Raad vanstate 201108441/1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van: appellant,, gemeente tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 31 januari 2011 in zaak nr. 10/762 in het geding tussen: en de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.
201108441/1/V6 2 28 maart 2012 1. Procesverloop Bij brief van 25 maart 2010 heeft de SVB meegedeeld dat zijn recht op vergoeding van vervoerskosten naar het buitenland is vervallen en dat zijn voorziening op grond van de Remigratiewet met terugwerkende kracht tot 1 september 2009 wordt ingetrokken. Bij besluit van 25 juni 2010 heeft de SVB het door gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. daartegen Bij uitspraak van 31 januari 2011, verzonden op 4 februari 2011, heeft de rechtbank het door daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft Knoppel bij brief, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 28 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 april 2011. De Centrale Raad van Beroep heeft deze brieven op 28 juli 2011 ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb, voor zover hier van belang, blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. 2.2. erkent dat hij bij het maken van bezwaar tegen het besluit van 25 maart 2010 de termijn heeft overschreden. Hij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat deze overschrijding verschoonbaar is, dan wel dat hij prematuur bezwaar heeft gemaakt. verwijst hierbij naar hetgeen hij eerder in bezwaar en beroep heeft aangevoerd en naar de in dit verband van belang zijnde feiten. Tevens voert hij aan dat hij ten onrechte niet door de SVB is gehoord. 2.3. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank ingegaan op hetgeen in beroep heeft aangevoerd. Zij heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat, naar hij stelt, binnen de bezwaartermijn mondeling bezwaar heeft gemaakt, niet leidt tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Voorts heeft zij terecht overwogen dat de brief van van 24 november 2009, gelet op de inhoud ervan, niet als een te vroeg ingediend bezwaar tegen het besluit van 25 maart 2010
201108441/1/V6 3 28 maart 2012 kan worden aangemerkt. Derhalve heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister het bezwaar van Knoppel terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Knoppel heeft geen redenen aangevoerd waarom dit oordeel onjuist zou zijn. Onder deze omstandigheden heeft de minister op grond van artikel 7:3, aanhef en ander a, van de Awb, kunnen afzien van het horen van Knoppel. Het betoog faalt. 2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201108441/1/V6 4 28 maart 2012 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat. w.g. Lubberdink lid van de enkelvoudige kamer w.g. Groenendijk ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2012 Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling {artikel 8:55 van de Awb). - Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan. - In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd. - Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet. 164. Verzonden: 28 maart 2012 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser
2 uitspraak RECHTBANK GRONINGEN Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Zaaknummer: Awb 10/762 Uitspraak in het geschil tussen wonende te eiser, gemachtigde: mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder, gemachtigde: mr. A.P van den Berg, werkzaam bij de SVB. 1. Onderwerp van geschil 1.1. Bij brief van 25 maart 2010 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn recht op vergoeding voor vervoerskosten naar het buitenland is vervallen. Daarnaast heeft verweerder meegedeeld dat eisers remigratievoorziening met terugwerkende kracht tot 1 september 2009 wordt ingetrokken. 1.2. Eiser heeft bij brief van 7 mei 2010 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 maart 2010. 1.3. Bij besluit van 28 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. 1.4. Bij brief van 28 juli 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 28 juni 2010. Bij brief van 27 augustus 2010 heeft eiser de gronden van beroep aangevoerd. 1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Bij brief van 27 september 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend, onder gelijktijdige toezending aan eiser. 1.6. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen toegezonden. 1.7. Het geschil is behandeld op de zitting van 4 januari 2011. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Zaaknummer: Awb 10/762 blad 2 2. Beoordeling van het geschil Feiten en standpunten van partijen 2.1. Verweerder heeft eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar omdat hij zijn bezwaarschrift te laat heeft ingediend. Tegen het primaire besluit van 25 maart 2010 stond beroep open tot en met 6 mei 2010. Eiser heeft zijn beroep per fax op 7 mei 2010 verzonden en dat is te iaat, aldus verweerder; 2.2. Eiser heeft in beroep naar voren gebracht dat hij na ontvangst van het besluit van 25 maart 2010, maar vóór het verstrijken van de bezwaartermijn telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder. Daarbij heeft hij kenbaar gemaakt dat hij het niet eens was met dit besluit. Daarmee acht eiser de termijnoverschrijding verse hoonbaar, mede omdat verweerder hem tijdens het telefonisch contact ten onrechte niet heeft gewezen op de mogelijkheid van bezwaar. Subsidiair stelt eiser dat hij reeds op 24 september 2009 een brief aan verweerder heeft gestuurd, waarin hij op voorhand bezwaar heeft gemaakt tegen het intrekken van de vervoers- en remigratievoorziening. 2.3. Verweerder heeft in reactie op de gronden van beroep naar voren gebracht dat niet gebleken is dat eiser telefonisch heeft meegedeeld dat hij bezwaar wilde maken tegen het besluit van 25 maart 2010. Van verschoonbare termijnoverschrijding is reeds om die reden geen sprake, daargelaten het feit dat bezwaar altijd schriftelijk dient te worden gemaakt. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser er ten tijde van zijn brief van 24 november 2009 nog niet van uit kon gaan dat zijn vervoers- en remi gratie voorziening zou worden ingetrokken. Voor zover in de brief van 24 november 2009 een bezwaar kan worden gelezen, is dit bezwaar dan ook prematuur ingediend. Beoordeling 2.4. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Artikel 6:8, eerste lid, bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. 2.5. In artikel 6:10, eerste lid, van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening: a. wel reeds tot stand was gekomen, of b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. 2.6. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder het bezwaar van eiser terecht nietontvankelijk heeft verklaard. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. 2.7. Het primaire besluit dateert van 25 maart 2010. De laatste dag waarop eiser tegen dit besluit bezwaar kon maken was, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb, 6 mei 2010. Eiser heeft zijn bezwaarschrift op 7 mei 2010 per fax ingediend, derhalve buiten voornoemde termijn. 2.8. Voor zover eiser wil betogen dat hij binnen de bezwaartermijn mondeling bezwaar heeft gemaakt, overweegt de rechtbank dat uit artikel 6:4 van de Awb en de overige artikelen in die wet die betrekking hebben op het maken van bezwaar, waaronder artikel 6:5, onmiskenbaar volgt dat het maken van bezwaar schriftelijk dient te geschieden. In het geval
Zaaknummer: Awb 10/762 blad 3 van eiser is dit niet eerder dan op 7 mei 2010, na het verstrijken van de termijn, gebeurd. Dat eiser telefonisch bezwaar zou hebben gemaakt - wat daar ook van zij - kan de rechtbank niet opmaken uit de gedingstukken. Reeds hierom volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat verweerder eiser had moeten wijzen op de mogelijkheid om zijn bezwaren schriftelijk naar voren te brengen. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is dan ook geen sprake. 2.9. Voorts is gebleken dat eiser op 24 november 2009 een brief aan verweerder heeft gezonden, waarin hij onder meer uiteenzet welke problemen hij in Suriname heeft ondervonden om verblijfsdocumenten te verkrijgen. Deze brief kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden aangemerkt als een prematuur bezwaar ten aanzien waarvan niet-ontvankelijkverklaring op grond van artikel 6:10 van de Awb achterwege dient te blijven. Immers, ten tijde van de indiening van het bezwaar was geen primair besluit genomen, terwijl geen aanknopingspunten bestaan om het er voor te houden dat eiser redelijkerwijs kon menen dat er wel een besluit was genomen. Bovendien valt uit de brief niet op te maken dat eiser bezwaar maakt tegen het - latere - besluit om het recht op vergoeding voor vervoerskosten naar het buitenland vervallen te verklaren en de remigratievoorziening per 1 september 2009 in te trekken. 2.10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar van 7 mei 2010 terecht nietontvankelijk verklaard. 2.11. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Voor het veroordelen van een van de partijen in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank Groningen, RECHT DOENDE, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. D.M. Schuiling, rechter, en in het openbaar door haar uitgesproken op 31 januari 2011 in tegenwoordigheid van mr. E.H. Pot als griffier. de griffier de,rechter De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht. Afschrift verzonden op: y oor kopie conform De griffier van de - * FER»ff en t ö