(^DERWIJSRAAD AHg08tl 0

Vergelijkbare documenten
Betreffende: Exa^ag j de psychologie Zijne Excellentie de Minister 3 " van Onderwijs, Kunsten en wetenschappeet te 's-gbavbnhage

i/m^^ 1 CW *» **<! *#~^::ïa ' 3 9-#0. N. ^Z-JJLZ MINISTERIE VAN ONDERWIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. 's-gravenhage, /»T^/k^L-*erz^C

2l f w. ».v. ghß SÉGRAVENHAGE, X<^ /7% C 19 ^<7 ~U& De Minister van Onderwijs, K&nsten en Wetenschappen. doet aan

Bericht op schrijven van 88,,,,,. Men gelieve bij het antwoord dagteekening 3.Q.QGjtLQT&ejr...^ en nummer van dit schrijven te vermelden.

Öt.% ONDERWIJSRAAD. 30 september Eerste Afdeling O.E. 229 H.O. Bericht op schrijven van 17 augustus 1966, D.G.W. I46776/I

ONDERWIJSRAAD. S-GRAVENHAGE, -^? Januari pit. 10 ^Ättuar i 1927-#-JIo?93* Af d. H, 0. Betreffende : stalen-examengeld«

«JNIDERWIJSRAAD. S-GRAVENHAGE,.0. Juli N A..

P ONDERWIJSRAAD. '." N" 1MA.M: S-GRAVENHAGE A^çr H jg ;

ONDERWIJSRAAD. Eerste Afdeling O.R. 162 H.O. s-gravenhage,zfjuli I960.

kosten van dissertaties.

i j: 20 October 1949, Nr , Afd.H.O.W. Betreffende: aêvies inzakt het Rapport van de Commissie--"-"Qpleidiag en Titel Psychologen"

k ) \ J % N. dfrf/ Onderwijsraad 193/ Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen heeft de eer aan

v nc rv/i ft IngÉ-komc n /^^W :aico s / y - / MEN GELIEVE^OT&gET ANtjVOORD, NA*rôlau&ÏG 'S-GRAVENHAGE,

20 augustus H.O. 23 duli Baccalaureaat in de wis- en natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam.

dfib ONDERWIJSRAAD.. 'S-GRAVENHAGE, //..Maart 192?

OMffiRWIJSRAAD. 'S-GRAVENHAGE, mjttbbjçgassamigqi Stat 125.

ONDERWIJSRAAD.. IVjo 'S-GRAVENHAGE, Jjf&jj>Jfl & 2 i j ne Sxc.e Henti de n Minis t er van Onderwijs». Kunsten en Wetenschappen

^3> MINISTERIE VAN ONDERWIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN NR FD. H.O.W. Betreffende Studie in de sociale Wetenschappen. 25 November Î949 '

De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen heeft de eer aan de e erste... afdeeling van..tax

# e-&ravenhage»2 Maart 1933*

11 Augustus 55. Zijne Excellentie de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, 's-gravenhage.

ONDERWIJSRAAD. Zijne Excellent ie-d e Minister van Onderw-i-js-j- Kunsten-en -Wetenschappen. -smä-k--à V* H : -H AGE

8 mei 57. O.R. 134 H.O. 30 maart 1957, no H.O.W. Regeling universitaire studie notariaat.

f ONDERWIJSRAAD. N A. 'S-GRAVENHAGE, 2jT-Apr.il 1923.

& f. De Minister van Onderwijs, minsten en Wetenschappen. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal,

w.ftf&> L ^W*; Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, secretaris- Generaa, MINISTERIE VAN ONDERWIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN.

DERWIJSRAAD. N. Jl33 60« Juni 1 93*

(ONDERWIJSRAAD. $ \ No 63f A 11, 'S-GRAVENHAGE, j/bb** Frankenstraat 39.

STATUTEN. van de STICHTING HET VRIJE UNIVERSITEITSFONDS AMSTERDAM

y * 4 October 1935, tfo , Af d. H. O. Dubbele onderwijsbevoegdheid «foor historici. er 1935.

