Propedeusecursus Macro-economie (6011P0025) Proeftentamen 2

Vergelijkbare documenten
DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

Macro-economie (6011P0125) Proeftentamen 1

Propedeusecursus Macro-economie (6011P0125) Proeftussentoets

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten)

Macro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets

Macro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 1

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten)

Macro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 2

Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen 1

Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen

Macro-economie. Oefenpakket ECONOMIE & BEDRIJFSKUNDE, JAAR 1

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Macro-economie examenvragen

: Macro-economie voor Bedrijfseconomie

Proefexamen Macro-economie: verbetering

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

HOOFDSTUK 19: OEFENINGEN

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie. Prof. Dr. Jan Bouckaert december 2015

Ga indien nodig naar het toilet voor je aan het examen begint. Tijdens het examen mag je het lokaal niet verlaten.

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot:

Economie (TEW) - Formule blad

HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN

UIT theorie ASAD

Doorblader allereerst dit examenboekje: dit bevat 60 juist-fout -vragen. Controleer of het volledig is en vraag zo nodig een nieuw boekje.

HOOFDSTUK 19: WISSELKOERS EN WISSELMARKT

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

Valutamarkt. fransetman.nl

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Economische conjunctuur

Errata Economie: oefeningen

HOOFDSTUK 21: DE VRAAGZIJDE DE REELE SFEER

rrte Un iversiteit am ste rd a m Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde Afdeling Algemene Econom ie Uitslag vrrye Universiteit

Veranderingen in de syllabus voor het eindexamenprogramma 2017

HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10

Samenvatting. (Summary in Dutch)

EXAMEN DE GLOBALE ECONOMIE 29 augustus 2015 Reeks 1

Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap

Auteursrechtelijk beschermd materiaal. De investeringen zijn dus gelijk aan het private sparen en het publieke sparen

Samenvatting Economie Rekonomie

bruto inkomen (per persoon)

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 16

HOOFDSTUK 17: DE GELDMARKT

EconomieeenInleiding. 1: Wereldreis. o Voorbeelden: VS, EU, Japan 2: Overzicht

Wij wensen u veel succes!

Eindexamen havo economie oud programma I

Handel (tastbare goederen) Diensten (transport, toerisme, ) Primaire inkomens (rente, dividend, )

Deze examenopgave bestaat uit 9 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen bestaat uit 5 opgaven en omvat 20 vragen.

Examen Algemene Economie II (VUB ES 10822), juni 2013 (Prof. Luc Hens) Maximum tijd: 2,5 uur

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Oefeningen Producentengedrag

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

UIT groei en conjunctuur

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 18

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

ALGEMENE ECONOMIE /03

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

Inleiding We hebben gezien uit welke componenten het nationaal product en het nationaal inkomen bestaat.

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Oefeningen vraag en aanbod

Academiejaar de Kandidatuur EW, TEW en TBK. Macro-economie I. Korte samenvatting van de theorie Oefeningen: Opgaven & Oplossingen

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Geld en prijzen op de lange termijn

Geld en prijzen op de lange termijn

Vraag Antwoord Scores

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie

Lever ook het kladpapier na afloop van het examen in bij de toezichthouder. Dit wordt vernietigd en niet meegenomen in de beoordeling.

De macro-economische vooruitzichten voor de wereldeconomie: evenwichtige groei in Europa, terugval in de Verenigde Staten en Japan

UNIFORM EINDEXAMEN VWO 2015

Samenvatting Economie Conjunctuur en economische beleid

Inhoud. Hoofdstuk 1 Macro-economie en macro-economische vraagstukken 3

Hoofdstuk 5: De Consument

Eindexamen economie havo II

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Indexcijfers. - We rekenen volumes van allerlei zaken om naar procenten - We vergelijken vervolgens die cijfers om conclusies te trekken

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model

Inleiding tot de Macro-economie Examen juni 2015

Module 4. aanvulling theorie pag. 2. opgaven uit werkboek.. pag. 12 *** oefenopgaven. pag. 13 ***

Examen HAVO. economie. tijdvak 1 woensdag 16 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

