Einde en aanvang. Nabijheid tussen Heidegger en Nietzsche in hun ervaring van het ogenblik

Vergelijkbare documenten
Nietzsche, Heidegger en het Nihilisme Bram Poels

Verdeling van de samenvattingen van de hoofdstukken:

Vraag Antwoord Scores. Opgave 3 De (on)werkelijkheid in Goodbye, Lenin!

Wat is de mens? - Context. De opkomst van de filosofische antropologie

Eindexamen filosofie havo I

Woudschoten 4 november 2011 Michiel Vogelezang

filosofie vwo 2016-II

Nietzsche. Biografie. Stelt eisen aan de lezer. Het nihilisme (+ 300 x gedurende 3 jaar) God is dood

Martin Heidegger. Wat is metafysica? Vertaald en van een inleiding voorzien door Vincent Blok. heidegger-watis meta p1-26.indd :57:09

Spinoza - ook tafels hebben een ziel

Spinoza s Visie. Dag 2. Over God en de Natuur

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

Eindexamen Filosofie havo I

Eindexamen vwo filosofie II

5,5. Samenvatting door een scholier 543 woorden 19 juni keer beoordeeld. Prüfungsteil Schreiben. Schrijfvaardigheid formele brief

Geloven en redeneren. Samenvatting

Eindexamen filosofie vwo I

Dialogisch verstaan tussen mensen uit verschillende culturen

kernbegrippen Petersen Gerrit Fronik Peter van Hasselt Freek Velthausz Hubert Winters

11 De ontdekking van de mens en de wereld - internet oefentoets

die Meldung bestätigen nicht jetzt

Opgave 2 Politiek en emoties

FILOSOFIE TUSSEN DE PALMEN II EMMANUEL LEVINAS

Samenvatting Duits Grammatica Duits

Antwoorden Duits Hoofdstuk 1

AANTEKENINGEN WAAROM WERD GOD EEN MENS?

DE VOLMAAKTE MENS? ARISTOTELES-NIETZSCHE-BRAIDOTTI

LEVINAS EN SPINOZA EEN (ONVERWACHTSE) ONTMOETING

Vraag Antwoord Scores

Waarom bestaat God? Emanuel Rutten

Immanuel Kant Kritiek van het oordeelsvermogen

opm. de mens als maat :00 Pagina 3 De mens als maat Nietzsche s worsteling met het ressentiment Sybe Schaap

Protestantse Gemeente Edam

HEGEL S LOGICA. door Mr Drs A.Börger

Niet-feitelijke waarheden (2)

Samenvatting Filosofie Berkely, Hume, Kant

pagina 2 van 5 Laten we maar weer eens een willekeurige groep voorwerpen nemen. Er bestaan bijvoorbeeld -- om maar iets te noemen -- allerlei verschil

INLEIDING Over verwondering, contingentie en denken-als-ordenen 13

Zin in filosofie. Ludo Abicht en Hendrik Opdebeeck. Acco Leuven / Den Haag

2 keer beoordeeld 22 maart Sociale filosofie gaat over de maatschappij, het gaat over hoe je een goede samenleving kan hebben.

Tractatus Logico-Philosophicus: Wittgensteins beeld van de logica

FILOSOFIE ALS VERWONDERING

Opgave 3 De troost van muziek

Willkommen und Abschied: 1J 2D 3E 4I 5C 6M 7R 8O 9Q 10B 11H 12K 13L 14A 15N 16P 17F 18G

Hartelijk Welkom bij

reeks ontmoetingen 2 een ontmoeting met Heraclitus

cultuur & media hoorcollege moderniteit en postmoderniteit theo ploeg

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 4

Rene Descartes. René Descartes, een interview door Roshano Dewnarain

Twee filosofieën van de directe werkelijkheid Nietzsche's en Heideggers antwoord op de metafysica

Karma, Voortzetting en het Edele Achtvoudige Pad

Wonderen, Werk & Geld

Geloven en redeneren. Religie en filosofie

TAALFILOSOFIE. Overkoepelende vraag: WAT IS BETEKENIS?

Onze geestelijke werkelijkheid. uit de cursus Geestelijke ontwikkeling 1956

Logboek bij de lessenserie over. Cengiz und Locke. van Zoran Drvenkar. Groep: Leden: Fragment:

SATSANG VAN 2 MAART De kracht van positief denken. Sem spreekt:

Check-in. De zin van het leven is de zin die je er zelf aan geeft. 6 De Z-factor

Gemeente van de levende,

CW Het Lichaam van Christus. Rubriek "Thema's" Opstandingsleven. Opstandingsleven

18. Evangelist in eigen land 19. Onder Jezus zegen Een bereide plaats 20. Water 21. Een gebed om de Heilige Geest Doorwaai mijn hof 22.

Cantatedienst. PKN gemeente, Bennekom zondag 12 november uur

NIETZSCHE ALS OPVOEDER. waar leef je voor???

Humanisme en het Avondland

Toespraak bij werkbezoek provincies Gelderland, Limburg en Overijssel aan Nordrhein-Westfalen Düsseldorf, 5 juli 2018

Essay. Norbert Vogel* Morele feiten bestaan niet

De Bijbel open (06-07)

Samenvatting Levensbeschouwing Mens en Maatschappij

Eindexamen filosofie vwo II

Ontmoetingskerk Laren NH 1 mei Johannes 14

WAARNEMEN SCHETS DE LIJN PERSPECTIEF EN RUIMTELIJKHEID COMPOSITIE KLEUR MUZIEK EN ABSTRACTIE

Doel van Bijbelstudie

Wilhelm Dilthey. De onmogelijkheid van de metafysica. Vertaling en annotatie Gerrit Steunebrink - Koenraad Verrycken. damon

Grüß Gott! Guten Morgen! Guten Tag! Guten Abend! Ich heiße Wie heißt du? Das ist Max. Das finde ich auch. Kommst du auch aus Duisburg.

PROTESTANTSE GEMEENTE SOEST WILHELMINAKERK. VIERDE ZONDAG VAN DE 40-DAGENTIJD 11 Maart 2018

De sfeer van het transcendentale

Oefening baart ethiek Neurobiologie, boeddhisme en ethiek

Opgave 1 Verbeelding bij Shakespeare

Eindexamen havo filosofie II

Uiteenzetting Duits Duitse naamvallen

Is het moeilijk voor de mensen om de opdrachten van Jezus uit te voeren? Zo ja, waarom, zo nee waarom niet?

Opwekking 346: Opwekking 167:

Autonoom als vak De zelf

Spinoza s Visie. Dag 1. Wie is Spinoza en wat is ware kennis?

Werkwoorden TB 49. wissen = weten müssen = moeten fahren = rijden. Voorbereiding PW hoofdstuk 4 Duits DUK7 - werkblad 3

Indexicale Problemen voor Frege

Opgave 2 Doen wat je denkt

UNIDE GECERTIFICEERDE BIJSCHOLINGEN. Yoga en Adem. Zondag 22 februari 2009 Waarnemen gewaar-worden gewaar-zijn

Johannes 8:58 Nooit meer afscheid met Jezus (oudjaarsdag)

Het Beeld van Onszelf

GELOOF EN WETENSCHAP. Modellen over de relatie tussen geloof en (natuur)wetenschap in historisch perspectief.

De essentie van het geluk

Eindexamen filosofie vwo I

Onthullingen van Kennis

Rob Compaijen Zelfwording. Een Nietzscheaanse deugd?

TAALFILOSOFIE. Overkoepelende vraag: WAT IS BETEKENIS?

De Bijbel open (20-07)

A JAAR PREEK ADVENT Bent U het die komen zou of moeten wij een ander verwachten? Dit vraagt Johannes, zich in de gevangenis af.