1 S we t e nschappen«

»vi^.^4*/ OyCtM^+c **.. 21 oktober 1968

SJb Mei Maart 1938,Nr.1295,Afd.H.0. Wijziging en aanvulling der hooger-onaerwijswet#

BIJLAGE II Rapport van Commissie I inzake de Opleiding tot de Dienst des Woords.

Generale regeling voor de opleiding en vorming van predikanten

ONDERWIJSRAAD. N 30. AAN Zijne.Excellentie den...mnister van Onderwijs, Hunsten en Wetenschappen. .?..s*gravidmaöi.«.:

's-gravenhage, S Mei 195 0

ionderwijsraäd ^&4y? Afd.H.O.W en 31 Augustus 19*91 Nr Afd.H.O.W. Betreffende : Volkenkunde

Generale regeling voor het verlenen van consent tot het leiden van kerkdiensten. als bedoeld in ordinantie 5-5-2

een ernstige belemmering voor de ontwikkeling van dit onderwijs dreigt te worden.

WBÈBBÊB'''' 2/ IDA. 193Ö

ONDERWIJSRAAD 17 DEC. 19W '$-GRAVENHAGE, o.rj/630 WO AAN. de minister van onderwijs en wetenschappen, Nieuwe Uitleg 1, 's-gravenhage.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ONDERWIJSRAAD. f f. NO. 59 H.O. 's-gravenhage, ^JSovember 195 O Statenlaan 125

Zijne.Excellentie don Minister van Onderwijs, Kunst en en Wetenschappen. .'..s-gravenhaga» leden -ß en 3der 1» O» we t %

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

1. Voor hen die de opleiding tot predikant volgen (artikel 4 generale regeling preekconsent)

SOCIAAL-ECONOMISCHE ADVIES INZAKE WIJZIGING VAN DE WET OP HET PREVENTIEFONDS UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD

ONDERWIJSRAAD. Q&teJfa^M* J*-n*~~(* *^ O.R. 1/351 w.o.-r AAN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

DE MINISTER VAN ONDERWIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN,

MINISTERIE VAN ONDERWIJS WETENSCHAP EN CULTUUR No. Ag Paramaribo, 30 juni 2017 DE MINISTER VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR GEHOORD:

Inventaris van het archief van de Vereniging voor Vrij Beheer van kerkelijke Goederen

MINISTERIE VAN ONDERWIJS WETENSCHAP EN CULTUUR No. Ag.4409 Paramaribo, 30 juni 2017 DE MINISTER VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR GEHOORD: GELEZEN:

statuut» Uw nevenve rme. ichri erzoek om

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning van beoefenaars van paramedische beroepen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR No. Ag Paramaribo, 30 juni 2017 DE MINISTER VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR GEHOORD:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Openbaar. Experimenten Participatiewet. Alleen ter besluitvorming door het College Actief informeren van de Raad. Collegevoorstel.

november 188 H.O. 2 oktober 1962 D.G.W /I en 6 november I962 D.G.W

f^lxxyutl^i^ ( AAN de eerste afdeeling van den Onderwijsraad No.ö9b Afd. H.O. s-oravenhage, b Maart

Eerste Kamer der Staten-Generaal

De Eerste Afdeeling van den Onderwijsraad heeft de eer

1. Voor hen die de opleiding tot predikant volgen (ord ) de scriba van de kleine synode.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 16 december 1999 (22.12) (OR. f) 14156/99 LIMITE FISC 265

No.W /II 's-gravenhage, 4 februari 2016

Generale regeling voor stichtingen en besloten vennootschappen van de Protestantse Kerk in Nederland. als bedoeld in ordinantie

DEPARTEMENT VAN OPVOEDING, WETENSCHAP EN KULTUURBESCHERMING HÉL S^tf^-y. Ie afdeeling van den \9# r wijsraad, ^s-g R A V S E H A

besluit voor de procedure voor de instelling van leerstoelen en de benoeming van gewoon en bijzonder hoogleraren de volgende regeling vast te stellen:

Î NDERWIJSRAAD. Zijne Excellentie de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. te ' s-g R A V E N H AGE

Concept Beoordelingskader voor het bijzondere kenmerk residentieel onderwijs

Voorstel inzake wijziging ord. 3 c.a. (wijzigingen i.v.m. HBO-theoloog/kerkelijk werker) 1. Inleiding

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1951 No. 84 Overgelegd aan de Staten-Generaal door de Minister van Buitenlandse Zaken

BESTUURSNOTITIE INZAKE BUITENGEWOON LIDMAATSCHAP/AANGESLOTENE EPN

ONDERWIJSRAAD. AcMés nïet-ambtelijke adviescommissie WOB. 3 GMAÂRT m. 's-gravenhage, Nassaulaan JS 's-gravenhage Tel.

HET COLLEGE VAN BESTUUR VAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM;

ONDERWIJSRAAD. BetreHende, Toelating onderwijzers Zijne Excellentie de Mi nist er van tot universitaire examens* Ve.

9 Europese regelgevende agentschappen

den Onderwijsraad""* Statenlaan 125

ORDINANTIE 13 DE OPLEIDING EN VORMING VAN PREDIKANTEN 1

Overwegende dat KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN: Artikel 1. Begripsbepalingen

: LANDSVERORDENING houdende goedkeuring van het Reglement van Orde voor de ministerraad

ONDERWIJSRAAD WOB. VGRAVENHA G E, 23 APR. 1987

Satuten van het Broederschap der Notariële Studenten te Leiden

CULTUURRAAD NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN B.V.D twee Politieke activiteit van Indonesische studenten in Nederland GEHEIM

De Minister van OnlerwJs^Kunsten.en Wetenschappen heeft. de eer aan dl ^ h ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ i ^. ^ ^ WZÊÈk

Reglement van orde van het College van Beroep voor de examens

2016 no. 43 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

Tweede Kamer der Staten-Generaal

31288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid. Nr. 24 Brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

De Eerste *Af de eling van den Onderwijsraad heeft de eer Uwe

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wat onderscheidt ons, Tilburg University, van de andere Nederlandse universiteiten? Waar maken wij het verschil?

studenten die gekozen hebben voor een studie aan deze Universiteit.

VLAAMSE RAAD. VOORSTEL VAN DECREET - van de heer H. Deleeck C.S. - houdende oprichting van een Vlaams Sociaal en Cultureel Planbureau TOELICHTING

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

(^DERWIJSRAAD AHg08tl 0 51 * * 's-gravenhage, 193 No 6 Januari 1950. Statenlaan 125 j^enoj^ ïlö^ataeling H.0.W. beleidsproblemen hoger B *thttlftiij«* * * Men gelieve bij het antwoord dagtekening; en nummer " n di ' schiijven,e imeideo Bij brief van 6 Januari 1950 legde Uwe Excellentie aan de Eerste Afdeling van de Onderwijsraad enige vragen voor betreffende het praktisch bestuursbeleid ten opzichte van de universiteiten en hogescholen en verzocht Uwe Excellentie aan de Eerste At deling zich over deze vragen te willen beraden en ter zake van advies te dienen. Ben eerste vraag, in Uwer Excellenties schrijven gesteld, luidde als volgtx "Is het mogelijk en wenselijk een algemeen universitair beleids plan voor de toekomst te ontwerpen, dat onze instellingen van hoger onderwijs de gelegenheid zal bieden door «eer efficient gebruik van de beschikbare middelen aan de aan haar te stellen eisen op het gebied van a. de creatieve wetenschapsbeoefening en de opleiding daartoe, b. de opleiding voor maatschappelijke beroepen op voor ons land optimale wijze te voldoen?' Daarbij sluit zich, te anderer plaatse in Uwer Excellenties schrijven, deze vr ag aan: "Is het gemenst dat met betrekking tot het praktisch beleid, dat thans in hoofdzaak gericht is op het - zoveel mogelijk - tegemoet komen aan de door de universiteiten en hogescholen euite incidentele verlangens, een andere koe* wordt ingeslagen f n die zin, dat bij het voeren van dit beleid wordt uitgegaan van een algemeen plan " Ten aanzien van deze vragen van algemeen praktisch beleid, die zeer zeker ook naar de mening van de Afdeling voor de verdere ontwikkeling van hej» hoger onderwijs van zeer groot belang zijn, wil de Afdeling gaarne trachten haar oordeel te geven. Zij zal daarbij in hoofdzaak volgen het zestal punten, waarop Uwe Excellentie in het slot van Haar schrijven meer speciaal de aandacht vestigde. In het algemeen moge de Afdeling vooraf de opmerking maken, AAN Zijne Excellentie de Minister fan Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Vft-G RA7SMHAGI

