CAT Critically Appraised Topic

Vergelijkbare documenten
De behandeling van Dientamoeba fragilis. Thecla A.M. Hekker, arts-microbioloog NVMM, 2 april 2008

Dientamoeba fragilis, vooral bij kinderen pathogeen?

Laboratoriumdiagnostiek van parasieten in faecesop basis van microscopie en antigentesten THOMAS MAENHOUT

Faecesonderzoek op parasieten

Wormen. Faecesonderzoek op parasieten. Protozoa. Rondzending darmparasieten (microscopie)

Moleculaire diagnostiek intestinale parasieten -rondzendingen ten behoeve van Mdx-

Dientamoeba fragilis, de case-control studie en hoe verder?

Laboratoria Nieuwsbrief oktober 2014 Klinisch Chemisch en Hematologisch Laboratorium Medisch Microbiologisch Laboratorium

E. histolytica / dispar. in de routine laboratoriumpraktijk. Manfred van Kerckhoven, analist LabMicTA, Hengelo

Fecesonderzoek op parasieten

Dientamoeba fragilis: een mogelijk belangrijke oorzaak van persisterende buikpijn bij kinderen

Trichomonas vaginalis, ontmaskering van een onderschatte pathogeen? Philippe Willems Promotor: Dr. R. Cartuyvels

Moleculaire diagnostiek; darmprotozoa & T.vaginalis -overzicht 2017 & onderzoek naar variatie in gerapporteerde resultaten-

Cursus moleculaire diagnostiek van parasitaire infecties

Is er evidentie voor point of care testen voor de diagnose van occulte ernstige bacteriële infecties bij ambulante kinderen met koorts zonder focus?

SKML-parasitologie rondzendingen; tijd voor moleculaire diagnostiek?

Fecesonderzoek op parasieten

Rapportering voor het jaar 2016 Referentiecentrum voor NOROVIRUS.

Parasitologie PH , 5, 6, 13, 14 en 15 november 2013

SKML-sectie Parasitologie Nijmegen, 21 november Ronde 88 Parasitologie

Rapportering voor het jaar 2014 Referentiecentrum voor NOROVIRUS.

SKML-sectie Parasitologie Nijmegen, 16 augustus Ronde 87 Parasitologie

Wormen. Fecesonderzoek op parasieten. Wormen. Protozoa. Protozoa

Ronde 93 Parasitologie Evaluatie

Development of simplified molecular tools for the diagnosis of kinetoplast diseases

Fecesonderzoek op parasieten

Aanvraag feces diagnostiek: Hoe en wat?

SKML-sectie Parasitologie Nijmegen, 17 juni Ronde 95 Parasitologie

Giardiasis A07.1 Synoniem: lambliasis

Moleculaire diagnostiek darmparasieten -overzicht 2015-

Ronde 92 Parasitologie

Giardia Een echte bedreiging

Taenia spp. onderzoek

Legionella. De overdracht. Jacob P. Bruin Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid Kennemerland Haarlem

Rondzending parasitologie SKML feces

CAT Critically Appraised Topic

Giardiasis A07.1 Synoniem: lambliasis

Functionele buikklachten

Monster A 330 Uitslag Punten Max. Aantal Lab's

Rondzendingen Moleculaire Diagnostiek T.vaginalis & darmprotozoa -overzicht 2018-

Giardia en giardiasis

Kennislacunes NHG-Standaard Buikpijn bij kinderen

Expert waarden in microscopische diagnostiek van de parasitologie.

Darmparasieten bij Afrikaanse asielzoekers: prevalentie en risicofactoren

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior

Een 36 jarige waterbouwkundig ingenieur wordt in Bangladesh acuut ziek met koorts tot 39 C en x per dag waterdunne diarree.

Moleculaire diagnostiek: kwalitatief of kwantitatief?

Jaarverslag Sectie Parasitologie SKML

Epidemiologische surveillance van Lyme borreliose Borrelia burgdorferi s.l

Stichting Kwaliteitsbewaking Medische Laboratoriumdiagnostiek SKML-sectie Parasitologie Nijmegen, 25 oktober 2006

Is hepatitis C eliminatie in Nederland wel mogelijk? Andy IM Hoepelman Hoogleraar Interne Geneeskunde & Infectieziekten UMC Utrecht

Basistekst: LCI Vlaamse versie:

URINE consensus. Guy Coppens

SKML deelnemersdag 3 maart Darmparasieten

INSTITUTE FOR LIFE SCIENCES & CHEMISTRY MEDISCH PARASITOLOGISCHE DIAGNOSTIEK 2009 PROGRAMMA

Sneltesten voor respiratoire virussen: geschikt voor point-of-care? 13 juni 2017 Werkgroep Algemene Medische Microbiologie

Giardiasis Richtlijn Versiebeheer

Sectie Infectieziekten

Staalrejectiecriteria: betere microbiologie voor minder geld?

Whole genome sequencing op direct materiaal voor virus detectie en typering. Janette Rahamat-Langendoen, arts-microbioloog

Cursus moleculaire diagnostiek van parasitaire infecties

Faecaal calprotectine. Eva Lefevre 14 mei 2013

Opvolgrapport Aanbeveling voor goede medische praktijkvoering actieve opsporing van chlamydia trachomatis-infecties in de huisartspraktijk

DIAGNOSTIEK. Hans Reitsma, arts-epidemioloog Afd. Klinische Epidemiologie, Biostatistiek & Bioinformatica Academisch Medisch Centrum

Gastro-enterologie op reis Prof. Dr. Fons Van Gompel Dr.Jan Clerinx

EBM II: Korte casus 1. Kaat De Groot Laurens Deprost

DIAGNOSTIEK TARIEVEN EERSTE LIJN 2014

Bacterial meningitis: epidemiology, herd protection, clinical characteristics, and risk assessment Bijlsma, M.W.

Infectieuze diarree. Marjolein Deege, arts-microbioloog UMCU/Saltro

Acknowledgement. Acknowledgement

chemotherapie, en ook bij eventuele chirurgische behandeling, is een pre-operatieve diagnose van groot belang.

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Epidemiology of gastroenteritis in the Netherlands de Wit, M.A.S. Link to publication

Moleculaire diagnostiek; darmparasieten & Trichomonas -overzicht 2016-

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS

Urineweginfecties Een correct staal als voorwaarde voor een juiste diagnose

Behandelproblematiek en laatste ontwikkelingen in Hepatitis B Nationale hepatitis dag 2017

TB zonder positieve kweek: hoe hard is de diagnose? Cecile Magis-Escurra, longarts Consulent klinische tuberulose KNCV/NVALT NTDD 20 juni 2013

Bijlage I Evidence-based onderzoek

Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van. zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten

Recente ontwikkelingen in de ethische normen voor medisch-wetenschappelijk onderzoek

Lente. Winter. Sectie Parasitologie. Stichting Kwaliteitsbewaking Medische Laboratoriumdiagnostiek

Focus wie ooit gediagnosticeerd moet nog behandeld worden. Prof. dr. Jan Hendrik Richardus Dr. Robine Hofman Abby Falla, MSc

Rapportering voor het jaar 2012 Referentiecentrum voor NOROVIRUS.

HLA-B*27 diagnostiek: is sequentie analyse the way to go?

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Genetic variation in Helicobacter pylori Pan, Z. Link to publication

Gastro-enterologie op reis Prof. Dr. Fons Van Gompel Dr.Jan Clerinx

Summary Samenvatting. Chapter 9

Detectie van pneumocystis in broncheoalveolaire lavage. Rafke Schoffelen IC Radboudumc

Functionele buikpijn: en nu..? Herbert van Wering Kinderarts-MDL (WDH nascholing; 18 november 2015)

Moleculaire diagnostiek darmparasieten overzicht 2013

SKML deelnemersdag Parasitologie. Trippenhuis te Amsterdam 6 maart 2008

Gastro-enteritis. Ziektebeeld. Incubatieperiode

Nieuwe strategieën voor soa-testing in België IRITH DE BAETSELIER

Molecular tools in the diagnosis of. intestinal parasitic infections

NRC Bordetella pertussis: verslag van het Nationaal Referentiecentrum voor het jaar 2012.

