PENSIOENBULLETIN. De kredietcrisis en FTK. Wat leert de kredietcrisis ons over het FTK risicomodel en de marktrente? INHOUD:



Vergelijkbare documenten
Impact van de Pensioenwet

Kwartaalbericht. 4e kwartaal 2014 Den Haag, 30 januari Samenvatting cijfers per 31 december 2014

PENSIOENBULLETIN. Kredietcrisis. raakt ook volledig herverzekerde INHOUD:

Addendum. Ultimate Forward Rate

3e kwartaal 2015 Den Haag, 19 oktober 2015

Kwartaalbericht. 2e kwartaal 2015 Den Haag, 14 juli Samenvatting cijfers per 30 juni 2015

Samenvatting: positief sentiment en gewijzigde rekenrente (UFR) stuwen dekkingsgraad

Pensioeninformatie voor werkgevers en pensioenfondsen

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2012 t/m ultimo juni Samenvatting:

Marktwaardedekkingsgraad per 31 maart 2014: 128,6%, een toename van 3,3%-punt ten opzichte van 31 december 2013.

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2e kwartaal 2017 Den Haag, juli 2017

4e kwartaal 2015 Den Haag, 21 januari 2016

Ontwikkelingen in 2012

Dekkingsgraad 121,8% per 30 september 2012, toename van 9,3%-punt ten opzichte van 30 juni 2012.

De Ultimate Forward Rate Methodiek

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM. Tweede kwartaal april 2012 t/m 30 juni Samenvatting: Lage rente drukt dekkingsgraad

Stichting Voorzieningsfonds Getronics 9 maart Stand van zaken SVG. 1 van 21

Marktwaardedekkingsgraad per 30 september ,8%, een toename van 1,3%-punt ten opzichte van 30 juni 2013.

3e kwartaal 2017 Den Haag, oktober 2017

1e kwartaal 2017 Den Haag, april 2017

Gevolgen marktwaardering verplichtingen op beleid pensioenfondsen

1e kwartaal 2016 Den Haag, 20 april 2016

Datum Briefnummer Behandeld door Doorkiesnummer N.W. Dijkhuizen 630

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

Stichting Voorzieningsfonds Getronics 11 februari Stand van zaken SVG. 1 van 19

Pensioeninformatie voor werkgevers en pensioenfondsen. Verhoging van de AOW-leeftijd

Regeling parameters pensioenfondsen. Artikel 1. Artikel 2. Regeling parameters pensioenfondsen

datum onze referentie uw referentie doorkiesnummer

2e kwartaal 2016 Den Haag, juli 2016

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Derde kwartaal juli 2015 t/m 30 september 2015

ONDERWERP PRESENTATIE IS EEN STELSELWIJZIGING IN BELANG VAN U ALS DEELNEMER? GENOEMDE ONTWIKKELINGEN / PROBLEMEN OM ONS PENSIOEN STELSEL TE WIJZIGEN

Persbericht. Kwartaalbericht: vierde kwartaal 2011

SPNG. veranderingen. was voor. een jaar van grote. Verkort jaarverslag 2013 >

Geef pensioen de aandacht die het verdient. Jaarbericht Stichting Pensioenfonds

Belanghebbendenvergadering. 24 september 2015

Marktwaarde van de pensioenverplichtingen in het tweede kwartaal gestegen van miljoen naar miljoen ( miljoen ultimo Q4 2013).

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Vierde kwartaal oktober 2013 t/m 31 december Samenvatting: stijgende aandelen

30 september /LJ/AH. FNV-beleid bij vaststellen van de pensioenpremie. FNV-beleid bij vaststellen van de pensioenpremie

Het speelveld van de medezeggenschap bij wijziging pensioenregeling. Bijeenkomst VVA, 30 mei 2013 Nicolette Opdam

Verslag bijeenkomst SVG 9 maart 2016

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Tweede kwartaal april 2015 t/m 30 juni 2015

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Derde kwartaal juli 2016 t/m 30 september 2016

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal januari 2017 t/m 31 maart Samenvatting:

Voorwaardelijke indexatie sneuvelt bij liquidatie pensioenfonds

Beleggingen institutionele beleggers in 2004 met 8,1 procent omhoog

Korte termijn: onnodig korten van rechten voorkomen. Lange termijn: naar een nieuw FTK op basis van nieuwe pensioencontracten

Sector : 1 Samensteller(s) : Jan Bonenkamp en Harry ter Rele Nummer : 1/2009/01 Datum : 13 februari 2009

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2015 t/m 30 juni Samenvatting:

De financiële situatie van Pensioenfonds UWV vanaf 31 augustus 2014

Stichting Pensioenfonds Medisch Specialisten. Vermogensbeheer SPMS. 17 november 2014

Gelden de kortingen op het pensioen per en voor beide regelingen?

