Het stelsel van degressieve opbouw. Martin Jonk Bachelorscriptie Studierichting: Actuariële Wetenschappen Begeleider: Agnes Joseph

Vergelijkbare documenten
WELKE PENSIOENREGELING IS TOEKOMSTBESTENDIG? Huidige regelingen & recente ontwikkelingen Stacey René & Hans Kennis.

Risicoverdeling en ambitieniveau in bestaande pensioencontracten

Versobering van de fiscale pensioenopbouw

De fiscale aspecten van het pensioenakkoord: het is lastiger dan het lijkt. Workshop 9 mei 2012

ALV CDAV Brabant 3 oktober 2015

3.4. Verplichtstelling en maximale hoogte van het pensioen

Stichting Pensioenfonds Deutsche Bank Nederland

De doorsneepremie toegelicht

Een sterke tweede pijler Naar een toekomstbestendig stelsel van aanvullende pensioenen

ONDERWERP PRESENTATIE IS EEN STELSELWIJZIGING IN BELANG VAN U ALS DEELNEMER? GENOEMDE ONTWIKKELINGEN / PROBLEMEN OM ONS PENSIOEN STELSEL TE WIJZIGEN

1. Definities Kostendekkende premie Premie die noodzakelijk is om jaarlijks ouderdomspensioenaanspraken in te kopen.

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

RBS pensioen update. Van premie tot pensioen

De beschikbare premieregeling: de feiten op een rij

Tentamen Pensioenactuariaat 1,

Gelden de kortingen op het pensioen per en voor beide regelingen?

NIEUWE PENSIOENREGELING VOOR MILITAIREN.

Van gegarandeerd pensioen naar een pensioenspaarpot

Consequen;es WiDeveenkader en nftk

PENSIOENLEEFTIJD IN BEWEGING: HET SPEELVELD VAN DE OR Scoren met medezeggenschap. 18 mei 2017

Een nieuwe pensioenregeling

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

7. Hoe zit het met eventuele negatieve effecten op het pensioen?

Nieuwe pensioenregeling vanaf 1 januari Jan Raaijmakers Aad van der Tak Michel Stok Voorzitter Manager Pensioenfonds Extern actuarieel adviseur

Wijziging CDC-regeling TBI

- 1. afschaffing van doorsneepremiesystematiek

PRINCIPE-AKKOORD PENSIOEN VOOR DE TECHNIEK

De doorsneepremie ZO DENKEN WIJ ER OVER. De doorsneepremie. De doorsneepremie

1 Inleiding. Wanneer ga jij met pensioen Versie: Pagina: 3 van 7

Stichting Pensioenfonds AT&T Nederland. AT&T Pensioenreglement. Bijlage met tabellen

BLAUWDRUK VOOR EEN TRANSPARANT, UITVOERBAAR EN TOEKOMSTBESTENDIG PENSIOENSTELSEL; POSITION PAPER AEGON NEDERLAND

Pensioenactualiteiten

7. Bouw ik nu meer/minder op? Bij Coop Pensioenfonds bouwt u 1,64% op (2016). Bij BPFL gaat u 1,875% opbouwen (2016).*

PENSIOEN ACTIE- EN AANDACHTSPUNTEN Hans Kennis. 24 september 2015

Ballast Nedam Pensioenfonds. Informatiebijeenkomst Premievrijen en gepensioneerden. Theo Bruijninckx 1 november 2004

PENSIOEN: WELKE WIJZIGINGEN KOMEN ER AAN? Oktober 2013

Update! WIJZIGINGEN PENSIOENREGELING PER 1 JANUARI bpfhibin.nl

Wanneer ga jij met pensioen?

Bijlage I bij besluit CPP M inzake beschikbarepremieregelingen

1. Definities Zuivere Kostendekkende premie Premie die noodzakelijk is om jaarlijks ouderdomspensioenaanspraken in te kopen.

Heftige effecten van de versobering van het fiscale kader voor pensioenopbouw

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

Vragen & Antwoorden over BudgetControle

Vragen & Antwoorden over BudgetControle

Aanpassing pensioenregeling een must. Presentatie: Marcel Brussee / voorzitter SPH Kees Lekkerkerker / directeur HRM

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Pensioenen Oktober 2015

INFOSESSIES PENSIOENEN - 20, 22 en 26 november Infosessies PENSIOENEN en 26 november door Peter Boonen en Jan Lodewijks

WAAR EEN WIL IS, IS EEN WEG Afschaffen van de doorsneesystematiek: wie gaat dat betalen?

NIEUWE PENSIOENREGELING VOOR MILITAIREN.

Stichting Pensioenfonds AT&T Nederland. AT&T Pensioenreglement. Bijlage met tabellen

PENSIOEN Gemakkelijker kunnen we het...

Pensioenregeling Stichting pensioenfonds Groothandel Vegro

OEFENOPGAVEN Voorzieningen en pensioenen (toets 2)

Presentatie met uitleg per slide

Bij de opstelling van de notitie is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de positie van de VCP, waarbij ANBO is aangesloten.

WAT SPEELT ER ROND UW PENSIOEN BIJ SPUN?

Ballast Nedam Pensioenfonds. Deelnemersvergadering. Theo Bruijninckx 22 september 2004

Wet verhoging AOW en pensioenrichtleeftijd (Wet VAP) Verhoging AOW leeftijd vanaf 2013 Verhoging pensioenleeftijd vanaf 2014 Overgangsrecht?

Zorgplicht en verantwoordelijkheid

Een nieuwe pensioenregeling

JOUW PENSIOEN VERANDERT Jij kiest je pensioenregeling

Overgang naar Bpf Detailhandel 27 September 2017

Via deze brief krijgt u verdere (achtergrond)informatie over de huidige situatie en wat dit voor uw pensioen betekent.

Eén nieuw pensioen voor de Techniek

Welkom. Informatiebijeenkomst Unisys Combi Pensioen

Deel 1: Afschaffing doorsneepremie fundamentele wijziging in pensioenstelsel

Voorbeeld Toelichting Uniform Pensioenoverzicht Model 1A <Uitkeringsovereenkomst> <Premieovereenkomst>

Stichting Pensioenfonds AT&T Nederland. AT&T Pensioenreglement. Bijlage met tabellen

1. Waarom moet het pensioenfonds ANWB extra maatregelen nemen?

14 december Pensioenen in Vandena van der Meer

Datum Briefnummer Behandeld door Doorkiesnummer N.W. Dijkhuizen 630

Informatiebijeenkomst voor aangesloten werkgevers. April 2012

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

Sociaal akkoord aow en Witteveenkader Op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Rapport. AWVN Pensioenbenchmark 2015

AANVULLENDE PENSIOENREGELING

Pensioen Informatie sessie

Pensioen vanaf.. Impact sociaal akkoord op pensioenregelingen. drs. Rajish Sagoenie, Actuaris AG. Aon Hewitt Consulting Retirement Actuarial Services