Transcriptie:

Einde en aanvang Nabijheid tussen Heidegger en Nietzsche in hun ervaring van het ogenblik Kazimir Malevich De Messenslijper (principe van het schitteren) Olieverf op doek 1913 Tim Meijer - s1428217 Masterscriptie MA Philosophy of Humanities Universiteit Leiden Dr. Rozemund Uljée 19 mei 2016 19.269 woorden

Inhoudsopgave Inleiding 5 Hoofdstuk 1: Nietzsches metafysica 8 1. De Griekse oorsprong van de metafysica als antwoord op de vraag: τι το ον, wat is het zijnde? 8 2. Nietzsches metafysica: Het zijnde als wil tot macht: het wat van het zijnde 9 3. Nietzsches metafysica: Het zijnde als eeuwige terugkeer van het gelijke: het hoe van het zijnde 10 4. Nietzsches metafysica als waardenmetafysica 12 Hoofdstuk 2: Nietzsches voltooiing van de metafysica 14 5. Het nihilisme: de verborgen historische beweging binnen de geschiedenis van het westerse denken 14 6. De herwaardering van alle waarden 17 7. De übermensch 18 8. Nietzsche als de voltooier van de westerse metafysica 20 Hoofdstuk 3: Nietzsches voltooiing van de metafysica als andere aanvang 22 9. Heideggers Waarheidsbegrip: αλήθεια als onverborgenheid 23 10. Drie waarden bij Nietzsche: waarheid als toereikende waarde, kunst als hogere waarde en gerechtigheid als hoogste waarde 25 11. Nietzsches voltooiing van de metafysica als andere aanvang 27 12. Heideggers herneming van de zijnsvraag in Sein und Zeit 28 Hoofdstuk 4: De ervaring van het ogenblik bij Heidegger en Nietzsche 30 13. Waarheid en onwaarheid bij Heidegger 30 14. Het gebeuren van de gebeurtenis in Heideggers Zeit und Sein 32 2

15. Waarheid bij Nietzsche buiten zijn waarheidsbegrip om 34 16. Het oneindige kleine ogenblik bij Nietzsche 37 17. Nabijheid in de ervaring van het ogenblik 39 Conclusie 42 Literatuurlijst 46 3

4

Inleiding De Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844 1900) kan gerekend worden tot een van de belangrijkste denkers van de negentiende eeuw. In zijn filosofie stelt hij het leven centraal en vanuit dit vertrekpunt rekent hij af met de wetenschappelijke waarheidsdrift en de christelijke moraal van zijn tijd. Zijn landgenoot Martin Heidegger (1889 1976), die op zijn beurt tot de belangrijkste filosofen van de twintigste eeuw behoort, stelt dat men niet om Nietzsche heen kan zonder gevangen te blijven in verouderde en onwezenlijke vraagstellingen. 1 Zelf heeft Heidegger zich dan ook uitvoerig met Nietzsche bezig gehouden. Maar liefst zes banden van zijn Gesamtausgabe zijn volledig gewijd aan Nietzsches filosofie. 2 Volgens Heidegger heeft het westerse 3 denken zich sinds de oude Grieken in feite maar met één wezenlijke vraag bezig gehouden: de vraag naar het zijnde. Deze vraag werd door Aristoteles voor het eerst geformuleerd als τι το ον, wat is het zijnde? Met het zijnde wordt alles wat is in de meest algemene zin bedoeld. Ik ben een zijnde, ons melkwegstelsel is een zijnde, maar ook deze scriptie is een zijnde. Wat hebben deze drie voorbeelden met elkaar gemeen? Dat ze zijn, dat ze niet niets zijn. Wat kan er over het zijnde in meest algemene zin gezegd worden? Wat maakt dat we überhaupt kunnen zeggen dat alle drie de voorbeelden zijn? De westerse filosofie, die zich vanaf de Griekse oudheid heeft beziggehouden met de beantwoording van deze vraag, noemt Heidegger de metafysica en begrijpt hij als geschiedenis van het westerse denken. In Nietzsches filosofie ziet Heidegger het einde van deze metafysica als eerste aanvang van het westerse denken, omdat deze hele geschiedenis zich volgens Heidegger in Nietzsches denken verzamelt en voltooit. Nietzsche antwoordt op de zijnsvraag dat het zijnde in het geheel wil tot macht is en de zijnswijze heeft van de eeuwige terugkeer van het gelijke. Met dit terugkeren naar het begin, sluit deze hele geschiedenis zich als een ring. 4 Een uiteenzetting met Nietzsche is daarom tegelijkertijd een uiteenzetting met de gehele geschiedenis van het westerse denken, met de geschiedenis van meer dan tweeduizend jaar metafysica. Tegelijkertijd dient zich in de voltooiing van de metafysica bij Nietzsche volgens Heidegger de noodzaak tot een andere aanvang aan; de noodzaak om terug te keren naar het begin van het westerse denken bij de oude Grieken en zich opnieuw op de zijnsvraag te bezinnen. Heidegger ziet zijn eigen denken, dat hij voor het eerst uitvoerig uiteenzet in zijn in 1927 verschenen boek Sein und Zeit, als deze andere aanvang. Heidegger vraagt niet langer naar het zijnde, maar richt zich op het zijn zelf en de Sinn van zijn; de zin, of de betekenis van 1 Gerard Visser, In gesprek met Nietzsche (Nijmegen 2012) 143. 2 Zie voor Heideggers Nietzsche werken band 43, 44, 46, 47, 48 en 50 van Heideggers Gesamtausgabe, uitgegeven door Vittorio Klostermann. 3 Heidegger spreekt consequent over de geschiedenis, de filosofie en het denken van het Avondland. Het Avondland is een andere benaming voor Europa, voor het westen, als dat deel van de wereld waar de zon s avonds ondergaat. Ik heb ervoor gekozen om te spreken van de westerse geschiedenis, - filosofie en het westerse denken, omdat deze term in tegenstelling tot het Avondland, onmiddellijk begrepen wordt en bovendien gangbaarder is in het algemene taalgebruik. Daarnaast blijft met de keuze voor het westen in plaats van Europa de geografische connotatie van het begrip Avondland bestaan. 4 Martin Heidegger, Gesamtausgabe Band 44. Nietzsches metaphysische Grunstellung im abendländischen Denken (Frankfurt am Main 1986) 226. 5

zijn. 5 Deze vraag kan uitgelegd worden als de vraag naar wat we bedoelen wanneer we zeggen dat iets is, naar de betekenis van het woord zijn zelf en niet langer naar zijnden. Het is echter de vraag of Heidegger wel volledig inziet wat er in zijn eigen denken gebeurt wanneer hij Nietzsche als einde van de eerste aanvang en zichzelf als begin van de andere aanvang begrijpt. Staat hij niet veel dichter bij Nietzsche dan hij zelf beseft? Is Nietzsche niet meer dan een einde en Heidegger niet enkel een nieuw begin? In mijn scriptie zal ik een antwoord geven op deze vraag aan de hand van de ervaring van het ogenblik van beide denkers. Deze vraag is een gewichtige. Zowel Heidegger als Nietzsche hebben een nauwelijks te overschatten bijdrage geleverd aan de westerse filosofie. Een uiteenzetting van de relatie tussen beide denkers en de consequenties van hun denken is daarom van belang om hun rol in de geschiedenis van het westerse denken mede te kunnen bepalen. De benadering vanuit de ervaring van het ogenblik is mijn bescheiden bijdrage aan deze opgave. Ik deel Heideggers opvattingen dat Nietzsche de filosoof is die het diepste is doorgedrongen in het westerse denken en dit tot op zijn laatste vooronderstellingen heeft doordracht en dat Nietzsche de consequenties van zijn eigen denken niet volledig heeft ingezien. Maar ik denk evenmin dat Heidegger dit zelf wel heeft gedaan. Want gaat de betekenis van een tekst, om met Gadamer te spreken, de auteur slechts niet incidenteel, maar altijd te boven? 6 Een belangrijke rol in de beantwoording van deze vraag speelt het begrip waarheid. Zowel Heidegger als Nietzsche verbinden hun ervaring van het ogenblik namelijk met hun begrip van waarheid. Nietzsche begrijpt waarheid in lijn met de traditie als overeenstemming tussen een uitspraak en ding. Als de zon schijnt en ik uit het raam kijk en zeg dat de zon schijnt, dan is de uitspraak waar en is er sprake van waarheid. Op basis van dit begrip van waarheid komt Nietzsche tot de conclusie dat alle waarheid slechts op illusies berust omdat we niets kunnen zeggen over hoe de dingen op zichzelf zijn. Mijn voorstelling van het schijnen van de zon en wat ik daar over zeg, hebben niets te maken met wat er daadwerkelijk gebeurt. Tegelijkertijd zullen we echter zien dat ook Nietzsche op diverse momenten in zijn denken een waarheid moet erkennen die hij niet kan begrijpen vanuit zijn eigen waarheidsbegrip. Een waarheid namelijk, die hij niet langer afdoet als een illusie, zoals ook in het geval van zijn ervaring van het oneindig kleine ogenblik, dat hij omschrijft als höhere Realität und Wahrheit, 7 als [hogere realiteit en waarheid]. Heidegger op zijn beurt vertaalt het Griekse woord voor waarheid, αλήθεια, met onverborgenheid en denkt daarbij aan de onverborgenheid van het zijnde. Als mens, 8 zo stelt 5 Martin Heidegger, Sein und Zeit (15 e druk, Tübingen 2006) 1. 6 Hans-Georg Gadamer, Hermeneutik I. Wahrheit und Methode. Grundzüge einer philosophischen Hermeneutik (5 e druk: Tübingen 1986) 301. 7 Friedrich Nietzsche, Kritische Studienausgabe IX: Nachlaß 1880-1882, uitgegeven door Giorgio Colli en Mazzino Montinari (Berlijn/ München 1980) 502. 8 Heidegger spreekt in verband met de mens ook van het dasein, het er-zijn. In Sein und Zeit doet hij dit nog consequent en spreekt hij voortdurend over het dasein, in latere teksten gebruikt hij steeds vaker ook de term mens, zoals bijvoorbeeld in Vom Wesen der Wahrheit uit 1943. In de tekst Zeit und Sein uit 1962 wordt dasein zelfs alleen nog maar gebruikt in twee verwijzingen naar Sein und Zeit en spreekt hij verder van de mens. De termen mens en dasein betekenen niet hetzelfde; als mens ben ik steeds ook dasein, maar niet uitsluitend. Omgekeerd vat het dasein niet het geheel van mijn menselijkheid. Heidegger gebruikt de term dasein om dat zijn van de mens mee aan te duiden dat het zijn verstaat, en tegelijkertijd te onderscheiden van andere zijnden. Het da, het er van het dasein, duidt op het in-de-wereld-zijn van het dasein, het zijn te midden van het zijnde. 6

