Wat doe je zoal op een dag?



Vergelijkbare documenten
REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

Wat eten we vanavond?

Wat doe je zoal op een dag?

Leesboekje eten en drinken

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Spreekoefeningen. Oefenen voor het eerste deel van het examen spreken: Vragen beantwoorden. 1 enkele vragen. (voor het inburgeringsexamen - spreken)

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

Dag! kennismaken. Ik ben Eric.

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Spreekopdrachten thema 7 Werken

Gezonde recepten avondeten. Gezonde recepten avondeten

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement

Iris marrink Klas 3A.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

Antwoorden Thema 5 Vrije tijd

de andijvie A is een soort groente met grote groene bladeren.

Thema In en om het huis

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager

1. Streep de foute antwoorden door. Vroeger kwam het voedsel vooral uit de buurt / Nederland / de rest van de wereld.

In de vrije tijd houd ik van hardlopen en squashen.

GEZONDE ONTBIJT RECEPTEN

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Zorgen: Laatste mode en trends, ouders, vriend/in, vrienden/vriendinnen, huiswerk, school, etc.

Werkboek Het is mijn leven

Nieuwsbrief CliëntAanZet

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

werkbladen thema 6 feestdagen en vrije tijd

Lesbrief: Variëren met eten Thema: Wat is Mens & Dienstverlenen?

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

= een witte groente in de vorm van een bol. = een rode, gele of groene vrucht die je kunt eten. Aan de binnenkant zie je rijen met witte zaadjes.

Signaalwoorden en verschillende vormen van woorden

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

inhoud blz. 1. Eten 3 2. De maaltijd 4 3. Het bestek 5 4. Planten en dieren 6 5. Uit eten 8 6. Eten in andere landen Dat lust ik niet

Genieten. van lekker eten

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

taalkaart 1 Ik ga op reis en Ik ga op reis en Wat ga je doen? Je leert wat een reisverhaal is. Je schrijft er zelf een.

Luisteren: muziek (A2 nr. 3)

2014 FC-Sprint² Leerbedrijf Bronnen

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

enkele genoeg informatie korting ongeveer overstappen rechtstreekse reis spoor vertrekt

TOETS NT2-1 schrijven. Goed voorbereid slagen. voor het staatsexamen NT2 programma 1. Opgavenboekje nr. 1 SCHRIJVEN. niveau B1. tijdsduur: 120 minuten

2002/2003 SPREKEN EXAMEN I. Voorbeeldexamen Tijdsduur ± 30 minuten. Opgavenboekje. Examennummer kandidaat: Aanwijzingen. Staatsexamen Nederlands

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 11 In de winkel

KlasseLunch. Over gezond eten 1. Werkbladen KlasseLunch 2008:

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

1. Joris. Voor haar huis remt Roos. Ik ben er. De gordijnen beneden zijn weer dicht.

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 2 BOODSCHAPPEN

5 Daags Afvalprogramma

Hulpmiddelen. Voor het invulschema is gebruik gemaakt van de 11 domeinen uit de zelfredzaamheidmatrix.

6 Past je werk bij je privéleven? In deze prestatie ga je laten zien dat stage en privéleven best samen kunnen gaan.

Thema In en om het huis.

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Gezond gewicht: BOFT. Gezonde eet- en beweegadviezen. voor ouders van kinderen van 4 tot 12 jaar

Ontbijt Frittata. Bereidingswijze. Ingrediënten

Wil jij minderen met social media?

werkbladen thema 5 werk

1. Wat doe jij het liefst om je te ontspannen? (meerdere antwoorden mogelijk) 46%

Sedentair gedrag bij ouderen STA OP VOOR GEZONDHEID!

De Wegg oitest (V)MBO

Zuivel is belangrijk. Melk is goed voor... ELK!

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Wat heb je gisteren gedaan?

taal portfolio Taalportfolio 9+

Kijk op YouTube spreekvaardigheid A1

Instructieboek Koken. Voor de Mpower-coach

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

de appel het fruit de peer de sinaasappel de banaan

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Tomatensoep. Eet smakelijk. Muffins. Nodig:

Sportparticipatie en fysieke activiteit

Roerei en komkommer ontbijt.