Notitie Indexatiedepots en toekomstbestendig indexeren in het nieuwe FTK

Het Garantie pensioen met vaste collectieve premie

Verslag Mandema Update mei 2014

WAT U ALS WERKNEMER WILT WETEN OVER DE ABP-PENSIOENREGELING

Geef elke Nederlander een persoonlijke pensioenrekening. Position paper: Toekomst pensioenstelsel

Marktanalyse. Algemene benchmark Pensioen, 2014 AWVN

2020 in de (fiscale) praktijk. Amsterdam, 8 november 2016 Jan-Olivier Kuijkhoven

Fiscale aspecten pensioenmaatregelen

Vragen en antwoorden nieuwe regeling PMT, versie werkgevers

Pensioen Informatiebijeenkomsten GDF SUEZ E&P Nederland B.V. donderdag 5 februari 2015 Fabricom Den Helder dinsdag 10 februari 2015 Helihaven Den

PENSIOENEN ONDER DRUK

Hoe hoog is de ANW-uitkering? Hoogte ANW-uitkering Verzekerd bedrag ANW Hiaat Kostendelersnorm ANW... 5

Pensioen in beweging. Lenteakkoord 2012, Hoofdlijnennota herziening FTK en Septemberpakket

Toelichting Pensioen Akkoord Regeling 2015

Doorsneesystematiek. in pensioenen onder druk? CPB Policy Brief 2014/01. Marcel Lever Jan Bonenkamp Ryanne Cox. Dit is een uitgave van:

Deelnemersvergadering Stichting Pensioenfonds TBI

Overzicht en kerncijfers pensioenregelingen Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Baksteenindustrie

Pensioengrens / opbouw 1,75% Aardverschuiving op komst. Amsterdam, 20 juni 2013

Fiscale hervorming pensioenopbouw 2015

Het uitgangspunt bij de totstandkoming van de nieuwe pensioenregeling was: te komen tot een nieuwe, betaalbare en duurzame pensioenregeling voor AZL.

26 september Pensioenen in Hans Kennis

Transcriptie:

Het stelsel van degressieve opbouw Martin Jonk 5880866 Bachelorscriptie Studierichting: Actuariële Wetenschappen Begeleider: Agnes Joseph 13-6-2011

Inhoud 1. Inleiding... 1 2. Van doorsnee opbouw naar degressieve opbouw... 3 2.1 Het Nederlandse pensioenstelsel... 3 2.2 Pensioenregelingen... 4 2.3 De doorsneepremie... 5 2.4 Het stelsel van degressieve opbouw... 6 2.5 Overgang naar het stelsel van degressieve opbouw... 7 3. Opzet eigen onderzoek... 8 3.1 Overlevingstafels... 8 3.2 Rentetermijnstructuur... 8 3.3 Actuariële factoren... 9 3.4 Aanspraken... 9 4. Resultaten en analyse... 11 4.1 Overgangskosten... 11 4.2 Compensatie tot pensioenambitie... 12 4.3 Resultaten bij een willekeurig pensioenfonds... 13 4.4 Het opbouwpercentage onder degressieve opbouw... 13 5. Conclusie... 14 Bibliografie... 16 Bijlage... 17

1. Inleiding In januari 2010 presenteerde de commissie Goudswaard haar rapport Een sterke tweede pijler. In dit rapport onderzoekt de commissie de toekomstbestendigheid van de aanvullende pensioenen in Nederland. Volgens de commissie behoort het huidige Nederlandse pensioenstelsel tot een van de beste ter wereld. Het pensioenstelsel is echter niet voorbereid op de toekomst omdat door de vergrijzing en de stijgende levensverwachting de kosten in de toekomst flink zullen stijgen. In het verleden zijn al een aantal veranderingen doorgevoerd om de financiële houdbaarheid van de pensioenfondsen te verbeteren. Zo is in het begin van deze eeuw overgestapt van de eindloonregeling naar de voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling. De indexatie van de opgebouwde rechten en de uitkeringen werd afhankelijk gemaakt van de dekkingsgraad van de pensioenfondsen (Goudswaard, Beetsma, Nijman & Schnabel, 2010, p. 15-17). In het rapport van de commissie wordt besproken welke veranderingen in de toekomst doorgevoerd moeten worden om te zorgen dat het Nederlandse pensioenstelsel bestand is tegen de toekomst. De doorsneepremie heeft als gevolg dat waardeoverdrachten ontstaan tussen deelnemers, dit kan volgens de commissie Goudswaard het pensioenstelsel kwetsbaar maken (Goudswaard, Beetsma, Nijman & Schnabel, 2010, p. 77). Er wordt bij pensioenfondsen een gelijk premiepercentage gehanteerd voor alle deelnemers, terwijl de actuarieel eerlijke premie voor jongeren lager is dan die voor ouderen omdat zij langer rendement over het ingelegde bedrag genieten. Jongeren betalen daardoor meer premie dan nodig is voor de aanspraak die ze opbouwen. Deelnemers die op latere leeftijd zelfstandig ondernemer worden hebben hier nadeel van. Zij betalen op jonge leeftijd te veel premie in verhouding met de rechten die ze opbouwen. Als ze daarna zelfstandige worden bouwen ze geen aanspraken meer op in het pensioenfonds en kunnen ze niet meer profiteren van de goedkope pensioenopbouw voor ouderen. Grote overdrachten van jong naar oud kunnen het draagvlak van het pensioenstelsel in gevaar brengen. De commissie Goudswaard beveelt daarom aan dat een stelsel van degressieve opbouw onderzocht wordt. De verplichte deelname dient bij dit stelsel gehandhaafd te worden. Bij een stelsel van degressieve opbouw zal er voor alle deelnemers nog steeds een gelijk premiepercentage gehanteerd worden, de opbouw zal echter afhankelijk worden gemaakt van de leeftijd. Dit wordt dan gelijk aan datgene wat actuarieel eerlijk is, op jonge leeftijd wordt daardoor meer opgebouwd. Dit type stelsel is nu niet mogelijk omdat volgens artikel 17 van de Pensioenwet de opbouw tijdsevenredig moet verlopen (Goudswaard, Beetsma, Nijman & Schnabel, 2010, p. 78). 1

In dit werkstuk wordt onderzocht wat de gevolgen zijn van de keuze voor een stelsel van degressieve opbouw. Er wordt berekend wat de kosten zijn van de overgang naar het stelsel van degressieve opbouw en op welke wijze deze overgang mogelijk gemaakt kan worden. Verder wordt er gekeken hoe afhankelijk de opbouwpercentages onder het stelsel van degressieve opbouw zijn van de rente en overlevingskansen. De berekeningen zijn beperkt tot het ouderdomspensioen van mannen. In paragraaf 2 wordt een literatuuronderzoek gedaan. Paragraaf 3 bevat de opzet van het onderzoek, hier wordt beschreven hoe de berekeningen voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag opgezet zijn. De resultaten en analyse daarvan staan in paragraaf 4. Paragraaf 5 bevat de conclusie met de antwoorden op de verschillende deelvragen. 2