Heidegger, zijn we altijd in-de-wereld en begrijpen we onszelf en de dingen vanuit deze wereld. Als gevolg van dit in-de-wereld-zijn heeft de mens altijd al toegang tot de onverborgenheid van het zijnde. Dat het zijnde zich toont zoals het op zichzelf is, zodat ik er iets over kan zeggen en er sprake van waarheid is, ligt volgens Heidegger niet aan mij, maar aan het zijnde zelf. Het zijnde zelf toont zich al dan niet als zichzelf, zodat er sprake kan zijn van een ogenblik waarop ik toegang heb tot de waarheid, begrepen als onverborgenheid van het zijnde. Ook bij Nietzsche ziet Heidegger deze onverborgenheid terug in Nietzsches denken over gerechtigheid. Als metafysisch denker blijft deze onverborgenheid volgens Heidegger voor Nietzsche zelf echter verborgen. Voordat we echter in het laatste hoofdstuk nader in zullen gaan op de ervaring van het ogenblik bij Heidegger en Nietzsche, is het van belang eerst uitvoerig stil te staan bij Heideggers lezing van Nietzsche om te kunnen begrijpen hoe Heidegger de afstand tussen zijn eigen denken en dat van Nietzsche ziet. Om te beginnen zullen we ons daarom in het eerste hoofdstuk richten op Heideggers begrip van metafysica en waarom hij Nietzsche ziet als metafysisch denker. In het tweede hoofdstuk zal vervolgens aan bod komen hoe Heidegger Nietzsches metafysica begrijpt als een voltooiing en een einde van de metafysica als geschiedenis van het westerse denken vanaf de Griekse oudheid. In het derde hoofdstuk zal daarna blijken hoe Heidegger in Nietzsches denken over gerechtigheid tegelijkertijd de noodzaak tot een andere aanvang ziet en hoe Heidegger deze andere aanvang in zijn eigen denken centraal stelt. Daarnaast zal worden uitgelegd hoe dit samenhangt met Heideggers begrip van waarheid als onverborgenheid. In het vierde en laatste hoofdstuk zullen we ons vervolgens opnieuw richten op het waarheidsbegrip van Heidegger en Nietzsche en zien hoe dit samenhangt met hun begrip van onwaarheid en hun ervaring van het ogenblik. Aan de hand van een vergelijking tussen de ogenblikservaringen van beide denkers zal ik ten slotte laten zien dat Heidegger veel dichter bij Nietzsche staat dan hij zelf inziet, wanneer hij Nietzsche als einde van de metafysica beschouwt. Het schilderij op de titelpagina, De messenslijper van de Russische schilder Kazimir Malevich vind ik een treffend beeld voor de thematiek die in mijn scriptie centraal staat. Op het eerste gezicht is De messenslijper een abstract schilderij, een bonte chaos van ogenschijnlijk willekeurige kleuren en lijnen. Pas bij nadere bestudering wordt de messenslijper zichtbaar die zich in deze kleurrijke verzameling vlakken verschuilt. Deze chaos is voor Nietzsche de ware werkelijkheid, die voor ons ontoegankelijk is. De messenslijper die zich bij nadere bestudering laat zien, is voor hem slechts illusie; een verzinsel onzerzijds. Toch geeft ook Nietzsche af en toe blijk van een waarheid die geen illusie is, die treft als een bliksemschicht, zoals het oneindig kleine ogenblik. Als we De messenslijper vanuit Heidegger benaderen, is het zien van de messenslijper in het abstracte het ogenblik waarop het dasein zich niet langer vergist en het zijnde zich toont zoals het op zichzelf is en als zodanig door ons kan worden waargenomen, zodat er sprake is van waarheid. Dit ogenblik is niet door het dasein zelf te bepalen, het is het zijnde zelf dat zich al dan niet toont zoals het op zichzelf is. Het is voor het dasein onmogelijk om te weten of het zijnde zich zo toont zoals het op zichzelf is, of als schijn. Volgens Heidegger is het dasein is het primair te bevragen zijnde omdat we het zelf zijn en het in staat is tot het stellen van de zijnsvraag, de vraag naar de zin van zijn. 7

Hoofdstuk 1: Nietzsches metafysica van de wil tot macht Voor Heidegger is de geschiedenis van de westerse filosofie metafysica, de zoektocht naar het antwoord op de vraag die Aristoteles formuleerde als τι το ον, wat is het zijnde? Metafysica begrijpt Heidegger daarmee als die Wahrheit des Seienden als solchen im Ganzen. 9 [De waarheid van het zijnde als zodanig in het geheel.] Met het antwoord dat filosofen vanaf de Griekse oudheid tot en met Nietzsche hebben geformuleerd op deze vraag, hebben ze een positie ingenomen binnen het zijnde in het geheel en met betrekking tot het zijnde als zodanig. Deze positie noemt Heidegger de metafysische grondstelling. Ook Nietzsche is voor Heidegger, als voltooier van deze geschiedenis, zelf nog een metafysisch denker en ook hij neemt een metafysische grondstelling in. Met zijn antwoord op de zijnsvraag, dat het zijnde in het geheel wil tot macht is en de zijnswijze heeft van de eeuwige terugkeer van het gelijke, keert Nietzsche volgens Heidegger terug naar het begin van de geschiedenis van het westerse denken bij de oude Grieken. In dit hoofdstuk zal de metafysica van Nietzsche, zijn antwoord op de vraag wat het zijnde nu eigenlijk is, aan bod komen. Eerst zal de historische context geschetst worden van het ontstaan van de geschiedenis van de westerse filosofie als metafysica bij de Grieken. Vervolgens zullen de wil tot macht en de eeuwige terugkeer van het gelijke als wat en hoe van het zijnde bij Nietzsche aan bod komen. Ten slotte zal uitgelegd worden waarom Nietzsches metafysica een waardenmetafysica is. Bij alle paragrafen moet in het achterhoofd gehouden worden dat het gaat om Heideggers begrip van metafysica en zijn lezing van Nietzsche, vanuit zijn eigen vraagstelling naar de zin van zijn, die hij ontwikkelt in Sein und Zeit. 1. De Griekse oorsprong van de metafysica als antwoord op de vraag: τι το ον, wat is het zijnde? Sinds de klassieke oudheid stelt de filosofie volgens Heidegger slechts één wezenlijke vraag, de vraag naar de αρχη, naar het begin, naar datgene wat aan het begin staat en daarmee bepalend is; wat heerst. 10 Maar de filosofie vraagt niet zomaar naar een begin, de filosofie vraagt naar het begin van het zijnde. De antwoorden van twee presocraten op deze vraag naar de αρχη, hebben vervolgens de basis gelegd voor het platoonse wereldbeeld dat in de geschiedenis van het westerse denken heeft overheerst. Volgens Heraclitus is het zijnde in het geheel als zijnde een voortdurend worden. Parmenides stelt daarentegen dat het zijnde als zijnde simpelweg is. 11 Beide definities van het zijnde, als zijn en als worden, worden volgens Heidegger vervolgens door Plato samengevoegd in zijn leer van de ideeën. Plato maakt een onderscheid tussen het zijn en het zijnde. Hij begrijpt het zijn als ουσια: Anwesung des Beständigen in das Unverborgene, 12 [aanwezigheid van het bestendige in het onverborgene]. Het zijn legt Plato uit als ιδεα, de idee, der Name für das Wesen des Seins selbst, 13 [de naam voor het wezen van het zijn zelf]. Het zijn als aanwezigheid van het bestendige in het onverborgene, 9 Martin Heidegger, Nietzsches Wort Gott ist Tot in: Gesamtausgabe Band 5. Holzwege (Frankfurt am Main 1977) 209. 8