20.1 Wat is economische groei?!

Examen HAVO en VHBO. Economie 1,2 oude en nieuwe stijl

ERRATUM Economische Topper 6 Algemene Economie

Vijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5

Wiskunde 2 september 2008 versie Dit is een greep (combinatie) van 3 uit 32. De volgorde is niet van belang omdat de drie

De Europese schuldencrisis heeft aangetoond dat een zeer hoog niveau

Transcriptie:

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Propedeusecursus Macro-economie (6011P0025) Proeftentamen 2 Lente 2013 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus een blad met antwoordmogelijkheden voor de grafische analyse-vragen), twee antwoordformulieren (één voor meerkeuzevragen en één voor de rekenoefeningen), een potlood, en eventueel een potloodslijper en een gom. Rekenmachines en woordenboeken zijn niet toegestaan. Mobiele telefoons moeten worden afgezet. Laat de bladen van deze vragenbundel aan elkaar geniet. Als je iets wil vragen, blijf dan zitten en steek je hand op. Elke inbreuk op deze instructies wordt beschouwd als een poging tot fraude. 2. De vragenbundel bestaat uit 10 bladzijden (inclusief dit voorblad) en er is één extra blad met antwoordmogelijkheden voor de grafische analyse-vragen. Kijk na of je dit allemaal hebt. 3. Het tentamen heeft 5 delen. De vragen in delen 1, 2 en 3 zijn meerkeuzevragen, de vragen in delen 4 en 5 zijn rekenoefeningen. Voor de meerkeuzevragen is er een gokcorrectie, die als volgt werkt. Veronderstel dat de vraag op x punten staat en dat er n mogelijke antwoorden zijn. Als je antwoord correct is, krijg je x punten; als je geen antwoord geeft, krijg je 0 punten; als je antwoord fout is, worden er 1 2x/(n 1) punten afgetrokken. Voor elk deel wordt een negatief cijfer afgerond naar nul. Je eindcijfer (op 10) wordt berekend door je cijfers voor de 5 delen op te tellen, en vervolgens te delen door 3.6 en af te ronden. 4. Vul op elk antwoordformulier je naam in, de naam van deze cursus (Propedeusecursus Macro-economie (6011P0025)), je studentnummer, en de versie van deze vragenbundel. 5. Je mag deze vragenbundel gebruiken als kladpapier, en je mag de vragenbundel houden na het tentamen. 6. Tijdens het tentamen is het niet toegestaan naar het toilet te gaan. 7. Je hebt 2 uur tijd. 8. Nadat de tentamens verbeterd zijn en de resultaten bekend zijn gemaakt, heb je de mogelijkheid je tentamen in te kijken. Stuur hiervoor een email naar K.Vermeylen@uva.nl. De oplossingen komen ook op Blackboard. VERSIE 1 1

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) 1. De grafiek hieronder geeft het BBP per capita in de V.S. en Japan. Wat is de schaal op de vertikale as? 1. x 1 = 5, x 2 = 7.5, x 3 = 10, x 4 = 12.5 en x 5 = 15 2. x 1 = 2.5, x 2 = 5, x 3 = 10, x 4 = 20 en x 5 = 40 BBP per capita (in duizend I$ in prijzen van 2005) x5 x4 x3 x2 x1 V.S. Japan 50 60 70 80 90 2000 10 2. Zijn de volgende stellingen waar of niet waar? I. Als een geldlening wordt afgesloten tegen een vaste nominale interestvoet, is onverwachte inflatie een voordeel voor de schuldenaar en een nadeel voor de schuldeiser. II. Volgens de kwantiteitstheorie van geld, leidt hogere inflatie tot een lagere geldvraag, en dus tot een hogere geldvelociteit. 1. Stelling I is waar; stelling II is waar. 2. Stelling I is waar; stelling II is niet waar. 3. Stelling I is niet waar; stelling II is waar. 4. Stelling I is niet waar, stelling II is niet waar. 2