2. dat problemen, aie thans aan de orde gesteld, deels niet nieuw zijn. Zij werden ook reeds in de Staatscommissie voor het hoger onderwijs van het jaar 1849 behandeld. Ook toen werd gesproken van - gemis een voèdoende voorbereiding", - " onvolledig hoger onderwijs-, - het niet genoegzaam verband tussen onderwijs en maatschappij,,. Intussen zijn de vraagstukken ontegenzeg' lijk moeilijker en «eer ingewikkeld geworden ook naar de mening van Afdeling zal hier, niet in» t «inst door de ontwikkeling van de wetenschap ia de loop der jaren en de toenemende specialisaties op dit gebied, naar internationale samenwerking «ceten worden gestreefd. Punt jl bevet de vraag ; 'of, en zo ja in hoeverre, het wenselijk enj^«^* 8 * * in het algemeen een scherper onderscheid wordt gemaakt tus, ds taak^andtuniversiteit als Instel ling van creatieve wetenschapsbeoefening ( met inbegrip van de vorming en voorbereiding tot zelfstandige beoefening der wetenschap ) ïn die d! universiteit als instelungvoor een ui t era ai ook wetenschappelijke opleiding tot maatschappelijke beroepen/ Wanneer in dit punt onderscheid wordt gemaakt tussen* e. de universiteit als instelling van creatieve wetenschspi beoefening en b. de universiteit als instelling voor weten schap pelijke opleiding tot maatschappelijke beroepen zal, naar de mening der Afdeling bij a verder onderscheid moeten worden gemaakt tussen 1. de universiteit, als instelling van creatieve wetenschapsbeoefening voor docenten en 2. de universiteit als instelling van creatieve wetenschap* beoefening door studenten, als voorbereiding tot zelfstandige beoefening der wetenschap. De Afdeling «eent, dat de gestelde vraag» bezwaarlijk in he algemeen is te beantwoorden, aangezien het vraagstuk in de verschillende faculteiten anders ligt, en zelfs bij verschillen*«richtigen in eenzelfde faculteit weer anders kan zijn. *Wet betreft de creatieve wetenschapsbeoefening op zich zelf, dit acht de Afdeling een conditio sine qua non voor de hooglerare aar niet voor de universiteiten. Hieromtrent is weinig van te voren te bepalen; dit hangt te veel af van persoonlijke kwaliteit die op een zeker «ornent naar voren koaen. Einsteins en Freuds worden niet opgeleid; dit is een kwestie van genade van de Schepper. Genie komen op, en zullen dan zeker de gelegenheid moeten vinden creatief werkzaam te zijn. Enige planning H is hier uitgesloten. De Regering zal hier naar tijd en oastaau ghed moeten handelen.