Acute gastro-enteritis Rubriekhouder: Dr. W. van Pelt, (RIVM-CIE) ( ) ( )

POST-HLO CURSUS LABORATORIUMDIAGNOSTIEK PARASITOLOGIE

Enterovirussen & het Centraal Zenuwstelsel. Coretta Van Leer Arts-microbioloog/viroloog Universitair Medisch Centrum Groningen

Urineweginfecties Rubriekhouder: Mw. Dr. E.E. Stobberingh (RIVM)(2014)

Hoe kan wetenschappelijk onderzoek versneld worden met de diagnosethesaurus? Jan Verschuuren. Symposium DHD 24 september 2015

Transcriptie:

Dientamoeba fragilis in faeces Eline Verhoye 1/44 CAT Critically Appraised Topic Dientamoeba fragilis in faeces: een meerwaarde voor huidig parasitologisch onderzoek? Author: Eline Verhoye Supervisor: Prof. Dr. Jan Verhaegen Search/methodology verified by: Date: 26 juni 2007 Expiry date: CLINICAL BOTTOM LINE Dientamoeba fragilis is een protozoaire flagellaat die bij de mens voorkomt en zich bij voorkeur in het colon vestigt. Als potentieel pathogene parasiet, kan hij daar aanleiding geven tot acute en chronische manifestatie van diarree en gastrointestinale klachten. Ook Irritable Bowel Syndrome (IBS) karakteriserende symptomen kunnen door deze parasiet veroorzaakt worden. Verder onderzoek is nodig om de pathogenetische basis van D. fragilis infectie op te helderen. De prevalentie van D. fragilis loopt in de lijn van die van Giardia lamblia, en is onder andere afhankelijk van hygiënishe omstandigheden en de leeftijd (komt meer voor bij kinderen van 7-15 jaar, echter niet restrictief). De meest waarschijnlijke manier van transmissie is via de faeco-orale route. Diagnostisch onderzoek naar dientamoebiase is dan ook aangeraden bij kinderen met chronische diarree of abdominale klachten en dient opgenomen te worden in de differentiaal diagnose van IBS. Er bestaan meerdere efficiënte behandelingsmodaliteiten voor D. fragilis. De nitro-imidazoles, paromomycine en iodoquinol/clioquinol horen in dit rijtje thuis. De CDC raadt iodoquinol aan. Belgische studies verkozen paromycine in een pediatrische setting. Gevoeligheidsbepalingen en MIC waarden werden voor de verschillende middelen beschreven, maar de klinische relevantie van deze resultaten blijft controversieel. D. fragilis wordt gekarakteriseerd door zijn binucleaire vegetatieve vorm en het ontbreken van een cystestadium. Voor een accurate detectie van D. fragilis zouden laboratoria gebruik moeten maken van multipele, gefixeerde stalen en permanente kleuringen toepassen 44. De voorkeur gaat hierbij uit naar een haematoxyline of chlorazol black kleuring, uitgevoerd op een met SAF (Sodium acetate, Acetic acid, Formaline) gefixeerd staal. Kweek is echter nog gevoeliger maar wegens organisatorische aspecten beperkt tot researchomstandigheden. Real-

Dientamoeba fragilis in faeces Eline Verhoye 2/44 time PCR en conventionele PCR, vertonen eveneens een goede performantie. Twee genotypische varianten werden reeds beschreven. Verder onderzoek dient uit te maken of het om een pathogene en niet pathogene variant gaat. In UZ Leuven, AZ Groeninge Kortrijk en MCH Leuven, werd op stoelgangsstalen een eigen aangepaste haematoxylinekleuring uitgevoerd voor de detectie van D. fragilis. De meerwaarde van deze extra analyse in het kader van parasitologisch onderzoek bleek het meest reëel voor een pediatrische ziekenhuiseenheid en binnen de huisartsgeneeskunde. De aangepaste haematoxylinekleuring leverde aanvaardbare resultaten op bij het in beeld brengen van de karakteristieke morfologie van D. fragilis. De meeste diagnostische richtlijnen schrijven parasitologisch onderzoek voor in geval van chronische diarree of andere specifieke gastrointestinale pathologie en bij risicofactoren (kinderdagverblijf, reizen, ). Permanente kleuringen op vooraf gefixeerde stoelgangsstalen worden door de meeste richtlijnen, inclusief die van de CLSI als diagnostische test hiervoor aangeraden. CLINICAL/DIAGNOSTIC SCENARIO Het huidig parasitologisch onderzoek in het UZ te Leuven bestaat uit een formolethylacetaat concentratiemethode (techniek van Ritchie), gevolgd door rechtstreeks microscopisch onderzoek. Enkel voor Cryptosporidium wordt op specifieke aanvraag een auramine- of safraninekleuring toegepast. D. fragilis wordt met deze methoden niet gedetecteerd ondanks het feit dat eradicatie van de parasiet en verhelpen van symptomen met klassieke antiparasitaire agentia zoals iodoquinol mogelijk is en dat detectie van deze parasiet verkeerdelijke diagnoses van IBS kunnen indijken, wanneer deze analyse in de differentiaal diagnose wordt opgenomen. QUESTION(S) 1) Hoe ver staat onze huidige kennis over D. fragilis? 2) Hoe zit het met de lang betwiste pathogene rol van D. fragilis; wie heeft gelijk? 3) Wat zegt de wetenschappelijke literatuur over de laboratoriumdiagnostiek voor D. fragilis? 4) Wat zegt de literatuur over de prevalentiegegevens binnen verschillende populaties? Kunnen hieruit conclusies afgeleid worden over onze eigen populatie? 5) Hoeveel D. fragilis parasieten vinden we binnen een universitaire populatie (UZ Leuven), een perifere ziekenhuissetting (AZ Groeninge Kortrijk) en een huisartsenpopulatie (MCH Leuven)? 6) Is het nuttig een permanente kleuring (haematoxyline kleuring) op (SAF) gefixeerde stoelgangstalen aan te bieden als additionele test bij het parasitologisch onderzoek van stoelgangstalen in UZ Leuven, MCH Leuven of AZ Groeninge Kortrijk? Of is een routineuze permanente kleuring aan de orde?

Dientamoeba fragilis in faeces Eline Verhoye 3/44 SEARCH TERMS 1) MeSH Database (PubMed): MeSH term: Dientamoeba fragilis Other key words: dientamoebiasis, enteric pathogens, enteric parasite, stool fixation 2) PubMed Clinical Queries (from 1966; http://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi): Systematic Reviews; Clinical Queries using Research Methodology Filters (diagnosis + specific, diagnosis + sensitive, prognosis + specific) 3) Pubmed (Medline; from 1966), SUMSearch (http://sumsearch.uthscsa.edu/), National Guideline Clearinghouse (http://www.ngc.org/), Institute for Clinical Systems Improvement (http://www.icsi.org), The National Institute for Clinical Excellence (http://www.nice.org.uk/), Cochrane (http://www.update-software.com/cochrane, Health Technology Assessment Database (http://www.york.ac.uk/inst/crd/htahp.htm) 4) Clinical Microbiology Procedures Handbook, 2nd Edition, by Isenberg, April 2004. Published by American Society for Microbiology Press (ASM) 5) UpToDate Online version 15.1 (2007) 6) Diagnostisch kompas (College voor zorgverzekeringen, the Netherlands, online) 7) NCCLS Document M28-P Vol.13 No. 20. RELEVANT EVIDENCE/REFERENCES 1) Guidelines and Recommendations (59)Parasitology Subcommittee/Microbiology Section of Scientific Assembly (1978) Recommended procedures for the examination of clinical specimens for the diagnosis of parasitic infections. Am J Med Tech 44:1101 1106 (63) NCCLS. Procedures for the recovery and identification of parasites from the intestinal tract; approved guideline; 1997; 17(23): M28-A. (66) Diagnostisch kompas (College voor zorgverzekeringen, the Netherlands, online) (92) Garcia LS, Smith JW, Fritsche TR. In: Cumitech 30A. Selection and use of laboratory procedures for diagnosis of parasitic infections of the gastrointestinal tract. Garcia LS, coordinating ed. Waschington DC:ASM Press;2003, p.5-7. (93) Infectious Diseases Society of America. Guerrant RL, Van Gilder T, Steiner TS, et al.. Practice Guidelines for the Management of Infectious Diarrhea. Clin Infect Dis 2001; 32: 331-351. (94) Thomas PD, Forbes A, Green J et al.. Guidelines for the investigation of chronic diarrhea, 2nd edition.gut 2003; 52(Suppl V): V1-V15. (95) Guarino A and Albano F. Guidelines for the approach to outpatient children with acute diarrhea. Acta Paediatr. 2001; 90: 1087-1095. (96) Ova and Parasite testing on stool samples. Reviewed 2001; BCHealthServices (www.healthservices.gov.bc.ca/msp/protoguides) 2) Reference Works, Handbooks and Databases (49) Polderman AM, Rijpstra AC. Medische parasitologie, handleiding bij de laboratoriumdiagnostiek. Heron reeks.4e ed. Houten/Zaventem, Bohn Stafleu Van Loghum 2005. (60) Pfaller MA, Garcia LS (1997) Parasitology. In: Murray PR, Baron EJ, Pfaller MA, Tenover FC, Yolken RH (eds) Manual of clinical microbiology. American Society for Microbiology,Washington DC, pp 1336 1354 (68) Isenberg Henry. Clinical Microbiology Procedures Handbook, 2004, second edition. ASM Press, Washington, D.C.(Vol. II 9.2.2 en 9.3.7) (77) Garcia LS. Diagnostic Medical Parasitology. 2001 ASM Press, Washington, DC. 3) Reviews (1) Johnson EH, Windsor JJ, Clark CG. Emerging from obscurity: biological, clinical, and diagnostic aspects of Dientamoeba fragilis. Clin Microbiol Rev 2004;17(3):553-70. (3) Stark DJ, Beebe N, Marriott D, Ellis JT, Harkness J. Dientamoebiasis: clinical importance and recent advances. Trends Parasitol. 2006; 22(2):92-6.