3. Welke stelling is correct? 1. In de grafiek hieronder wordt de participatiegraad in de Euro-12 beschreven door de dikke curve, en de werkgelegenheidsgraad in de Euro-12 door de dunne curve. 2. In de grafiek hieronder wordt de participatiegraad in de Euro-12 beschreven door de dunne curve, en de werkgelegenheidsgraad in de Euro-12 door de dikke curve. 80 in procent 70 60 50 50 60 70 80 90 2000 10 4. Welke stelling is correct? 1. In de tweede helft van de jaren 90 van de vorige eeuw waren zowel de nominale interestvoet als de groeivoet van de geaggregeerde investeringen hoger in de V.S. dan in Japan. 2. In de tweede helft van de jaren 90 van de vorige eeuw was de nominale interestvoet hoger in de V.S. dan in Japan, en was de groeivoet van de geaggregeerde investeringen lager in de V.S. dan in Japan. 3. In de tweede helft van de jaren 90 van de vorige eeuw was de nominale interestvoet lager in de V.S. dan in Japan, en was de groeivoet van de geaggregeerde investeringen hoger in de V.S. dan in Japan. 4. In de tweede helft van de jaren 90 van de vorige eeuw waren zowel de nominale interestvoet als de groeivoet van de geaggregeerde investeringen lager in de V.S. dan in Japan. 3

5. Veronderstel een economie waar drie goederen worden geproduceerd. De tabel hieronder geeft de productiehoeveelheden en de prijzen van de drie goederen in jaar 1 en jaar 2. Bereken eerst de BBP-deflator in jaar 1 en jaar 2 (P 1 en P 2 ), met jaar 1 als basisjaar; bereken daarna de inflatie tussen jaar 1 en jaar 2 als (P 2 P 1 )/P 1. De inflatie, uitgedrukt in procent, is dan gelijk aan: 1. 0, 4, 8, 12, 16, 20, 24, 28, 32 of 36; 2. 1, 5, 9, 13, 17, 21, 25, 29, 33 of 37; 3. 2, 6, 10, 14, 18, 22, 26, 30, 34 of 38; 4. 3, 7, 11, 15, 19, 23, 27, 31, 35 of 39. jaar 1 jaar 2 productiehoeveelheid - van goed 1 2 1 - van goed 2 10 8 - van goed 3 20 30 prijs - van goed 1 10 14 - van goed 2 5 6 - van goed 3 1 1 6. De gegevens in onderstaande tabellen zijn jaarlijkse gegevens voor de nominale interestvoet in de V.S. (uitgedrukt in procent). Voor welke periode zijn de gegevens in tabel 1, en voor welke periode zijn de gegevens in tabel 2? 1. In tabel 1 staat de nominale interestvoet tussen 1973 en 1977 (T 1 = 1973); in tabel 2 staat de nominale interestvoet tussen 1978 en 1982 (T 2 = 1978). 2. In tabel 1 staat de nominale interestvoet tussen 1978 en 1982 (T 1 = 1978); in tabel 2 staat de nominale interestvoet tussen 1973 en 1977 (T 2 = 1973). Tabel 1 T 1 T 1 + 1 T 1 + 2 T 1 + 3 T 1 + 4 nominale interestvoet (in %) 8.8 12.0 14.1 16.8 13.1 Tabel 2 T 2 T 2 + 1 T 2 + 2 T 2 + 3 T 2 + 4 nominale interestvoet (in %) 9.4 11.3 7.0 5.6 6.2 4

7. Tussen 1990 en 1992, de eerste jaren na de hereniging van Duitsland, is de nominale interestvoet in Duitsland sterk gestegen. Hierdoor werden de andere landen in het EMS geconfronteerd met een dilemma. Welke zin beschrijft het beste dit dilemma? 1. De andere EMS-landen konden ofwel hun nominale interestvoet ook verhogen, waardoor echter de kans op een devaluatie zou toenemen; ofwel konden ze hun nominale interestvoet constant houden, waardoor de kans op een recessie zou toenemen. 2. De andere EMS-landen konden ofwel hun nominale interestvoet ook verhogen, waardoor echter de kans op een recessie zou toenemen; ofwel konden ze hun nominale interestvoet constant houden, waardoor de kans op een devaluatie zou toenemen. 8. Zijn de volgende stellingen waar of niet waar? I. In een systeem van vlottende wisselkoersen leidt een fiskale expansie tot een verschuiving van de geaggregeerde vraagcurve naar rechts. II. In een systeem van vlottende wisselkoersen leidt een verhoging van het geaggregeerde prijspeil tot een verschuiving van de geaggregeerde vraagcurve naar links. 1. Stelling I is waar; stelling II is waar. 2. Stelling I is waar; stelling II is niet waar. 3. Stelling I is niet waar; stelling II is waar. 4. Stelling I is niet waar, stelling II is niet waar. 9. Zijn de volgende stellingen waar of niet waar? I. Volgens de Lucas-kritiek moet elke macro-economische evaluatie van beleidsbeslissingen rekening houden met hoe deze beleidsbeslissingen de verwachtingen, en dus ook het gedrag van de gezinnen en bedrijven beïnvloeden. II. De Lucas-kritiek impliceert dat elke beleidsverandering steeds geanticipeerd wordt door de gezinnen en bedrijven, en dus geen macro-economisch effect heeft. 1. Stelling I is waar; stelling II is waar. 2. Stelling I is waar; stelling II is niet waar. 3. Stelling I is niet waar; stelling II is waar. 4. Stelling I is niet waar, stelling II is niet waar. 5