Kwartaalbericht Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM 1. Eerste kwartaal januari 2017 t/m 31 maart Samenvatting:

Verkort jaarverslag 2017 Pensioenfonds Cargill

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

PENSIOENBULLETIN. Informatie in het indexatielabel. Geeft de informatie in het indexatielabel voldoende inzicht? INHOUD:

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Derde kwartaal juli 2014 t/m 30 september 2014

Stichting Pensioenfonds SABIC

Uw pensioen bij SPOA. Deelnemersbijeenkomst 8 november 2016

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Derde kwartaal juli 2015 t/m 30 september Samenvatting:

Kwartaalbericht Samenvatting ING CDC Pensioenfonds communiceert over de resultaten van Q3. Kwartaalbericht 3e kwartaal

Persbericht ABP, vierde kwartaal 2008

2013 verkort in beeld. Ontwikkelingen. Pensioenen Beleggingen Organogram

Betreft: De Ultimate Forward Rate Methodiek / Notitie van het AG

Waardeoverdracht van VPTech naar Pensioenfonds Vegro

Levensverzekeraars reduceren renterisico met derivaten

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

De Nederlandsche Bank NV T.a.v. de heer S. Keereweer AA Postbus AB AMSTERDAM

Het wijzigen van een pensioenregeling; stand van zaken

Pensioeninformatiebijeenkomst over herstelplan 2009

3e kwartaal 2016 Den Haag, oktober 2016

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

Tien Punten voor het Financieel Toetsingskader

Verzekeraar of Algemeen Pensioenfonds? Pensioen

Online Seminar Pensioen

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Vierde kwartaal oktober 2013 t/m 31 december 2013

2011 in het kort TOELICHTING OP HET JAARVERSLAG

Later AOW en pensioen

Extra informatie pensioenverlaging

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

Tweede Kamer der Staten-Generaal

RBS pensioen update. Van premie tot pensioen

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 DERDE KWARTAAL 2015

Pensioenambitie onder druk?

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Marktwaarde van de pensioenverplichtingen in het derde kwartaal gestegen van miljoen naar miljoen ( miljoen ultimo Q4 2013).

HOOFDLIJNEN HERSTELPLAN PGB MAART 2009 PENSIOENFONDS VOOR DE GRAFISCHE BEDRIJVEN

Help, pensioenregels (weer) op de schop?! Mr. Marin van Esterik CPL

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Tweede kwartaal april 2016 t/m 30 juni 2016

stichting pensioenfonds wonen

CPB Notitie. Samenvatting. Ministerie van SZW. Datum: 30 januari 2017 Betreft: Effecten van bodem in rekenrente voor pensioenfondsen

CPB Notitie. Samenvatting. Ministerie van SZW. Aan: Datum: 30 januari 2017 Betreft: Effecten van bodem in rekenrente voor pensioenfondsen

Inflatiegids. Invloed van inflatie op pensioenen. Deel 2. Inflatie in het kader van een Nederlands Pensioenfonds

RESULTATEN ENQUÊTE CONSULTATIE NIEUW FTK ACTUARIEEL. Vraag 1

Pensioenen Oktober 2015

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2017 t/m 30 juni Samenvatting:

DNB-intern. 27 januari Volledig herverzekerde fondsen 2011/ Vinken, W.C.M. Geacht bestuur,

Transcriptie:

JANUARI 2009 NUMMER 1 PENSIOENBULLETIN Pensioeninformatie voor werkgevers en pensioenfondsen De kredietcrisis en FTK Wat leert de kredietcrisis ons over het FTK risicomodel en de marktrente? In de zomer van 2007 begon de kredietcrisis. Sindsdien is de turbulentie op de financiële markten groot en zijn zowel aandelenkoersen als kapitaalmarktrentes fors gedaald. Als gevolg hiervan daalden de dekkingsgraden van pensioenfondsen. Een groot aantal pensioenfondsen is hierdoor ultimo november 2008 in onderdekking geraakt. Dit proces is versterkt doordat de door de Nederlandsche Bank (DNB) voorgeschreven marktrente vooral in de lange looptijden opmerkelijk laag is als gevolg van afgenomen liquiditeit op de swapmarkt. In dit artikel gaan we in op dat laatste aspect. Tevens analyseren we waarom de door DNB binnen het Financieel Toetsingkader (FTK) vereiste solvabiliteitsbuffer voor negatieve marktrente-ontwikkelingen in 2008 ontoereikend is geweest. Wij maken hierbij onderscheid tussen het niveau van de rentestand en het curverisico. BEPALING DEKKINGSGRAAD De dekkingsgraad van pensioenfondsen is het quotiënt van het pensioenfondsvermogen en de marktwaarde van de pensioenfondsverplichtingen. Het pensioenfondsvermogen van een eigen beheer voerend pensioenfonds is gelijk aan de marktwaarde van alle beleggingen en liquide middelen verminderd met de schulden. Voor een herverzekerd pensioenfonds met een garantiecontract is het pensioenfondsvermogen gelijk aan de waarde van de vordering op de herverzekeraar vermeerderd met de waarde van de eigen bezittingen. De waarde van de pensioenfondsverplichtingen is gelijk aan de contante waarde van alle kasstromen die uit de opgebouwde pensioenaanspraken voortvloeien. Bij de berekening van de verwachte uitkeringen wordt rekening gehouden met sterftekansen en met mogelijk verwachte administratiekosten. Verwachte toekomstige pensioenopbouw en/of verwachte voorwaardelijke indexaties worden hierbij niet meegenomen. Binnen het FTK worden de uitkeringen contant gemaakt op basis van marktrentes die INHOUD: DE KREDIETCRISIS EN FTK EEN PENSIOENREGELING, TOTSTANDKOMING EN WIJZIGING

afhankelijk zijn van de looptijd. Doorgaans geldt hierbij: hoe langer de looptijd, hoe hoger de marktrente. De hoogte van de FTK-dekkingsgraad is mede afhankelijk van de ontwikkeling van de marktrentes. Omdat de waarde van het pensioenfondsvermogen meestal minder gevoelig is voor veranderingen in de rente, betekent een lagere rente voor veel pensioenfondsen bovendien een lagere dekkingsgraad. MARKTRENTE Vanaf het eind van de jaren 60 van de vorige eeuw werd de waarde van de verplichtingen voor pensioenfondsen bepaald met een vaste rekenrente van 4%. Verzekeraars hanteren sinds augustus 1999 voor nieuwe contracten zelfs een vaste rekenrente van 3%, omdat het gemiddelde staatsobligatierendement toen lager was dan 4%. De 4% rekenrente kon worden gerechtvaardigd aan de hand van: de toenmalige kapitaalmarktrente van 8%; het toenmalig historische inflatieniveau van 4%; het gegeven dat pensioenfondsen eind jaren 60 vrijwel alleen belegden in vastrentende waarden. In feite kon de rekenrente toen worden opgevat als een reële rente (marktrente gecorrigeerd voor inflatiedekking). Vanaf 2000 is deze situatie sterk veranderd. De kapitaalmarktrente is sterk gedaald (richting 4%) en een groot deel van de beleggingen bestaat niet meer uit vastrentende waarden, maar uit meer risicovollere beleggingen, zoals aandelen. Met de introductie van het FTK worden de verplichtingen voor pensioenfondsen met een marktrente verdisconteerd. Een goede marktrente voor de vaststelling van de waarde van pensioenverplichtingen is moeilijk te bepalen, omdat er geen echte (doorlopende) markt is voor pensioenverplichtingen. Bij het kiezen voor een marktrente is na veel discussie besloten de volgende uitgangspunten te hanteren: 1 de marktrente voor de waardering van de pensioenverplichtingen staat los van de samenstelling van de beleggingsportefeuille; 2 met onvoorwaardelijke uitkeringen wordt geen rekening gehouden. Aanvankelijk dacht DNB aan het disconteren met de rentes die de Nederlandse staat betaalt op haar leningen. Deze rente wordt als vrijwel risicoloos gezien omdat de Nederlandse staat altijd de belastingen kan verhogen om aan haar verplichtingen te voldoen. Een nadeel van het gebruik van de staatsrente is dat er niet op alle gewenste looptijden staatsleningen beschikbaar zijn om een representatieve rentecurve te construeren. Uiteindelijk heeft DNB als basis voor de discontering gekozen voor swaprentes. Deze rentes zijn dagelijks voor alle gewenste looptijden beschikbaar. Een swaprente is de vaste rente waarbij twee partijen met eenzelfde risicoprofiel bereid zijn om voor een bepaalde looptijd een korte variabele rente te verruilen (te swappen) tegen een lange(re) rente. Banken zijn belangrijke spelers op de swapmarkt. 2