2. Van doorsnee opbouw naar degressieve opbouw Eerst wordt beschreven hoe het huidige Nederlandse pensioenstelsel werkt en welke pensioenregelingen er zijn. Daarna wordt bekeken wat de voordelen en nadelen zijn van de huidige doorsneepremie in combinatie met doorsnee opbouw. Ten slotte bespreken we de voordelen en nadelen van het stelsel van degressieve opbouw en hoe de overgang plaats zou kunnen vinden. 2.1 Het Nederlandse pensioenstelsel Het doel van het Nederlandse pensioenstelsel is om de deelnemers van een inkomen te voorzien in de jaren na de pensioengerechtigde leeftijd. De ambitie voor de pensioenuitkering is 70% van het laatstverdiende loon. Het Nederlandse pensioenstelsel bestaat volgens de commissie uit drie zogenoemde pijlers (Goudswaard, Beetsma, Nijman & Schnabel, 2010, p. 9-16). De eerste pijler is het basispensioen. Dit is geregeld in de Algemene Ouderdomswet (AOW). Het doel van deze wet is om ouderen een minimuminkomen te garanderen. De aanspraak op dit jaarlijks vastgestelde pensioen wordt gelijkmatig opgebouwd tussen 15 en 65 jaar door woonachtig te zijn in Nederland. Iemand die een tijd in het buitenland heeft gewoond, bouwt daardoor geen volledige AOW-aanspraak op. De AOW wordt gefinancierd op basis van het omslagstelsel. Over de eerste twee schijven van de inkomstenbelasting wordt een premie geheven voor de AOW. Gepensioneerden betalen hier vanaf 2011 ook steeds meer aan mee. De tweede belastingschijf wordt beperkt geïndexeerd zodat gepensioneerden sneller in de derde schijf terecht komen waardoor ze dan meer belasting betalen. De tweede pijler betreft het aanvullende pensioen via de werkgever. De opbouw van dit pensioen is vastgelegd in het arbeidsvoorwaardencontract. Als er een pensioenfonds is voor een bedrijfstak moeten alle werkgevers in deze bedrijfstak hun werknemers hier aan laten deelnemen, de zogenaamde verplichtstelling. Door deze verplichtstelling bouwt het merendeel van de Nederlanders aanvullend pensioen op. De kosten van het aanvullende pensioen komen voor rekening van de werkgever en vaak ook gedeeltelijk voor de werknemer. Zelfstandig ondernemers bouwen geen pensioen op in deze pijler en moeten zelf hun pensioen regelen in de derde pijler. In de derde pijler kan de deelnemer een vrijwillig pensioen opbouwen. Dit is een individuele keuze, nadelen hiervan zijn hogere uitvoeringskosten en minder solidariteit. Er is sprake van minder solidariteit omdat verzekeraars niet verplicht zijn klanten te accepteren en omdat ze onderscheid kunnen maken in hoeveel premie iemand moet betalen. Bij de aanvullende pensioenen is onderscheid te maken tussen Defined Benefit (DB) en Defined Contribution (DC). Bij DB-regelingen (eindloon, middelloon) is sprake van een gegarandeerde uitkering op de pensioenleeftijd. De uitkering vanaf de pensioenleeftijd is afhankelijk van het loon, het opbouwpercentage en het aantal dienstjaren. Bij DC-regelingen is alleen een premiepercentage 3

afgesproken. Van het ingelegde bedrag kan dan op de pensioenleeftijd een lijfrente gekocht worden. Bij deze laatste regeling wordt het risico dus neergelegd bij de deelnemer. 2.2 Pensioenregelingen Van de pensioensoorten die zijn beschreven in de vorige subparagraaf kwam tot het begin van deze eeuw de eindloonregeling het meest voor. Als gevolg van de dotcomcrisis is er overgestapt naar de middeloonregeling. In 2009 had meer dan 90% van de deelnemers een middelloonregeling (Goudswaard, Beetsma, Nijman & Schnabel, 2010, p. 15). Bij de eindloonregeling bouwt een deelnemer jaarlijks een aanspraak op van 1,75% (maximaal 2%) van het laatstverdiende loon. Na een diensttijd van 40 jaar kan een deelnemer dus aanspraak maken op 70% van het laatstverdiende loon. Deze 70% is inclusief de AOW, daarmee wordt rekening gehouden door aftrek van de franchise van het loon. Het grootste nadeel van dit systeem is dat het pensioen alleen gebaseerd is op het laatstverdiende salaris. Een salarisstijging betekent dat er over alle voorgaande jaren een stijging van de opbouw nodig is. De kosten hiervan worden de backservice genoemd. Omdat er sprake is van een doorsneepremie wordt door alle deelnemers meebetaald aan deze backservice. Dit systeem is gunstig voor deelnemers die op latere leeftijd een steil carrièreverloop hebben. Dit gaat echter ten koste van deelnemers met een vlak salarisverloop, zij betalen jaarlijks te veel premie. Naarmate een deelnemer ouder wordt, wordt ook de backservice steeds groter. Bij sterk stijgende salarissen kan dit erg hoge kosten met zich meebrengen. Mede hierdoor is afgestapt van de eindloonregeling ten gunste van de middelloonregeling. Bij de huidige middelloonregeling met voorwaardelijke indexatie wordt elk jaar hetzelfde vastgestelde percentage opgebouwd. Meestal is dit tussen de 2% en 2,25% (maximale opbouwpercentage in een middelloonregeling). Bij 40 dienstjaren bouwt een deelnemer dan ongeveer 80 tot 90% van het gemiddeld verdiende loon op (inclusief AOW). Dit zou overeen moeten komen met ongeveer 70% van het laatst verdiende loon. Omdat de aanspraak is gebaseerd op het gemiddelde loon moet deze geïndexeerd worden, de reële waarde van het loon neemt namelijk in het verloop van de tijd af als gevolg van inflatie. De indexatie is meestal afhankelijk gemaakt van de financiële positie van het pensioenfonds, bij een te lage dekkingsgraad wordt er niet geïndexeerd. Indien de dekkingsgraad daarna weer op een voldoende hoog niveau staat kan de indexatie alsnog worden toegekend. 4