DEEL 2: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 10 tot en met 28 (19 vragen van 6/19 punten = 6 punten) Hieronder wordt beschreven hoe de economie reageert op een stijging van de autonome investeringen volgens het IS-LM-model. In de beschrijving zijn hier en daar zinsnedes weggelaten. Vervolledig de beschrijvingen door steeds de meest gepaste zinsnede te zoeken in de lijst waarnaar de term tussen accolades verwijst. De lijst met mogelijke antwoorden zit niet in deze vragenbundel, maar krijg je apart. Maak op je antwoordblad de bolletjes zwart van de cijfers die overeenkomen met de juiste antwoorden. Het antwoord voor de 1ste weggelaten zinsnede is op je antwoordblad het antwoord van vraag 10, het antwoord voor de 2de weggelaten zinsnede is op je antwoordblad het antwoord van vraag 11, enz. Het antwoord voor de laatste weggelaten zinsnede is op je antwoordblad het antwoord van vraag 28. Veronderstel dat de economie in evenwicht is op het moment dat ze getroffen wordt door de schok. Veronderstel dat de centrale bank de geaggregeerde produktie constant houdt. Beschrijving i. De schok heeft als gevolg dat de geplande geaggregeerde uitgaven {10. verandering} (gegeven de interestvoet). Dit leidt tot een verschuiving {11. verschuiving} {12. curve} naar {13. richting}, en een {14. onevenwicht} op de goederenmarkt. ii. Om te vermijden dat de geaggregeerde produktie verandert, voert de centrale bank een open-markt-operatie uit waarbij ze obligaties {15. transactie} en {16. variabele} {17. verandering}. Het gevolg hiervan is dat de interestvoet {18. verandering} tot de geldmarkt opnieuw in evenwicht is (gegeven de geaggregeerde produktie). Deze veranderingen op de geldmarkt worden beschreven door een verschuiving {19. verschuiving} {20. curve} naar {21. richting}. De verandering van de interestvoet heeft als gevolg dat {22. variabele} {23. verandering}, waardoor het onevenwicht op de goederenmarkt verkleint. Door voldoende te interveniëren op de obligatiemarkt, kan de centrale bank er dan ook voor zorgen dat de goederenmarkt opnieuw in evenwicht geraakt zonder dat de geaggregeerde produktie verandert. iii. Vergeleken met de beginsituatie is in het nieuwe evenwicht de geaggregeerde produktie {24. verandering} de geaggregeerde consumptie {25. verandering} de geaggregeerde investeringen {26. verandering} de reële geldhoeveelheid {27. verandering} de interestvoet {28. verandering} 6

