vooral gericht op fysieke kenmerken en bovendien nog niet heel erg betrouwbaar, zeggen Visscher en Elferink-Gemser. Bovendien moet je jonge sporters gedurende een wat langere tijd volgen om iets over hun mogelijkheden te kunnen zeggen. En je moet niet te vroeg willen beginnen. Het intervaluithoudingsvermogen van een elfjarige heeft nog geen voorspellende waarde, zegt Elferink-Gemser. Pas vanaf hun vijftiende of zestiende schieten de toppers opeens omhoog in de testen. Maar het testen van sprintvermogen blijkt weer wel iets te zeggen. Wie op jonge leeftijd sneller is dan leeftijdgenoten, behoudt die voorsprong meestal. Maar het blijft lastig, gezien de grote spreiding in groeitempo. Er zijn altijd kinderen die de top wèl gaan halen, maar wat langzamer zijn in hun lichamelijke ontwikkeling. Motivatie is een constante factor bij toptalenten, zo is eerder in dit hoofdstuk gesteld. Bij het onderzoek van Visscher en Elferink-Gemser, in het voetbal en hockey, scoorden de jongeren ongelooflijk hoog, vergelijkbaar met sporters die de top al hadden bereikt. Je kunt onderscheid maken tussen taak- en egogeoriënteerde motivatie, zegt Elferink-Gemser. De taakgeoriënteerden willen vooral zichzelf verbeteren. De ego s willen beter worden dan de anderen. Je ziet dat laatste aspect wel toenemen, maar voor een succesvolle carrière moeten sporters gericht blijven op hun taak, zegt Elferink-Gemser. Wensen van ouders, de status die de jonge sporter heeft verworven, media-aandacht en de perspectieven binnen de eigen sport: het speelt allemaal mee. De meest succesvolle coaches bedenken niet alles voor hun sporters. Ambitie kan gestuurd worden door succeservaringen, maar die moeten wel gebaseerd zijn op een reëel beeld van wat er nodig is om ècht de top te bereiken. De vraag is hoe belangrijk de sport blijft als bij een zestienjarige andere domeinen van het leven een grotere plaats gaan innemen. Dat is deels afhankelijk van de vraag hoe goed je bent, maar ook hoeveel geloof je erin hebt èn of je dat wat je al bereikt hebt aan jezelf kunt toeschrijven, zegt Visscher. En dat laatste is weer een voorbeeld van het zelfsturende vermogen dat kenmerkend is voor de topper. 21
Ruwe_Diamant_binnenwerk(6)_.indd 22 12-09-11 15:49
Visscher benadrukt overigens dat deze zelfregulatie niet bepaald wordt door, of hetzelfde is als het opleidingsniveau. Als je scholieren vergelijkt, zullen vwo-ers gemiddeld hoger scoren op zelfregulatie. Maar als je sporttalenten uit het vwo vergelijkt met talenten van het vmbo, scoren die beide groepen even hoog. Ontwikkelingsmogelijkheden Visscher en Elferink-Gemser pleiten ervoor om bij de talentidentificatie de leeftijd van jonge sporters minder mee te laten wegen in de beoordeling. De aandacht moet meer gericht zijn op de ontwikkelingsmogelijkheden van de persoon dan op diens niveau op een bepaald moment. Het tempo van de progressie en het vermogen om daar steeds meer zelf verantwoordelijkheid voor te nemen, zeggen meer over de kansen om de top te bereiken. De regels van de sport zijn gebaseerd op een bepaalde visie op fair play, zegt Elferink-Gemser. De geboortedatum speelt daardoor een belangrijke rol bij het indelen van jonge sporters: het lijkt het meest eerlijk als je tegen kinderen van je eigen leeftijd speelt. Maar een scout moet vooral kijken waar een kind zit in z n eigen ontwikkeling en hoe het zich verder ontwikkelt. Nu is het vaak nog zo dat als je wat achter loopt, je nooit in aanmerking komt voor regionale of nationale selecties en daardoor mis je de mogelijkheden om de talenten die er misschien wel zijn verder te ontwikkelen. Visscher: Sportspecifieke testen om talent op te sporen zijn er niet. Je kunt wel zo objectief mogelijk in kaart brengen wat de eisen zijn voor verschillende sporten en wat je wel en niet kunt ontwikkelen. Zelfregulatie kun je bijvoorbeeld wel verbeteren. Via langdurende onderzoeken kun je testbatterijen met meer voorspellende waarde ontwikkelen. Maar ik hoop niet dat we tot een soort Cito-toets voor de sport komen die elk kind eenmaal moet doen. Sportspecifieke testen om talent op te sporen zijn er niet. Wie heeft er oog voor talenten in ontwikkeling? Net als Ad Roskam in het vorige hoofdstuk denken Visscher en Elferink-Gemser dat sport en onderwijs hun traditionele taakverdeling geleidelijk los kunnen en ook zouden moeten laten. De leerkracht zou beter moeten kunnen sturen, zodat kinderen uit het palet aan sporten datgene kiezen waar ze extra getalenteerd voor zijn. Maar het Nederlandse onderwijs is nog te veel gericht op een norm waar kinderen aan moeten voldoen. Als je onder die streep zit, wordt er van alles gedaan. Maar als je erboven zit, weet het onderwijs niet goed wat het daarmee moet. Er is niet zoveel voor kinderen die beter zijn dan anderen, terwijl dat wel zou moeten, zegt Visscher. 23
Sport en Kennis Deze preview is een gedeelte uit het boek: Ruwe diamanten Talentontwikkeling in de sport Meer informatie Voor meer artikelen en andere uitgaven kunt u terecht op www.sportenkennis.nl