2.3 De doorsneepremie Voor de financiering van het pensioen wordt vaak een doorsneepremie geheven. Elke actieve deelnemer betaalt hetzelfde percentage over de pensioengrondslag (pensioengevend salaris minus franchise). Alle deelnemers krijgen dan hetzelfde opbouwpercentage. Dit heeft tot gevolg dat er veel subsidiëring tussen de deelnemers ontstaat. Bonekamp (2007) noemt een aantal vormen van solidariteit in zijn artikel herverdeling in het ouderdomspensioen. Hieronder staan een paar van de door hem genoemde vormen van solidariteit. Vrouwen hebben een hogere levensverwachting dan mannen. Door de doorsneepremie ontstaat een subsidiëring van vrouwen door mannen. Jongere deelnemers betalen meer aan premie dan de rechten die ze opbouwen, kosten. Oudere deelnemers betalen juist minder premie dan wat ze actuarieel gezien, zouden moeten betalen. Werknemers die op latere leeftijd een steil carrièreverloop hebben. Omdat zij op jonge leeftijd een relatief laag salaris hebben, betalen ze dan een lage premie (in euro s ). Als ze later een steiler carrièreverloop dan gemiddeld hebben profiteren ze daarvan omdat ze dan een grotere jaarlijkse opbouw genieten tegen de lagere kosten. Hoger opgeleiden hebben een hogere gemiddelde levensverwachting dan lager opgeleiden. Zij profiteren dus van de doorsneepremie ten koste van de lager opgeleiden. Het verschil in levensverwachting tussen een hoog opgeleide man en een laag opgeleide man is bijna 5 jaar. Dit zorgt voor grote blijvende overdrachten. Dit wordt echter wel enigszins beperkt doordat mensen binnen een bedrijfstakpensioenfonds vaak dezelfde opleiding hebben. Werknemers die op latere leeftijd zelfstandig ondernemer worden kunnen niet profiteren van de relatief lage premie op hogere leeftijd. Zij moeten dan zelf hun pensioen regelen en betalen dan een hogere premie. Het zijn de laagopgeleide mannen met een vlak salarisverloop die het meeste nadeel van de doorsneepremie hebben. Dit is volgens de commissie Goudswaard een ongewenste vorm van solidariteit, omdat dit de institutionele toekomstbestendigheid van het pensioenstelsel in gevaar kan brengen. Wanneer bepaalde groepen blijvend benadeeld worden, zullen zij niet meer aan de regeling mee willen doen. Een voordeel van de doorsneepremie is dat voor alle bedrijven binnen een bedrijfstakpensioenfonds dezelfde premiedruk geldt ongeacht de leeftijd van hun werknemers. Hierdoor is het voor bedrijven niet mogelijk om de pensioenkosten te verlagen door werknemers te selecteren op basis van hun leeftijd (Boeijen, Jansen, Kortleve, & Tamerus, 2006, p. 154-155). 5

2.4 Het stelsel van degressieve opbouw De commissie Goudswaard stelt dat er een alternatief is voor de huidige doorsneesystematiek en zijn verschillende vormen van solidariteit. De doorsneepremie zou gekoppeld kunnen worden aan een stelsel van degressieve opbouw (Goudswaard, Beetsma, Nijman, & Schnabel, 2010, p. 77-78). Hierbij wordt de opbouw leeftijdsafhankelijk gemaakt. Voor de jongere deelnemers liggen de uitkeringen verder in de toekomst, daardoor kunnen de opgebouwde rechten relatief meer verdisconteerd worden. Op jongere leeftijd wordt dan procentueel meer opgebouwd. Omdat ervoor gekozen is om vast te houden aan de doorsneepremie betekent dit dat de procentuele opbouw van de pensioenaanspraken op jonge leeftijd hoger is en op oudere leeftijd lager. Er is geen sprake meer van teveel betalen op jonge leeftijd en te weinig op latere leeftijd. In de vorige subpargraaf zijn een aantal vormen van ongewenste solidariteit besproken. Het stelsel van degressieve opbouw vermindert een aantal van deze vormen. Laagopgeleide deelnemers beginnen veelal eerder met werken. Zij zullen dus profiteren van de hoge opbouw op jonge leeftijd, ze hoeven niet meer mee te betalen aan de dure opbouw van oudere hoogopgeleiden. Verder worden mensen met een steil carrièreverloop niet meer gesubsideerd door deelnemers met een vlak carrièreverloop. De nadelige effecten voor mensen die later zelfstandig ondernemer worden verdwijnen, dit verbetert mede de mobiliteit op de arbeidsmarkt. Een nadeel van het stelsel van degressieve opbouw is dat het uitstellen van de pensioenleeftijd minder oplevert dan nu het geval is. Het inkopen van aanspraken is relatief duur voor een deelnemer die dicht bij de pensioenleeftijd zit, met hetzelfde bedrag aan premie kan er daardoor minder ingekocht worden. Bovenberg en Boon (2010) laten in een berekening echter zien dat het effect op het uistellen van het pensioen klein is. Het uitstellen van de pensioenleeftijd met één jaar levert een verhoging van de aanspraak op van ongeveer 8%, hiervan is 2% afkomstig van de extra opbouw en 6% van de kortere uitkeringsperiode. Bij een overgang naar degressieve opbouw is de opbouw ongeveer 1% op 65-jarige leeftijd en levert het uitstellen van het pensioen voor één jaar in totaal nog steeds 7% verhoging van de aanspraak op (Bovenberg & Boon, 2010, p25-26). De invoering van dit stelsel kan echter wel een probleem zijn; er moet namelijk een aanzienlijk bedrag beschikbaar gesteld worden voor de overgang. Als het systeem van degressieve opbouw wordt ingevoerd zouden de deelnemers ouder dan 45 veel toekomstige opbouw mislopen. Daarom zal er voor bepaalde deelnemers een compensatieregeling ingevoerd moeten worden. Boeijen, Jansen, Kortleve, & Tamerus (2006, p. 161) hebben berekend dat dit voor pensioenfonds PGGM maximaal 19,5% van de dekkingsgraad zal kosten. Voor dit pensioenfonds is de overstap echter relatief duur omdat de gemiddelde leeftijd rond de 45 ligt. Rond die leeftijd ligt het omslagpunt van te veel betalen voor de opgebouwde aanspraak en te weinig betalen voor de opgebouwde aanspraak. 6

