107362 - De voorgenomen verwijdering van de leerling en haar plaatsing op een bovenschoolse voorziening is redelijk omdat de leerling onveilige situaties veroorzaakte en de school geen onderzoek mocht uitvoeren. in het geding tussen: ADVIES de heer A, wonende te K, verzoeker en Stichting C, gevestigd te K, het bevoegd gezag van D te K (de school), verweerder gemachtigde: mevrouw mr. I.A. Hoen 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Op 13 juli 2016 heeft de heer A aan de Commissie een geschil voorgelegd over het besluit van 23 juni 2016 tot handhaving van het voorgenomen verwijderingsbesluit van B van 23 mei 2016. Verweerder heeft op 1 september 2016 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het geschil vond plaats op 8 september 2016 te Utrecht. Verzoeker verscheen in persoon. Namens verweerder waren ter zitting aanwezig mevrouw E, deelschoolleider, en mevrouw F, zorgcoördinator, beiden van de school, daartoe bijgestaan door de gemachtigde. Namens het samenwerkingsverband G was aanwezig mevrouw H, coördinator onderwijsschakelloket. 2. DE FEITEN 1. Verzoeker is de vader van B, geboren op 29 augustus 2001. B is het schooljaar 2013/2014 begonnen in de eerste klas van de school. Het schooljaar 2015/2016 zat B in havo 3. 2. Op 6 januari 2016 heeft de mentor B in verband met gedragsproblemen aangemeld bij het zorgadviesteam (ZAT). 3. Op 2 februari 2016 heeft de zorgcoördinator een gesprek gevoerd met B. De dag daarna heeft de zorgcoördinator gesproken met de ouders van B. 4. Halverwege februari 2016 is B overgeplaatst naar een andere havo 3 klas. 5. Op 10 maart 2016 heeft de zorgcoördinator opnieuw gesproken met B. Bij dit gesprek was de zus van B aanwezig. 6. Naar aanleiding van het gesprek op 10 maart 2016 heeft de zorgcoördinator de ouders van B verteld dat B erg verward was tijdens het gesprek. De zorgcoördinator heeft de ouders geadviseerd om de huisarts te raadplegen. 107362/advies d.d. 22 september 2016 pagina 1 van 6
7. Op 6 april 2016 heeft het ZAT B aangemeld bij de jeugdgezondheidszorg van de GGD. Tegelijkertijd heeft het ZAT de crisisdienst en Veilig Thuis ingeschakeld. 8. Begin april 2016 heeft het ZAT de ouders van B geadviseerd om B thuis te houden. Dit advies hebben de ouders niet opgevolgd. 9. Met ingang van 13 april 2016 is B voor 5 dagen geschorst omdat volgens de directeur van de school de onderwijsvoortgang en de veiligheid vanwege het onvoorspelbare gedrag van B in het geding waren. 10. Op 9 mei 2016 heeft de deelschoolleider samen met een ouder- en kind adviseur gesproken met B. Omdat volgens de adviseur dringend onderzoek naar het gedrag van B nodig was, is B op 15 mei 2016 aangemeld bij het bovenschoolse onderwijsschakelloket (OSL). 11. Het OSL is onderdeel van het samenwerkingsverband. Het doel van het OSL is te voorkomen dat leerlingen voortijdig het onderwijs verlaten of langdurig thuis komen te zitten. Een van de taken van OSL is om te zorgen voor de plaatsing van leerlingen in bovenschoolse trajecten. 12. Op 19 mei 2016 heeft de school de ouders ingelicht over het voornemen om B van school te verwijderen. Aan de ouders is meegedeeld dat B geen toegang tot de reguliere lessen meer zou krijgen maar dat ze onder toezicht van de deelschoolleider of de zorgcoördinator kon werken aan haar schoolwerk. Toen is ook gesproken over de mogelijkheid om B op de bovenschoolse voorziening, J, te plaatsen. 13. De school heeft op 20 mei 2016 het voorgenomen verwijderingsbesluit aan de ouders van B gestuurd. 14. Verzoeker heeft op 23 mei 2016 bezwaar gemaakt tegen het voorgenomen besluit bij de interne klachtencommissie van verweerder. 15. Op 30 mei 2016 is B onder politiebegeleiding van school naar huis gebracht. Na 30 mei 2016 is B niet meer op school geweest. 