DEEL 3: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 29 tot en met 46 (18 vragen van 6/18 punten = 6 punten) Hieronder wordt beschreven hoe de economie reageert op een verhoging van het nominaal geldaanbod volgens het Mundell-Fleming-model. In de beschrijving zijn hier en daar zinsnedes weggelaten. Vervolledig de beschrijvingen door steeds de meest gepaste zinsnede te zoeken in de lijst waarnaar de term tussen accolades verwijst. De lijst met mogelijke antwoorden zit niet in deze vragenbundel, maar krijg je apart. Maak op je antwoordblad de bolletjes zwart van de cijfers die overeenkomen met de juiste antwoorden. Het antwoord voor de 1ste weggelaten zinsnede is op je antwoordblad het antwoord van vraag 29, het antwoord voor de 2de weggelaten zinsnede is op je antwoordblad het antwoord van vraag 30, enz. Het antwoord voor de laatste weggelaten zinsnede is op je antwoordblad het antwoord van vraag 46. Veronderstel dat de netto-export alleen afhangt van de reële wisselkoers (en niet van het geaggregeerde inkomen). Veronderstel dat de economie in evenwicht is op het moment dat ze getroffen wordt door de schok. Veronderstel dat de economie in evenwicht is op het moment dat ze getroffen wordt door de schok. Veronderstel vlottende wisselkoersen. Een stijgende wisselkoers betekent dat de binnenlandse munt apprecieert; een dalende wisselkoers betekent dat de binnenlandse munt deprecieert. Een vraagoverschot op de wisselmarkt betekent dat er meer vraag is naar buitenlandse munten dan aanbod van buitenlandse munten; een aanbodoverschot op de wisselmarkt betekent dat er meer aanbod is van buitenlandse munten dan vraag naar buitenlandse munten. Tenzij anders vermeld verwijzen alle variabelen naar hun binnenlandse waarden. Beschrijving i. De schok heeft als gevolg dat de interestvoet begint te {29. verandering}. Dit leidt echter onmiddellijk tot een {30. stroom} van kapitaal, tot de interestvoet opnieuw gelijk is aan de interestvoet in het buitenland. Deze kapitaalbewegingen veroorzaken een {31. onevenwicht} op de wisselmarkt, waardoor de wisselkoers {32. verandering}. Het gevolg hiervan is dat {33. variabele} {34. verandering}, waardoor er een {35. onevenwicht} ontstaat op de goederenmarkt, zodat de geaggregeerde produktie {36. verandering}. Het effect van de schok en de verandering van de geaggregeerde produktie op het evenwicht op de geldmarkt kan worden afgelezen in een {37. verschuiving} {38. curve} naar {39. richting}. Dit alles gaat zo door tot de economie opnieuw in evenwicht is. 7

ii. Vergeleken met de beginsituatie is in het nieuwe evenwicht de geaggregeerde produktie {40. verandering} de geaggregeerde consumptie {41. verandering} de geaggregeerde investeringen {42. verandering} de netto-export {43. verandering} de reële geldhoeveelheid {44. verandering} de interestvoet {45. verandering} de wisselkoers {46. verandering} DEEL 4: Antwoordformulier voor de rekenoefeningen, vragen 1 tot en met 8 (8 vragen van 3/8 punten = 3 punten) Geef alleen de uitkomsten van je berekeningen (géén afleidingen)! Veronderstel een gesloten economie die beschreven wordt door het IS-LM-model: Y = C + I + G C = C(Y T ) I = I(i) M P = L(i, Y ) Y is de geaggregeerde produktie, C is de geaggregeerde consumptie, I zijn de geaggregeerde investeringen, G zijn de overheidsbestedingen, T zijn de belastingen, M is het nominaal geldaanbod, en P is het geaggregeerde prijspeil. i is de interestvoet. G, T, M en P worden exogeen bepaald. Veronderstel de volgende gegevens: G = 150, T = 140, M = 500, P = 1 C(Y T ) = 200 + 5 8 (Y T ) I(i) = 600 30i L(i, Y ) = 100 + 1 2 Y 210i Bereken nu de evenwichtswaarden van de volgende variabelen: 1. de geaggregeerde produktie Y. 2. de interestvoet i. Veronderstel nu dat de autonome reële geldvraag stijgt, zodat de reële geldvraag L stijgt voor elke combinatie van Y en i. Het gevolg hiervan is dat de reële geldvraagfunctie voortaan niet meer gegeven wordt door de functie L(i, Y ) = 100 + 1 2Y 210i, maar door de functie L new (i, Y ) = 350 + 1 2 Y 210i. 8