*. Een commissie uit de Afdeling heeft enige jaren geleden in studie genomen de opstelling van een Academisch Statuut voor het onderwijs ( anders dus dan het bestaande statuut, dat gericht is op de examens ). De Afdeling heeft echter nimmeav een daartoe trekkend voorstel aan de Ünister aan, eboden, omdat zij een regeling van het onderwijs niet gewenst acht. Voor uitbreiding van het onderwijs aan de Universiteiten, wanneer de ontwikkeling der wetenschap of de maatschappelijke behoeften zulks vereisen, moet immers naar haar menin, ruimte worden gelaten. Door overleg tussen de zusterfaculteiten, zoals dit bij de faculteiten der wis- en natuurkunde thans reeds geregeld plaats heeft, zal in de meeste gevallen zonder regeling van boven af een doeltreffende verdeling van onderwijs en onderzoek over de verschillende universiteiten en hogescholen tot stand kunnen konen De vraag is onder 't oog gezien, of men zou kunnen ze&gen, dat de opleiding tot amat scha.- elijke beroepen v66r het doctoraal examen plaats vindt en er v n creatieve wetenschapsbeoefening door studenten eerst sprake kan zijn na het doctoraal examen; doch naar de mening der Afdeling senden de universiteiten dan in haar taak tekort schieten, en bijv. bij de taalwetenschappen en de rechtswetenschappen zou een dergelijke scheiding niet kunnen worde) geaaakt. Het «eken van een scherper onderscheid tussen de taak van de universiteit als instelling van creatieve wetenschapsbeoefening en die als instelling voor wetenschappelijke opleiding tot «aetschappelijke beroepen en in verband daarmede het voeren van een bepaald regeringsbeleid ten aanzien vaa het hoger onderwijs, zou bovendien het gevaar in zich dragen, dat de creatieve wetenschapsbeoefening zich zou gaan verplaatsen buiten de universiteiten naar stichtingen, die door fabrieken en bedrijven zouden «orden gefinancierd. Hiermede zou het hoger onderwijs als zodanig zeker nietjfzijn gediend. Aan iedere universiteit blijve voor ieder hoogleraar de zelfstandige beoefening der wetenschap, waardoor de wetenschap zich kan ontwikkelen, essentieel. Punt g bevat de vraag: "a«of,en zo ja in hoeverre, het wenselijk«is dat Nederland, in verband met de beperkte beschikbare gelden en " manpower " zich t.o.v. het researchwerk, «et name op het gebied der natuurwetenschappen tot bepaalde terreinen zou. beperken teneinde op die gebieden, door concentratie van wetenschappelijke krachten ( teatawprk ) en een geheel aan de moderne eisen aangepaste materiele outillering, het wetenscha pelijk

4. onderzoekingswerk op internationaal peil te houden of, waar nodig en mogelijk, tot dit peil te kunnen opvoeren; in dit verband zal ook de taak, die door de organisaties voor Z.W.O. en T.N.0. wordt verricht, opnieuw moeten worden bezien; b. of, en zo ja in hoeverre, in dat geval samenwerking met andere landen, b.v. in het kader van U.N.E.S.C.O., U.N.O., de vijf landen van het pact van Brussel en ( of ) de Raad van Europa, mogelijk en gewenst is teneinde in dit grotere verband het wetenschappelijk onderzoekingswerk op_ elk gebied tot verdere ontplooiing te brengend Het is, naar de mening der Afdeling, uitermate moeilijk, van te voren uit te maken, tot welke onderwerpen men zich zal beperken; allerlei omstandigheden, die men nooit geheel in zijn macht heeft, bijv. de aanwezigheid van geniemop een bepaald terrein, kunnen de opgestelde plannen omver werpen. Intussen kan het streven er zoveel mogelijk op gericht zijn, tot een planmatige nationale en internationale verdeling te komen, al zullen, op internationaal terrein, concurrentiezucht en de begeerte tot geheimhouding voor nationale doeleinden, moeilijkheden kunnen veroorzaken. Met inzet van veel kapitaal en manpower is te Amsterdam een mathematisch centrum opgericht; bij een samenwerking in Benelux verband zou België van dit centrum moeten kunnen profiteren, terwijl het er niet naar zou moeten streven zich ook op dit terrein toe te leggen, ««gekeerd zou Nederland research op bepaalde chemische gebieden aan België moeten overlaten. Beperking in Nederland is echter alleen dan gemotiveerd, als onze partner bereid is te werken op die terreinen, die Nederland doelbewust braak laat liggen. De toekomst zal moeten uitwijzen of een rolverdeling inderdaad tot de mogelijkheden behoort. Hier te lande worden thans voor research- work op tweeërlei wijze gelden beschikbaar gesteld: aan de universiteiten en aan instituten. Met inschakeling van Z.W.O. en T.N.O. zal men er naar moeten streven meer «eördinerend te werken. Het Regeringsbeleid zal dus, naar de mening der Afdeling, gericht moeten zijn op x 1. beperking van de arbeid tot bepaalde onderwerpen in Nederland; 2 ' Z.W.O. ^ l r S inati^ en T.N.O. van deze beperkte arbeid met inschakeling ^ van 3 * werki 886 Van 0ÛZe beperkte a* 061 «3 ia ««n internationale samen- Bij de overweging van de vragen, door Uwe Excellentie onder de punten 2 a en 2 b gesteld, heeft de Afdeling zich scherp gerealiseerd, dat het hier gaat over research- werk, niet over de basisvakken, die aan de Universiteiten verbonden zullen moeten blijven.