16. De interne klachtencommissie heeft het bezwaar van verzoeker halverwege juni 2016 behandeld. De interne klachtencommissie achtte het bezwaar tegen de voorgenomen verwijdering ongegrond. Met inachtneming van het oordeel van de interne klachtencommissie heeft verweerder 23 juni 2016 besloten om het voorgenomen besluit om B te verwijderen, te handhaven. 17. Op 12 juli 2016 is er een intakegesprek geweest op J. Bij dit gesprek waren aanwezig B, haar ouders en haar zus, de zorgcoördinator van de school en de zorgcoördinator van J. Op 5 september 2016 heeft er een vervolggesprek plaatsgevonden. 18. B is met ingang van 7 september 2016 begonnen op J in havo 3. 19. Op J krijgen leerlingen van twaalf tot zestien jaar oud in een groep van maximaal veertien leerlingen dagelijks onderwijs. Daarnaast krijgen de leerlingen persoonlijke begeleiding. J is een uitzoektraject, waarbij gekeken wordt naar de mogelijkheden van de leerlingen. Na de J-periode volgt een advies met betrekking tot het vervolgonderwijs. Tijdens de J-periode blijven de leerlingen ingeschreven op de verwijzende school. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN Standpunt verzoeker 107362/advies d.d. 22 september 2016 pagina 2 van 6
Verzoeker heeft goede ervaringen met de school. Een zus van B heeft daar haar vwo-diploma gehaald. De eerste twee jaar dat B op school zat, ging alles goed. Verzoeker is daarom erg teleurgesteld dat de school B heeft laten vallen op het moment dat zij wat problemen kreeg. Ieder kind heeft wel eens problemen. Verzoeker begrijpt dat het nodig was om B een paar dagen te schorsen. Toen B na de schorsing op school kwam, heeft de politie haar thuisgebracht. Dat ging te ver. Het gaat ook te ver dat de school het voornemen heeft om B van school te verwijderen. De school zou regelen dat B in de periode voor de zomervakantie naar een bovenschoolse voorziening (STOP) kon gaan. Dat is niet gebeurd. De school wil dat B naar J gaat. Dat is niet de keuze van B. Zij wil en kan naar een reguliere school. Daarom heeft verzoeker gezocht naar een andere regulier vo-school, maar heeft die niet kunnen vinden. Dat komt volgens verzoeker ook omdat de huidige school van B een onjuist beeld schetst van B. Omdat er geen andere reguliere school is gevonden en B leerplichtig is, is zij begonnen op J. B wil niet meer terug naar de school. Verzoeker verlangt dat de school er voor zorgt dat er een passende onderwijsplek op havo/vwo niveau op een reguliere school voor B wordt gevonden. Standpunt verweerder B was tot het derde leerjaar een rustige leerling. In het derde schooljaar is dit veranderd. Medeleerlingen klaagden erover dat B hen via het internet pestte en dat zij zich in de klas vreemd gedroeg. De mentor en de zorgcoördinator hebben hier op verschillende momenten met B en haar ouders over gesproken. In overleg is besloten B in een andere klas te plaatsen, maar daarmee veranderde de situatie niet. B schold medeleerlingen uit voor hond, dief of verkrachter. Zij sloeg en schopte medeleerlingen. B zette haar muziek hard aan in de klas en ging zonder aanleiding heel hard lachen. Als B op haar gedrag werd aangesproken, reageerde ze verward en dwars. Omdat de gedragsproblemen toenamen, wilde de school hulp organiseren voor B. De ouders en B stonden hier niet voor open. Op enig moment was de situatie niet meer houdbaar. Daarom heeft de school ouders geadviseerd om B thuis te houden. Toen dat niet gebeurde, zag de school zich genoodzaakt om B voor de meivakantie van 2016 te schorsen. Toen B weer op school kwam, ging het meteen weer mis. Op dat moment is geconcludeerd dat de school B geen meer kon bieden, omdat niet duidelijk was wat er met B aan de hand was en welke ondersteuningsbehoefte zij had. Dat moest onderzocht gaan worden. Om er voor te zorgen dat B tot de zomervakantie onderwijs zou krijgen, heeft de school haar aangemeld bij STOP (School Time-Out Project). Dit is een bovenschoolse voorziening voor leerlingen die door leer- of gedragsproblemen niet langer in een gewone klas kunnen functioneren. STOP liet echter weten dat de problemen van B dermate groot waren dat zij haar niet konden begeleiden. Op J bestaat die mogelijkheid wel. Daar krijgt B thans onderwijs en kan onderzocht worden wat er aan de hand is en welke ondersteuning B nodig heeft. De school zal betrokken blijven bij B en haar niet uitschrijven totdat er een passende onderwijsplek voor haar is gevonden. Het staat vast voor de school dat B, gezien alles wat er is gebeurd, niet kan terugkeren op de school. Naar welke school B wel kan, hangt af van het advies van J. Inbreng Samenwerkingsverband 107362/advies d.d. 22 september 2016 pagina 3 van 6
De inzet van het samenwerkingsverband is om zoveel mogelijk leerlingen onderwijs te laten volgen in het regulier onderwijs. Dat kan niet altijd. Bij J kan worden uitgezocht wat een leerling nodig heeft. Als J adviseert dat een leerling naar het regulier onderwijs kan, dan zal er een reguliere school voor die leerling worden gezocht. Soms is het beter voor een leerling om naar het speciaal onderwijs te gaan. Dan wordt er gezocht naar een school voor speciaal onderwijs. Maar als het ook maar enigszins mogelijk is, zal een leerling naar een school voor regulier onderwijs gaan. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid Op grond van artikel 27c lid 2 aanhef en onder b van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) neemt de Commissie kennis van geschillen tussen ouders en het bevoegd gezag over de definitieve verwijdering van een leerling van school. Verzoeker heeft een geschil ingediend over het besluit van verweerder van 23 juni 2016. Het bestreden besluit houdt in dat verweerder voornemens is B definitief te verwijderen en om haar niet langer toe te laten tot de school. Een dergelijk voornemen tot verwijdering stelt de Commissie op één lijn met een verwijderingsbeslissing waarover bij de Commissie een verzoek kan worden ingediend. De Commissie is daarom bevoegd kennis te nemen van het verzoek voor zover dat betrekking heeft op het voorgenomen besluit tot verwijdering. Het verzoekschrift is ingediend binnen zes weken na het besluit van 23 juni 2016 waarin het voornemen om de dochter van verzoeker van school te verwijderen, wordt gehandhaafd. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en daarmee is verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek aan de Commissie. Ondanks dat verzoeker geen terugkeer wenst van zijn dochter op de school komt hem belang toe bij beoordeling van het verzoek, omdat voor B kennelijk nog geen andere school is gevonden en de zorgplicht aldus ter beoordeling voorligt. De beoordeling van het verzoek De Commissie overweegt dat het bevoegd gezag een discretionaire bevoegdheid heeft als het gaat om het nemen van een (voorgenomen) besluit om een leerling van school te verwijderen. Als gevolg hiervan heeft het bevoegd gezag een eigen vrijheid bij de waardering van de ernst van het gedrag van B en bij het nemen van een besluit naar aanleiding van haar gedrag. De Commissie zal beoordelen of verweerder in redelijkheid het voorgenomen besluit tot definitieve verwijdering van B heeft kunnen nemen. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden, dat B ernstige gedragsproblemen heeft en dat de school naar vermogen heeft geprobeerd om B te ondersteunen. De school heeft in eerste instantie geprobeerd de problemen op te lossen door met B en haar ouders in gesprek te gaan. Er is na overleg besloten tot overplaatsing van B naar een andere klas. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de gedragsproblemen van B zo ernstig waren dat er een onveilige situatie ontstond voor B en haar klasgenoten. Niet is weersproken dat 107362/advies d.d. 22 september 2016 pagina 4 van 6
