onderdeel: dialoog Titel les/thema Toneel spelen Graad: 1 Accent op verhaal Aan al deze doelen wordt gewerkt, toch duidt u best aan welke u in de verf wil zetten. Leerplandoelnummer Leerplandoel uitgeschreven 1.1 Vormen van lichaamstaal herkennen en kunnen interpreteren. 1.4 Een aantal spelvormen ervaren en kennismaken met het materiaal dat erbij hoort. De wezenlijke aspecten van dramatisch spel ervaren: 1.5 Dat houdt in dat ze: rol en handeling, tijd en ruimte, motieven en gevoelens. Vaststellen dat vragen als 'wie, wat, waarom, hoe, wanneer en 1.6 waar'? hen op het spoor brengen van de wezenlijke aspecten van dramatisch spel. 3.1 Openstaan voor de interactie tussen woord en gebaar, beeld en klank tijdens het dramatisch spel. 3.2 Oog hebben voor de uitdrukkingskracht van taal en beweging in een doe-alsof-situatie. 3.4 Ervaren hoe een boodschap via dramatisch spel wordt gebracht. 3.6 Zich inleven in de wijze waarop anderen gestalte geven aan een spelsituatie. 3.7 Vaststellen hoe een boodschap via dramatisch spel op verschillende wijzen kan worden gebracht. 5.2 Bij de voorbereiding en de uitvoering van het spel, hun fantasie en voorstellingsvermogen activeren. Zich inleven in een ding, een idee, een personage, een gebeurtenis 6.1 of een omstandigheid uit de werkelijkheid of uit een verteld of voorgelezen verhaal en dat al spelend vorm geven. 6.6 Verbale en non-verbale spelvormen toepassen of improviseren. 6.8 Ervoor zorgen dat het dramatisch spel altijd een doe-alsof-situatie blijft. 7.1 Eigen uitdrukkingsmogelijkheden en beperkingen ervaren om zich dramatisch-expressief te uiten. 7.4 Tijdens het spel met een eigen expressiestijl durven inspelen op ervaringen, gevoelens, ideeën en fantasieën van anderen. 8.1 Beweging en mimiek aanpassen aan de spelsituatie. 8.2 Een aangepaste spreektechniek ontwikkelen (articulatie, adembeheersing, tempo, toonhoogte, toonsterkte) 8.3 Met een creatief stem- en taalgebruik expressief reageren en
10.5 belevenissen uitbeelden. Dramatisch spel beoordelen op grond van bepaalde criteria zoals: verhouding beeld-klank, woord-beweging, beleving, fantasie, originaliteit enz. Tijd 75-100 minuten materiaal Toneelteksten (bijlage 1) Kijkwijzer (bijlage 2) INSTAP (BESCHOUWEN) We gaan het spelletje en dan spelen. Je staat in een cirkel. Jij begint als leerkracht met een eenvoudige zin. Bijvoorbeeld Ik stel me recht.. Dan zegt er een willekeurig iemand en dan?. Degene naast je in de cirkel antwoord met een zin. Bijvoorbeeld: Ik wandel naar het raam.. Weer zegt iemand en dan?. De volgende bedenkt een nieuwe zin. Mogelijk vervolg: ik kijk door het raam. Ik zie iets. Ik zie een olifant. De olifant vliegt Zo krijg je dus een grappig verhaaltje. KERN (CREËREN) 1. Vertel de leerlingen dat er soms ook op voorhand teksten geschreven zijn, zodat ze dus niet meer ter plaatse een zin moeten bedenken. Je leest een toneeltekst (bijlage 1) voor. Je stelt de volgende vragen: Wat vind je van de tekst? Hoe zou het verder kunnen gaan? Wie zou dat kunnen zeggen? Wat gebeurt er? Hoe komt het? Wanneer zou het kunnen gebeuren? En waar? Je leest de tekst nog eens voor. Indien de kinderen kunnen lezen bezorg je hen ook een versie van de tekst. Je leert de tekst aan door een zin te zeggen, de kinderen zeggen na, je leest de tekst verder. Je begint opnieuw en vraagt wie de zin nog kent. Je laat hem klassikaal zeggen. Je zegt de tweede zin en de leerlingen herhalen, je leest terug verder. Zo geef je het toneelstukje weg. Je kan er wat variatie insteken door twee groepen tegen elkaar de tekst te laten opzeggen, verschillende stemmetjes te laten gebruiken, leerlingen elk om beurt een zin te laten zeggen Je kan deze fase ook verspreiden over verschillende korte momenten voorafgaand aan de volgende fase. Je oefent tot de tekst er bij iedereen vlot in zit of je laat de leerlingen (die kunnen lezen) hun blad gebruiken. 