werkwoorden op frekwentie beginnen 1 blijven 1 doen 1 gaan 1 geven 1 hebben 1 kijken 1 komen 1 krijgen 1 kunnen 1 laten 1 maken 1 moeten 1 pakken 1 staan 1 weten 1 willen 1 worden 1 zeggen 1 zien 1 zijn 1 zullen 1 begrijpen 2 bestaan 2 betekenen 2 brengen 2 denken 2 horen 2 houden 2 liggen 2 lijken 2 lopen 2 mogen 2 nemen 2 noemen 2 schrijven 2 spreken 2 vallen 2 vinden 2 vragen 2 werken 2 zitten 2 bedoelen 3 bereiken 3 gebeuren 3 gebruiken 3 geloven 3 kennen 3 leggen 3 leren 3 leven 3 praten 3 proberen 3 vertellen 3 voelen 3 volgen 3 vormen 3 bepalen 4 betreffen 4 dienen 4 dragen 4 halen 4 hangen 4 helpen 4 hoeven 4 leiden 4 lezen 4 menen 4 ontstaan 4 rijden 4 trekken 4 voorkomen 4 voorstellen 4 wachten 4 zetten 4 zoeken 4 aankijken 5 aannemen 5 beslissen 5 besluiten 5 betalen 5 betrekken bij 5 bieden 5 duren 5 eten 5
kiezen 5 lachen 5 opnemen 5 optreden 5 roepen 5 schijnen 5 slaan 5 antwoorden 5 trouwen 5 veranderen 5 verdwijnen 5 vergeten 5 verklaren 5 verliezen 5 waar zijn 5 wijzen 5 wonen 5 beperken 6 bouwen 6 draaien 6 drinken 6 groeien 6 heten 6 hopen 6 klinken 6 kopen 6 kosten 6 merken 6 ontvangen 6 organiseren 6 uitgaan 6 verdienen 6 verschillen 6 winnen 6 zorgen 6 aantrekken 7 aanvaarden 7 bekijken 7 bevinden zich 7 bewegen 7 bewijzen 7 binnenkomen 7 drukken 7 geboren worden 7 luisteren 7 ontdekken 7 ontwikkelen 7 openen 7 passen 7 schieten 7 slapen 7 spelen 7 steken 7 toenemen 7 tonen 7 vliegen 7 wensen 7 zingen 7 afvragen zich 8 behandelen 8 bezitten 8 doorgaan 8 durven 8 dwingen 8 knikken 8 lukken 8 opleveren 8 opstaan 8 rekenen 8 reserveren 8 toepassen 8 uitvoeren 8 verbinden 8 verkopen 8 verlaten 8 veroorzaken 8 vertonen 8 voorzien 8 aankomen 9 aantonen 9 bedenken 9 beschikken 9 bevatten 9 breken 9 eens zijn met 9 gooien 9 grijpen 9 ingaan 9 missen 9 ontbreken 9 ontmoeten 9 opmerken 9 overtuigen 9 plegen 9 slagen 9
sluiten 9 sprake [ter] brengen 9 sterven 9 sturen 9 uitkomen 9 uitspreken 9 vergelijken 9 aanbieden 10 bellen 10 beloven 10 beschrijven 10 besteden 10 binden 10 buigen 10 constateren 10 genieten 10 herhalen 10 lijden 10 meenemen 10 nadenken 10 opbouwen 10 overgaan 10 reageren 10 redden 10 schenken 10 stijgen 10 tekenen 10 toevoegen 10 verstaan 10 weigeren 10 aangeven 11 aansluiten 11 aanwijzen 11 beheersen 11 beleven 11 beschermen 11 bezoeken 11 drijven 11 eisen 11 huilen 11 innemen 11 interesseren 11 inzien 11 meedelen 11 meedoen 11 melden zich 11 oplossen 11 overnemen 11 schrikken 11 schuiven 11 springen 11 steunen 11 tellen 11 toegeven 11 uitmaken 11 verzorgen 11 voordoen 11 waarschuwen 11 beseffen 12 bespreken 12 herinneren 12 herkennen 12 ingrijpen 12 meebrengen 12 opkomen 12 oprichten 12 oproepen 12 realiseren 12 stappen in/uit 12 stemmen 12 stoppen 12 teleurstellen 12 uitgeven 12 vangen 12 vechten 12 verlangen 12 vertrekken 12 vervelen zich 12 verwachten 12 verwachting [in] zijn 12 vestigen zich 12 bestellen 13 bidden 13 branden 13 danken 13 kloppen 13 meemaken 13 onderzoeken 13 opbellen 13 opgeven 13 ophalen 13 ophouden 13 scheiden 13 terugkeren 13 uitleggen 13
uitzien 13 verbieden 13 vervangen 13 verwerken 13 verzetten 13 voorbereiden 13 afspreken 14 bakken 14 bedanken 14 begraven 14 dansen 14 duwen 14 koken 14 meegaan 14 meevallen 14 opzoeken 14 roken 14 snijden 14 twijfelen 14 uitdrukken zich 14 varen 14 verantwoorden 14 vergissen 14 verhogen 14 vertalen 14 verzamelen 14 vieren 14 wandelen 14 wassen 14 wennen 14 wisselen 14 bevallen 15 controleren 15 discrimineren 15 fietsen 15 huren 15 kraken 15 lenen 15 opmaken 15 oppassen 15 spijten 15 stelen 15 uithalen 15 uitkijken 15 uitstappen 15 uitzoeken 15 versieren 15 vluchten 15 zwemmen 15 afblijven 16 feliciteren 16 groeten 16 inenten 16 inschrijven 16 instappen 16 invullen 16 kussen 16 liegen 16 neerzetten 16 ontslaan 16 opletten 16 opruimen 16 opschieten 16 opschrijven 16 regenen 16 snappen 16 uitstellen 16 uitwijzen 16 verhuizen 16 verven 16 weggaan 16 weglopen 16 aandoen 17 abonneren 17 fluisteren 17 lusten 17 naaien 17 oefenen 17 overmaken 17 overwerken 17 samenwonen 17 slachten 17 solliciteren 17 spellen 17 telefoneren 17 typen 17 uitdoen 17 uitkleden 17 verhuren 17 voorlezen 17 vriezen 17 vrijen 17 aankleden 18 beschadigen 18
bewaren 18 bijten 18 dalen 18 ergeren 18 fluiten 18 genezen 18 immigreren 18 landen 18 noteren 18 overlijden 18 parkeren 18 proeven 18 ruiken 18 selecteren 18 starten 18 stinken 18 studeren 18 weggooien 18 aanmelden 19 arresteren 19 loslaten 19 mislukken 19 onthouden 19 poetsen 19 ruilen 19 tillen 19 uitnodigen 19 uitpakken 19 vullen 19 blussen 20 boren 20 dreigen 20 graven 20 inhalen 20 meten 20 overgeven 20 oversteken 20 schoonmaken 20 snoepen 20 troosten 20 uitdelen 20 waaien 20 wijzigen 20 zuigen 20 zwaaien 20 aanraken 21 condoleren 21 masseren 21 onderhouden 21 overstappen 21 scheuren 21 vermenigvuldigen 21 verontschuldigen 21 veroordelen 21 volhouden 21 zweten 21 zwijgen 21 beoordelen 20 beschuldigen 20