Rapport 18. Vijf jaar Bioveem: 17 strategieën voor een duurzame toekomst



Vergelijkbare documenten
6 Levenscyclusanalyse (LCA) van Bioveem-bedrijven

Meer zicht op de cijfers

Rapport 10. Afgewenteld grondgebruik op melkveebedrijven: externe hectares

Duurzaamheid in de melkveehouderij

Perspectief Regionale voercentra

Duurzaamheid van melkveebedrijven in Noord-Nederland

Resultaten KringloopWijzers 2016

Meten van voerefficiëntie voor betere benutting eigen ruwvoer. Meten van voerefficiëntie voor betere benutting eigen ruwvoer

Grotere landbouwbedrijven bepalen grondvraag en -prijs

Uitslag KringloopWijzer

Weiden met kringloop wijzer? Blij met een koe in de wei?

Financiële Analyse. Frank de Boer. Aston Martinnlaan NB. Oud-Beijerland :56. Versie: Check FM 2_0 2016_09_05

Financiële Analyse. D.E. Momelkveebedrijf. Pinkenlaan AB KOEDORP :52. Versie: Check FM 2_0 2017_06_11

Laag bodemoverschot deelnemers Vruchtbare Kringloop Overijssel

Samenvatting duurzaamheidscans bedrijven Amelisweerd

Vruchtbare Kringloop Achterhoek en Grondgebondenheid

Kan stimuleren van agrobiodiversiteit zonder externe gelden?

Afwegingskader Opstallen - Weiden. Stichting Weidegang (missie) Programma

Dirksen Management Support John Baars

Vruchtbare Kringloop Overijssel = Kringlooplandbouw. Gerjan Hilhorst WUR De Marke

Varianten binnen de wet Verantwoorde Groei Melkveehouderij

KLW KLW. Meer ruwvoer lucratiever dan meer melk? Jaap Gielen, Specialist melkveehouderij 15/22 februari Ruwvoerproductie en economie!

Extra bijvoeren in najaar op biologische bedrijven: economie en eiwitbenutting

Pachtafhankelijke bedrijven in beeld

5. Samenvatting sector Melkveehouderij

de bodem in de kringloop wijzer Frank Verhoeven ir Frank

Grondgebondenheid = Eiwit van eigen land

De ondernemende mens centraal

Grondgebonden melkveehouderij

Gedetailleerde doelen Duurzame Zuivelketen

Feiten en fabels KringloopWijzer. een onderbouwing met gegevens van 700 KringloopWijzers

Groeimogelijkheden verkend bij AMvB grondgebonden melkveehouderij

KringloopWijzer. Johan Temmink


Samenvatting duurzaamheidscans bedrijven Amelisweerd

Achtergronden Koeien & Kansen - KringloopWijzer

Robot & Weiden. Resultaten enquête 2

Rapportage Toekomstvisie bedrijf

Heeft de lage melkprijs invloed op het grasbeheer?


Vijf nieuwe innovatietrajecten voor weidegang

BAS Melkvee Plus Q Voorbeeldrapport Melkvee

Op weg naar een kringloopcertificaat

Ammoniakreductie, een zaak van het gehele bedrijf

Transformatie landbouw en omgevingskwaliteit

Mineralenmanagement en economie. Jaap Gielen Specialist melkveehouderij

Grondgebruik (ha) Grasland 27,00 Bouwland 5,00. Aantal graasdieren (incl. uitgeschaard naar natuurterrein) 100 Melkkoeien 90,0

Lage kostprijs biedt ruimte voor de toekomst (1)

Samenvatting. Inkomensverlies per ha grasland

Bespreking Kostprijs 2006

Uw doel bereiken met MelkNavigator

Kiezen voor Duurzame Melkveehouderij

Verder verduurzamen melkveehouderij; Pro-actieve aanpak Route2020

Esdonk 8, Gemert. Onderbouwing grondgebonden karakter. Rundveehouderij Meulepas V.O.F. Bedrijfsopzet Esdonk 8, Gemert

PROGRAMMA VOERWINST VERGELIJKING ZEUGEN ONTWIKKELINGEN EN TRENDS is prognose bedragen exclusief btw

Hoe maak je een bemestingsplan binnen de gebruiksnormen

Integraal Duurzame Veestapel Integraal denken en werken op bedrijfsniveau met oog voor klimaat

Anders melken Seminar over de toekomst van de Nederlandse Melkveehouderij.

Ervaringen met voederbieten

Quinoa-GPS in het rantsoen voor melkkoeien

Weidegang & KringloopWijzer. Michel de Haan, et al.