Gezond eten met pubers

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Brood, tafel, maaltijd houden

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Kom je graag naar de regenboog? Soms wel, maar ik vind het hier ook vaak saai. We spelen soms erg kinderachtige spelletjes.

Hoe stel je prioriteiten?

tv-kijken: het nieuws (CNN), Sport (Fox, Espn) muziek luisteren: Rock en Reggae ik ga slapen, het laatste wat ik doe is lezen of muziek luisteren

Handboek NT2 in het volwassenenonderwijs

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Voorwoord 6. Woordenlijst 283

Tijdens deze challenge eet je volgens een vast, uitgebalanceerd schema en combineer je Clean Meals

Luisteractiviteit 52: Boterhammen in het park

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden.

De examenperiode is een moeilijke tijd. Je moet hard studeren en je hebt veel stress. Wat is een goede studiemethode en wat doe je beter niet?

1 Ik vind dat 2 Ik vind dat 3 Ik vind dat 4 Ik vind dat 5 Ik vind dat 6 Ik vind dat 7 Ik vind dat

Luisteren: muziek (B1 nr. 2)

Transcriptie:

Wat doe je zoal op een dag? Wat leert u in dit hoofdstuk? 4 A s Morgens als ik opsta... Je dag omschrijven Tijdstippen en dagdelen aangeven Een verhaal structureren B Smakelijk eten! Huishoudelijke taken (Eet)gewoontes, maaltijden Frequentie aangeven C Wat zijn je hobby s? Praten over bezigheden, hobby s en sporten 2. 1. 3. 5. 4. 6. 7. 9. 10. 8. negenenzestig 69

A 4A s Morgens als ik opsta 1 Luisteren Ben je met iets bezig? cd 1-21, 22, 23, 24 Luister naar de dialogen en kruis aan. dialoog 1 Tim moet vandaag de keuken schoonmaken. de wc en de badkamer schoonmaken. dialoog 2 De man doet ochtendgymnastiek. heeft een ochtendhumeur. dialoog 3 De vriendinnen willen lunchen. squashen. dialoog 4 De vrouw doet drie keer per week aan fitness. iedere dag aan fitness. 2 Invuloefening Welke vorm is niet goed? Streep de onjuiste vorm door. 1. Hij kan / moet vandaag niet komen want hij moet werken. 2. Ik wil / zal de keuken wel schoonmaken, maar ik kan niet. 3. Zullen / Moeten we iets gaan drinken vanavond of wil je liever televisiekijken? 4. Ik mag / wil wel met Steven gaan hardlopen, maar ik moet huiswerk maken. 5. Wilt / Gaat u een kopje koffie? 6. Ik moet / wil graag meer gaan sporten. Ik wil wel, maar ik kan niet. Ik wil wel koffie met je drinken, maar ik kan niet. Ik wil wel squashen, maar dan ben ik aan het lesgeven. Ik wil wel meer sporten, maar ik heb zo weinig tijd. 3 Grammatica Wat ben je aan het doen? Wat ga je straks doen? nu straks zo / zometeen Ik lees een boek. Hij is nu aan het schoonmaken. Ik ben bezig met strijken Zij is nu nog aan het douchen, Ik ben bezig met ochtendgymnastiek We zijn aan het chatten. Zo meteen ga ik huiswerk maken. Hij gaat straks hardlopen. en straks ga ik een boek lezen. maar ze komt zo. en daarna ga ik ontbijten. Straks gaan wij voetballen. Vul in. Na het verbum zijn + aan het komt. Na bezig zijn met komt of. Na gaan komt. WB 4A - 1, 2 We zijn aan het werk. (= Wij werken nu.) We gaan aan de slag. (= Wij beginnen nu met ) 70 zeventig