De 10 jaar-swaprentes zijn historisch gezien over de afgelopen 10 jaar gemiddeld circa 0,25% hoger geweest dan Nederlandse staatsrentes met een vergelijkbare looptijd. In het algemeen geldt dat een hogere rente een hoger risico inhoudt. Of dit dan betekent dat de swaprentes meer risico bevatten dan staatsrentes is onduidelijk. Disconteren met swaprentes betekent in ieder geval dat pensioenuitkeringen in de praktijk minder goudgerand geacht worden dan uitkeringen door de Nederlandse staat. ONTWIKKELINGEN 2008 In onderstaande grafiek worden de marktrentes op de laatste werkdag van 2007 en november 2008 weergegeven: Grafiek 1 Swap 31-12-2007 NL Staat 31-12-2007 Swap 30-11-2008 NL Staat 30-11-2008 Mede door liquiditeitsproblemen in de swapmarkt zijn de swaprentes voor lange looptijden in de afgelopen maanden meer gedaald dan rendementen op Nederlandse staatsobligaties. Hierdoor zijn de swaprentes onder de Nederlandse staatsrentes komen te liggen (zie grafiek 1). Dit heeft tot gevolg dat pensioenfondsen bovenop de sterke waardedaling van hun aandelenbeleggingen ook worden geraakt doordat swaprentes tot een niveau zijn gedaald dat lager is dan de vrijwel risicoloze rentes die gelden voor de Nederlandse staat. Inmiddels is er in de markt discussie ontstaan om de door DNB gehanteerde marktrentes aan te passen en deze meer te baseren op staatsrentes. Op dit moment zien wij echter binnen de Pensioenwet geen juridische aanknopingspunten voor pensioenfondsen om zelf een alternatieve marktrentecurve vast te stellen. We hebben een alternatieve marktrente echter wel nader geanalyseerd. Indien wij uitgaan van de Nederlandse staatsrentes voor rentestanden met een looptijd van meer 30 jaar dan levert dit voor een gemiddeld pensioenfonds een daling van de marktwaarde van de verplichtingen op van ongeveer 2,5%. 3

RENTERISICO Binnen het standaard risicomodel van het FTK dienen pensioenfondsen onder andere een financiële buffer aan te houden om de gevolgen van waardeveranderingen van hun vastrentende waarden en de waarde van de pensioenverplichtingen op te kunnen vangen. Bij de vaststelling van de hoogte van deze buffer houdt het standaardmodel rekening met: de rentegevoeligheid van de waarde van de pensioenverplichtingen; de rentegevoeligheid van de beleggingen; een zekerheidsniveau van 97,5% dat deze buffer niet binnen 1 jaar verdwijnt. Zoals eerder gesteld, valt in de praktijk een rentedaling negatief uit voor de dekkingsgraad van pensioenfondsen. In grafiek 2 geven wij weer welke (worst case) rentedaling door het standaardmodel ultimo 2007 werd verwacht. In deze grafiek is zowel de DNB-curve per 30 november 2008 als die van 31 december 2007 opgenomen. Ook is opgenomen het waarschijnlijkheidsgebied van de verwachte rente, zoals aangegeven door de standaardtoets per ultimo 2007. Grafiek 2 In grafiek 2 kunnen wij zien dat de marktrente (november 2008) waarmee binnen het FTK gerekend wordt sterk is gedaald (gemiddelde rentestand is gedaald met 1,4%), hetgeen bij een gemiddeld pensioenfonds (met een duratie van 20) heeft geleid tot een stijging van de pensioenverplichtingen met bijna 30%. Verder is te zien dat met name voor looptijden boven 21 jaar de daling van de marktrente veel forser is geweest dan waarin de standaard toets had voorzien. De kans hierop werd op voorhand kleiner dan 2,5% ingeschat. Een ander fenomeen dat nadere analyse behoeft is het zogenaamde curverisico. De standaardtoets gaat bij de berekening van de solvabiliteitsbuffer voor marktrentedalingen uit van een vereenvoudigd (duration) schattingsmodel. Het model levert redelijk correcte schattingen op van de marktwaardevoorziening bij een parallelle verschuiving van de rentecurve. De rentecurve is in 2008 echter niet parallel verschoven. Voor zeer korte respectievelijk langere looptijden is de daling van de rentestanden 4