2. Je overloopt de kijkwijzer (bijlage 2). Zo weten de leerlingen waarop ze moeten letten bij het opzeggen/spelen van het toneeltje. Je laat de leerlingen in duo s oefenen. Aangezien elke leerling elke tekst kent, zullen ze de rollen moeten verdelen voor ze beginnen spelen. Je gaat langs bij elk duo en stuurt bij aan
de hand van de kijkwijzer. De groepjes die snel klaar zijn, laat je een vervolg bedenken en inoefenen. EVALUATIE / TOONMOMENT (BESCHOUWEN) De kinderen tonen het stukje voor de klas. Daarbij letten de andere kinderen op de punten van de kijkwijzer. Daarna vraag je aan de spelers wat ze er zelf van vonden. Daarna overloop je klassikaal de kijkwijzer. BIJLAGEN Toneelstukjes
WEET IK NIET Hoe heet jij? Weet ik niet. Weet je niet hoe je heet? Weet ik niet. Hoe oud ben je? Weet ik niet. Waar woon je? Weet ik niet. Wat weet je wel? Dat jij teveel vragen stelt.
VERTREKKEN Ik ga weg. Ver weg waar niemand mij kan vinden. Lukt je toch niet. O nee? Nee. Ik ga helemaal naar de andere kant van de wereld. Hoe dan? Gewoon, met het vliegtuig. Heb je daar geld voor? Eh nee. Nou dan. stilte En toch ga ik weg.
HIER KOMEN en Moet je hier komen zeggen. Dat durf je niet, hé? Oh nee? Nee. Ik kom er zo aan. Kom dan. Je durft niet, Hè? Wedden van wel? Kom dan. Waarom kom je zelf niet? Dat durf je niet, hé? Echt wel. Wedden van niet? Wedden van wel? Kom dan. Hier heen. Je durft niet, hé?
JA OF NEE Toni Toni Toni Toni Lusten tijgers katten? Geen idee. Zeg maar. Ik weet het niet. Ja of nee? Ik denk van wel. Ja of nee. Ja. Ja, tijgers lusten katten. Nee hoor, lusten ze niet.
VERDRIET Viola Lieske Viola Lieske Viola Lieske Viola Lieske Waarom huil je? Waarom huil je? Gaat het? Gaat het? Waarom praat je me na? Waarom praat je me na? Waarom huilde je? Ik huilde niet. Huilen is voor baby s.
Kijkwijzer Super! In orde. Nog oefenen. Er wordt gespeeld met de geleerde zinnetjes. Er werd luid genoeg gesproken. Het lichaam werd gepast bewogen tijdens het spreken: er werd ook uitgebeeld, de handen werden gebruikt tijdens het spreken Er werd niet te snel gesproken. Kijkwijzer Super! In orde. Nog oefenen. Er wordt gespeeld met de geleerde zinnetjes. Er werd luid genoeg gesproken. Het lichaam werd gepast bewogen tijdens het spreken: er werd ook uitgebeeld, de handen werden gebruikt tijdens het spreken Er werd niet te snel gesproken. Kijkwijzer Super! In orde. Nog oefenen. Er wordt gespeeld met de geleerde zinnetjes. Er werd luid genoeg gesproken. Het lichaam werd gepast bewogen tijdens het spreken: er werd ook uitgebeeld, de handen werden gebruikt tijdens het spreken Er werd niet te snel gesproken. Kijkwijzer Super! In orde. Nog oefenen. Er wordt gespeeld met de geleerde zinnetjes. Er werd luid genoeg gesproken. Het lichaam werd gepast bewogen tijdens het spreken: er werd ook uitgebeeld, de handen werden gebruikt tijdens het spreken Er werd niet te snel gesproken.