2.5 Overgang naar het stelsel van degressieve opbouw Bovenberg en Boon (2010, p. 45-46) stellen in Now is the time voor om de overgang naar het stelsel van degressieve opbouw tegelijkertijd met een ophoging van de AOW-leeftijd van 65 naar 67 te laten plaatsvinden. Tussen 2015 en 2026 zou elk jaar de pensioenleeftijd met twee maanden worden verhoogd. Deze versobering van de AOW brengt ook voor pensioenfondsen een kostenbesparing met zich mee omdat zij om fiscale redenen dezelfde pensioenleeftijd hanteren. Die kostenbesparing kan volgens Bovenberg en Boon gebruikt worden voor de overgang naar het systeem van degressieve opbouw. De generatie die het meest te verliezen heeft bij een overstap naar degressieve opbouw is de generatie die nu ongeveer 45 jaar is. Zij hebben hun hele leven teveel premie betaald voor wat ze opbouwen en zouden door de overstap niet meer kunnen profiteren van de goedkope opbouw op latere leeftijd. Zij komen na invoering van het stelsel van degressieve opbouw uit op ongeveer 85% van de pensioenambitie. Hierbij maken Bovenberg en Boon nog wel het voorbehoud dat dit minder is voor deelnemers die iets ouder zijn omdat zij vroeger aanspraken hebben opgebouwd onder het eindloonstelsel. In dit stelsel stijgt de opbouw mee met de salarisstijgingen van de deelnemer waardoor de aanspraken die op jonge leeftijd zijn opgebouwd meer waard zijn dan wanneer ze zouden zijn opgebouwd onder een middelloonstelsel (Bovenberg & Boon, 2010, p. 39-40). Hierdoor halen de groepen die in 2015 ouder zijn dan 53 jaar zonder compensatie toch hun pensioenambitie (Bovenberg & Boon, 2010, p. 49). Verder rekenen ze af met de stelling dat het stelsel van degressieve opbouw strijdig is met het recht op gelijke behandeling. Pensioenopbouw van twee deelnemers met verschillende leeftijden kun je namelijk niet vergelijken. Door de actuariële waarde van de pensioenopbouw te bepalen is dit wel mogelijk (Bovenberg & Boon, 2010, p. 38-39). In het huidige stelsel is sprake van een omslagelement. De premies die jonge deelnemers inleggen worden deels gebruikt om de opbouw van oudere deelnemers te financieren. Door de overstap naar degressieve opbouw wordt dit omslagelement uit de premie gehaald en kan er een verlaging van de premie plaatsvinden. Volgens Bovenberg en Boon zou er eventueel de eerste jaren voor gekozen kunnen worden deze besparing te gebruiken voor compensatie voor bepaalde leeftijdsgroepen (Bovenberg & Boon, 2010, p. 49). Het probleem bij de overgang naar het stelsel van degressieve opbouw is dus dat dit een grote kostenpost met zich meebrengt. In de volgende paragrafen wordt berekend hoe hoog deze kosten zijn en of deze wegvallen tegen de opbrengsten van een verhoging van de pensioenleeftijd. In de volgende paragraaf worden de grondslagen waar de berekeningen op gebaseerd zijn beschreven. Paragraaf 4 bevat de resultaten van deze berekeningen. 7

3. Opzet eigen onderzoek In deze paragraaf worden de gegevens die worden gebruikt bij de berekening beschreven. Eerst worden de gehanteerde overlevingstafel en de rentetermijnstructuur beschreven. Daarna wordt beschreven hoe de actuariële factor is berekend en welke aanspraken er gebruikt zijn. De vergelijkingen van de verschillende scenario s zijn beperkt tot het ouderdomspensioen van mannen. 3.1 Overlevingstafels De te gebruiken overlevingstafels zijn afkomstig van het Actuarieel Genootschap (AG). In 2007 heeft het AG een prognosetafel gepubliceerd, de AG 2005-2050. Zij heeft een trend in de sterftecijfers vastgesteld en op basis daarvan zijn de sterftecijfers voor de toekomst bepaald. De overlijdenskans is daardoor behalve afhankelijk van de leeftijd ook afhankelijk van het jaar waarin die leeftijd bereikt wordt. De prognosetafel wordt daardoor als het ware diagonaal doorlopen. De in de laatste jaren waargenomen sterftecijfers zijn lager dan de door het AG voorspelde cijfers, daarom is er besloten om een nieuwe prognosetafel te ontwikkelen. Deze nieuwe prognosetafel, AG 2010-2060, is gepubliceerd in augustus 2010. 3.2 Rentetermijnstructuur In het verleden werd er voor de bepaling van de verplichtingen van pensioenfondsen vaak gerekend met een rekenrente van 4%. Door strengere regelgeving zijn pensioenfondsen nu verplicht dit waarderen te doen op basis van de actuele marktrente. Hiertoe publiceert De Nederlandsche Bank (DNB) maandelijks de nominale rentetermijnstructuur. Deze rentetermijnstructuur bestaat uit de spot rates voor de komende 60 jaar. De spot rate is de gemiddelde jaarlijkse rente gedurende de looptijd. DNB publiceert de rente voor de eerste 60 jaar, maar de pensioenverplichtingen kunnen verder dan 60 jaar in de toekomst liggen. Daarom wordt de rente na 60 jaar constant houden. Omdat de spot rate de gemiddelde jaarlijkse rente is over de looptijd, moet dit eerst worden omgerekend 5,0% 4,0% 3,0% 2,0% 1,0% 0,0% Figuur 1: De rentetermijnstructuur. RTS 31-12-2010 Spote rate Forward rate 0 10 20 30 40 50 60 t naar de rente van jaar tot jaar. De rente van jaar tot jaar wordt de forward rate genoemd en is te bepalen met de formule: geldt dat. waarbij voor 8

3.3 Actuariële factoren Om de contante waarde van de pensioenaanspraken te bepalen moeten de actuariële factoren berekend worden. Een actuariële factor voor een ouderdomspensioen geeft de contante waarde van één euro pensioenaanspraak die vanaf de pensioenleeftijd levenslang wordt uitbetaald. Hierbij wordt verondersteld dat de pensioenuitkeringen aan het begin van het jaar plaatsvinden. De factor wordt berekend door alle uitkeringen vanaf de pensioenleeftijd te verdisconteren met de overlevingskansen en de rentetermijnstructuur of rekenrente. Om de actuariële waarde van de aanspraak te berekenen moet de aanspraak vermenigvuldigd worden met de factor. De voorziening kan berekend worden door dit voor alle deelnemers te doen en vervolgens alle deze waarden te sommeren. De voorziening geeft de totale waarde van alle toekomstige pensioenuitkeringen van een pensioenfonds. Voor het berekenen van de factoren wordt gebruikgemaakt van de rentetermijnstructuur per 31 december 2010. Omdat de factoren, vooral bij jonge leeftijden, erg gevoelig zijn voor de rente worden de resultaten ook nog berekend met een rekenrente van 3%. 3.4 Aanspraken In het onderzoek wordt onderzocht wat het gevolg voor de voorziening is wanneer de pensioenleeftijd verhoogt wordt en het stelsel van degressieve opbouw wordt ingevoerd. Om dit te berekenen moet eerst vastgesteld worden hoe de aanspraken zijn verdeeld over de leeftijden. Op de website van DNB (De Nederlandsche Bank, 2011) zijn een aantal statistieken verzameld over pensioenfondsen. Zo is er voor alle bedrijfstakpensioenfondsen samen aangegeven hoeveel actieve deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden er zijn per leeftijdscohort. Deze deelnemersaantallen worden in de berekeningen gelijkmatig verdeeld over de leeftijden binnen de verschillende cohorten. Voor het bepalen van de opgebouwde rechten worden een aantal veronderstellingen gemaakt. Ten eerste wordt aangenomen dat alle deelnemers beginnen met werken wanneer ze 25 jaar oud worden en onafgebroken doorgaan tot 65 jaar. Verder wordt een startsalaris van 25.000 aangenomen dat elk jaar stijgt met 1,5% vanwege carrièreontwikkeling. Inflatie wordt buiten beschouwing gelaten en de franchise wordt daarom niet geïndexeerd. Voor elke leeftijd kan nu de pensioengrondslag berekend worden, dit is namelijk het salaris minus de franchise van 13.000. Onder de huidige regeling bouwt een deelnemer jaarlijks 2,25% van de pensioengrondslag op zodat hij op 65-jarige leeftijd een pensioen heeft ter waarde van 90% van zijn gemiddelde loon. De totale pensioenaanspraken per leeftijd worden verkregen door de deelnemersaantallen per leeftijd te vermenigvuldigen met de opgebouwde rechten per leeftijd. 9