Bereken de nieuwe evenwichtswaarden van de geaggregeerde produktie Y en de interestvoet i in de veronderstelling dat de Centrale Bank het nominaal geldaanbod constant houdt: 3. de geaggregeerde produktie Y. 4. de interestvoet i. Bereken de nieuwe evenwichtswaarde van de geaggregeerde produktie Y in de veronderstelling dat de Centrale Bank de interestvoet constant houdt op het niveau dat je gevonden hebt in vraag 2, en bereken het nominaal geldaanbod M dat hiervoor vereist is: 5. de geaggregeerde produktie Y. 6. het nominale geldaanbod M. Bereken de nieuwe evenwichtswaarde van de interestvoet i in de veronderstelling dat de Centrale Bank de geaggregeerde produktie constant houdt op het niveau dat je gevonden hebt in vraag 1, en bereken het nominaal geldaanbod M dat hiervoor vereist is. 7. de interestvoet i. 8. het nominale geldaanbod M. DEEL 5: Antwoordformulier voor de rekenoefeningen, vragen 9 tot en met 14 (6 vragen van 3/6 punten = 3 punten) Geef alleen de uitkomsten van je berekeningen (géén afleidingen)! Veronderstel een kleine, open economie die beschreven wordt door het Mundell-Flemingmodel: Y = C + I + G + NX C = C(Y T ) I = I(r) NX = NX(ε) M P = L(i, Y ) i = i = r = r ε = P e P Y is de geaggregeerde produktie, C is de geaggregeerde consumptie, I zijn de geaggregeerde investeringen, NX is de netto-export, G zijn de overheidsbestedingen, T zijn de belastingen, M is het nominaal geldaanbod, P is het binnenlandse geaggregeerde prijspeil, en P is het 9

buitenlandse geaggregeerde prijspeil. r, r, i en i zijn de binnen- en buitenlandse reële en nominale interestvoeten. ε en e zijn respectievelijk de reële en nominale wisselkoers. G, T, M, P, P, r en i worden exogeen bepaald. Veronderstel de volgende gegevens: G = 200, T = 360, M = 100, P = 1, P = 1, r = i = 5 C(Y T ) = 200 + 7 10 (Y T ) I(r) = 300 30r NX(ε) = 200 30ε L(i, Y ) = 20 + 1 2 Y 20i Bereken nu de evenwichtswaarden van de volgende variabelen: 9. de geaggregeerde produktie Y. 10. de wisselkoers e. Veronderstel nu dat de autonome netto-export stijgt, zodat de netto-export N X stijgt voor elk niveau van de reële wisselkoers. Het gevolg hiervan is dat de netto-export voortaan niet meer gegeven wordt door de functie NX(ε) = 200 30ε, maar door de functie NX new (ε) = 260 30ε. Bereken de nieuwe evenwichtswaarden van de geaggregeerde produktie Y en de wisselkoers e in een systeem van vlottende wisselkoersen: 11. de geaggregeerde produktie Y in een systeem van vlottende wisselkoersen. 12. de wisselkoers e in een systeem van vlottende wisselkoersen. Bereken de nieuwe evenwichtswaarde van de geaggregeerde produktie Y en het nominale geldaanbod M dat hiervoor vereist is in een systeem van vaste wisselkoersen. 13. de geaggregeerde produktie Y in een systeem van vaste wisselkoersen. 14. het vereiste nominaal geldaanbod M in een systeem van vaste wisselkoersen. 10

Lijsten voor Deel 2 curve 1. de IS-curve 2. de LM-curve onevenwicht 1. vraagoverschot 2. aanbodoverschot richting 1. rechts 2. links transactie 1. koopt/kopen 2. verkoopt/verkopen variabele 1. de consumptievraag 2. de investeringsvraag 3. het nominale geldaanbod 4. de reële geldvraag verandering 1. stijgt/stijgen/gestegen 2. niet verandert/niet veranderen/niet veranderd 3. daalt/dalen/gedaald verschuiving 1. van 2. langs

Lijsten voor Deel 3 curve 1. de IS*-curve 2. de LM*-curve onevenwicht 1. vraagoverschot 2. aanbodoverschot richting 1. rechts 2. links stroom 1. instroom 2. uitstroom transactie 1. koopt/kopen 2. verkoopt/verkopen variabele 1. de investeringsvraag 2. de netto-export 3. het nominale geldaanbod 4. de reële geldvraag verandering 1. stijgt/stijgen/gestegen 2. niet verandert/niet veranderen/niet veranderd 3. daalt/dalen/gedaald verschuiving 1. van 2. langs