Dientamoeba fragilis in faeces Eline Verhoye 4/44 (6) Lagace-Wiens PR, VanCaeseele PG, Koschik C. Dientamoeba fragilis: an emerging role in intestinal disease. CMAJ 2006; 175(5):468-9. (10) Yang J, Scholten TH. Dientamoeba fragilis: a review with notes on its epidemiology, pathogenicity, mode of transmission and diagnosis. Am J Trop Med Hyg 1977; 26:16-22. (35) Crotti D, D'Annibale ML. Dientamoeba fragilis and dientamoebiasis: aspects of clinical parasitology and laboratory diagnosis Parassitologia. 2001; 43(3):135-8. (45) Spencer MJ, Chapin MR, Garcia LS. Dientamoeba fragilis: a gastrointestinal protozoan infection in adults. Am J Gastroenterol 1982; 77(8):565-9. (51) Preiss U, Ockert G, Broemme S, Otto A. On the clinical importance of dientamoeba fragilis infections in children. J Hyg Epidemol Microbiol 1991; 35:27-34. (53) Windsor JJ, Macfarlane L. Irritable bowel syndrome: the need to exclude dientamoeba fragilis. Am. J. Trop. Med. Hyg. 2005;72(5):501-502. (61) Garcia LS, Shimizu RY. Medical parasitology update on diagnostic techniques and laboratory safety. Lab Med 1993; 24:81 88 (75) Windsor JJ, Johnson EH. Dientamoeba fragilis: the unflagellated human flagellate. Br J Biomed Sci 1999;56(4):293-306. (79) Clark CG, Diamond LX. Methods for cultivation of luminal parasitic protists of clinical importance. Clin. Microbiol. Rev. 2002;15(3):329-341. 4) Original Articles (2) Porter, A. 1934. Remarks on intestinal parasites in Montreal and the relation of Entamoeba histolytica to colitis. Can. Med. Assoc. J. 30:134 137. (4) Johnson JA, Clark CG. Cryptic genetic diversity in Dientamoeba fragilis. J Clin Microbiol 2000, 38(12):4653-4. (7) Burrows RB, Swerdlow MA. Enterobius vermicularis as a probable vector of Dientamoeba fragilis. Am J Trop Med Hyg 1956; 5:258-265. (8) Ockert G. Zur epidemiologie von Dientamoeba fragilis. I. Mitteilung: Versuch der ubertragung der art mit Enterobius-Eiern. J Hyg Epidemiol Microbiol Immunol 1972;16:222. (9) Naiman HL, Sekla L, Albritton WL. Giardiasis and other intestinal parasitic infections in a Manitoba residential school for the mentally retarded. Can Med Assoc J 1980;122:185. (11) Stark D, Beebe N, Marriott D, Ellis J, Harkness J. A prospective study of the prevalence, genotyping, and clinical relevance of Dientamoeba fragilis infections in an Australian population. J clin Microbiol 2005; 43(6):2718-23. (12) Menghi CI, Makiya R, Gatta CL, et al. Dientamoeba fragilis: molecular biology techniques for the elucidation of its mode of transmission. Parasitol Latinoam 2005;60:25-31. (13) Vandenberg O, Peek R, Souayah H, Dediste A, Buset M, Scheen R, Retore P, Zissis G, van Gool T. Clinical and microbiological features of dientamoebiasis in patients suspected of suffering from a parasitic gastrointstinal illness: A comparison of Dientamoeba fragilis and Giardia lamblia infections. Int J Infect Dis 2006; 10:255-261. (14) Sapero JJ. Clinical studies in non-dysenteric intestinal amoebiasis. Am. J Trop Med 1939: 19:497-514. (15) Kean BH, Malloch CL. The neglected amoeba: Dientamoeba fragilis. A report of 100 pure infections. Am J Dig Dis 1966; 11:735-746. (16) McQuay RM. Parasitologic studies in a group of furloughed missionaries. I. Intestinal protozoa. Am. J. Trop. Med. Hyg. 1967;16:154-160. (17) Steinitz H, Talis B, Stein B. Entamoeba histolytica and Dientamoeba fragilis and the syndrome of chronic recurrent intestinal amoebiasis in Israel. Digestion 1970; 3:146-153. (18) Talis B, Stein B, Lengy J. Dientamoeba fragilis in human feces and bile. Isr J Med Sci 1971; 9:1063-1069. (19) Kim CH, Park CH, Kim HJ, Chun HB, Min HK, Koh TY, Soh CT. Prevalence of intestinal parasites in Korea. Kisaengchunghak Chapchi 1971;9(1):25-38. (20) Welch JS, Stuart JE. A longitudinal study of parasite infections in 120 Queensland Aboriginal children Med J Aust 1976; 44:14-16. (21) Bruckner DA, Garcia S, Voge M. Intestinal parasites in Los Angeles, California. Am J Med Technol 1979; 45:1020-1022. (22) Spencer MJ, Garcia LS, Chapin MR. Dientamoeba fragilis, an intestinal pathogen in children? Am J Dis Child 1979; 133:390-393. (23) Portus M, Prats G. Contribution to the knowledge of intestinal protozoa infestation in the hospital population of Barcelona. Med Clin (Barc) 1981; 76(5):203-5. (24) Millet VE, Spencer MJ, Chapin MR, Garcia LX, Yatabe JH, Stewart ME. Intestinal protozoan infection in a semicommunal group. Am J Trop Med Hyg 1983; 32(1):54-60.