(volgens DNB-curve) veel groter dan voor de (middel)korte looptijden. In de standaard toets wordt juist op basis van deze rentestanden het renterisico bepaald. De mogelijke waardestijging van de VPV is voor een gemiddeld pensioenfonds ultimo 2007 op basis van de standaardtoets zo'n 13 procent punt te laag vastgesteld. Voorbeeld: Marktwaarde VPV ultimo 2007 100 Marktwaarde eind november 2008 met: Exacte berekening 130 Benadering m.b.v. de methode in de standaard toets 117 De standaardtoets van het FTK heeft gegeven de renteontwikkeling in 2008 dus geleid tot onderschatting van het renterisico. Een standaard toets op de solvabiliteit van het pensioenfonds op basis van verwachte kasstromen en de volledige rente termijnstructuur in plaats van het (duration) schattingsmodel, zoals mogelijk in te voeren op 1 januari 2010, vormt naar onze mening een goede aanpassing van de solvabiliteitstoets. SLOT Een van de gevolgen van de kredietcrisis is de daling van de marktrente die gehanteerd wordt om de marktwaarde van de verplichtingen van pensioenfondsen te bepalen. De bijzondere daling van deze marktrente heeft de dekkingsgraadproblematiek voor pensioenfondsen vergroot. Uit onze analyse blijkt dat binnen het FTK de rentedaling in 2008 groter is geweest dan verwacht en dat het zogenaamde curve-risico niet gemodelleerd is binnen de huidige berekening van de solvabiliteitsbuffer voor het renterisico. Hoewel geen enkel pensioenfonds in de huidige economische situatie zit te wachten op een verzwaring van buffers, kan men zich afvragen of er geen herijking van de volatiliteit van de verwachte rentestanden dient plaats te vinden. Indien voor de vaststelling van de marktrente per looptijd wordt uitgegaan van de hoogste rentestand van de Nederlandse Staatscurve en de swapcurve, kan dit op korte termijn soelaas bieden voor de dekkingsgraad van pensioenfondsen. Op dit moment zien wij geen juridische aanknopingspunten dat pensioenfondsen zelfstandig de te hanteren rentecurve mogen wijzigen. Uit recente publicaties van DNB maken wij echter op dat DNB het huidige rentemodel heroverweegt en wellicht een andere rentecurve zal voorschrijven. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jan Matthijssen tel. 038 456 31 46 of uw consultant bij Aon Consulting. 5

Een pensioenregeling, totstandkoming en wijziging Pensioenregelingen komen tot stand. Van tijd tot tijd worden ze gewijzigd. Hoe doe je dat, wie zijn er betrokken, wat zijn de spelregels? Waaraan is een individuele werknemer gebonden? Aan een (wijziging van een) pensioenregeling die door de ondernemingsraad is geaccordeerd of bij CAO is overeengekomen of één die uitgevoerd wordt door een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds? Heeft een collectieve wijziging van de pensioenregeling ook nog effect op gewezen deelnemers en pensioengerechtigden? PENSIOENREGELING Werkgever en werknemers komen een pensioenregeling overeen en leggen deze vast in de pensioenovereenkomst. In Nederland geldt bij overeenkomsten het adagium: overeenkomsten moeten nageleefd worden. Ook over wijzigingen in de pensioenregeling moeten werkgever en werknemers overeenstemming bereiken. Een pensioenregeling kan niet zomaar eenzijdig gewijzigd worden. De wet stelt hier eisen aan. Deze zijn voor collectief tot stand gekomen pensioenregelingen zwaarder dan met individuele werknemers overeengekomen regelingen. INDIVIDUELE WERKNEMER Als een werkgever een pensioenregeling overeenkomt met een individuele werknemer moet de werkgever voor een wijziging overeenstemming bereiken met deze werknemer. De werknemer kan een voorstel om te wijzigen niet zomaar weigeren. Hij dient zich daarbij te gedragen als goed werknemer. Dat betekent dat de werknemer redelijk en billijk moet zijn als de werkgever, door veranderde omstandigheden gedwongen, met een wijzigingsvoorstel komt. Het wijzigingsvoorstel moet gezien die veranderde omstandigheden wel redelijk zijn. Het adagium dat overeenkomsten nageleefd moeten worden kan de werkgever met een beroep op goed werknemerschap opzij schuiven. ONDERNEMINGSRAAD De ondernemingsraad heeft het instemmingsrecht voor een pensioenregeling die voor alle werknemers of een groep van de werknemers geldt. De ondernemingsraad heeft geen instemmingsrecht indien de pensioenregeling inhoudelijk is geregeld in een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO). De ondernemingsraad heeft geen instemmingsrecht als de werkgever de pensioenregeling bij een pensioenfonds onderbrengt. De gedachte achter deze uitzondering is dat de werknemersvertegenwoordigers in het pensioenfondsbestuur de belangen van de werknemers voldoende waarborgen. Deze gedachte gaat niet meer op nu met de invoering van de Pensioenwet duidelijk is geworden dat het primaat van de pensioenregeling bij de sociale partners ligt. Een pensioenfonds is "slechts" uitvoerder van de pensioenregeling. 6