laat het zijnde zijn als bestendige aanwezigheid. Het zijn bepaalt de zijndheid van het zijnde, het is de grond op basis waarvan het zijnde zijn kan. De wereld van de ideeën is voor Plato de bovenzintuigelijke wereld van het zijn; deze wereld is de waarlijk zijnde, onveranderlijke wereld. Hiervan onderscheidt hij de zintuigelijke wereld van de wordende zijnden, die niet werkelijk is, maar slechts als schijn. 14 De ideeën: machen das Wesen des Seienden aus und gewähren in ihrer Beständigkeit auch allem nicht eigentliche Seienden einen zeitweiligen und getrübten Bestand, lassen auch das µη ον noch ein ον sein. 15 [maken het wezen van het zijn uit en bewaren in hun bestendigheid ook het tijdelijke en vertroebelde voortbestaan van alle niet eigenlijke zijnden, (ze) laten ook het niet-zijnde nog een zijnde zijn.] Naar het onderscheid tussen zijn en zijnden wordt in de metafysica niet gevraagd. Zijn is datgene dat het zijnde laat zijn, wat het zijn van zijnden op zijn beurt is, blijft onbevraagd. Daarmee heeft het zijnde in de metafysica een voorrang over het zijn, dat als datgene wat het zijnde laat zijn in dienst staat van dit zijnde. De metafysica begint met Plato s uitleg van het zijn als de idee en omvat volgens Heidegger alle westerse filosofie tot en met Nietzsche. 16 De metafysica vraagt naar de zijndheid van het zijnde en gaat zo voorbij het zijnde zelf; het is de vraag naar datgene wat na het fysieke komt; meta-fysica. Het zijn, als datgene wat het zijnde laat zijn, overstijgt het zijnde; het fysieke. In deze hele geschiedenis blijft het bovenzintuigelijke zijn de grond voor de zintuigelijke wereld van de zijnden. Zelfs bij Nietzsche, die zijn denken als een tegenbeweging tegen en een omkering van het platoonse wereldbeeld ziet, blijft dit onderscheid in stand en daarmee is ook zijn denken volgens Heidegger nog metafysisch. Ook in het christelijke onderscheid tussen het vergankelijke aardse en het eeuwige goddelijke komt het platoonse onderscheid tussen het bestendige ware en de vergankelijke schijn terug. De wereld van de mens bestaat bij de gratie van het goddelijke en staat daarmee in dienst van dit goddelijke. Nietzsche ziet in dit onderscheid een nihilistische ontkenning van het leven. Wanneer hij dit nihilisme probeert te overkomen door middel van de herwaardering van alle waarden tot nu toe vanuit het leven zelf, zoals in hoofdstuk twee zal blijken, voltooit Nietzsche volgens Heidegger de geschiedenis van het westerse denken. 17 2. Nietzsches metafysica: Het zijnde als wil tot macht: het wat van het zijnde Hoewel Nietzsche zichzelf niet als een metafysisch denker zag en niet op dezelfde manier over zijn en zijnden dacht als Heidegger, begeeft Nietzsche zich volgens Heidegger, 10 Heidegger, Gesamtausgabe Band 44, 208-209. 11 Ibidem, 227. 12 Martin Heidegger, Gesamtausgabe Band 48 Nietzsche: Der Europaïsche Nihilismus (Frankfurt am Main 1986) 293. 13 Ibidem, 294. 14 Martin Heidegger, Gesamtausgabe Band 47. Nietzsches Lehre vom Willen zur Macht als Erkenntnis (Frankfurt am Main 1989) 113-115. 15 Ibidem, 118-119. 16 Heidegger, Gesamtausgabe Band 48, 296. 17 Martin Heidegger, Gesamtausgabe Band 50. 1. Nietzsches Metaphysik. 2. Einleitung in die Philosophie. Denken und Dichten (Frankfurt am Main 1990) 21. 9

wanneer hij antwoordt op de vraag wat het zijnde is dat het zijnde in zijn geheel wil tot macht is, in de baan van de metafysica. In het stuk Von der Selbst-Überwindung in het tweede deel van Also sprach Zarathustra stelt Nietzsche: Wo ich Lebendiges fand, da fand ich Willen zur Macht; und noch im Willen des Dienenden fand ich den Willen, Herr zu sein. 18 [Waar ik (het) levendige vond, daar vond ik willen tot macht; en zelfs in het willen van de dienenden vond ik de wil, heer te zijn.] De wil tot macht is het grondkarakter van het leven, dat volgens Heidegger voor Nietzsche een ander woord is voor het zijn, dat hij begrijpt als het zijnde in het geheel. Wat is de wil tot macht voor Nietzsche? Hoe begrijpt hij wil? wat verstaat hij onder macht? Voor Nietzsche zijn beide vragen naar de wil en de wil tot macht slechts één vraag. De wil ís wil tot macht en de macht is het wezen van de wil. 19 Heidegger stelt dan ook: Wille für sich gibt es so wenig wie Macht für sich. 20 [Er is net zo min iets als wil op zichzelf, als macht op zichzelf.] Willen dient niet psychologisch verstaan te worden als een streven naar iets dat er nog niet is: macht. Evenmin moet macht politicologisch begrepen worden als de mogelijkheid om geweld over iemand uit te kunnen oefenen. Volgens Heidegger bedoelt Nietzsche iets anders wanneer hij het over wil tot macht heeft. Hij begrijpt de wil tot macht niet als een verhouding van een psychologisch willen en een politieke positie, maar als das innerlichste Wesen des Seins 21, [het innerlijkste wezen van het zijn]. Willen is volgens Nietzsche Herrsein-wollen, heer-willen-zijn. De wil weet wat het wil: het wil boven zichzelf uit, het wil heer zijn over zichzelf. Daartoe moet de wil in de eerste plaats zijn willen willen: de wil als wil tot macht is een wil tot willen. Daarmee is de wil zowel de willende, als het gewilde. Als zodanig beveelt de wil zichzelf zijn eigen willen. Als het zichzelf bevelen is het willen zelfoverwinning; de wil wil boven zichzelf uit. Daarom kan Nietzsche zeggen: Wollen überhaupt, ist soviel wie Stärker-werden-wollen, Wachsen-wollen, und dazu auch die Mittel wollen. 22 [Willen überhaupt is zoveel als sterker-willen-worden, groeien-willen, en daartoe ook de middelen willen.] De wil, als boven zichzelf uitwillen, als zichzelf bevelen, als heer-willen-zijn is daarmee in zichzelf macht. De wil tot macht is het wezen van de macht. En de macht? Macht is volgens Nietzsche enkel macht zolang deze meer-macht-willenzijn blijft. 23 Tot het wezen van de macht behoort de Übermächtigung, de overmachtiging van zichzelf. Deze overmachtiging als volgende trede kan alleen bereikt worden door het huidige machtsniveau in het overstijgen vast te houden als vaste grond. Voor overmachtiging is dus machtsbehoud nodig. Tegelijkertijd is alleen het behoud van een bepaald machtsniveau volgens Nietzsche al verzwakking en vereist dit op zijn beurt een overmachtiging; machtsbehoud en machtsoverstijging horen samen. De wil tot macht is dus zowel scheppend, in het creëren van een hoger machtsniveau, als vernietigend in het overstijgen van het huidige 18 Friedrich Nietzsche, Kritische Studienausgabe IV: Also sprach Zarathustra I-IV uitgegeven door Giorgio Colli en Mazzino Montinari (Berlijn/ München 1980) 147-148. 19 Martin Heidegger, Gesamtausgabe Band 43. Nietzsche: Der Wille zur Macht als Kunst (Frankfurt am Main 1985) 43. 20 Heidegger, Gesamtausgabe Band 50, 15. 21 Ibidem, 12. 22 Friedrich Nietzsche, Kritische Studienausgabe XIII: Nachlaß 1887-1889 uitgegeven door Giorgio Colli en Mazzino Montinari (Berlijn/ München 1980) 44. 23 Heidegger, Gesamtausgabe Band 43, 70. 10