4 Spreken Wat wilt u liever doen? Vertel elkaar wat u aan het doen bent en wat u liever wilt doen. Cursist A: Ik ben aan het studeren, maar ik wil liever hardlopen. Cursist B: Ik heb Nederlandse les, maar ik wil liever op vakantie gaan. Cursist C: Ik volg een cursus Nederlands, maar ik wil liever Etc. 5 Invuloefening Weekend a) Lees de tekst en bekijk de afbeeldingen. Zet de nummers van de afbeeldingen op de juiste plaats in de tekst. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. s Morgens om ongeveer 10.00 uur word ik wakker 2. Eerst ga ik douchen en daarna poets ik mijn tanden. Dan maak ik mijn ontbijt en lees de krant. Ik werk de hele week, dus in het weekend doe ik het huishouden. Zaterdagochtend lap ik de ramen en dan ga ik stofzuigen en dweilen. Hierna drink ik een kop koffie. Tussen de middag haal ik een lekker broodje bij de bakker ga ik eerst joggen. Daarna ga ik iets drinken met een vriend of vriendin. Om 18.00 uur kook ik het avondeten. s Avonds ga ik chatten of televisiekijken. Ten slotte ga ik naar bed en lees ik nog een paar bladzijden. Tegen middernacht ga ik slapen.. s Middags b) Omcirkel de tijdstippen en dagdelen in de tekst. s Morgens om ongeveer 10.00 uur word ik wakker. WB 4A - 3 eenenzeventig 71

4A 6 Spreken Hoe is uw dag? Een verhaal structureren. Wat kun je zeggen? eerst dan / daarna / vervolgens ten slotte / tot slot Eerst word ik wakker. Dan ga ik douchen, daarna poets ik mijn tanden, en vervolgens lees ik de krant. Ten slotte ga ik werken. Vraag elkaar wat u doet op een doordeweekse dag. Gebruik: s ochtends / s morgens, s middags, om zes uur, etc. Cursist A: Wat doe jij maandag? Cursist B: s Morgens word ik meestal om 7.00 uur wakker, maar ik blijf tot 8.00 uur liggen. Om 8.00 uur ga ik douchen. Etc. 7 Grammatica Inversie a) Wat doet Kerim s morgens? Vul in. wordt hij wakker. Dan uit bed. Vervolgens ontbijten. naar de cursus. adverbium (tijd) rest b) Wat ziet u aan de woordvolgorde? Na een adverbium komt eerst en dan. Dit noemen we inversie. c) Zet in de juiste volgorde. Er zijn meerdere mogelijkheden. Wat doet Kerim s middags? Vervolgens gaat hij boodschappen doen. Eerst gaat hij lunchen. Ten slotte gaat hij koken. Dan gaat hij huiswerk maken. d) Zet in de juiste volgorde. Maak zinnen met eerst / dan / daarna / vervolgens / ten slotte. Er zijn meerdere mogelijkheden. Wat doet Kerim s avonds? afwassen tandenpoetsen avondeten slapen televisiekijken WB 4A - 4, 5, 6 72 tweeënzeventig

8 Spreken Wat doe je dit weekend? U krijgt een agenda voor zaterdag en zondag van de docent. Vul de agenda in. Loop rond en vertel uw medecursisten over uw activiteiten op zaterdag en zondag. Vraag ook wat uw medecursisten in het weekend doen. Gebruik de adverbia van tijd, zie oefening 6. Cursist A: Wat doe je dit weekend? Cursist B: Op zaterdag ga ik eerst huiswerk maken. Dan ga ik lunchen. Daarna ga ik sporten en vervolgens ga ik televisiekijken. s Avonds ga ik naar de film. Ten slotte ga ik naar bed om 23.30 uur. En wat doe jij op zaterdag? Cursist A: s Morgens ga ik altijd naar de markt. Daarna Etc. WB 4A - 7 Uitdrukking Een bezig bijtje. drieënzeventig 73

B Smakelijk eten! 4B 1 Luisteren Wie doet wat in huis? cd 1-25 Moeder en Anne praten over het huishouden. Luister naar de tekst en kruis aan. Wie doet wat? eten koken vader moeder Anne wassen / de was doen strijken de badkamer schoonmaken de wc schoonmaken de keuken schoonmaken de vuilnis buitenzetten in de tuin werken stofzuigen de ramen lappen boodschappen doen de afwasmachine inruimen de kamer opruimen 2 Grammatica Conjuncties a) Omcirkel de conjuncties in de volgende zinnen. Ik doe meer in het huishouden maar ik werk ook minder uren. 1. Vind je het vervelend om iedere dag te koken of vind je het leuk? 2. Jij stofzuigt en jij lapt ook altijd de ramen, dus je doet meer in het huishouden. 3. Hij kan alleen in het weekend koken want hij is doordeweeks laat thuis. 4. Zij doet iets meer in het huishouden omdat ze minder uren werkt. b) Vul in. hoofdzin conjunctie hoofdzin Hij kan alleen in het weekend koken want hij doordeweeks laat thuis. Zij doet iets meer in het huishouden want ze minder uren. hoofdzin conjunctie bijzin Hij kan alleen in het weekend koken omdat hij doordeweeks laat thuis. Zij doet iets meer in het huishouden omdat. c) Vul in. In de bijzin staat het verbum / de persoonsvorm aan het van de zin. Interpunctie: komma In lange zinnen staat voor de conjuncties want, omdat, maar en dus vaak een komma. De komma is niet verplicht, u kunt hem ook weglaten. Ik ga morgen niet naar de cursus Nederlands, want de docente is op vakantie. Ik ga niet naar de cursus want het is vakantie. 74 vierenzeventig