Een (wijziging van een) groepspensioenregeling die de ondernemingsraad overeenkomt met de werkgever, bindt niet de individuele werknemer. De werkgever heeft voor doorwerking in zijn individuele arbeidsovereenkomst de instemming van de individuele werknemers nodig. De werknemer kan bij indiensttreding al instemmen met in de toekomst door de ondernemingsraad geaccordeerde wijzigingen van de pensioenregeling. Deze instemming kan ook gegeven worden op het moment van wijziging zelf. Heeft de werkgever geen individuele instemming van de werknemer dan kan hij onder voorwaarden zonder instemming van de werknemer de groepspensioenregeling wijzigen. De eisen hiervoor zijn zwaarder dan bij een pensioenregeling die met een individuele werknemer (zie hierboven) is overeengekomen. Zo moet de werkgever dit eenzijdige wijzigingsbeding schriftelijk in de pensioenovereenkomst opnemen. Tevens dient er sprake te zijn van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. De achterliggende gedachte bij dit beding is een evenwicht te vinden tussen de belangen van de werkgever en de werknemer. De werknemer heeft er belang bij dat de werkgever niet zonder zijn instemming wijzigingen aanbrengt in de pensioenregeling. Het belang van de werkgever is het collectief kunnen ordenen van de arbeidsvoorwaarden. Zou de werkgever individueel toestemming van alle werknemers moeten vragen dan zou dit te kostbaar en tijdrovend zijn. Bovendien zou dit op de duur kunnen leiden tot de ongewenste situatie van een per werknemer verschillende pensioenregeling. Verzuimt een werkgever een dergelijk wijzigingsbeding op te nemen dan kan hij proberen de pensioenafspraken niet uit te voeren met als grond dat handhaving "in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn". De eis van onaanvaardbaarheid is een hele zware eis. CAO Vakbonden en werkgever(s)(verenigingen) kunnen de pensioenregeling ook overeenkomen in een CAO. De werkgever die een CAO sluit of lid is van een werkgeversvereniging die partij is bij een CAO is verplicht tot naleving van de bij CAO overeengekomen pensioenregeling. Hetzelfde geldt voor de werknemer die lid is van een vakbond die partij is bij de CAO. Is een werknemer geen lid van een vakbond die partij is bij de CAO, dan is de werknemer niet gebonden aan de CAO. De werkgever is wel verplicht de CAO toe te passen op ongeorganiseerde werknemers. De werkgever doet dit vaak door de CAO te incorporeren in de individuele arbeidsovereenkomst met deze niet-georganiseerde werknemers. Daardoor werken de CAO en ook de wijzigingen in de CAO direct door in de individuele arbeidsovereenkomst. De individuele niet-georganiseerde werknemer geeft hiermee op voorhand instemming met bij CAO overeengekomen wijzigingen in de pensioenregeling. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) kan een CAO algemeen verbindend verklaren voor een hele bedrijfstak. Het gevolg is dat ook ongeorganiseerde werknemers en werkgevers aan de bij CAO overeengekomen (wijziging van de) pensioenregeling gebonden zijn. De individuele georganiseerde en ongeorganiseerde werknemers hebben dan niet het individuele recht een (wijziging van de) pensioenregeling te weigeren. 7

