Mijn sterke kanten en werkpunten Evaluatie arbeidsvaardigheden door begeleider(s) Arbeidsvaardigheid 1. Zelfkennis Weet hij van zichzelf wat hij kan en niet kan? Antwoordmogelijkheid O Hij weet van zichzelf wat hij kan en niet kan. O Hij weet van zichzelf wat hij kan. O Hij weet van zichzelf wat hij niet kan. O Hij weet niet van zichzelf wat hij kan en niet kan... 2. Werktempo Hoe is zijn werktempo in vergelijking met zijn leeftijdsgenoten? O Hij werkt even snel als zijn leeftijdsgenoten. O Hij werkt sneller dan zijn leeftijdsgenoten. O Hij werkt trager dan zijn leeftijdsgenoten. 3. Nauwkeurigheid Werkt hij nauwkeurig? O Wanneer hij een opdracht uitvoert, controleert hij zowel tussendoor als wanneer het klaar is, of hij fouten heeft gemaakt. O Wanneer hij een opdracht uitvoert, controleert hij enkel tussendoor of hij fouten heeft gemaakt. O Wanneer hij een opdracht uitvoert, controleert hij enkel als het klaar is of hij fouten heeft gemaakt. O Wanneer hij een opdracht uitvoert, controleert hij niet of hij fouten heeft gemaakt... 1
4. Aandacht Hoelang kan hij aandachtig zijn voor het uitvoeren van een taak (bijvoorbeeld lezen, een tekst typen, een gerecht koken, )? O Hij kan zijn aandacht meer dan 15 minuten op een taak richten. O Hij kan zijn maximum 15 minuten op een taak richten. O Andere (zelf in te vullen als je keuze niet vermeld werd) Op welk deel van de dag kan hij zich het best concentreren? O Hij kan zich het best concentreren in de voormiddag. O Hij kan zich het best concentreren in de namiddag. O Hij kan zich even goed concentreren in de voormiddag als in de namiddag. In welke omgeving kan hij zich concentreren voor het uitvoeren van een taak (bijvoorbeeld lezen, een tekst typen, )? O Hij kan zich concentreren in een omgeving met veel prikkels (bijvoorbeeld een radio die speelt, mensen die praten, veel lawaai, ). O Hij kan zich concentreren in een omgeving met weinig prikkels. O Hij kan zich in geen enkele omgeving concentreren. O Andere (zelf in te vullen als je keuze niet vermeld werd) 5. Afspraken naleven Houdt hij zich aan gemaakte afspraken? O Hij houdt zich altijd aan gemaakte afspraken. O Hij houdt zich alleen aan gemaakte afspraken als ze duidelijk vermeld worden. O Hij houdt zich alleen aan gemaakte afspraken als het voor hem/haar duidelijk is waarom ze er zijn. O Hij houdt zich niet aan gemaakte afspraken. O Hij houdt zich niet aan gemaakte afspraken omdat hij ze vergeet. 6. Motoriek Zijn motorische vaardigheden: O Hij kan fijn werk en grof werk uitvoeren. O Hij kan enkel fijn werk uitvoeren. O Hij kan enkel grof werk uitvoeren. O Andere (zelf in te vullen als je keuze niet vermeld werd) 2
7. Veiligheidsregels naleven Hoe gaat hij om met veiligheidsregels? O Hij houdt zich altijd aan veiligheidsregels. Hij gebruikt materialen en gereedschappen op een veilige manier. O Hij houdt zich soms aan veiligheidsregels. Hij gebruikt materialen en gereedschappen soms op een veilige manier. O Hij houdt zich niet aan veiligheidsregels. Hij gebruikt materialen en gereedschappen op een risicovolle manier. 8. Ordelijkheid Heeft hij een ordelijke werkplek? O Zijn werkplek is ordelijk. Hij vindt zijn materiaal altijd terug. O Zijn werkplek is niet ordelijk. Hij vindt zijn materiaal wel altijd terug. O Zijn werkplek is niet ordelijk. Hij vindt zijn materiaal nooit terug.. 9. Inspanning leveren (motivatie) Wanneer spant hij zichzelf in voor een opdracht? O Hij spant zichzelf altijd in voor een opdracht. O Hij spant zichzelf alleen in als hij aangemoedigd wordt voor een opdracht. O Hij spant zichzelf niet in voor een opdracht, ook niet wanneer hij daarbij aangemoedigd wordt. 10. Doorzetten Is hij een doorzetter? taak zet hij door tot hij het vereiste resultaat bereikt heeft. taak geeft hij op na één mislukte poging. taak moet hij aangemoedigd worden om verder te werken. taak geeft hij meteen op, ook al wordt hij aangemoedigd om verder te gaan.. 3