Dientamoeba fragilis in faeces Eline Verhoye 5/44 (25) Spencer MJ, Millet VE, Garcia LS, Rhee L, Masterson L. Parasitic infections in a pediatric population. Pediatr Infect Dis 1983;2(2):110-3. (26) Keystone JS, Yang J, Grisdale D, Harrington M, Pillon L, Andreychuk R. Intestinal parasites in metropolitan Toronto day-care centres. Can Med Assoc J 1984; 131(7):733-5. (27) Ortega HB, Borchardt KA, Hamilton R, Ortega P, Mahood J. Enteric pathogenic protozoa in homosexual men from San Francisco. Sex Transm Dis. 1984; 11(2):59-63. (28) Walker JC, Bahr G, Ehl AS. Gastrointestinal parasites in Sydney. Med. J Aust 1985; 11:143-480. (29) Kaminsky RG. Parasitism and diarrhoea in children from two rural communities and marginal barrio in Honduras. Trans R Soc Trop Med Hyg 1991; 85:70-73. (30) Sawangjaroen N, Luke R, Provic P. Diagnosis by faecal culture of Dientamoeba fragilis infections in Australian patients with diarrhoea. Trans R Soc Trop Med. Hyg 1993; 87:163-165. (31) Oyofo BA, Persuki LF, Ismail TF, El-Etr SH, Churilla AM, Wasfy MO. Enteropathogens associated with diarrhoea among military personnel during operation bright star 96, in Alexandria, Egypt. Mil Med 1997;162:396-400. (32) Oxner R, Paltridge, GP, Chapman BA, Cook HB, Sheppard PF. Dientamoeba fragilis: a bowel pathogen? NZ Med J 1997; 100: 64-65. (33) Windsor JJ, Rafay AM, Shenoy AK, Johnson EH. Incidence of Dientamoeba fragilis in faecal samples submitted for routine microbiological analysis. Br J Biomed Sci 1998; 55(3):172-5. (34) Cuffari C, Oligny L, Seidman EG. Dientamoeba fragilis masquerading as allergic colitis. J Pediatr Gastroenterol Nutr 1998; 26(1):16-20. (36) De Canale E, Tessari A, Campion L, Rossi L. Dientamoeba fragilis: is it really fragile? Approach to specimen handling and rapid microscopic diagnosis. Parassitologia 2003; 45(1):19-22. (37) Girginkardesler N, Coskun S, Cuneyt Balcioglu I, Ertan P, Ok UZ. Dientamoeba fragilis, a neglected cause of diarrhea, successfully treated with secnidazole. Clin Microbiol Infect 2003; 9:110-113. (38) Windsor JJ, Macfarlane L, Hughes-Thapa G, Jones SK, Whiteside TM. Detection of Dientamoeba fragilis by culture. Br J Biomed Sci. 2003; 60(2):79-83. (39) van Gool T, Weijts R, Lommerse E, Mank TG. Triple Faeces Test: an effective tool for detection of intestinal parasites in routine clinical practice. Eur J Clin Microbiol Infect Dis 2003;22(5):284-90. (40) Ribes JA, Seabolt JP, Overman SB. Point prevalence of cryptosporidium, cyclospora, and isospora infections in patients being evaluated for diarrhea. Am J Clin Path. 2004; 122:28-32. (41) Garg PK, Perry S, Dorn M, Hardcastle L, Parsonnet J. Risk of intestinal helminth and protozoan infection in a refugee population. Am. J. Trop. Med. Hyg. 2005; 73(2):386-391. (42) Crotti D, D Annibale ML, Fonzo G, Lalle M, Caccio SM, Pozio E. Dientamoeba fragilis is more prevalent than Giardia duodenalis in children and adults attending a day care centre in Central Italy. Parasite 2005;12(2):165-70. (43) Stark D, Beebe N, Marriott D, Ellis JT, Harkness J. Detection of Dientamoeba fragilis in fresh stool specimens using PCR. Int J Parasitol 2005;35:57-62. (44) Grendon JH, Digiacomo RF, Frost FJ. Dientamoeba fragilis detection methods and prevalence: a survey of state public health laboratories. Public Health Rep 1991; 106(3):322-5. (46) Parveen KG, Perry S, Dorn M, Hardcastle L, Parsonnet J. Risk of intestinal helminth and protozoan infection in a refugee population. Am. J. Trop. Med. Hyg., 73(2), 2005, pp. 386-391 (47) Mank TG, Zaat JOM, Blotkamp J, Polderman AM. Comparison of fresh versus sodium acetate acetic acid formalin preserved stool specimens for diagnosis of intestinal protozoal infections. European journal of clinical microbiology and infectious diseases 1995;14:1067-81. (48) Norberg A, Nord CE, Evengard B. Dientamoeba fragilis a protozoal infection which may cause severe bowel distress. Clin Microbiol Infect 2003;9(1):65-8. (50) Borody TJ, Warren EF, Wettstein A, Robertson G, Recabarren P, Fontella A, Herdnman K, Surace R. Eradication of Dientamoeba fragilis can resolve IBS-like symptoms. J Gastroenterol Hepatol 2002; 17(suppl.):A103. (52) Bosman DK, Benninga MA, van de Berg P, Kooijman GC and van Gool T. Dientamoeba fragilis: possibly an important cause of persistent abdominal pain in children Ned Tijdschr Geneeskd 2004;148:575 579. (56) Shein R, Gleb A. Colitis due to D. fragilis infection..am J Gastroenterol 1983; 78:634-636. (57) Schwartz MD, Nelson ME. Dientamoeba fragilis infection presenting to the emergency department as acute appendicitis. J Emerg Med 2003;25(1):17-21. (58) Ito R, Sakagami J, Kataoka k, Nakamura H, Motoyoshi T, Rakada R, Kanemitsu D, Yasuda H, Mitsufuji S, Okanoue T. Chronic diarrhea and protein-losing gastroenteropathy caused by Dientamoeba fragilis. J Gastroenterol. 2004 Nov;39(11):1117-9 (64) Mank TG. De winst van het parasitologisch onderzoek van gefixeerde ontlasting. Ned Tijdschr Klin Chem. 1999; 24:52-55. (65) Palmer J. Modified iron hematoxylin/kinyoun stain. Clin Microbiol Newslett 1991; 13:39 40.

Dientamoeba fragilis in faeces Eline Verhoye 6/44 (67) Yang J, Scholten T. A fixative for intestinal parasites permitting the use of concentration and permanent staining procedures. Am J Clin Pathol 1977; 67:300 304. (69) Peek R, Reedeker FR, van Gool T, Direct amplification and genotyping of Dientamoeba fragilis from human stool specimens. J Clin Microb, 2004, 631-635. (70) Hiatt RA, Markell EK, Ng E. How many stool examinations are necessary to detect pathogenic intestinal protozoa? Am J Trop Med Hyg 1995; 53:36 39. (71) Rendtorff RC. The experimental transmission of human intestinal protozoan parasites. Am J Hyg 1954; 59:209 220. (72) Cross JH, Murrell DK, Tsai S. An evaluation of diagnostic techniques in a sample survey for intestinal parasites. Chin J Microbiol 1968; 1:117 124 (73) Marti H, Koella JC. Multiple stool examinations for ova and parasites and rate of false-negative results. J Clin Microbiol 1993; 31:3044 3045. (74) Van Gool T, Hollister WS, Eeftinck Schattenkerk J, van den Bergh Weerman KM, Bartelsman MA, Bruins WM, Canning JJM. Diagnosis of microsporidian infections in patients with HIV by a new rapid fluorescent technique. Journal of Clinical Pathology 1993; 46: 694-699. (76) Gleason NN, Healy GR. Modification and evaluation of Kohn s one-step staining technique for intestinal protozoa in feces or tissue. Am J Clin Pathol 1965; 43:494 496. (78) Vandenberg O, Dediste A, Van den Wijngaert S, Peltier C, Van Laethem Y, Retore P, et al.. [Abstract P1392] Evaluation of new commercialised systems for the concentration and staining of intestinal parasites in faecal specimens under routine laboratory conditions. In: Program and abstracts of the 13th European Congress of Clinical Microbiology and Infectious Diseases, Glasgow, UK, May 10-13, 2003:337 (80) Chan FT, Guan MX, Mackenzie AM. Amplification of indirect immunofluorescence to detection of Dientamoeba fragilis trophozoites in fecal specimens. J Clin Microbiol 1993; 31(7):1710-4. (81) Chan F, Stewart N, Guan M, Robb I, Fuite L, Chan I, Diaz-Mitoma F, King J, MacDonald N, Mackenzie A. Prevalence of Dientamoeba fragilis antibodies in children and recognition of a 39 kda immunodominant protein antigen of the organism. Eur J Clin Microbiol Infect Dis. 1996; 15(12):950-4. (82) Lantz PG, Matsson M, Wadstrom T, Radstrom P. Removal of PCR inhibitors from human fecal samples through the use of an aqueous two-phase system for sample preparation prior to PCR. J Clin Microbiol Methods 1997; 28:159-167. (83) McOrist AL, Jackson M, Bird AR. A comparison of 5 methods for extraction of bacterial DNA from human faecal samples. J Microbiol Method 2002; 50(2):131-139. (84) Windsor JJ, Macfarlane L, Clark CG. Internal Transcribed Spacer Dimorphism and diversity in Dientamoeba fragilis. J Eukaryot Microbiol 2006; 53(3):188-192. (85) Stark D, Beebe N, Marriott D, Ellis JT, Harkness J. Evaluation of three diagnosic methods, including realtime PCR for detection of Dientamoeba fragilis in stool specimens. J Clin. Microbiol 2006; 44(1):232-235. (86) Simon M, Shookhoff HB, Terner H, Weingarten B and Parker JG. Paromomycin in the treatment of intestinal amebiasis; a short course of therapy, Am J Gastroenterol 48 (1967), pp. 504 511. (88) Schouten MA. De behandeling van Dientamoeba fragilis infecties. Ned. T. Med. Microbiol. 2005; 3:55-56. (90) Vandenberg O, Souayah H, Mouchet F, Dediste A, van Gool T. Treatment of Dientamoeba fragilis infection with paromomycin. Pediatr Infect Dis J 2006;26(1):88-90. (91) Chan FTH, Guan MX, Mackenzie AMR, Diaz-mitoma F. Susceptibility testing of Dientamoeba fragilis ATCC30948 with Iodoquinol, paromomycin, tetracycline, and metronidazole. Antimicrob. Ag chemoth 1994; 38(5):1157-1160. 5) Posters, grey literature, (5) CDC, diagnostic Procedures for Stool Specimens. (http://www/dpd.cdc.gov/dpdx last modified: 04/05/2006 20:52:27) (53) Windsor JJ, Macfarlane L. Irritable bowel syndrome: the need to exclude dientamoeba fragilis. Am. J. Trop. Med. Hyg. 2005;72(5):501-502. (55) UpToDate Online version 15.1 (2007) (62) CAT Kristien Van Vaerenberg CAT 2004: Opsporen van parasieten in faeces: wat en voor wie? (87) Windsor JJ, Johnson EH. More laboratories should test for Dientamoeba infection. BMJ 1999;318:735 (89) Thijsen S. Tripelfecestest en Dientamoeba fragilis. Nieuwsbrief Infectieziekten voor huisartsen in de provincie Utrecht. Juni 2006: 2