Het wil de Afdeling voorkomen, dat men verstandig zal doen te beginnen met pogingen tot samenwerking op^ klein terrein, bijvoorbeeld in het kader van de vijf landen in het pact van Brussel, en dan de ontwikkeling te laten groeien. Een dergelijke samenwerking is niet alleen mogelijk op het gebied van de natuurwetenschappen, maar ook op het gebied van de geesteswetenschappen. Voor sommige dezer gebieden zal een onderlinge afspraak nauwelijks nodig zijn, omdat niemand er aan zal denken sommige bestaande instituten ook ergens elders te gaan oprichten: gedacht wordt hierbij o.a. aan het instituut te Oxford voor het Middeleeuws Grieks en de Thesaurus Linguae^te München, bevattende een volledige taalschat voor het Latijn. Met het oog op het nationaal karakter en de historie van bepaalde universiteiten zal het gewenst zijn dat Nederland telkens een z erft. voorbehoud in acht neemt. Punt J5 stelt de vraag : n of, bij uitbreiding van de personeelsbezetting, het in het algemeen de voorkeur verdient te streven naar verdubbeling van bepaalde leerstoelen of naar een grotere uitbreiding van de wetenschappelijke staven met name in de hogere functies." Ten aanzien van dit punt is de Afdeling van oordeel, dat het aantal studenten geen voldoende grond is voor het vermeerderen van het aantal hoogleraren. Wel zijn er soms meer docenten nodig, maar geen hoogleraren. Op zich zelf reeds acht de Afdeling het nuttig, dat de faculteiten klein blijven. Bij uitbreiding van het aantal hoogleraren vervalt men spoedig in specialismen, waardoor ook de eisen, aan de studenten te stellen, worden opgevoerd, terwijl het voor hen practisch onmogelijk is al deze stof te verwerken. De Afdeling meent, dat met de benoeming van nieuwe hoogleraren iets grotere voorzichtigheid moet worden in acht genomen. De Afdeling ziet daarom meer voordeel in de Ibbreiding van de wetenschappelijke staven, die docerend optreden, dan in het verdubbelen van bepaalde leerstoelen. Punt 4 bevat de vraag: " of, en zo ja in hoeverre, het gewenst is dat in het algemeen bij de opleiding voor maatschappelijke beroepen uiteraard met volledige handhaving van het universitaire peil meer rekening wordt gehouden met de wensen en behoeften van de maatschappij ( baccalaureaatsstudie, differentiatie in studie en examens voor hen, die wetenschappelijk werkzaam willen blijven en degenen die na afloop van hun studie een meer op, de praktijk gericht beroep in de «aatschappij ambiëren ;. M ïen aanzien van deze vraag meent de Afdeling te mogen verwijzen naar hetgeen daaromtrent is neergeschreven in het rapport