11. Kunnen samenwerken Kan hij samenwerken? O Als hij samenwerkt met anderen, zet hij zich in voor de groep. Hij doet meer dan enkel wat er van hem gevraagd wordt. O Als hij samenwerkt met anderen, zet hij zich in voor de groep. Hij doet enkel datgene wat van hem gevraagd wordt. O Als hij samenwerkt met anderen, zet hij zich niet in voor de groep. Hij probeert zijn werk door anderen te laten doen. 12. Zelfstandig werken Kan hij zelfstandig aan een taak werken? O Hij kan zelfstandig werken aan grote en kleine taken. O Hij kan zelfstandig werken aan kleine taken. O Hij kan enkel onder toezicht of begeleiding werken aan taken. Kan hij zijn werk zelf plannen? O Wanneer hij taken krijgt kan hij zelf bepalen welke taak hij eerst uitvoert en hoe hij hierbij te werk gaat. O Wanneer hij een taak krijgt kan hij volgens opgelegde stappen de taak uitvoeren.. Kan hij zelfstandig problemen oplossen bij het uitvoeren van een taak? O Als hij vastloopt bij een taak zoekt hij zelf eerst naar een oplossing. Als dit niet lukt, zoekt hij steun bij anderen. O Als hij vastloopt bij een taak zoekt hij niet zelf naar een oplossing. Hij zoekt meteen steun bij anderen. 13. Omgaan met stress: stressfactoren Welke factoren veroorzaken stress bij hem? U mag meer dan één antwoord aanduiden. O Werkdruk O Tijdsdruk O Eigen mislukking O Conflicten O Controle O Kritiek O Hij heeft nooit stress 4
14. Omgaan met stress: Reactie op stress Hoe reageert hij op stress? U mag meer dan één antwoord aanduiden. O Hij werkt verder aan zijn taken maar niet zoals van hem verwacht wordt. O Hij blokkeert en kan zijn taken niet afwerken. O Hij kan tijdelijk blijven functioneren zonder dat de prestaties eronder lijden. O Hij wordt motorisch onrustig. (vb: Hij begint rond te lopen, hij beweegt met zijn benen, ). O Hij wordt ongeduldig en nerveus. O Hij blijft functioneren als voorheen, het heeft geen invloed. O Zijn prestaties verbeteren. 15. Uiterlijke verzorging Verzorgt hij zijn uiterlijk? O Hij verzorgt zijn uiterlijk en past uit eigen beweging zijn kledij en voorkomen aan de werksituatie aan, zonder dat anderen erom moeten vragen. O Hij verzorgt zijn uiterlijk en past zijn kledij en voorkomen aan de werksituatie aan als hij erop gewezen wordt. O Hij kleedt zich naargelang de eisen van de werksituatie, maar zijn lichaamsverzorging kan beter. O Hij past zijn uiterlijk en kledij niet aan de werkomgeving aan. Hij verzorgt zich niet goed. 16. Nieuwe dingen leren Hoe leert hij nieuwe dingen? O Hij leert nieuwe dingen door ze zelf te doen. O Hij leert nieuwe dingen wanneer iemand ze éénmaal heeft uitgelegd. O Hij leert nieuwe dingen wanneer iemand het herhaaldelijk voordoet of uitlegt. O Hij leert nauwelijks nieuwe dingen, zelfs als iemand ze meerdere keren voordoet of uitlegt.. 17. Initiatief nemen Begint hij uit zichzelf aan een volgende taak wanneer hij een taak heeft afgewerkt? O Hij begint uit zichzelf aan een volgende taak, ook als hij de taak nog niet eerder uitvoerde. O Hij begint uit zichzelf aan een volgende taak als hij de taak al eens eerder uitvoerde. O Hij begint pas aan een nieuwe taak op vraag van de werkgever/iemand anders. 5
18. Fysieke mogelijkheden Kan hij gedurende 8 uren rechtstaand werk verrichten? O Hij kan gedurende 8 uren rechtstaand werk verrichten zonder extra rustmomenten. O Hij kan gedurende 8 uren rechtstaand werk verrichten als er extra rustmomenten ingebouwd worden. O Hij kan niet gedurende 8 uren rechtstaand werk verrichten, een combinatie met zittend werk moet voorzien worden. O Hij kan geen rechtstaand werk verrichten.. 19. Verantwoordelijkheid dragen Kan hij verantwoordelijkheid dragen voor taken? O Hij kan verantwoordelijkheid dragen voor meerdere taken. O Hij kan verantwoordelijkheid dragen voor één taak. O Hij kan geen verantwoordelijkheid dragen. 20. Opkomen voor mezelf Komt hij op voor zichzelf? O Hij durft het zeggen als hij een andere mening heeft. O Hij durft het niet zeggen als hij een andere mening heeft.. 6