Dientamoeba fragilis in faeces Eline Verhoye 7/44 APPRAISAL 1. D. FRAGILIS: LANG OPGEBORGEN IN DE CRYPTEN DER PARASITOLOGIE 1.1 Inleiding D. fragilis is een humane ééncellige parasiet die voorkomt in de crypten van het colon. Dit protozoön werd reeds in 1909 geobserveerd door Wenyon, maar pas in 1918 als een nieuw species beschreven door Jepps en Dobell 1. 22 jaar na datum, schreef deze laatste het volgende; To the protozoologist if not to the physician D. fragilis is now, perhaps, the most interesting of all the intestinal amoebae of man: for we know less about it than about any of the others, and its life history and activities are still mysterious. Ever since I first saw this curious organism in 1917, I have been intrigued by its peculiarities and have taken every opportunity of studying it further: yet after more than 20 years of word and cogitation, I am still baffled Sindsdien nu al meer dan 87 jaar na zijn eerste beschrijving- is onze kennis in verband met deze parasiet nog maar in bescheiden mate uitgebreid. In de volgende bespreking over deze parasiet kan dan ook nog maar als het ware een tip van de sluier gelicht worden in verband met zijn ware aard, overdracht en pathogeniciteit. 1.2 Algemene bespreking Morfologie - D. fragilis komt voor als een pleomorfe, vaak sferische, trophozoiet, 5 tot 15 μm groot, echter meestal tussen 9 en 12 μm. Hij wordt gekarakteriseerd door zijn binucleaire vormen (60 70%). De overige trofozoieten zijn uninucleair. De reden hiervoor is dat kerndeling optreedt vlak na in plaats van vlak voor er celdeling optreedt 2. Tot op heden werd nog geen cyste stadium beschreven 3. In gekleurde uitstrijkjes (trichroom, Fe-haematoxyline of chlorazol black kleuringen; zie onder 2.3.2) is soms een vaag nucleair membraan zichtbaar. Het karyosoom bevat 4 tot 8 chromatinegranules. Soms kan (met bijvoorbeeld een chlorazol black kleuring) een centrodesmus waargenomen worden als een filament dat beide kernen verbindt. Dit overblijfsel van de mitotische celdeling is een zeer karakteristiek kenmerk 2. Het cytoplasma heeft een granulair aspect en kan gevacuoliseerd zijn en verschillende inclusies vertonen (voeding, bacteriën, gisten) (zie bijlage1: foto1). Bij rechtstreeks onderzoek van verse preparaten of van een D. fragilis kweek, kunnen de organismen beweeglijk voorkomen en pseudopodia vertonen (zie bijlage 1: foto2). Deze beweeglijkheid neemt vlug af met dalende temperatuur; duidelijke vermindering bij kamertemperatuur tot totaal verlies van beweeglijkheid wanneer gekoeld 3. Taxonomie - Oorspronkelijk werd het organisme door Jepps en Dobell als een nieuw genus beschreven omwille van zijn binucleaire structuur. Hieraan dankt de parasiet zijn naam D. fragilis, die tot op heden wordt gebruikt. Deze parasiet werd aanvankelijk als amoebe beschouwd en ondergebracht in de familie van de Entamoebidae. Pas in 1980 werd de parasiet op basis van elektronenmicroscopisch onderzoek, fylogenetische data, ultrastructurele karakteristieken en antigenische gelijkenissen met trichomonas en histomonas, ondergebracht in de orde van de Trichomonas. Later, in 1996 maakten de moleculaire technieken, voornamelijk sequentiebepaling van de kleine subunit (SSU) van het ribosomale DNA (rdna), duidelijk dat dit protozoön in feite een trichomonad is dat echter voorgoed zijn flagellen en kinetosomen in alle levensstadia is verloren 3. De huidige classificatie wordt weergegeven in tabel 1. Genotypische varianten - Twee genetisch verschillende entiteiten, genotype 1 en 2, werden voorlopig beschreven, waarvan genotype 2 zeer zeldzaam is en nog maar in één

Dientamoeba fragilis in faeces Eline Verhoye 8/44 Tabel 1: De huidige classificatie van Dientamoeba klinisch isolaat gerapporteerd werd. Ook het fragilis 3. ATCC D. fragilis isolaat Bi/pa is van dit Regnum Protista tweede genotype en zou bijgevolg niet Subregnum Protozoa volledig representatief zijn. Verdere Phylum Sarcomastigophora sequentieanalyses van bijkomende loci Subphylum Mastigophora zouden in de toekomst moeten uitmaken of Klasse Zoomastigophora het taxon D. fragilis in meerdere species Orde Trichomonadida dient opgedeeld te worden en wat deze Familie Monocercomonadidae genetische variabilititeit impliceert voor de Genus Dientamoeba epidemiologie 1,3,4 ; is er in analogie met Species fragilis Entamoeba histolytica en Entamoeba dispar, sprake van twee morfologisch identieke varianten, waarvan één pathogeen is en de andere niet? Wat de literatuur tot op heden hierover vermeld, wordt verder besproken onder 2.3.6. Levenscyclus en transmissie - De exacte levenscyclus van D. fragilis is tot op heden niet volledig opgehelderd, maar op basis van klinische gegevens werden enkele mogelijke veronderstellingen gemaakt. De trofozoieten van D. fragilis zouden zich nestelen in de crypten van de dikke darm, waar ze vermenigvuldigen door binaire deling van de 2-kernige trofozoieten, resulterend in 2 éénkernigen die zich daarna door mitose terug transformeren tot een binucleaire status. Deze trofozoieten worden vervolgens uitgescheiden in de stoelgang (zie bijlage 2). Een cyste stadium is, zoals reeds vermeld, tot op heden niet beschreven 5. Ook in verband met de wijze van transmissie, werden reeds verschillende hypothesen geopperd. Omwille van zijn biologische, morfologische en genetische gelijkenissen aan andere ééncellige parasieten die bij dieren voorkomen en wormeieren als vector gebruiken, werd gespeculeerd dat ook D. fragilis op dergelijke wijze werd overgedragen 6. Zo hebben verschillende studies de mogelijkheid van transmissie via de eitjes van Enterobius vermicularis en Ascaris lumbricoides beschreven 7,8,9. Meerdere studies leverden mogelijke evidentie voor de eventuele rol van E. vermicularis. Zo werd er door Yang et al. 9 keer meer de combinatie van D. fragilis en E. vermicularis vastgesteld dan op theoretische basis kon verwacht worden 10. De hypothese van transmissie via deze helminth wordt door recentere andere studies terug in twijfel getrokken wegens het geïsoleerd voorkomen van dientamoebiase 11,12. Bijvoorbeeld vonden Stark et al. bij 60 patiënten met dientamoebiase geen enkele die geïnfecteerd was met E. vermicularis 11. Eveneens in een recente Belgische studie van Vandenberg et al. kon een dergelijk verband niet onderbouwd worden 13. Het kan echter zijn dat de diagnostische methoden in sommige van deze studies ontoereikend waren om E. vermicularis te detecteren en bovendien is er de mogelijkheid dat D. fragilis infectie persisteert nadat E. vermicularis spontaan of na behandeling is geëlimineerd 10. Het meest waarschijnlijk blijft faeco-orale transmissie, ondersteund door de vaststelling van een hogere infectie ratio bij slechtere hygiëne 5 (zie bijlage 3). Ook coinfectie met andere parasieten die via deze weg worden overgebracht (zoals Blastocystis hominis en Endolimax nana) bekrachtigen deze veronderstelling 1,7. Zeldzame isolatie van D. fragilis bij dieren zoals schapen en baboons werd beschreven, maar de mens is ontegensprekelijk de primaire gastheer 3. Geen enkele van deze voorgestelde theorieën kan tot op heden afdoende bewijs leveren en het is nog steeds tasten in het duister wat de reële transmissie en levenscyclus betreft 3.