3 Invuloefening Conjuncties a) Vul in: want of omdat. 1. Ik doe de boodschappen mijn vriendin de hele dag werkt. 2. Stofzuig jij vandaag, jij hebt meer tijd. 3. Ute spreekt goed Nederlands zij woont al twee jaar in Utrecht. 4. Ik ga naar de cursus ik goed Nederlands wil spreken. 5. Ik kook iedere dag ik moet goed eten. b) Vul de juiste conjunctie in. Er zijn meerdere mogelijkheden. Kies uit: en of maar dus want omdat 1. Jij doet vandaag de boodschappen je kookt. 2. Ik kook iedere dag ik goed wil eten. 3. Ik moet de hele dag werken. Wil jij de keuken schoonmaken de boodschappen doen? 4. Ik ga naar de cursus ik wil goed Nederlands spreken. 5. Ik moet nog veel huiswerk maken ik ga nu naar huis. 6. Ik moet nog veel huiswerk maken ik heb geen zin. WB 4B - 1, 2, 3, 4 4 Spreken Wie doet wat bij u thuis? Vertel elkaar over uw eigen situatie. Hoe is de taakverdeling bij u thuis? Vertel ook waarom de taakverdeling zo is. Cursist A: Bij mij thuis kook ik altijd omdat mijn man pas laat thuis is. Cursist B: Ik was af omdat mijn vrouw vaak kookt. Cursist C: Ik stofzuig elke dag en mijn vriend lapt de ramen. Etc. 5 Lezen Wat eten we vanavond? a) Lees het recept en raad welk Nederlands gerecht dit is. 500 g spliterwten 1 kg varkensribbetjes 250 g spek 3 preien 1 knolselderie 1 grote rookworst (375 g) 2 aardappels zout peper Bereiding Doe de spliterwten in een pan met drie liter water. Doe de ribbetjes en het spek bij de spliterwten en kook alles ongeveer twee uur zachtjes. Snijd de preien in ringen. Snijd de knolselderie en de aardappels in blokjes. Doe ook de prei, de knolselderie, de aardappels en de rookworst in de pan en kook alles nog dertig minuten. Blijf constant roeren want het mag niet aanbranden. Neem de worst, de ribbetjes en het spek uit de pan. Snijd het vlees van de ribbetjes en verdeel het in stukjes. Snijd de worst in plakjes en doe alles terug in de pan. Breng het gerecht op smaak met zout en peper. Serveer met roggebrood met spek. Dit is het recept voor: vijfenzeventig 75