machtsniveau. De wil heeft om boven zichzelf uit te stijgen voorwaarden tot machtsbehoud en voorwaarden tot machtsstijging nodig. Deze voorwaarden, die de wil vanuit zichzelf voor zichzelf moet bepalen, noemt Nietzsche waarden. Der Wille zur Macht is seinem Wesen nach der Werte-setzende Wille. Die Werte sind die Erhaltungs-, Steigerungs-Bedingungen innerhalb des Sein des Seienden. 24 [De wil tot macht is naar zijn wezen de waarde-bepalende wil. De waarden zijn de behouds- stijgingsvoorwaarden binnen het zijn van zijnden.] Alles wordt door de wil tot macht naar waarde geschat. Wat bijdraagt aan de mogelijkheid tot zelfbehoud in de zin van machtsbehoud en machtsstijging, is van waarde en hoe meer iets hieraan bijdraagt hoe meer waarde het heeft voor de wil tot macht. 3. Nietzsches metafysica: Het zijnde als eeuwige terugkeer van het gelijke: het hoe van het zijnde Al het zijnde is voor Nietzsche wil tot macht. Hoe is het zijnde wil tot macht? In de wijze van de eeuwige terugkeer van het gelijke. 25 Nietzsche begrijpt deze eeuwige terugkeer als volgt: dass alle Dinge ewig wiederkehren und wir selber mit, und dass wir schon ewige Male dagewesen sind, und alle Dinge mit uns. 26 [Dat alle dingen eeuwig terugkeren en wijzelf ook, en dat wij er reeds eeuwige malen geweest zijn en alle dingen met ons.] Als wil die zichzelf wil en heerst als zelfoverstijging, heeft de wil tot macht aan geen machtsniveau genoeg. Omdat de wil tot macht in het overstijgen van zichzelf echter steeds zichzelf blijft, komt deze voortdurend bij zichzelf als dezelfde terug. Daarom heeft de wil tot macht de zijnswijze van de eeuwige terugkeer van het gelijke. Uit deze bepaling van de zijnswijze van de wil tot macht blijkt volgens Heidegger dat Nietzsche het worden als het enige werkelijke beschouwt. Het eeuwigheidskarakter van de eeuwige terugkeer van het gelijke bestaat eruit dat de beweging van het zijnde als worden, als wil tot macht die zichzelf voortdurend wil overstijgen bestendig is. De wil tot macht blijft nooit op een bepaald machtsniveau staan, maar wil zichzelf voortdurend, dat wil zeggen eeuwig overstijgen. Er is geen einddoel, de wil tot macht wil continu meer macht. De terugkeer van de eeuwige terugkeer van het gelijke is de wil tot macht die als overmachtiging van zichzelf, voortdurend bij zichzelf terugkeert als hogere macht. Omdat het de wil tot macht zelf is, die als meer-macht naar zichzelf terugkeer in de overstijging van zichzelf en daarbij steeds dezelfde blijft, gaat het volgens Heidegger bij Nietzsche om het gelijke dat eeuwig terugkeert. Der eine einheitliche Gedanke denkt somit die ständige Beständigung des Werden des Wordenden in die eine Anwesung des Selben. 27 [De ene eenheidsgedachte denkt derhalve de voortdurende bestendigheid van het worden van het wordende (de wil tot macht) in het ene aanwezigzijn van hetzelfde (de eeuwige terugkeer van het gelijke).] De wil tot macht en de eeuwige terugkeer van het gelijke horen samen, ze bepalen het wat en het hoe zijn van het zijnde. Het zijnde als zijnde is wil tot macht en heeft de zijnswijze van de eeuwige terugkeer van het gelijke. Door het zijnde als de wordende wil tot macht te denken verwerpt Nietzsche het eeuwige zijn van Plato s bovenzintuigelijke wereld van de 24 Heidegger, Nietzsches Wort Gott ist Tot, 237. 25 Heidegger, Gesamtausgabe Band 50, 35. 26 Nietzsche, Also sprach Zarathustra, 276. 27 Heidegger, Gesamtausgabe Band 47, 279. 11

ideeën. Tegelijkertijd denkt hij dit worden als eeuwige terugkeer van het gelijke en daarmee als bestendige aanwezigheid, als zijn. Daarom kan Nietzsche stellen: Dem Werden den Charakter des Seins aufzuprägen das ist der Höchste Wille zur Macht. ( ) Daß Alles wiederkehrt, ist die extremste Annäherung einer Welt des Werdens an die des Seins: Gipfel der Betrachtung. 28 [Het worden het karakter van het zijn op te drukken dat is de hoogste wil tot macht. ( ) Dat alles terugkeert, is de extreemste toenadering van een wereld van het worden aan die van het zijn: - het summum van de gedachte.] Alles, zelfs het zijn zelf is volgens Heidegger bij Nietzsche tot een worden verworden, daarmee heeft het zijn, als grond voor de zijndheid van zijnden, zijn macht verloren. 4. Nietzsches metafysica als waardenmetafysica Volgens Heidegger is het begrijpen van wat Nietzsche onder waarde verstaat de sleutel tot het begrip van zijn metafysica. Nietzsches metafysica is een metafysica van de wil tot macht. De wil tot macht wil zichzelf overstijgen en bepaalt als zodanig waarden; de voorwaarden die het mogelijk maken om zichzelf te kunnen overstijgen. Maar wat verstaat Nietzsche onder waarde? In Nietzsches Wort Gott ist Tot citeert Heidegger Nietzsche als volgt: Der Gesichtspunkt des Werts ist der Gesichtspunkt von Erhaltungs-, Steigerungs- Bedingungen in Hinsicht auf komplexe Gebilde von relativer Dauer des Lebens innerhalb des Werdens. 29 [Het gezichtspunt van de waarde is het gezichtspunt van behouds- en vermeerderings-voorwaarden met het oog op (het) complexe geheel van de relatieve duur van het leven binnen het worden.] Het wezen van de waarde is het zijn van een gezichtspunt, dat wil zeggen, een perspectief. De waarde biedt een perspectief. Waarvoor? De waarden, als perspectief, zijn voorwaarden voor behoud en vermeerdering van het leven. Ze bieden een oogpunt van waaruit de mogelijkheden tot behoud en vermeerdering van het leven zichtbaar worden. Het leven, is voor Nietzsche hetzelfde als het zijnde in het geheel; de wil tot macht. Tot het wezen van de wil tot macht, behoort het willen groeien, het willen vermeerderen; het willen overmachtigen van zichzelf. Alle behoud van het leven staat in dienst van de vermeerdering; zonder het behoud van een bestendige grond als vaste basis voor de groei is deze niet mogelijk. Daarom bestaat het leven voor Nietzsche uit de verknoping van behoud en groei, de grondtrekken van het leven: het complexe geheel van het leven. 30 Omdat dit complexe geheel bestaat uit de wisselende verhouding tussen behoud en groei en het leven eindig is, heeft Nietzsche het over de relatieve duur van het leven, dat binnen het worden plaats heeft. 28 Friedrich Nietzsche, Kritische Studienausgabe XII: Nachlaß 1885-1887 uitgegeven door Giorgio Colli en Mazzino Montinari (Berlijn/ München 1980) 312. 29 Nietzsche, in Heidegger, Nietzsches Wort Gott ist Tot, 227. 30 Heidegger, Nietzsches Wort Gott ist Tot, 229. 12