Dientamoeba fragilis in faeces Eline Verhoye 9/44 D. fragilis is een protozoaire flagellaat die bij de mens voorkomt en er zich vooral schuilhoudt in het colon. Typisch is zijn binucleaire vegatatieve vorm en het ontbreken van een cystestadium. Twee genotypische varianten werden reeds beschreven. Faeco-orale overdracht is de meest waarschijnlijke, echter nog niet bewezen manier van transmissie. 1.3 Prevalentie Algemeen - D. fragilis kent een wereldwijde verspreiding en komt zowel in rurale als stedelijke regio s voor 1 met een prevalentie die werd geschat, afhankelijk van de populatie en detectiemethoden, gaande van 1,4 tot 53% 14-45 (zie bijlage 3). In vergelijking met andere protozoa, werd D. fragilis, op basis van zijn prevalentie gerangschikt tot 2 e meest voorkomend protozoön na giardia, tot zelfs meer prevalent dan G. lamblia in andere studies 25,26,33,42,46. In Nederland werd bij een populatie patiënten met diarree en/of darmklachten in 9,7% van de gevallen D. fragilis geïsoleerd 47. In België zelf werd in 2006 een studie gepubliceerd door Vandenberg et al., verbonden met het universitaire ziekenhuis St. Pierre te Brussel. Zij baseerden zich hiervoor op 448 stalen afkomstig van ambulante patiënten waarbij een parasitaire infectie werd vermoed op basis van abdominale klachten. Ze maakten gebruik van het triple faeces test (TFT) protocol (zie 2.3.3). D. fragilis was de tweede meest voorkomende potentieel pathogene parasiet met een prevalentie van 6,3% (7,1% voor Giardia lamblia) 13. (In UZ Leuven GHB werd anno 2004 in 1,4% van alle stoelgangstalen waarop parasitologisch onderzoek werd aangevraagd, G. lamblia gedetecteerd 62.) Het bekomen van correcte epidemiologische gegevens van D. fragilis wordt bemoeilijkt door multipele factoren. Enerzijds worden dergelijke intestinale parasitaire infecties vaak miskend omdat clinici niet vertrouwd zijn met de epidemiologie en klinische presentatie ervan. Anderzijds is de laboratoriumdiagnostiek vaak ontoereikend op vlak van staalcollectie, laboratoriumtesten en training van personeel 24. Coinfectie Regelmatig wordt coinfectie met andere parasieten zoals Oxyuris 23, maar voornamelijk met Blastocystis hominis en Endolimax nana 3 beschreven. Andere mogelijkheden zijn G. lamblia en Entamoeba coli 48. Deze coinfectie komt voor in 24 à 54% van de gevallen 10,11,33,48. In de reeds vermelde studie van Vandenberg et al. in 2006, werd in 11 van de 28 faecesstalen met D. fragilis coinfectie vastgesteld. In geval van (potentieel) pathogene organismen ging het over G. lamblia(2), Campylobacter jejuni(1) en Salmonella Enterica(1), naast niet pathogene protozoa zoals Endolimax nana 13. Meestal betreft het parasieten die via faeco-orale weg worden overgebracht, wat de hypothese van faeco-orale transmissie van D. fragilis ondersteunt. Beïnvloedende factoren - Een hogere prevalentie wordt beschreven bij kinderen, voornamelijk in de leeftijdscategorie van 7 tot 10 à 15 jaar 6,25,26,37,49. Dit terwijl G. lamblia voornamelijk bij 0-4 jarigen voorkomt; misschien suggereert dit verschillende wijzen van overdracht 44. De infectie is echter niet gelimiteerd tot de kinderleeftijd; Stark et al. stelde binnen een groep van 60 patiënten met dientamoebiase een leeftijdsdistributie van 3 tot 79 ( met mediaan 44,5) vast 11. Bij de Belgische studie van Vandenberg et al. bedroeg de mediaan 26,1 jaar 13. Over het feit of er al dan niet sprake is van een inheemse infectie, bestaat enige controverse. Uit sommige studies wordt geconcludeerd dat er grotere prevalenties voorkomen bij reizigers; zo hadden in de studies van Spencer et al. en Norberg et al. respectievelijk 60% en 63% van de patiënten met dientamoebiase een recente buitenlandse reis achter de rug 22,48. Het ging

Dientamoeba fragilis in faeces Eline Verhoye 10/44 voornamelijk over Afrika, Zuid Amerika en het Midden Oosten 48. Door andere studies wordt dergelijk verband echter weerlegd 15. Uit bijlage 3 kan opgemaakt worden dat hogere prevalenties geassocieerd zijn in geval van hogere transmissierisico s zoals in kinderdagverblijven 26, bij missionarissen 16 en gesloten gemeenschappen 24. De kans is groot dat de hogere prevalenties in deze gebieden voornamelijk het gevolg zijn van slechtere hygiëne. De grote verschillen in prevalenties in de verschillende studies zijn eveneens voor een groot deel te verklaren door de toegepaste parasitologische diagnostische procedures (zie verder onder 2.3). Er zou zich geen seizoensgebonden variatie voordoen in de prevalentie 26,11. Sommige studies vonden een hogere prevalentie bij vrouwen 10, dit werd echter door andere studies niet bevestigd 11,15 en er wordt algemeen aangenomen dat het geslacht geen significante invloed uitoefend. 1.4 Pathogeniciteit In vraag gesteld - Bij zijn initiële beschrijving werd D. fragilis als niet pathogeen beschouwd. Daar zijn meerdere redenen voor verantwoordelijk: zijn voedingspatroon (D. fragilis voedt zich met commensale darmbacteriën en niet met gastweefsel; een analoge situatie doet zich voor bij niet pathogene parasieten zoals Entamoeba coli), de isolatie bij asymptomatische individuen en de detectie in aanwezigheid van andere reeds gekend pathogene protozoa zoals Entamoeba histolytica. Het gebrek aan pathogeen vermogen werd echter quasi onmiddellijk door andere onderzoekers in twijfel getrokken en momenteel bevindt D. fragilis zich inmiddels in de rij van darmpathogenen 1,10,50,51. Argumenten voor het potentieel ziekmakend vermogen van deze parasiet kunnen enerzijds gevonden worden in meerdere studies waarbij symptomatische patiënten beschreven werden waarbij alleen D. fragilis werd geïsoleerd 10,17. In een recente Australische studie waren alle 60 patiënten met dientamoebiase symptomatisch, terwijl in 900 controlestalen van asymptomatische dragers geen D. fragilis kon geïsoleerd worden 11. Ook Girginkadesler et al. leverden sterke evidentie voor de pathogeniciteit van D. fragilis; zij vergeleken het voorkomen van buikklachten bij personen zonder geïsoleerde parasiet, personen waarbij D. fragilis werd geïsoleerd en personen waarbij G. lamblia werd geïsoleerd; abdominale pijn en diarree kwamen significant meer frequent voor bij patiënten met enkel dientamoebiase in vergelijking met de individuen zonder parasiet, en er werden geen significante verschillen geconstateerd tussen de groep met enkel dientamoebiase en die met enkel giardiase wat deze 2 symptomen betreft 37. Ook Millet et al. vond meer symptomatische patiënten in de met D. fragilis geïnfecteeerde als de niet geïnfecteerde groep 24. Anderzijds suggereert de waarneming dat de inname van tegen D. fragilis actieve antiparasitaire middelen aanleiding geeft tot sterke afname of verdwijnen van symptomen, een causaal verband tussen het verdwijnen van de parasiet en klinische verbetering 52. Symptomatologie Naast het voorkomen van asymptomatisch dragerschap, wordt D. fragilis verantwoordelijk geacht voor acute tot chronische gastro-intestinale ziekte bij kinderen en volwassenen 33,35,43. De duur van chronische infectie varieert van 1 maand tot 2 jaar 3,48. Het aantal symptomatische patiënten gaat in studies van 10% tot 58%, uitzondelijk zelfs tot 100%, afhankelijk van de betrokken populatie 10,11,14,17,24,34,45. De meest voorkomende symptomen zijn abdominale pijn (83%) met inbegrip van krampen en diarree (50%) 1,10,43,48. Andere gerelateerde symptomen zijn maaglast, anorexie, nausea, braken, flatulentie, vermoeidheid, gewichtsverlies, erytrocytenfagocytose, hoofdpijn, constipatie, anale pruritus, en zeldzame urticaria 7,10,13,22,24,45,48. Daarnaast werd ook aanwezigheid van D. fragilis in de galwegen gerapporteerd 18. Laaggradige eosinofilie werd door Spencer et al. in 50% van kinderen met dientamoebiase vastgesteld, wat een statistisch