B klasgenoten uitschold, dat zij medeleerlingen sloeg en schopte en dat zij niet aanspreekbaar was op haar gedrag. Gezien de onveilige situatie is het naar het oordeel van de Commissie niet onredelijk geweest dat verweerder een voorgenomen besluit tot verwijdering heeft genomen. Nu de verwijdering nog niet definitief is, beoordeelt de Commissie of tot op dit moment het bevoegd gezag voldoende inhoud heeft gegeven aan de uit voortvloeiende verplichtingen. De consequentie van een voorgenomen verwijderingsbesluit is, dat door de school moet worden ingezet op het bewaken van het ononderbroken leerproces voor de leerling. Daarnaast dient verweerder (bij definitieve verwijdering) een andere school te vinden die bereid is de leerling in te schrijven. Dit laatste aspect betreft de zorgplicht. Omdat de school graag wilde weten wat er nu precies aan de hand was met B, heeft de school geprobeerd een zorgtraject rondom B te organiseren. Bij gebrek aan medewerking van B en haar ouders is dit traject onvoldoende van de grond gekomen. Op het moment dat het vanwege het storende gedrag van B voor haar niet meer mogelijk was om aan de reguliere lessen deel te nemen, heeft de school een alternatief lesprogramma georganiseerd. Na overleg met externe deskundigen heeft de school besloten om B aan te melden bij J zodat zij daar onderzocht zou kunnen worden. De school heeft dit besproken met ouders en hen geïnformeerd over het voornemen om B te verwijderen. Nu niet duidelijk is wat er met B aan de hand is en de ouders geen medewerking verleenden aan het laten onderzoeken van B, was het voor de school niet mogelijk om de ondersteuningsbehoeften van B en de mogelijkheden van de school om B te begeleiden in kaart te brengen. Op grond daarvan oordeelt de Commissie dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat hij over onvoldoende informatie beschikte om de ondersteuningsbehoefte van B vast te stellen. Wegens het ontbreken van voldoende inzicht in de ondersteuningsbehoefte van B is het vooralsnog niet mogelijk om een andere school voor B te vinden die kan voorzien in haar ondersteuningsbehoefte. Verweerder heeft voor B geregeld dat zij gebruik kan maken van een bovenschools arrangement: J. Daar krijgt B onderwijs en wordt eveneens onderzocht waar de gedragsproblemen van B vandaan komen en welke ondersteuningsbehoeften zij heeft. Door een plek te regelen op J heeft verweerder voor dit moment voldaan aan de verplichtingen die in het kader van passend onderwijs op hem rusten. De Commissie wijst er op dat uitschrijving of definitieve verwijdering pas kan plaatsvinden nadat verweerder ervoor heeft zorggedragen dat een andere passende school bereid is B toe te laten. De Commissie acht de mededeling in het voorgenomen besluit dat B, gezien alles wat er is gebeurd, niet op de school kan terugkeren, voorbarig. Dit gezien het feit dat het van het advies van J na het onderzoek afhangt naar welke school B kan. Het is niet uit te sluiten dat na het onderzoek van J zou kunnen blijken dat de school de meeste geschikte school voor B is. Uiteraard zal waar B aangemeld wordt mede afhankelijk zijn van de wens van B en haar ouders. Alles overziend is de Commissie van oordeel dat het voorgenomen besluit tot verwijdering van B niet onredelijk is. De Commissie zal daarom het verzoek ongegrond verklaren. 5. OORDEEL 107362/advies d.d. 22 september 2016 pagina 5 van 6
Op grond van bovenstaande overwegingen oordeelt de Commissie het verzoek ongegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 22 september 2016 door mr. D. Ghidei, voorzitter, drs. R. Aerden en drs. O. Meulenbeek, leden, in aanwezigheid van mr. A.A. Veraart, secretaris. mr. D. Ghidei voorzitter mr. A.A. Veraart secretaris 107362/advies d.d. 22 september 2016 pagina 6 van 6