Oplossingen Deel 1 - Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen 1. 2. Herinner je dat de schaal op de vertikale as een logaritmisch schaal is (zodat een curve met een constante helling een constante groeivoet impliceert, en een curve met een afnemende helling een dalende groeivoet). Herinner je bovendien dat het BBP per capita in de V.S. momenteel ongeveer 40000 I$ bedraagt. 2. 2. Stelling I: zie lesnota s. Stelling II: De kwantiteitstheorie van geld veronderstelt dat de geldvelociteit constant is. 3. 1. Herinner je dat de participatiegraad steeds hoger is dan de werkgelegenheidsgraad. 4. 1. Herinner je dat Japan in de jaren 90 een zware economische crisis kende, met een zeer zwakke investeringsvraag en een extreem lage nominale interestvoet. 5. 4. Stel de productiehoeveelheid en de prijs van goed i in jaar t voor als respectievelijk x t,i en p t,i. Aangezien jaar 1 het basisjaar is, is de BBP-deflator in jaar 1 gelijk aan 1: P 1 = 1 De BBP-deflator in jaar 2 is gelijk aan het nominaal BBP in jaar 2 gedeeld door het reëel BBP in jaar 2 (met het jaar 1 als basisjaar): P 2 = x 2,1 p 2,1 + x 2,2 p 2,2 + x 2,3 p 2,3 x 2,1 p 1,1 + x 2,2 p 1,2 + x 2,3 p 1,3 1 14 + 8 6 + 30 1 = 1 10 + 8 5 + 30 1 = 92 80 = 1.15 De inflatie (π) berekend volgens de BBP-deflator is dan gelijk aan: π = P 2 P 1 P 1 = 1.15 1 1 = 0.15 = 15% 6. 2. Herinner je dat de Amerikaanse Centrale Bank tijdens de eerste oliecrisis een monetaire expansie heeft doorgevoerd, maar tijdens de tweede oliecrisis de interestvoeten nog verder heeft verhoogd om de inflatie te bestrijden. Dus de eerste tabel bevat de gevevens voor de tweede oliecrisis, en de tweede tabel is voor de eerste oliecrisis. 7. 2. Zie lesnota s. 8. 4. Stelling I is niet waar: in een systeem van vlottende wisselkoersen is fiskale politiek niet effectief, en heeft een fiskale expansie geen effect op de geaggregeerde vraag; de geaggregeerde vraagcurve verschuift dus niet. Stelling II is niet waar: een verhoging van het geaggregeerde prijspeil leidt tot een verschuiving langs de geaggregeerde vraagcurve, niet tot een verschuiving van de geaggregeerde vraagcurve. 9. 2. Stelling I: zie lesnota s. Stelling II: Het is niet omdat volgens de Lucas-kritiek de gezinnen en bedrijven zo goed mogelijk de toekomst proberen te voorspellen, dat ze er steeds in zullen slagen het beleid van de overheid perfect te anticiperen. Onverwachte beleidsveranderingen zijn steeds mogelijk.

Deel 2 - Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen 10. 1, 11. 1, 12. 1, 13. 1, 14. 1 15. 2, 16. 3, 17. 3, 18. 1, 19. 1, 20. 2, 21. 2, 22. 2, 23. 3 24. 2, 25. 2, 26. 2, 27. 3, 28. 1 Deel 3 - Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen 29. 3, 30. 2, 31. 1, 32. 3, 33. 2, 34. 1, 35. 1, 36. 1, 37. 1, 38. 2, 39. 1 40. 1, 41. 1, 42. 2, 43. 1, 44. 1, 45. 2, 46. 3 Deel 4 - Antwoordformulier voor de rekenoefeningen 1. Y = 2060, 2. i = 3, 3. Y = 1980, 4. i = 4 5. Y = 2060, 6. M = 750, 7. i = 3, 8. M = 750 Deel 5 - Antwoordformulier voor de rekenoefeningen 9. Y = 360, 10. e = 13, 11. Y = 360, 12. e = 15, 13. Y = 560, 14. M = 200