4B b) Omcirkel de verba in het recept bij a). Doe de spliterwten in een pan met drie liter water. c) Vul in. De omcirkelde vormen uit b) geven een opdracht of een instructie. Dit heet de imperatief. Deze vorm is hetzelfde als de -vorm. Let op! Imperatief van het verbum zijn : Wees eens wat aardiger. 6 Invuloefening Doe dit, doe dat! Vul de juiste vorm van het verbum in. Anne moet: Moeder zegt: haar tanden poetsen. Poets je tanden! haar huiswerk maken. je huiswerk! naar de winkel gaan. naar de winkel! de boodschappen doen.! het eten koken.! een beker melk drinken.! het vlees bakken.! een beetje harder lopen.! WB 4B - 5, 6 Kom maar (even) hier! Kom eens (even) bij mij. Ga maar (even) zitten! Ga eens (even) weg! Maar (even) en eens (even) kunt u gebruiken om een imperatief vriendelijker te maken. Kom hier! (= onvriendelijk) Kom eens hier! (= vriendelijk) In een recept worden maar (even) en eens (even) niet gebruikt. 7 Spreken Mijn favoriete gerecht Vertel elkaar wat uw favoriete gerecht is. Vertel ook hoe u dit gerecht maakt. U kunt de verba bij de afbeeldingen gebruiken. Mijn favoriete gerecht is aardappelsalade. Dit is het recept: Kook eerst de aardappels 25 minuten. Snijd dan de aardappels in kleine stukjes. Snijd daarna de groenten. Je kunt bijvoorbeeld tomaten, paprika en ui gebruiken. Doe vervolgens de groenten bij de aardappels. Roer tot slot mayonaise door de aardappels en de groenten. Breng het gerecht op smaak met peper en zout. Eet smakelijk! fruiten bakken / koken roeren snijden schillen raspen persen braden 8 Lezen en invuloefening Wat en wanneer eten Nederlanders? a) Lees de tekst. Vul het juiste woord in. Kies uit: avondeten beker brood daarna drie fruit groente kop(je) lunch niet ontbijt (2x) ontbijten pasta toetje uur warme 76 zesenzeventig

Nederlanders eten meestal keer op een dag. Ze beginnen met het tussen 7.00 en 8.00 uur. In het weekend ontbijten ze soms later of ze combineren het met de. Dat noemen ze brunchen: een combinatie van het Engelse woord breakfast (= ) en lunchen. Dat is dan wel een stevige maaltijd! Maar doordeweeks is de maaltijd s ochtends nooit zwaar: ze eten een of twee boterhammen met kaas, vleeswaren of zoet beleg en drinken er een koffie of thee bij. Of ze eten yoghurt, kwark, muesli of cornflakes. Sommige mensen zelfs helemaal niet! volgt de lunch om ongeveer één s middags. In veel andere culturen is de lunch een maaltijd, maar in Nederland. De Nederlandse lunch bestaat bijna altijd alleen uit met een melk of karnemelk, soms met een kop soep vooraf en toe. De laatste maaltijd zo tussen zes en half acht s avonds is het of ook wel het diner. Maar dineren betekent in Nederland eigenlijk chic uit eten gaan; dat doen Nederlanders heel af en toe. De avondmaaltijd is wél warm en is heel gevarieerd. Aardappels ze nemen er meestal twee of drie per persoon, met een beetje jus, vlees en is een traditionele Nederlandse avondmaaltijd, maar tegenwoordig eten ze ook vaak, rijst en zo nu en dan taco s en wraps. Vaak maakt een, zoals vla of yoghurt, de avondmaaltijd compleet. b) Frequentiewoorden geven aan hoe vaak iets gebeurt. Omcirkel de frequentiewoorden in de tekst uit a). Nederlanders eten meestal drie keer op een dag. c) Schrijf nu zelf op wat u eet op een dag. Gebruik de volgende frequentiewoorden: vaak meestal nooit altijd soms 9 Spreken Hoe vaak...? Vraag elkaar hoe vaak u iets doet. Geef antwoord op de vragen en gebruik frequentiewoorden. Cursist A: Hoe vaak eet jij spruitjes? Cursist B: Ik eet nooit spruitjes. Spruitjes zijn niet lekker. Hoe vaak drink jij melk? Cursist C: Ik drink altijd melk bij de lunch. Hoe vaak ga jij naar een restaurant? Etc. WB 4B - 7 10 Spreken Eetgewoontes Vertel elkaar over de eetgewoontes uit uw eigen cultuur. Gebruik de volgende vragen: Hoeveel maaltijden eet je per dag? Zijn de maaltijden warm of koud? Wat drink je bij de maaltijden? Wat zijn typische gerechten uit jouw land? Wat eet je zelf vaak? Wat eet je nooit? Uitdrukking Zo zout heb ik het nog nooit gegeten. zevenenzeventig 77

