Themales: met handen en voeten taalvrijwilliger/docent werkblad: Geef me de vijf. werkblad: Een handje helpen.

Transcriptie

1 Themales: met handen en voeten taalvrijwilliger/docent Nodig: tekenblaadjes en stiften, werkblad: Geef me de vijf. werkblad: Een handje helpen. Opwarming: Zet de stoelen in een kring. Vraag aan de cursisten hun voeten tegen elkaar aan te zetten en doe dit voor. Vervolgens om de voeten uit elkaar te zetten en doe dit voor. Dan om een voet op een knie te leggen en doe dit voor. Vervolgens met je tenen wiebelen. Dan de linkervoet in de lucht te steken en vervolgens de rechtervoet. Dan weer de linkervoet en met die voet een rondje te draaien. Zo ook met de rechtervoet. Dan gaan staan. Stoelen naar achteren schuiven. Wat kun je met je voeten? Schrijf de woorden op het bord. - staan - lopen - huppelen - hinken - stampen - sluipen - op je tenen lopen Dan alle genoemde dingen die je met je voeten kunt doen in een rondje gaan doen zodat ze de woorden leren kennen. Vervolgens kunnen de cursisten één voor één een woord roepen en dat wordt dan gedaan. Tot slot nogmaals oplezen wat je allemaal met je voeten en tenen kan doen. Daarna terug naar de tafels. Vraag aan de cursisten welke gebaren zij gewend zijn met hun handen te maken. Geef als voorbeeld: zwaaien als je afscheid neemt. Noteer wat er wordt genoemd op het bord. Welke cultuurgebonden verschillen zijn er? Deel de tekenblaadjes en stiften uit en teken op het bord de omtrek van je hand en vingers. Laat de cursisten hetzelfde doen op het papier. Samen de woorden voor de vingers erbij zetten. 1

2 Taalvrijwilliger/docent Stel de vraag welke woorden nog meer bij de hand horen: - nagels - handpalm - pols - muis - handlijnen Vervolgens gebaren maken die ze eerder hebben genoemd bij de vraag welke gebaren ze nog meer kennen en laat ruimte aan een gesprek over cultuurgebonden gebaren. Dan oefenen op de volgende manier: De cursisten nemen allemaal een gebaar van het bord in gedachten. De medewerker wijst steeds iemand aan die vervolgens het gebaar roept en voordoet en de anderen doen het na. Tot slot alle woorden dus ook van de voeten en tenen van het bord herhalen door ze door elkaar heen op te noemen. De cursisten laten zien door aan te wijzen of te doen dat ze de woorden kennen. Vervolgens werkblad: geef me de vijf: Het werkblad uitdelen en vragen of ze de uitdrukking kennen. Daarna de dialoog voorlezen en laten nalezen door twee cursisten. Dan in tweetallen de oefening laten invullen en de dialoog laten oefenen. Dan werkblad: een handje helpen. Het werkblad uitdelen en de spreekkaarten voorlezen. Zijn alle woorden bekend? Vervolgens in tweetallen laten oefenen en daarna nogmaals in nieuwe tweetallen oefenen. De cursisten kunnen zelf nieuwe informatie toevoegen. Tot slot laten uitvoeren. 2

3 Werkblad: geef me de vijf cursist Abrar: Dag Natasja Natasja: Hallo Abrar. Hoe gaat het met je? Abrar: Goed hoor. En met jou? Natasja: Helaas niet zo goed. Ik ben gevallen en heb mijn voet gekneusd en ik heb mijn wijsvinger gebroken. Abrar: Oh ja ik zie het. Er zit verband om. Natasja: En ik moet zo naar het ziekenhuis voor controle maar mijn auto doet het niet. Abrar: Wat vervelend. Hoe laat moet je er zijn? Natasja: Om uur. En daarna wil ik de kinderen van school halen. Abrar: Ik kan wel even met je mee hoor. Dan halen we daarna samen de kinderen op. Natasja: Wat fijn! Gelukkig dat ik met je mee kan rijden. Geef me de vijf! Abrar: Dat zou ik niet doen want dan doet je vinger pijn. Samen: hahahaha Maak de dialoog af en oefen deze samen. Vergeet niet van rol te wisselen. Abrar: Natasja Natasja: Hallo Abrar. met je? Abrar: Goed hoor.? Natasja: Helaas. Ik ben gevallen en heb en ik heb mijn gebroken. Abrar: Oh ja ik zie het. Er zit om. Natasja: En ik moet zo naar het voor controle maar mijn auto doet het niet. Abrar: Wat vervelend. Hoe moet je er zijn? Natasja: uur. En daarna wil ik de kinderen halen. Abrar: Ik kan wel even met je hoor. Dan halen we daarna samen de kinderen op. Natasja:! Gelukkig dat ik met je mee kan rijden. Geef me! Abrar: Dat zou ik niet doen want dan doet pijn. Samen: hahahaha 3

4 Werkblad: een handje helpen (1) cursist 1 Groet en vraag hoe het gaat. Hoe? 2 Zeg dat je ziet dat haar/zijn voet in het verband zit. Ik zie dat? 3 Vraag of hij/zij ergens hulp bij nodig heeft. Heb je? 4 Zeg dat je in de middag boodschappen kunt doen. Ik kan. 5 Zeg dat je ook de kinderen uit school kan halen. Ik kan ook. 6 Spreek af op een tijd waarop je naar hem/haar toe komt. Is uur goed? 7 Groet Tot. Werkblad: een handje helpen (2) 1 Groet en vraag hoe het gaat. Hoe? 2 Zeg dat je bent gevallen en vertel wat je hebt gebroken. Ik ben en heb mijn 3 Zeg dat je dat fijn vindt en vraag of hij/zij wat boodschappen kan doen. Zou je kunnen? 4 Zeg dat je dat goed uitkomt. Dat komt. 5 Zeg dat je dat super vindt. Dat! 6 Zeg dat die tijd je goed uitkomt. Dat komt. 7 Groet Tot. 4

5 5