6. van de Staatscommissie tot Reorganisatie van het Hoger Onderwijs. De Afdeling behoudt zich gaarne voor, wanneer de voorstellen dier commissie in de vorm van een wetsontwerp of ontwerpalgemene maatregel van bestuur aan haar zullen worden voorgelegd, nader op bepaalde punten terug te konen. Ia Puât J5 wordt de vr«ag gesteld: "of, en zo ja in hoeverre en op welke wijze, invloed moet worden uitgeoefend op quantiteit en qu*litelt van de stud ent enbevolking ( verruiming van de toelating door het verlenen van financiële hulp aan onvermogende studenten; scherpere selectiemethoden; eventuele beperkingen van de toelating". Zeer zeker acht de Afdeling het gewenst, dat nog in ruimere «ate financiële hulp aan onvermogende, begaafde studenten zou kannen worden verleend. Dit is echter een kwestie van financieel beleid, waaromtrent de Afdeling zich van het geven van advies meent te «ogen onthouden.»at de scherpere selectie aethoden betreft, aiht de Afdeling ook dit zeer zeker gewenst, «aar er staan vooralsnog geen scherpere en juistere selectie aethoden ter beschikking. De Afdeling acht het niet ondenkbaar, dat te eniger tijd de psychologie de middelen tot betere selectie methoden zal aangeven; zolang deze echter niet concreet voor ons liggen, is in deze richting weinig te bereiken. De vraag, of propaedeutische examens dienstig zouden zijn en een regeling zou moeten worden getroffen als voor Delft wordt overwogen, is, naar de Afdeling meent te weten, aan de Senaten voorgelegd. Zodra de antwoorden ter kennis van de Afdeling zullen zijn gebracht, zal zij gaarne op dit punt nader ingaan. Wet de numerus clausus betreft, is de Afdeling, zoals zij reeds vroeger heeft gerapporteerd, «et de Staatscommissie van aening dat dit niet aanbevelenswaardig is. >Tmt 6 bevat ten slotte de vraag: H of, en zo ja in hoeverre, ook de taak van de universiteit ten aanzien van de algemene voralng van de studenten en d«sociale studentenzorg in dit plan een plaats behoren te vinden". De algemene vorming vna de studenten en de sociale studentenzorg behoren, naar het inzicht van de Afdeling, zéér zeker tot de taak van de universiteit, vooral wanneer een universiteit niet «eer alle faculteiten zou omvatten. De Afdeling nog e ten aanzien van het studiua generale verwijzen naar hetgeen de Staatscommissie in haar rapport hierover opmerkt.

7. De Afdeling overschat de betekenis van het stadia«generale niet«omdat het absentais««op dese colleges schijnt toe te sesen««a de grote m -sea van de studenten alleen dan kost, wanneer een eigen hoogleraar het college geeft of de stof hen bijzoader interesseert. Misschien zoa - zoels bijv, ia Duitsland «et geval is - eea algemeen tijdschrift van studenten» onder leiding van hoogleraren, «et aantrekkelijke onderwerpen, kunnen bijdragen tot de algemene vorming van de ôat de sociale studentensorg betreft, denkt de Afdeling aaa huisvesting, voeding«medische zorg, «et inbegrip vaa psychische verzorging. Zij is van mening dat hier voor de universiteifc wel degelijk eea teak ligt. Trouwens sommige universiteiten en hogescholen kennen eea studentenvader", eea " «oderator ", die zich niet «et de studie bemoeien, «aar wel als contact dienen tassen hoogleraar en student«of particuliere «oeilijkheden uit de «eg trachten te ruiaea, van confessionele zijde worden predikanten en geestelijken aangewezen; Utrecht kent een * «ansa en Delft heeft studenteabarakken. Vooral onder de huidfee omstandigheden is des«sociale sorg ren de zijde van Universiteit of hogeschool, naar de mening der Afdeling, nattig en nodig. de Afdeling voornoe«d«j^ya*'./«^ f Voorzitter C^.;// A/^ t Secretaris