VERPLICHTSTELLING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS Vakbonden komen ook vaak een pensioenregeling overeen die ondergebracht wordt bij een bedrijfstakpensioenfonds. De minister van SZW kan deelneming aan een bedrijfstakpensioenfonds verplicht stellen voor een hele bedrijfstak. Deelname aan de pensioenregeling vloeit direct voort uit de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds. Wijzigingen in de pensioenregeling van het verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds werken direct door. Een CAO heeft een geldigheidsduur van maximaal 5 jaar. De horizon van pensioenregelingen ligt verder dan 5 jaar. De verplichtstellingsbeschikking voor verplichte onderbrenging in een bedrijfstakpensioenfonds is dan ook een welkome aanvulling op het algemeen verbindend verklaren van een CAO. WIE IS GEBONDEN AAN EEN COLLECTIEVE WIJZIGING VAN DE PENSIOENREGELING? Een collectieve wijziging van een pensioenregeling bindt de werknemers die nog actief deelnemen aan de pensioenregeling. Hun partners en kinderen zijn ook gebonden aan een wijziging. Interessant is de vraag wat er gebeurt als de werknemer uit dienst is. Kan een wijziging van de pensioenregeling gewezen deelnemers of pensioengerechtigden raken? En verder: kan een wijziging van de pensioenregeling ook hun (gewezen) partners en kinderen binden? Het uitgangspunt is dat de pensioenovereenkomst is uitgewerkt; een collectieve wijziging van de in de pensioenovereenkomst vastgelegde pensioenregeling heeft geen effect als de werknemer uit dienst is. De Pensioenwet maakt in de wetsgeschiedenis een uitzondering voorzover er sprake is van voorwaardelijke toeslagen. Het argument is dat er nog geen sprake is van opgebouwde aanspraken. Ook voor (gedeeltelijke) arbeidsongeschikten aan wie is toegezegd dat na ontslag hun pensioenopbouw (gedeeltelijk) wordt voortgezet, geldt dat deze opbouw nog niet gerealiseerd is. De conclusie is dan ook dat de pensioenovereenkomst alleen uitgewerkt is voorzover er opgebouwde pensioenaanspraken zijn. Vindt er na ontslag nog verdere opbouw van pensioenaanspraken plaats dan ijlt de pensioenovereenkomst nog na. Gevolg is dat een collectieve wijziging van een pensioenregeling op genoemde punten ook werking kan hebben voor gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en hun (gewezen) partners en kinderen. Voor de duidelijkheid kan dit ook expliciet in de overeengekomen pensioenregeling opgenomen worden. PENSIOENWET De Pensioenwet noemt verder ook enkele punten die van belang zijn bij de wijziging van een pensioenregeling. De Pensioenwet noemt expliciet dat: een eenzijdige wijziging alleen kan plaatsvinden als een pensioenwijzigingsbeding is opgenomen in de pensioenovereenkomst (zie boven); een wijziging van de pensioenovereenkomst geen betrekking mag hebben op opgebouwde pensioenaanspraken. 8

CONCLUSIE Voor het opstellen of wijzigingen van een pensioenregeling moet een werkgever eerst kijken welke spelers op het speelveld actief zijn om te weten aan welke spelregels hij zich moet houden. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met mr. Roelant Smit tel. 0299 472 903 of uw consultant bij Aon Consulting. REDACTIE Allard van der Meer (eindredactie) Ron van Harten Gitta Junius (secretariaat) Bart Mol Ton Roebroek Roelant Smit CONTACT Gitta Junius 038 456 31 13 PB-PC@aon.nl AUTEURS Roelant Smit Jan Matthijssen Dit bulletin is met grote zorg samengesteld door Aon Consulting Nederland C.V. Niettemin kunnen zich incidenteel onvolkomenheden voordoen. De inhoud van dit bulletin is slechts bedoeld als informatie en dient dan ook niet gezien te worden als advies. Aon Consulting Nederland C.V. aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die direct of indirect voortvloeit uit het gebruik van deze informatie. Vermenigvuldiging van deze publicatie of overname van de inhoud kan onder bronvermelding vrijelijk plaatsvinden. NUMMER 1 JANURI 2009 9 5488aa