Waarom spreek Nietzsche hier van worden? Volgens Heidegger is het worden voor Nietzsche wil tot macht, dat als eeuwige terugkeer van het gelijke een voortdurende verandering, een voortdurend worden is en de basis voor alle waardebepaling vormt. 31 De wil tot macht is dus de grondtrek van het leven, dat zich binnen het worden tot specifieke centra van de wil tot macht vormt. De waarde is het perspectief voor het groeien of krimpen van de macht van deze heersende centra en wordt bepaald door de wil tot macht zelf. Heidegger stelt dan ook: Hier wird deutlich: Die Werte sind die vom Willen zur Macht selbst gesetzten Bedingungen seiner Selbst, 32 [Hier wordt duidelijk: de waarden zijn de door de wil tot macht zelf bepaalde voorwaarden voor zichzelf]. Nietzsches metafysica, als antwoord op de vraag wat het zijnde is, is een metafysica van de wil tot macht. De wil tot macht wil zichzelf naar zijn wezen overstijgen in macht. Daarvoor is zowel een bepaald machtsniveau nodig dat behouden moet worden om overstegen te kunnen worden, als een machtstoename, om het machtsniveau te kunnen overstijgen en tot een hoger machtsniveau te kunnen komen. De waarden vormen als perspectief de voorwaarden voor de wil tot macht voor het behoud en de overmachtiging van zichzelf en worden door de wil tot macht zelf bepaald. Daarom kan Heidegger stellen dat Nietzsches metafysica van de wil tot macht een waardenmetafysica is. De waarden vormen de voorwaarden voor de wil tot macht om te kunnen zijn naar zijn wezen. Daarmee is de metafysische voorrang van het zijnde over het zijn volgens Heidegger bij Nietzsche absoluut geworden. Al het zijn is tot waarde geworden. Het zijn is niet langer als een op zichzelf staand iets, maar is alleen in zoverre de wil tot macht het als een waarde laat zijn; het zijn is alleen nog maar een waarde van en voor de wil tot macht. 31 Ibidem, 230. 32 Ibidem, 231. 13

Hoofdstuk 2: Nietzsches voltooiing van de Westerse metafysica Om in te kunnen zien hoe Nietzsche volgens Heidegger de geschiedenis van de westerse filosofie voltooit, moeten we begrijpen wat Heidegger bedoelt wanneer hij stelt dat Nietzsche de geschiedenis van de metafysica als geschiedenis van het nihilisme denkt. Nietzsche denkt het nihilisme als het ontwaarden van de hoogste waarden tot nu toe en als herwaardering van alle waarden. 33 Deze herwaardering is noodzakelijk geworden omdat met de dood van God die Nietzsche in zijn tijd ziet gebeuren, de huidige hoogste waarden hun waarde hebben verloren. 34 Met deze herwaardering van alle waarden keert Nietzsche zich tegen het platonisme, dat volgens hem een nihilistisch, levensontkennend wezen heeft, omdat het de wereld van de ideeën (het zijn), boven de zintuigelijke wereld van het leven (het zijnde) plaatst en probeert hij dit om te draaien. Op eenzelfde manier plaatst ook het christendom het goddelijke volgens Nietzsche boven het leven. Met de ontdekking van het nihilistische wezen van de bovenzintuigelijke wereld, voldoet deze niet langer als grond voor het zijnde en heeft daarmee zijn macht over het zijnde verloren. Dit is wat Nietzsche bedoelt wanneer hij spreekt van de dood van God. Omdat de hoogste waarden tot nu toe hebben afgedaan en het bovenzintuigelijke niet langer de grond kan zijn voor deze waarden, dient de vraag zich aan naar een nieuwe waardebepaling vanuit het leven zelf, dat Nietzsche begrijpt als wil tot macht. De mens die deze nieuwe waardebepaling vanuit de wil tot macht ten volste kan beamen is volgens Nietzsche de übermensch, die Heidegger die höchste Gestalt des reinsten Willens zur Macht 35 noemt, [de hoogste gestalte van de puurste wil tot macht]. In dit hoofdstuk zal uitgelegd worden waarom Heidegger stelt dat de geschiedenis van de westerse filosofie, als een geschiedenis van de metafysica, door Nietzsche voltooid wordt met zijn gedachte van de wil tot macht, waarmee hij terugkeert naar het begin van deze geschiedenis in de Griekse oudheid. Daartoe zal eerst het nihilisme aan bod komen als drijvende kracht van de geschiedenis van het westerse denken. Vervolgens zullen we kijken naar de overwinning van het nihilisme door de herwaardering van alle waarden vanuit de wil tot macht en zien hoe dit samenhangt met Nietzsches ontwerp van de übermensch. Vanuit deze analyse van het nihilisme en de herwaardering van alle waarden zal vervolgens blijken hoe Nietzsche met zijn metafysica van de wil tot macht de geschiedenis van het westerse denken voltooit. 5. Het nihilisme: de verborgen historische beweging in de geschiedenis van het westerse denken Volgens Heidegger is sinds Plato s onderscheid tussen het ware werkelijke zijn van de bovenzintuigelijke wereld van de ideeën en het schijnbare veranderlijke worden van de zintuigelijke wereld van de zijnden al het westerse denken metafysisch. 36 Hoewel Plato nog niet over waarden sprak, ziet Heidegger in Nietzsches denken over de wil tot macht deze 33 Ibidem, 224. 34 Friedrich Nietzsche, Die fröhliche Wissenschaft in: Kritische Studienausgabe III uitgegeven door Giorgio Colli en Mazzino Montinari (Berlijn/ München 1980) 480-482. 35 Heidegger, Gesamtausgabe Band 48, 9. 36 Heidegger, Gesamtausgabe Band 50, 21. 14

mogelijkheidsvoorwaarden van de bovenzintuigelijke wereld voor het zijn van de zintuigelijke wereld als hoogste waarden. Bij Nietzsche is het echter niet langer de bovenzintuigelijke wereld van de ideeën die het zijn van zijnde bepaalt. Voor Nietzsche is het zijnde in het geheel wil tot macht, die de enige grond voor alle waardebepaling vormt. 37 Voor Nietzsche hebben de hoogste waarden die nog bepaald zijn op basis van het platoonse onderscheid tussen het zintuigelijke en het bovenzintuigelijke hun grond verloren en daarmee hun macht en hun waarde. De wil tot macht is voor Nietzsche namelijk de grond voor alle waardebepaling. De hoogste waarden die voor Nietzsche hebben afgedaan zijn die van het christendom, dat hij ziet als platonisme voor het volk. 38 Deze ontwaarding van de hoogste waarden, door het wegvallen van hun grond, wordt door Nietzsche aangeduid met het nihilisme: Nihilism: es fehlt das Ziel; es fehlt die Antwort auf das Warum? was bedeutet Nihilism? das die Obersten Werthe sich entwerthen. 39 [Nihilisme: het doel ontbreekt, het antwoord op het Waarom? ontbreekt. Wat betekent nihilisme? Dat de hoogste waarden zich ontwaarden.] Het gaat volgens Heidegger voor Nietzsche in het nihilisme om het niets. Het zijnde in het geheel, het leven, loont niet; het is niets waard, omdat het wordt afgezet tegen het onbereikbare ideaal van de bovenzintuigelijke wereld van de ideeën. Het nihilisme maakt een dubbele beweging uit. Ten eerste wordt het leven ontkend op grond van het aanzetten van een bovenzintuigelijk ideaal, waarmee het leven verwordt tot iets dat overwonnen moet worden om dit ideaal te bereiken. Vervolgens verliest het ideaal zelf zijn macht en scheppende kracht, omdat het van levensbehoeftig naar levensontkennend omkeert. Zo ontwaarden de hoogste waarden. 40 Voor Nietzsche is het nihilisme de historische beweging binnen de geschiedenis van de westerse metafysica. Het is volgens Heidegger bovendien niet zomaar een beweging, maar als herwaardering van alle waarden das grundgeschehen der von der Metaphysik getragenen und gefürten abendländischen Geschichte, 41 [het grondgebeuren van de door de metafysica gedragen en geleide westerse geschiedenis]. Met grond bedoelt Heidegger hier het onderliggende, datgene wat de basis vormt van de westerse geschiedenis, die door de metafysica gedragen wordt. Dit grondgebeuren wordt door Nietzsche aangeduid met de woorden: Gott ist Tot 42, [God is dood], omdat de hoogste waarden van het christendom hun dragende grond verliezen met de bepaling van de wil tot macht als basis van de alle waardebepaling. Dit verlies doet een nood ervaren van waaruit een omkering en een nieuwe waardebepaling noodzakelijk worden. Het nihilisme begint volgens Heidegger echter niet pas bij Nietzsches denken van de metafysica van de wil tot macht, maar is als historische grondbeweging in de geschiedenis van het westerse denken lang verborgen gebleven. Het nihilisme is bereits die voraufgehende Jahrhunderte durchherrschende und das nächste Jahrhundert bestimmende geschichtliche 37 Ibidem, 22. 38 Friedrich Nietzsche, Jenseits von Gut und Böse in: Kritische Studienausgabe V uitgegeven door Giorgio Colli en Mazzino Montinari (Berlijn/ München 1980) 12. 39 Nietzsche, KSA XII, 350. 40 Heidegger, Gesamtausgabe Band 44, 184-187. 41 Heidegger, Gesamtausgabe Band 50, 24. 42 Nietzsche, Die fröhliche Wissenschaft, 481. 15