De rechten die worden opgebouwd onder het stelsel van degressieve opbouw worden bepaald door de premie te delen door de actuariële factor. Op deze manier wordt de actuarieel eerlijke opbouw voor deze deelnemer verkregen. De volledige grondslagen staan in tabel 1 van de bijlage. 10

4. Resultaten en analyse In deze paragraaf worden de resultaten besproken. In de eerste twee subparagrafen worden de kosten van de overgang naar het stelsel van degressieve opbouw en de compensatieregeling gepresenteerd. De resultaten in de eerste twee subparagrafen zijn gebaseerd op de statistieken van DNB. In subparagraaf 3 worden dezelfde resultaten, maar dan voor een willekeurig pensioenfonds, besproken. Ten slotte wordt er in subparagraaf 4 besproken hoe gevoelig het opbouwpercentage is voor de rentestand en de overlevingstafels. 4.1 Overgangskosten Figuur 2 laat het verloop zien van de opgebouwde rechten voor een man die onafgebroken werkt tussen 25 en 65. Hier is aan te zien dat er onder het stelsel van degressieve opbouw gedurende het hele leven een hogere aanspraak is opgebouwd. Dit betekent dat de voorziening onder een stelsel van degressieve opbouw hoger is dan onder het huidige stelsel van doorsnee opbouw. 100,00% 80,00% 60,00% 40,00% Wanneer de pensioenleeftijd voor iedereen onmiddellijk verhoogd wordt naar 67 levert dat een besparing op ter waarde van ongeveer 13,2% van de voorziening van de actieven. Wanneer vervolgens het stelsel van degressieve opbouw wordt ingevoerd, heeft dat tot gevolg dat sommige deelnemers minder gaan opbouwen en daardoor hun pensioenambitie niet meer kunnen bereiken (zie figuur 3 in de bijlage). Als iedereen zodanig gecompenseerd wordt dat ze hetzelfde pensioen kunnen bereiken als onder het huidige stelsel, brengt dit een kostenpost met zich mee ter grootte van 13,1% van de voorziening voor de actieven. Deze kosten zijn dus nagenoeg gelijk aan de opbrengsten van een onmiddellijke verhoging van de pensioenleeftijd. Wanneer de berekeningen worden uitgevoerd met een rekenrente van 3% blijkt dat de onmiddellijke verhoging van de pensioenleeftijd 12,6% oplevert en de invoering van het stelsel van degressieve opbouw 13,5% kost. In dit geval zou de verhoging van de pensioenleeftijd niet genoeg opleveren om de overgang mogelijk te maken, maar omdat het verschil tussen de kosten zo klein is zal dit alsnog mogelijk zijn door op andere onderdelen kosten te besparen. 20,00% 0,00% Doorsnee opbouw Degressieve opbouw 25 30 35 40 45 50 55 60 Figuur 2: Opgebouwde rechten als percentage van het gemiddelde loon. 11

In de praktijk zal een onmiddellijke verhoging van de pensioenleeftijd waarschijnlijk niet te realiseren zijn. Bovenberg en Boon stellen voor om vanaf 2015 elk jaar de pensioenleeftijd met twee maanden te verhogen ( 2010, p. 45-46). Dit zal echter niet zo veel opleveren als een onmiddellijke verhoging naar 67 voor iedereen. Bij het berekenen van de voorziening worden de factoren voor niet gehele pensioenleeftijden bepaald door lineair te interpoleren tussen gehele pensioenleeftijden. De opbrengsten van deze verhoging van pensioenleeftijd zijn 5,9% van de voorziening van de actieven. Dit is te weinig om alle deelnemers volledig te compenseren. Daarvoor is 13,1 procent van de voorziening vereist. 4.2 Compensatie tot pensioenambitie Uit de vorige subparagraaf blijkt dat volledige compensatie meer kost dan dat het langzaam laten stijgen van de pensioenleeftijd oplevert. Er is echter ook een alternatieve manier van compensatie mogelijk. Zoals aangegeven door Bovenberg en Boon heeft de iets oudere generatie nog een gedeelte van het pensioen opgebouwd onder het eindloonstelsel, daardoor zijn de aanspraken die opgebouwd zijn op jonge leeftijd met hun loon meegestegen (2010, p. 39-40). Het pensioen dat zij werkelijk hebben opgebouwd is daarom hoger dan verwacht zou worden op basis van opbouw onder het middelloonstelsel. Door deze groep volledig te compenseren voor toekomstige opbouw die ze missen, komen ze boven hun pensioenambitie uit. De alternatieve manier van compenseren is om alleen die groepen te compenseren die door de overgang naar het stelsel van degressieve opbouw hun pensioenambitie niet meer kunnen halen. Volgens Bovenberg en Boon zullen deelnemers die in 2015 ouder dan 53 zijn hun pensioenambitie van 90% van het gemiddelde loon zonder compensatie kunnen halen (2010, p. 49). Om de kosten van deze regeling te berekenen wordt ervoor gekozen om iedereen die ouder is dan 53 in 2015 niet en iedereen die jonger is dan 53 in 2015 volledig te compenseren voor de toekomstige opbouw die ze de door de overgang missen. Het uitvoeren van deze compensatieregeling kost 7,4% van de voorziening voor actieven. Deze 7,4% is enigszins een overschatting omdat voor deelnemers die jonger dan 53 zijn in 2015 de gehele toekomstige opbouw gecompenseerd wordt. Hierbij wordt een mogelijk gedeelte dat ze hebben opgebouwd onder een eindloonregeling niet in beschouwing genomen, zij kunnen daardoor alsnog boven hun pensioenambitie uitkomen. De werkelijke kosten zullen dus iets lager dan 7,4% liggen en deze compensatieregeling kan dus uitgevoerd worden in combinatie met de verhoging van de pensioenleeftijd tussen 2015 en 2026, die 5,9% opbrengt. In tabel 2 en 3 van de bijlage staan alle resultaten samengevat op basis van de rentetermijnstructuur van 31 december 2010 en op basis van een rekenrente van 3%. 12