C Wat zijn je hobby s? 4C 1 Luisteren Een sportprogramma cd 1-26 U hoort het commentaar bij een sportprogramma. Geef antwoord op de vragen. 1. Om welke sport gaat het? 2. Hoeveel deelnemers hebben een tijd onder de 2 uur 8 (2 uur en 8 minuten)? 2 Beeldoefening Sporten Zoek in uw woordenboek de naam van de sport. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. Je beoefent een sport. Wat kun je zeggen? Ik doe aan voetbal. Ik zit op hockey. Ik ga naar tennisles. Ik doe ook nog aan fitness. Ik zit bij een voetbalclub. Ik ben lid van een hockeyclub. Ik tennis één keer per week. Ik volleybal elk weekend. Vandaag ga ik tennissen, morgen ga ik voetballen en overmorgen ga ik hockeyen. Twee keer per week ga ik joggen / hardlopen. Ik train iedere dag als ik een wedstrijd moet spelen. Ik ga naar de sportschool om te sporten. WB 4C - 1, 2, 3 78 achtenzeventig

3 Spreken Ik zit op... Vraag elkaar welke sport u doet. Cursist A: Welke sport doe jij? Cursist B: Ik zit op voetbal en ik doe aan fitness. Welke sport doe jij? Cursist C: Ik zwem twee keer per week. Etc. 4 Spreken Sport Vertel elkaar over sport. Stel elkaar de volgende vragen: Welke sport is in jouw land het populairst? Naar welke sport kijk je het liefst? Welke sport doe je zelf graag en waarom? Van welke sport houd je niet? WB 4C - 4 vrije tijd hebben = als je niet aan het werk bent In het weekend heb ik veel vrije tijd, want dan werk ik niet. in mijn vrije tijd = wat je doet in je vrije tijd In mijn vrije tijd lees ik graag. 5 Lezen en spreken Wat doen Nederlanders in hun vrije tijd? a) Lees de tekst en bekijk het diagram. Maak de tekst compleet. Nederlanders besteden uur per week aan mediagebruik: ze lezen, ze luisteren naar muziek en ze zijn vooral aan het computeren of aan het televisiekijken. Ze besteden 9 uur aan de. Ze gaan bij elkaar op visite of ze bellen elkaar. Voor hobby s gebruiken ze uur. Verder zijn ze ruim 3,5 uur van hun vrije tijd onderweg, met de auto, op de fiets, te voet of met het openbaar vervoer. Aan en besteden de Nederlanders 5 uur per week. Aan vrijwilligerswerk, zorg voor familie/vrienden en religie besteden ze uur. Vrijetijdsbesteding van Nederlanders van 12 jaar en ouder in uren per week ( ) ( ) ( ) Openbaar vervoer = trein, tram, bus, metro. ( ) ( ) ( ) ( ) negenenzeventig 79

4C b) En wat doet u het liefste in uw vrije tijd? Kruis aan. nooit soms vaak televisiekijken lezen koken naar de bioscoop gaan het theater bezoeken een museum bezoeken muziek maken naar muziek luisteren dansen op visite gaan naar het café gaan uit eten gaan schaken dammen kaarten chatten / msn en fotograferen schilderen reizen (met de hond) wandelen een fietstocht maken sporten computeren spelletjes doen gamen slapen bloggen c) Vertel elkaar wat u hebt aangekruist bij b) en waarom. WB 4C - 5 6 Spreken Wat zijn uw hobby s? Vraag elkaar welke hobby s u hebt. Cursist A: Wat zijn je hobby s? Cursist B: Ik zit op voetbal, ik reis graag en ik houd van computerspelletjes. Wat doe jij in je vrije tijd? Cursist C: Ik houd van dansen. Ik ga het liefst zelf dansen. Ik vind het ook leuk om naar het theater te gaan. Etc. WB 4C - 6, 7 80 tachtig

7 Vocabulaire Muziekinstrumenten a) Bekijk de instrumenten en vul de namen van de instrumenten in. de het orgel de de de de blokfluit de dwars de het drumstel / de de drums b) Welk instrument spelen zij? Vul in. De stem 1. Hij speelt de zang zingen de zanger de zangeres De zangeres zingt een populair lied. 2. Zij speelt 3. 5. 4. 6. 8 Spreken Ik speel... Vraag elkaar welk instrument u speelt. Vraag elkaar ook welk instrument u zou willen spelen. Cursist A: Welk instrument speel je? Cursist B: Ik speel piano. Cursist A: Welk instrument zou je willen spelen? Cursist B: Ik zou ook gitaar willen spelen. Speel je een instrument? Cursist C: Nee. Ik zou graag viool willen spelen. Etc. Met ik zou willen spreek je een wens uit. ik zou jij / je / u zou hij / zij / het zou } zou jij / je / u zou hij } willen zingen willen zingen? Alle enkelvoudsvormen van het verbum zijn hier hetzelfde. Kijk ook in het overzicht aan het eind van dit hoofdstuk. eenentachtig 81