Bewegung, 43 [de reeds de voorafgaande eeuwen doorheersende en de komende eeuw bepalende historische beweging]. De zekerheid en macht van het leven zelf ontbreken, doordat iets boven het leven geplaatst wordt: de platoonse wereld van de idee. Deze bovenzintuigelijke wereld van de idealen zegt nee tegen het leven en geeft de voorrang aan het bovenzintuigelijke in de bepaling en de overheersing van het zintuigelijke. 44 Het nihilisme neemt in de geschiedenis van het westerse denken steeds andere vormen aan en blijft vooral als nihilisme lang verborgen, zodat het zelfs al aan het werk kan zijn waar de hoogste waarden nog heersen en het leven beaamd wordt. Daarom spreekt Nietzsche van het nihilisme als de unheimlichste aller Gäste, 45 de [meest onheilspellende van alle gasten]. Het nihilisme ontstaat met de moraal van de op zichzelf geldende platoonse idealen van het ware, het schone en het goede. De bepaling van deze waarden, bepaalt tegelijkertijd de mogelijkheid tot ontwaarding, die begint op het moment dat ze onbereikbaar worden als het leven niet langer in staat blijkt om de ideale waarden te realiseren. Dit besef, dat het leven niets waard is, dat het niet in staat is om de idealen van de bovenzintuigelijke ware wereld te realiseren is volgens Nietzsche een voorvorm van het nihilisme, die hij het pessimisme noemt. 46 Hierbij onderscheidt Nietzsche tussen twee soorten pessimisme; zwak en sterk. Het zwakke pessimisme komt niet verder dan het idee dat het leven niets waard is omdat het bovenzintuigelijke ideale onbereikbaar is. Het sterke pessimisme daarentegen ziet het leven ook als het waardeloze, maar leidt daar de mogelijkheid uit af om een nieuwe wereld vorm te geven. Vanuit dit besef ontstaat de tussenfase die Nietzsche het onvoltooide nihilisme noemt. Hierbij worden de onbereikbare idealen afgewaardeerd en nieuwe waarden gecreëerd, maar deze nieuwe waarden worden op de plaats van de oude gezet. Zo komen het communisme en Wagneriaanse muziek voor het christendom in de plaats, maar blijven onbereikbare idealen. 47 Het volledige nihilisme, ook wel het extreme of klassieke nihilisme genoemd, waardeert daarentegen niet alleen de oude waarden af, maar werpt ook de plaats van deze waarden, de bovenzintuigelijke wereld omver. De wil tot macht is het principe voor deze nieuwe waardebepaling, die niet alleen nieuwe waarden bepaalt, maar deze ook een nieuwe plaats toekent. Met deze nieuwe waardebepaling voltooit het klassieke nihilisme volgens Heidegger de geschiedenis van de metafysica, als een nee tegen de huidige waardebepaling en het onderscheid tussen het zintuigelijke en het bovenzintuigelijke, die voortkomt uit een ja tegen een nieuwe waardebepaling. Het klassieke nihilisme heeft daarmee niet langer een negatieve bijsmaak, maar moet worden gedacht als een bevrijding van de waarden tot nu toe en een bevrijding tot een herwaardering van al deze waarden. 48 Deze verschillende fasen van het nihilisme stemmen overeen met de drie gedaanteverwisselingen van de geest die Nietzsche onderscheidt in het hoofdstuk Von den 43 Martin Heidegger, Gesamtausgabe Band 48, 2. 44 Heidegger, Gesamtausgabe Band 43, 196. 45 Nietzsche, KSA XII, 125. Het woord Unheimlich is niet letterlijk in het Nederlands te vertalen. Onheilspellend komt in de buurt, maar daarmee gaat het Duitse Heimlich verloren, dat zowel de connotatie van thuis-voelen, als van geheim heeft. Unheimlich heeft daarmee de betekenis van iets onheilspellends, een gevoel van je niet thuis voelen, door iets wat geheim blijft, wat niet zichtbaar is maar wel ervaren wordt. 46 Ibidem, 491. 47 Heidegger, Gesamtausgabe Band 50, 28. 48 Heidegger, Gesamtausgabe Band 48, 4. 16

drei Verwandlungen uit het eerste deel van Also Sprach Zarathustra. 49 In dit hoofdstuk spreekt Zarathustra over de gedaanteverwisselingen van de geest; hoe de geest eerst kameel wordt, vervolgens leeuw en ten slotte kind. Als kameel leeft de geest onder de overgeleverde waarden en draagt deze op zijn rug als een last door de woestijn. Als de geest zich vervolgens transformeert tot leeuw, verwerpt deze het Du-sollst, 50 het [jij moet] van de kameel en zegt daarentegen ich will, 51 [ik wil]. De leeuw wil vrij zijn en gooit de last van de oude waarden van zich af. Het is volgens Nietzsche echter de pas de transformatie van de geest tot het kind dat vanuit een heiliges Ja-sagen, 52 een [heilig ja-zeggen], in een spelend scheppen nieuwe waarden kan creëren en daarmee het nihilisme voltooit. 6. De herwaardering van alle waarden Heidegger benadrukt dat het nihilisme voor Nietzsche zowel de ontwaarding van de hoogste waarden tot nu toe; de dood van God, als de herwaardering van alle waarden betekent. 53 Beide bepalingen hangen samen. De hoogste waarden tot nu toe zijn voor Nietzsche die van het christendom en hebben betrekking op het bovenzintuigelijke domein van het goddelijke. Deze waarden hebben hun grond en macht verloren en zijn daarmee waardeloos geworden omdat Nietzsche hun nihilistische levensontkennende wezen heeft ingezien. Als onbereikbaar ideaal staan ze niet in dienst van het leven, maar zorgen ervoor dat het leven niet de moeite waard lijkt en worden daarmee als hoogste idealen voor het leven zelf waardeloos. Met dood van God en het ontwaarden van de hoogste waarden, ontstaat de vraag naar nieuwe waarden. Deze nieuwe waardebepaling noemt Nietzsche de herwaardering van alle waarden. Het gaat daarbij niet om het vullen van de vrijgekomen plaats van de verdwenen hoogste waarden van het christendom. Deze waarden zouden namelijk opnieuw levensontkennend zijn omdat ze nog steeds toebehoren aan het domein van het bovenzintuigelijke. Nietzsche stelt het leven centraal en wil vanuit het vertrekpunt van het leven niet alleen een herwaardering van de waarden zelf, maar ook een nieuwe plaats voor de hoogste waarden. Het gaat voor Nietzsche om het principe voor een nieuwe waardebepaling, om een nieuwe grond op basis waarvan de waardebepaling plaats kan vinden. Dit nieuwe principe is niet langer het domein van het bovenzintuigelijke, maar het leven zelf dat door Nietzsche begrepen wordt als wil tot macht. 54 Maar niet alleen de plaats en het principe van de waardebepaling veranderen met de herwaardering van alle waarden, ook het wezen van de waarde verandert. Niet langer is een waarde het platoonse bovenzintuigelijke ideaal waar het zintuigelijke zich naar dient te richten. Nietzsche begrijpt de waarde als de door de wil tot macht zelf bepaalde voorwaarde voor zichzelf. Als wil tot macht beveelt de macht zichzelf tot een overstijging van zijn eigen macht. De voorwaarden die de wil tot macht voor zichzelf stelt zijn daarmee voorwaarden tot het behoud en het stijgen van zijn eigen macht. Daarmee worden de waarden vanuit en voor het leven zelf bepaald. Bovendien verwordt de waarde hiermee tot iets volstrekt individueels. 49 Nietzsche, Also sprach Zarathustra, 29-31. 50 Ibidem, 31. 51 Ibidem. 52 Ibidem, 32. 53 Heidegger, Nietzsches Wort Gott ist Tot, 224. 54 Heidegger, Gesamtausgabe Band 43, 6. 17