Dientamoeba fragilis in faeces Eline Verhoye 11/44 significant verschil was in vergelijking met een controlegroep 22. Eosinofilie wordt vooral bij chronische ziekte vastgesteld. Andere studies tonen lagere percentages van eosinofilie (6-20% bij chronische ziekte) 45. Het symptomenpatroon is licht variërend afhankelijk van het tijdsverloop van de ziekte; diarree werd het meest gevonden in patiënten met acute ziekte, terwijl abdominale pijn meer frequent is bij chronische symptomatologie 45. D. fragilis en IBS D. fragilis infectie wordt volgens de wetenschappelijke literatuur vaak verantwoordelijk geacht voor een IBS - like syndroom 53. IBS is een complexe, multifactoriële, heterogene aandoening en wordt gedefinieerd als een functionele groep van darmaandoeningen waarbij abdominale pijn samen voorkomt met veranderingen in de darmflora en dit in afwezigheid van een organische oorzaak. In Europa zou dit syndroom een prevalentie van 10 tot 15% kennen 54. Door de beperkte kennis over de pathofysiologie en de afwezigheid van biologische merkers, is de diagnose gebaseerd op een cluster van klinische symptomen, waaronder abdominale pijn of ongemak en veranderingen in frequentie en consistentie van stoelgang, die continu of recurrent zijn in een periode van minimum 3 maand. Typisch is ook de veranderde darmmotiliteit ten gevolge van psychologische stimuli en het voorkomen van hypersensitiviteit. Zowel aangeboren als omgevingsfactoren kunnen bovendien een rol spelen 55. Meerdere intestinale protozoa kunnen geassocieerd worden met IBS-like symptomen. Deze worden samengevat in bijlage 4. Aangezien de precieze rol die dergelijke ééncellige parasieten spelen bij personen met IBS, nog maar weinig opgehelderd is, ontbreken strikte richtlijnen over de omvang en type van testen vereist om organische oorzaken van het symptomenpatroon uit te sluiten. Meestal wordt echter wel investigatie van stoelgang op wormeieren, cysten en parasieten aangeraden wanneer diarree de belangrijkste manifestatie is 55. Toch zijn onterechte IBS diagnoses reëel wanneer deze parasitaire infecties niet in de differentiaal diagnostiek worden opgenomen. Dit kan logischerwijs aanleiding geven tot het instellen van onterechte en overbodige therapeutische strategieën; dieetaanpassingen, antidepressiva, anxiolytica, antispasmotische middelen of psychologische counseling. Meerdere casussen werden beschreven waarin D. fragilis verantwoordelijk werd geacht voor de symptomen bij patiënten die eerder met IBS werden bestempeld 11,50. Zo was er een Australische studie door Borody et al. waarin 21 patiënten met IBS bleken geïnfecteerd te zijn met D. fragilis. Wanneer deze overeenkomstig behandeld werden met geschikte antiparasitaire agentia (in dit geval met iodoquinol en doxycyline), resulteerde dat bij allemaal in klinische verbetering 50. In deze gevallen dient echter nog uitgemaakt te worden of D. fragilis bijdraagt tot de pathogenese van IBS, dan wel enkel voordeel haalt uit de verstoorde microbiële flora 53. Pathogenese D. fragilis veroorzaakt acute en chronische colitis bij kinderen en volwassenen. Het pathogenetisch proces is nog niet volledig opgehelderd. In verschillende case reports worden hypothesen beschreven over de pathogenetische basis: eosinofiele colitis 34, ulceratieve colitis 3 of inflammatie en fibrose van de appendix 7,10. Shein et al. beschreef een casus van een vermoedelijk invasief ulceratief proces, door D. fragilis veroorzaakt 56. In 2003 verscheen een case report waarin een casus beschreven stond van een 17 jarig Spaans meisje dat sinds een maand abdominale klachten had en zich op spoed presenteerde met een schijnbare episode van acute appendicitis. Het bleek te gaan om een D. fragilis infectie 57. In 2004 werd een eerste Japanse casus gepubliceerd van chronische diarree en eiwitverliezende gastro-enteropathie, veroorzaakt door D. fragilis. Anatoom pathologische investigatie stelde collageneuze colitis vast. Metronidazole zorgde voor het verdwijnen van de chronische symptomatologie bij de patiënte 58.

Dientamoeba fragilis in faeces Eline Verhoye 12/44 Bovendien zijn enkele casussen beschreven van patiënten met lactose intolerantie die bij lactose vrij dieet blijvende episodes van darmlast hebben en dan positief blijken voor D. fragilis en verholpen worden door antiparasitaire behandeling 34,48 ; is dit enkel te verklaren door frequente misinterpretatie van symptomen door D. fragilis veroorzaakt? Pathologische karakteristieken die uniek zijn voor D. fragilis, zijn echter nog niet gevonden, voornamelijk wegens gebrek aan een geschikt dierenmodel 3. De prevalentie van D. fragilis loopt in de lijn van die van G. lamblia, en is onder andere afhankelijk van hygiënishe omstandigheden en de leeftijd (meer bij kinderen 7-15 jaar, echter niet restrictief). D. fragilis is een potentieel pathogene parasiet, die tot acute en chronische manifestatie van diarree en gastro-intestinale symptomatologie kan aanleiding geven. IBS-like symptomen kunnen erdoor veroorzaakt worden. Verder onderzoek is nodig in verband met de pathogenetische basis van D. fragilis infectie. 2. LABORATIUMDIAGNOSTIEK VOOR D. FRAGILIS 2.1 Algemene vergelijking parasitologisch onderzoek Europa versus Verenigde Staten In België en de rest van Europa, is de algemeen aanvaarde en courant toegepaste laboratoriumtechniek voor het opsporen van parasieten in stoelgangstalen gebaseerd op twee technieken. Enerzijds wordt rechtstreeks microscopisch onderzoek van vers, niet gefixeerd staal, eventueel na lugol of eosine toevoeging, uitgevoerd voor de detectie van vegetatieve stadia van protozoa. Anderzijds wordt een concentratiemethode (zoals de ether- of ethylacetaat sedimentatie techniek) gebruikt voor het opsporen van cysten en wormeieren. Enkele belangrijke limitaties zijn echter inherent aan dit systeem. Aangezien stoelgangstalen meestal uren (of zelfs dagen bij ambulante afname) onderweg zijn naar het laboratorium, is de detectie van vegetatieve stadia in direct rechtstreeks microscopisch onderzoek van niet gefixeerde stalen onbetrouwbaar 47. D. fragilis trofozoieten kunnen in deze Europese opstelling enkel gezien worden in direct microscopisch onderzoek van vers staal als weinig gedifferentieerde, ronde vormen. Ook in geconcentreerde faecesstalen kunnen trofozoieten teruggevonden worden, maar dit is eveneens heel ongevoelig en afgeraden voor de detectie van D. fragilis. De typische nucleaire structuur is bovendien onvoldoende zichtbaar in zout- of iodine-oplossingen. Vandaar het zeer grote belang van permanente kleuringen op gefixeerd faecesstaal, een techniek die in Europa nog beperkt blijft tot referentiecentra. In de Verenigde Staten daarentegen is het gebruik van fixativa en het uitvoeren van permanente kleuringen de courante praktijk bij routinematig parasitologisch onderzoek en zelfs via overheidswege voorgeschreven 59,60. Frequent wordt er de combinatie van polyvinyl alcohol (PVA) fixatie en trichroom kleuring toegepast 59,61. 2.2 Preanalytische consideraties Correcte collectie en bewaring van faecesstalen staat voorop bij kwalitatief diagnostisch parasitologisch onderzoek. Van groot belang hierbij zijn zowel collectietijden, het aantal stalen, het tijdsvenster voor onderzoek en de kennis van interfererende substanties 62. Met betrekking tot D. fragilis, waarvan enkel een trofozoietvorm kan waargenomen worden, wordt het gebruik van fixeermiddelen bij staalcollectie benadrukt.