4.3 Resultaten bij een willekeurig pensioenfonds Uit de vorige twee subparagrafen blijkt dat een overgang naar het stelsel van degressieve opbouw goed mogelijk is in combinatie met een verhoging van de pensioenleeftijd. Deze berekeningen zijn echter gebaseerd op een verdeling van de deelnemersaantallen zoals gegeven door de DNB en de veronderstelling dat iedereen onafgebroken werkt en dus ook onafgebroken pensioen heeft opgebouwd. Omdat dit in werkelijkheid niet het geval is, zijn de berekeningen ook nog uitgevoerd op basis van het opgebouwde ouderdomspensioenrechten van een willekeurig pensioenfonds. De resultaten hiervan zijn gegeven in tabel 4 en 5 in de bijlage. Deze resultaten vertonen geen opvallende afwijkingen met de resultaten uit de vorige twee subparagrafen. 4.4 Het opbouwpercentage onder degressieve opbouw Wanneer het stelsel van degressieve opbouw wordt ingevoerd zal het opbouwpercentage afhankelijk worden van de actuariële factor. Deze factor is erg gevoelig is voor veranderingen van de rente en de overlevingstafel. In deze subparagraaf wordt onderzocht hoe groot de gevolgen voor het opbouwpercentage zijn bij een verandering van de rente of de overlevingstafel. De opbouwpercentages zijn berekend op basis van een aantal verschillende rentetermijnstructuren en rentepercentages. In figuur 4 van de bijlage is te zien dat vooral de opbouwpercentages van jonge deelnemers erg gevoelig zijn voor de rente, zo is het opbouwpercentage van een 25-jarige tussen 31 december 2010 en 31 maart 2011 gestegen van circa 4% tot circa 4,75%. Figuur 5 geeft de gevolgen van een renteschok van een half procentpunt omhoog en omlaag. Om te zorgen dat het opbouwpercentage niet al te veel fluctueert, kan ervoor gekozen worden om gebruik te maken van een gedempte rente. Een gedempte rente is de gemiddelde rente over een bepaalde termijn, zoals 5 of 10 jaar. Deze methode wordt onder het huidige stelsel vaak gebruikt bij het vaststellen van de premie. Door het gebruiken van een gedempte rente zullen de opbouwpercentages minder hevig fluctueren als gevolg van veranderingen van de rente. Behalve voor de rente is het opbouwpercentage ook gevoelig voor de overlevingskansen. Omdat deze naar verwachting in de toekomst steeds beter worden heeft dit als gevolg dat de factoren groter worden en de opbouwpercentages lager. In figuur 6 zijn de gevolgen weergegeven van een overgang van de AG 2005-2055 naar de AG 2010-2060. Door deze verandering van de overlevingstafel zal het opbouwpercentage met ongeveer 10% dalen. Dit is alleen op te lossen door de pensioenleeftijd te verhogen of een hoger premiepercentage in te voeren. 13

5. Conclusie Uit de resultaten blijkt dat de kosten van een overgang naar het stelsel van degressieve opbouw ongeveer 13% van de voorziening bedragen. Een eenmalige verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 levert een kostenbesparing op die ongeveer gelijk is aan 13% van de voorziening. De kosten van de overgang naar het stelsel van degressieve opbouw kunnen daar dus door worden opgevangen. Een onmiddellijke verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 is waarschijnlijk niet te realiseren. Daarom is ook het voorstel van Bovenberg en Boon doorgerekend. Een verhoging van de pensioenleeftijd tussen 2015 en 2026 waarbij elk jaar de pensioenleeftijd twee maanden hoger wordt levert 6% van de voorziening op. In 2015 kan dan ook het stelsel van degressieve opbouw ingevoerd worden waarbij alleen deelnemers die hun pensioenambitie niet meer kunnen halen, als gevolg van de invoering van het stelsel van degressieve opbouw, compensatie krijgen. Deze compensatie kost ongeveer 7% van de voorziening. Een overgang naar het stelsel van degressieve opbouw zou dus samen kunnen vallen met een verhoging van de pensioenleeftijd. Daarnaast blijkt dat de opbouwpercentages erg gevoelig zijn voor de rente. Dit kan echter verminderd worden door gebruik te maken van een gedempte rente. Omdat de actuariële factoren ook gevoelig zijn voor een stijging van de overlevingskansen wordt die meegenomen in de opbouwpercentages. Een stijgende levensverwachting leidt daarom bij gelijkblijvende premie en gelijkblijvende pensioenleeftijd tot lager opbouwpercentage en dus ook een lagere pensioenambitie. Het stelsel van degressieve opbouw kent veel voordelen ten opzichte van het huidige stelsel. Sommige vormen van ongewenste solidariteit verdwijnen of verminderen. Zo zullen laagopgeleiden die doorgaans op jonge leeftijd beginnen met werken onder het stelsel van degressieve opbouw een hoger, namelijk actuarieel eerlijk, pensioen opbouwen. Daarnaast zullen deelnemers die op oudere leeftijd zzp er worden of om andere redenen niet meer deelnemen aan een pensioenfonds een eerlijker pensioen overhouden. Dit verbetert de mobiliteit op de arbeidsmarkt. Een nadeel van het nieuwe stelsel is dat de prikkel om langer door te werken kleiner wordt, deze neemt echter maar met 12,5% af. De overheid zou de overgang naar het stelsel van degressieve opbouw mogelijk moeten maken, dit stelsel is eerlijker dan het huidige stelsel. Omdat het omslagelement uit de aanvullende pensioenen verwijderd wordt kan dan ook het premiepercentage omlaag. In juni 2011 is het pensioenakkoord bekend gemaakt. Vanaf 2020 zal de AOW-leeftijd naar 66 jaar gaan. Daarna wordt deze gekoppeld aan de levensverwachting. De AOW-leeftijd zal daardoor in 2025 naar 67 gaan. Dit akkoord is een stap in de goede richting, de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting betekent een verbetering voor de financiële houdbaarheid van het pensioenstelsel. Er wordt echter niets gedaan tegen de ongewenste solidariteit die het draagvlak van het pensioenstelsel in gevaar kan brengen. Als er was gekozen voor invoering van het stelsel van 14

degressieve opbouw had de compensatieregeling gefinancierd kunnen worden uit de kostenbesparing als gevolg van de verhoogde pensioenleeftijd. De vraag is echter in hoeverre de betrokkenen zouden instemmen met een overgang naar het nieuwe stelsel. De verhoging van de pensioenleeftijd is niet zonder veel weerstand ontvangen. Als de groep die 53 of ouder is in 2015 geen compensatie krijgt bij een overgang naar het stelsel van degressieve opbouw zal zij hier waarschijnlijk weinig begrip voor hebben. Dus hoewel dit het perfecte moment zou zijn voor een overgang naar het stelsel van degressieve opbouw is deze overgang waarschijnlijk politiek niet haalbaar. 15