De wil tot macht bepaalt voor zichzelf wat de waarde van iets is, afhankelijk van de mate waarin het bijdraagt aan zijn eigen het machtsbehoud en de machtsstijging. Ook de waarheid, die voor Nietzsche een waarde is, is daarmee tot iets absoluut subjectiefs geworden. Met deze herwaardering van alle waarden, met het bepalen van nieuwe waarden voor het leven en een nieuwe plaats voor deze waarden vanuit de wil tot macht voltooit Nietzsche volgens Heidegger het nihilisme en komt de metafysica, als heerschappij van het bovenzintuigelijke over het leven ten einde. Dit betekent voor Nietzsche echter niet het einde van de geschiedenis van het westerse denken, maar het begin van het serieus nemen van de gebeurtenis van de dood van God. 55 7. De übermensch De herwaardering van alle waarden stelt de mens voor de taak om neuen Feldzeichen, [nieuwe veldtekens] te verrichten, waaronder de inrichting van het zijnde in het geheel in een nieuwe orde moet worden voltrokken. 56 Omdat met de dood van God de bovenzintuigelijke wereld verdwenen is, blijft alleen de aarde over en moet de mens deze nieuwe orde vanuit zichzelf en boven zichzelf uit voltrekken. Het gaat in deze nieuwe ordening om de onvoorwaardelijke heerschappij van de pure macht over de aarde door de mensen. Maar het is niet de huidige mens, die nog onder de huidige hoogste waarden leeft, die de macht over de aarde op zich kan nemen door de herwaardering van alle waarden. De mens die de taak tot de herwaardering van alle waarden van de wil tot macht overneemt en de heerschappij over de aarde op zich neemt is een mens van een hoger type: de übermensch. Nietzsche spreekt in het vierde deel van Also Sprach Zarathustra dan ook: Gott starb: nun wollen wir, - daß der Übermensch lebe. 57 [God stierf, nu willen wij, - dat de übermensch leeft]. De übermensch is als hoogste gestalte van de puurste wil tot macht die mens die van zichzelf als onvoorwaardelijke wil tot macht uit, de taak tot herwaardering van alle waarden moet uitvoeren en de heerschappij over het zijnde op zich moet nemen. De übermensch stijgt boven de huidige mens uit; hij wijst de huidige mens af en is in die zin nihilistisch, maar deze nee tegen de huidige mens met zijn bovenzintuigelijke waarden, komt voort uit een ja tegen de wil tot macht als principe voor een nieuwe waardebepaling. Toch is de übermensch, als hoger type mens nog steeds een mens in de zin van een animal rationale. De übermensch schakelt de ratio niet uit, maar stelt de ratio in dienst van het dierlijke. Hiermee bedoelt Nietzsche de lijfelijke driften, drangen en hartstochten die het leven zelf willen en die samen de lichamelijke wil tot macht vormen. 58 Voor Heidegger speelt subjectiviteit een belangrijke rol in zijn begrip van Nietzsches übermensch: Der Übermensch ist kein übersinnliches Ideal ; er ist auch keine irgendwann sich meldende und irgendwo auftretende Person. Er ist als das höchste Subjekt der vollendeten Subjektivität das reine Machten des Willens zur Macht. 59 [De übermensch 55 Heidegger, Gesamtausgabe Band 48, 3. 56 Ibidem, 8. 57 Nietzsche, Also sprach Zarathustra, 357. 58 Heidegger, Gesamtausgabe Band 50, 41-43. 59 Ibidem, 51. 18

is geen bovenzintuigelijk ideaal ; hij is ook geen persoon die zich op een gegeven moment meldt en ergens optreedt. Hij is als hoogste subject van de voltooide subjectiviteit het pure machten van de wil tot macht.] De übermensch is als het hoogste subject van de subjectiviteit het pure machten van de wil tot macht. Wat bedoelt Heidegger met subjectiviteit? Wat heeft dit te maken met Nietzsches begrip van de übermensch? Heidegger ziet in het begin van de moderne tijd een verandering van ons begrip van waarnemen en waarheid. Waarheid wordt zekerheid. De basis van de waarheid van een waarneming, begrepen als voorstelling, wordt de in de voorstelling zelf voltrekbare verzekering van het voorgestelde zijnde. 60 Tegelijkertijd verandert het wezen van het voorstellen zelf. Vanaf het begin van het westerse denken werd voorstellen gezien als een vernemen, dat het waargenomene object laat zien, dat wil zeggen voorstelt, zoals het wordt waargenomen. Dit betekent, dat ik, wanneer ik kijk naar een schilderij, in mijn waarneming van het schilderij een voorstelling maak van het schilderij, dat dit schilderij toont zoals het eruit ziet. Aan het begin van de moderne tijd verandert deze manier van voorstellen in een voorstellen als vernemen in gerechtelijke zin; het voorstellen wordt een gerechtshof dat oordeelt over het zijn van zijnden en stelt dat het zijnde alleen is, in zoverre het door het voorstellen in het voorstellen voor zichzelf gesteld is en zo verzekerd is. Dat wil zeggen dat wanneer ik nu een schilderij waarneem, ik het schilderij in mijn voorstelling niet zo voorstel zoals het schilderij zich van zichzelf uit laat zien, maar dat ik met mijn voorstelling over het schilderij een oordeel vel en dat ík het ben, die in mijn voorstelling van het schilderij beslist over het zijn ervan. Het voorstellen kan dit doen omdat het zichzelf de wet voor het zijn voor geeft, zichzelf tot wet gemaakt heeft. 61 Daarmee wordt het zijnde vanaf het begin van de moderne tijd niet langer bepaald als substantie, als stof, maar als subjectiviteit. 62 Het zijnde wordt als het ware begrepen en geduid als het zekere. De zekerheid van het voorstellen en zijn voorgestelde wordt tot zijn van zijnden. Het zijnde is, in zoverre het als zodanig voorgesteld wordt door een voorstellend subject. En wat is het, dat het zijnde voorstelt in het voorstellen en zo als gerechtshof voor het zijnde dient? De ratio, het verstand. Als voorstellen beslist het verstand over het zijn van zijnden en onderscheidt het het voorgestelde voor en tegen het voorstellende, dat wil zeggen, voor zichzelf en tegelijkertijd in onderscheid met zichzelf. Wanneer Nietzsche vervolgens volgens Heidegger het verstand, dat Nietzsche begrijpt als onvoorwaardelijke subjectiviteit in dienst stelt van het dierlijke, het lichamelijke, dat hij begrijpt als de gedaante van de wil tot macht, wordt de wil tot macht pure wetgeving van zichzelf; het machten van de macht. 63 Het voorstellende verstand, dat veranderd is in het waardebepalende denken, wordt in dienst gesteld van de machtiging van de overmachtiging en verliest zijn voorrang als gerechtshof over het zijn van zijnden, ten gunste van de wil tot 60 Ibidem, 43. 61 Ibidem, 43-44. 62 Ibdem, 44-45. 63 Ibidem, 47-48. 19