Dientamoeba fragilis in faeces Eline Verhoye 13/44 2.2.1 Patiëntenselectie Zoals uit de bespreking van de pathogeniciteit en prevalentie van D. fragilis blijkt, is het opsporen van deze parasiet, hoofdzakelijk bij 2 soorten patiënten geïndiceerd. Enerzijds dient de huisarts/pediater bij ambulante pediatrische patiëntjes met al dan niet vage chronische buikklachten en/of diarree op D. fragilis infectie bedacht te zijn. Anderzijds is het aangeraden bij volwassenen met IBS-like symptomen voldoende uitgebreid parasitologisch onderzoek op te nemen in de differentieel diagnose. Hierbij dient er extra aandacht besteed te worden aan risicogroepen, zoals geinstitutionaliseerde personen of kinderen uit opvangcentra 24. 2.2.2 Staalselectie Algemene staalvereisten, toepasbaar op parasitologisch onderzoek, zijn het gebruik van propere, kartonnen of plastieken recipiënten met grote opening en goed sluitend deksel. De stalen mogen niet gecontamineerd zijn met water of urine omdat dit de trofozoiten kan lyseren en risico op contaminatie met zich meebrengt 63. Er dient geen selectie gemaakt te worden van stalen op basis van hun consistentie. Het uitvoeren van permanente kleuringen, uitgevoerd op alle stalen, in vergelijking met enkel op de halfvaste en waterige stalen, kan tot een 5-voudige toename in detectie van D. fragilis leiden 44. 2.2.3 Staalbewaring Voor het uitvoeren van parasitologisch onderzoek, met inbegrip van permanente kleuringen, dienen de faecesstalen op kamertemperatuur bewaard te worden 63. Kamertemperatuur heeft echter al een negatieve invloed op het kweken van D. fragilis 15. Studies hebben succesvolle kweek aangetoond uitgaande van faeces, bewaard op kamertemperatuur, tot 24 uur na lozing, maar slechts tot 10 uur indien gekoeld op 4 C 30. Windsor was in staat met Robinson s cultuur nog D. fragilis te isoleren uit stalen die 48 h op kamertemperatuur waren bewaard en uit stalen die 24h gekoeld waren 38. Het wordt mogelijk geacht dat de staalconsistentie bepalend is voor de overleving van de parasiet buiten de gastheer. Er wordt echter algemeen aangenomen dat positieve kweken het best bekomen worden wanneer de stalen niet langer dan 8 tot 11 uur en niet gekoeld bewaard worden 30. Ook voor moleculair biologische analyses bleken stalen die langer dan 72 uur werden bewaard, te sterk aangetast 11. Bewaring in gekoelde omstandigheden (4-8 ) resulteert in een nog snellere degeneratie van de trofozoieten 11. 2.2.4 Staalfixatie Waarom nood aan fixatie? Zoals reeds gezegd, kunnen enkel trofozoieten waargenomen worden van D. fragilis. Aangezien deze na lozing de neiging vertonen snel te degenereren is een geschikte fixatiemethode van groot belang. In één enkele studie werd D. fragilis, ongefixeerd en bewaard op 4 C, tot 60 dagen na ontlasting teruggevonden 36. Een andere bron schat de overlevingstijd van de trofozoieten op 6 tot 48 uren 15. Niet gepubliceerde studies hebben echter aangetoond dat binnen één uur na lozing D. fragilis reeds microscopisch onherkenbaar wordt in tegenstelling tot de vegetatieve stadia van vb. E. histolytica/dispar en G. lamblia die tot 24 uren na lozing nog kunnen herkend worden 64. De laatste veronderstelling wordt in de meeste literatuur en handboeken ook aangenomen 49. In een Nederlandse studie werd de gemiddelde tijdsduur tussen staalafname en afgave in het laboratorium berekend op 6 uur 64. D. fragilis werd dan ook bijna nooit microscopisch gedetecteerd in studies waarbij enkel vers staal werd onderzocht 25. Maar ook voor andere protozoa impliceert het gebruik van fixativum een beduidende toename in detectieratio s. Een Nederlandse studie vergeleek de resultaten van parasitologisch onderzoek op verse faecesstalen (rechtstreeks microscopisch onderzoek met eosine en concentratiemethode) met een permanente kleuring (ijzerhaemotoxyline kleuring volgens Kinyoun) en concludeerde dat 30 van de 70 potentieel

Dientamoeba fragilis in faeces Eline Verhoye 14/44 pathogene parasieten met de klassieke testen werden gemist, wat neerkwam op een 12% lagere detectie 64. Welk fixativum verdient de voorkeur? De verschillende fixativa die voor parasitologisch onderzoek kunnen aangewend worden, zijn weergegeven in bijlage 4. Merthiolaat-I-formaline (MIF) is minder geschikt omdat het D. fragilis niet adequaat kleurt 67. Ook formaline is niet geschikt 44. Zowel polyvinylaclohol (PVA), aangepast Shaudinn fixeermiddel als natriumacetaat-ijsazijn-formaldehyde (SAF) zijn geschikt voor fixatie van D. fragilis 10. Schaudinn fixeermiddel en PVA werden lang als belangrijkste fixeermiddel gebruikt. Beide bevatten echter HgCl 2 en worden meer en meer vermeden omwille van hun toxiciteit en de daarbijhorende kostelijke afvalverwerking. Er werd daarom gezocht naar alternatieven. Voorbeelden hiervan zijn PVA met CuSO 4, echter laat dit geen adequate fixatie van de protozoaire morfologie toe. Een ander alternatief is PVA met ZnSO 4. Dit biedt een minder goede differentiatie van cytoplasmatische en nucleaire structuren, maar werd als aanvaardbaar alternatief in associatie met trichroomkleuring beschreven. In een studie die PVA op basis van ZnSO 4 met PVA op basis van HgCl 2 vergeleek, werden meerdere positieve uitstrijkjes gemist met het ZnSO 4 middel (21 van 161). Het betrof echter meestal gevallen met een laag aantal organismen 61. Een ander alternatief voor PVA is het SAF fixativum dat in combinatie met de ijzerhaematoxyline kleuring en de chlorazol black kleuring goede resultaten oplevert, maar niet geschikt is in combinate met de trichroom kleuring 64,65,67. SAF is weinig toxisch, kan gemakkelijk zelf aangemaakt worden en is ook geschikt voor concentratiemethodes en immunochemische analyses, wat niet het geval is voor PVA 4,44,64. Gebruik van fixativa Volgens de CLS moet SAF fixeermiddel binnen de 30 minuten toegevoegd worden 63. Direct na toevoeging moet goed gemengd worden 66. Bij gebruik van fixativa, is het belangrijk een verhouding staal/fixeermiddel van 1/3 te respecteren 68. Stark et al. concludeerden dat SAF fixatie de PCR amplificatie inhibeert, aangezien reeds na overnacht incubatie van microscopisch bevestigde positieve in SAF gefixeerde stalen, geen PCR product meer werd bekomen 11. 2.2.5 Multipele staalname Aangezien er bij D. fragilis sprake is van dagelijkse fluctuatie in de uitscheiding, is het onderzoek op meerdere, consecutieve stalen aangeraden om een maximale opbrengst te bekomen 10,37,39,69. Hiatt et al.. stelde een verhoging van de detectie van parasieten in routine stoelgangstalen van 31,1% vast door gebruik te maken van 3 seriële stalen in vergelijking met één staal 70. Ook wordt door de CLSI parasitologisch onderzoek op minimum 3 stalen aangeraden, en voor het opsporen van amoebiasis 6 stalen 63. In de literatuur wordt zelfs gesuggereerd dat om een sensitiviteit van 100% te bekomen, er 6 tot 10 stalen moeten onderzocht worden en dit als extended gouden standaard mag beschouwd worden 71,72,73. Idealiter worden 3 stalen onderzocht met intervallen van 2-3 dagen 5. 2.3 Diagnostische methoden De toepassing van permanente kleuringen op correct gefixeerde consecutieve stalen en de beoordeling ervan door ervaren microscopisten, kan voor routinelaboratoria als dé methode voor adequate detectie van D. fragilis beschouwd worden 22. Garcia et al. heeft aangetoond dat D. fragilis trofozoieten in waterige of gevormde stoelgangstalen met een accuraatheid van bijna 100% kunnen geïdentificeerd worden in permanente kleuringen van in PVA bewaarde stalen 61. Een voordeel van dergelijke kleuringen is ook dat een extra zuurvaste kleuring achterwege kan blijven, aangezien Cryptosporidium spp. goed waarneembaar zijn met permanente kleuringen. Een relatief nadeel van de methode is dat voor het opsporen van sommige wormeieren en larven (Schistosoma spp.) het noodzakelijk blijft uit te gaan van