4C 9 Luisteren Ik speel in een band cd 1-27 Luister eerst naar de tekst. Maak aantekeningen tijdens het luisteren. Schrijf daarna uw eigen versie van de tekst. Gebruik daarbij de volgende woorden: Eelco de Vries, muzikant, Nedertop, Nederlandstalige muziek, covers, bekende liedjes, twee zangers en één zangeres, gitarist, zangles, keyboardles, mijn passie Lever de tekst in bij de docent. WB 4C - 8, 9, 10 10 Spreken Leuke hobby! Vertel elkaar over uw hobby s. Gebruik de volgende vragen: Wat zijn je hobby s? Besteed je veel tijd aan deze hobby s? Welke activiteit wil je ook graag doen en waarom? Welke activiteit wil je absoluut niet doen en waarom niet? Uitdrukking Het is altijd hetzelfde liedje. Uitspraak cd 1-28 Zinsaccent Het zinsaccent is het accent in een zin. In een zin krijgt één woord of krijgen meerdere woorden een accent. De spreker bepaalt welke woorden hij in een zin belangrijk vindt. Deze woorden krijgen het accent. Luister naar de voorbeelden. Ik wil koffie, geen thee. (Het zinsaccent valt op koffie.) Hij lust geen spruitjes, maar ik wel! (Het zinsaccent valt op hij en ik.) Ik woon al tien jaar in Nederland. (Het zinsaccent valt op tien.) WB 4 uitspraak - 1, 2, 3, 4 82 tweeëntachtig

Overzicht Inversie bij woordvolgorde in de zin Eerst Dan / daarna / hierna / vervolgens Ten slotte neem poets ga ik ik ik een douche. mijn tanden. naar bed / slapen. adverbium verbum / persoonsvorm subject rest Bezigheden uitdrukken Na het verbum zijn + aan het komt een infinitief. Na bezig zijn met komt een infinitief of een substantief. Na gaan komt een infinitief. Ik ben aan het studeren. Hij is bezig met afwassen. Zij is bezig met de afwas. We gaan morgen samen koken. Conjuncties en, maar, dus, want en of omdat verbinden twee hoofdzinnen verbindt een hoofdzin en een bijzin Ze wil graag veel sporten maar ze heeft niet veel tijd. s Avonds ben ik altijd moe dus ik ga niet te laat naar bed. Ik ga vanavond uit eten omdat ik jarig ben. Imperatief De imperatief = de ik-vorm = de stam van het verbum Snijd het vlees in stukjes. Kom eens even hier. Ga maar zitten. Enkele preposities Ik help Luca met het huiswerk. Ik doe aan hockey en fitness. Ik zit op voetbal. Ik ben bij een tennisclub. Ik ben aan het squashen. Ik ben bezig met mijn favoriete hobby. Ik kom net uit bed. We nemen drie aardappels per persoon. Vanavond staat erwtensoep op het menu. De ingrediënten staan in het recept. Hij brengt de soep op smaak met zout en peper. De hardloper heeft een tijd onder de acht minuten. Hij luistert naar muziek. Ik wandel met de hond. Opsomming Eerst gaan we ontbijten, dan gaan we naar school, daarna hebben we pauze, vervolgens gaan we fitnessen, Tot slot eten we een appel. Ten slotte maken we ons huiswerk. Frequentiewoorden nooit, soms, (heel) af en toe, (zo) nu en dan, vaak, meestal, altijd drieëntachtig 83

Ik kan nu: ja nee mijn dag omschrijven tijdstippen en dagdelen aangeven een verhaal structureren huishoudelijke taken benoemen praten over (eet)gewoontes en maaltijden frequentie aangeven praten over bezigheden, hobby s, sport, etc. 84 vierentachtig