Bibliografie Ambachtsheer, K. (2008). VS en Canada hebben interesse in goed pensioenstelsel. De actuaris, november, 19-20. Ambachtsheer, K. (2008). Why We Need a Pension Revolution. Canadian Public Policy, Vol. XXXIV, 7-14. Boeijen, T., Jansen, C., Kortleve, C., & Tamerus, J. (2006). Leeftijdsolidariteit in de doorsneepremie. In S. van der Lecq, & O. Steenbeek (Red.), Kosten en baten van collectieve pensioensystemen (pp. 147-163). Deventer: Kluwer. Bonekamp, J. (2007). Herverdeling in het ouderdomspensioen. Economisch Statistische Berichten, 356-359. Bovenberg, L., & Boon, B. (2010). Now is the time, overstap naar degressieve pensioenopbouw nu wenselijk en mogelijk. NEA Paper 36. De Nederlandsche Bank. (2011). Toezichtgegevens pensioenfondsen. Opgeroepen op Mei 12, 2011, van De Nederlandsche Bank: http://www.statistics.dnb.nl/popup.cgi?/usr/statistics/excel/t8.7ny.xls Goudswaard, K., Beetsma, R., Nijman, T., & Schnabel, P. (2010). Een sterke tweede pijler. Den Haag: Commissie Toekomstbestendigheid Aanvullende Pensioenregelingen. Ponds, E. (2005). Individuele keuze in een collectief pensioen. VBA Journaal nr. 4, winter 2005, 32-36. van Zijp, P., van Broekhoven, H., Attema, J., Roodenburg - Berkhout, L., de Mik, H., Schulteis, T., et al. (2010). Prognosetafel 2010-2060. Utrecht: AG&AI. 16

Bijlage Gehanteerde grondslagen Sterftecijfers Rente AG 2010-2060 prognosetafel met berekeningsjaar 2011. Rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB. Startsalaris 25.000 Salarisontwikkeling per jaar 1,50% Franchise 13.000 Opbouwpercentage 2,25% Overig: -Deelnemers werken onafgebroken tussen 25 en 65. -Alle aanspraken zijn ouderdomspensioenaanspraken van mannen. -Deelnemersaantallen afkomstig van DNB, deelnemers aan bedrijfstakpensioenfondsen. Tabel 1: Gehanteerde grondslagen. 105,0% Bereikbare pensioenambitie zonder compensatieregeling 100,0% 95,0% 90,0% 85,0% 80,0% 75,0% 25 30 35 40 45 50 55 60 Figuur 3: Bereikbare pensioenambitie bij overgang van middelloonstelsel met doorsneeopbouw naar middelloonstelsel met degressieve opbouw. Variant RTS 31-12-2010 Rekenrente 3% Pensioenleeftijd 65 100,0% 100,0% Pensioenleeftijd 66 93,3% 93,6% Pensioenleeftijd 67 86,8% 87,4% Pensioenleeftijd 67 "vertraagd" 94,1% 94,1% Pensioenleeftijd 67 i.c.m volledige compensatie 99,9% 100,9% Pensioenleeftijd 67 vertraagd i.c.m volledige compensatie 107,2% 107,6% Pensioenleeftijd 67 vertraagd i.c.m alternatieve compensatieregeling 101,6% 102,0% Tabel 2: Voorzieningen van de verschillende varianten als percentage van de huidige voorziening. 17

Kosten en opbrengsten RTS 31-12-2010 Rekenrente 3% Verhoging pensioenleeftijd van 65 naar 67-13,2% -12,6% Volledige compensatie bij invoer degressieve opbouw 13,1% 13,5% Verhoging pensioenleeftijd van 65 naar 67, van 2015 tot 2026 elk jaar 2 maanden verhoging -5,9% -5,9% Compensatie voor deelnemers jonger dan 53 in 2015 bij invoer degressieve opbouw 7,4% 7,9% Tabel 3: Kosten van de verschillende verhogingen en compensatieregelingen als percentage van de huidige voorziening. Variant RTS 31-12-2010 Rekenrente 3% Pensioenleeftijd 65 100,0% 100,0% Pensioenleeftijd 67 86,8% 87,4% Pensioenleeftijd 67 "vertraagd" 93,8% 93,8% Pensioenleeftijd 67 i.c.m volledige compensatie 100,3% 101,1% Pensioenleeftijd 67 vertraagd i.c.m alternatieve compensatieregeling 100,2% 100,3% Tabel 4: Voorzieningen als percentage van de huidige voorziening. De berekeningen zijn gebaseerd op werkelijke opgebouwde rechten van een willekeurig pensioenfonds. Kosten en opbrengsten RTS 31-12-2010 Rekenrente 3% Verhoging pensioenleeftijd van 65 naar 67-13,2% -12,6% Volledige compensatie bij invoer degressieve opbouw 13,5% 13,7% Verhoging pensioenleeftijd van 65 naar 67, van 2015 tot 2026 elk jaar 2 maanden verhoging -6,2% -6,2% Compensatie voor deelnemers jonger dan 53 in 2015 bij invoer degressieve opbouw 6,4% 6,5% Tabel 5: Kosten als percentage van de huidige voorziening. De berekeningen zijn gebaseerd op werkelijke opgebouwde rechten van een willekeurig pensioenfonds. 5,00% 4,50% 4,00% 3,50% 3,00% 2,50% 2,00% 1,50% 1,00% 0,50% 0,00% 25 30 35 40 45 50 55 60 31-12-2010 31-01-2011 28-02-2011 31-03-2011 Figuur 4: Opbouwpercentages onder het stelsel van degressieve opbouw bij verschillende rentetermijnstructuren. 18

5,00% 4,50% 4,00% 3,50% 3,00% 2,50% 2,00% 1,50% 1,00% 0,50% 0,00% 25 30 35 40 45 50 55 60 2,5% 3,0% 3,5% Figuur 5: Hier zijn de gevolgen te zien van een renteschok van 0,5% omhoog of 0,5% omlaag. 4,00% 3,50% 3,00% 2,50% 2,00% 1,50% 1,00% AG 2005 RR 3% AG 2010 RR 3% 0,50% 0,00% 25 30 35 40 45 50 55 60 Figuur 6: In deze grafiek is te zien wat de gevolgen zijn van een overgang op de nieuwe sterftetafel. 19