Bedrijfsleiderskring: Voorbeeld Boekjaar: 01/10/17

Handleiding Face-IT. (c) 2006 Agro Centre for Strategic Entrepreneurship versie NT NL Face-IT versie x

Uitslag Excretiewijzer

Het Koppelproject Noord Nederland

HET GEBRUIK VAN SALDO'S BIJ BEDRIJFSBEOORDELING EN BEDRIJFSBEGROTING

De KringloopWijzer & bodem

AQUATISCHE LANDBOUW. haal meer uit land én water

Bedrijfseconomische analyse

Bijlage: bodemanalyses als nulmeting

Inkomen vraagt om aandacht

Duurzame landbouw Gezond voedsel - Vitaal platteland. Studiedag NVTL. Frits van der Schans. 11 maart 2014

Bedrijfsontwikkelingsplan. Bedrijfsontwikkelingsplan van Kaasboerderij Koopman te De Weere

Extra bij artikel: De faalkosten van mastitis en de vrije markt

2015: Kans(en) en/of bedreiging voor de melkveehouder?!

Regionale voedselproductie en duurzaamheid. Jasper Scholten 24 september 2013

Eiwitgewassen. Voordelen luzerne. Nadelen luzerne 1/14/2016. Luzerne Rode klaver Lupine Veldbonen Soja. Eiwitrijke gewassen

De bodem onder de kringloop Hou rekening met organische stof

Voorbeeld Melkvee 2014 Q4

Transitie transparant? management zoals rantsoen, huisvesting en comfort moet goed zijn, dat corrigeer je niet met een brok.

Bedrijfseconomisch verslag

Wat wil de koe? Dairy Campus, Symposium Biodiversiteit en melkveehouderij, mei 2018 Agnes van den Pol-van Dasselaar

Mesdag Zuivelfonds NLTO

ADLO-project Arbeid ADELT

Hierbij moet wel rekening worden gehouden met het krachtvoerverbruik van het jongvee. Dit moet apart worden genoteerd.

Mineralenmanagement en economie

Report 1695.N.17. Mestbewerking en Waterkwaliteit. een case studie voor het beheergebied van waterschap Aa en Maas.

Bijlage notitie 2. Ex ante evaluatie mestbeleid 2013 Plaatsingsruimte fosfaat uit meststoffen in 2015 en daarna

Rapport 2. De ondernemers in Bioveem: drijfveren, doelstellingen en strategie bij de start van het project

Precisielandbouw buiten stal: GrasMais-Signaal. Met gras is nog veel te winnen... Melkproduktie per ha. Droge stofproduktie per ha

Afvoer mest ter compensatie van aanvoer graan en stro

Bedrijfseconomische analyse biologische cranberry in Nederland

Naar een duurzaam bodemen nutriëntenbeheer via de kringloopwijzer akkerbouw

Meer eigen ruwvoer = betere kringloopwijzer. John Baars

Kansen voor mestscheiding

Programma 10 november 2015

Wat is natuurinclusieve landbouw?

ALGEMEEN. 1. Projecttitel Strategieën voor optimale inzet van mest, mestproducten en kunstmesttypen. 2. Programmatitel -

Peeters Financieel Advies Groenestraat PT Dorst Tel:

Van Gangbaar naar Biologisch. Drijfveren en uitdagingen van een omschakelingsproces

Transcriptie:

Rapport 18 Vijf jaar Bioveem: 17 strategieën voor een duurzame toekomst December 2006

Colofon Uitgever Animal Sciences Group Postbus 65, 8200 AB Lelystad Telefoon 0320-238238 Fax 0320-238050 E-mail bioveem.po.asg@wur.nl. Internet http://www.bioveem.nl Redactie Bioveem Animal Sciences Group Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de uitgever deze uitgave of delen van deze uitgave te kopiëren, te vermenigvuldigen, digitaal om te zetten of op een andere wijze beschikbaar te stellen. Aansprakelijkheid Animal Sciences Group aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen Bestellen ISSN 0169-3689 Eerste druk 2006/oplage 80 Prijs 17,50 Losse nummers zijn schriftelijk, telefonisch, per E- mail of via de website te bestellen bij de uitgever. Bioveem is een samenwerkingsproject van 17 biologische melkveehouders, Louis Bolk Instituut, Animal Sciences Group en DLV-adviesgroep n.v. Missie: biologische melkveehouderij versterken en verbreden

Rapport 18 Vijf jaar Bioveem: 17 strategieën voor een duurzame toekomst G. Iepema A. Beldman G. Doornewaard December 2006

Voorwoord De ondernemers speelden een centrale rol in het project Bioveem. In dit rapport kunt u lezen welke strategieën de 17 ondernemers van Bioveem de afgelopen jaren gevolgd hebben en tot welke resultaten dat heeft geleid. Hierbij wordt niet alleen teruggeblikt, maar wordt ook volop aandacht besteed aan de toekomstplannen van de individuele ondernemers. Bij de resultaten van de bedrijven is gekeken naar de mate van duurzaamheid in de volle breedte, waarbij het gaat om de mens, het milieu en de economie. In vaktaal wordt in dit kader ook wel gesproken over People, Planet en Profit. Zonder de medewerking van de 17 ondernemers had dit rapport niet kunnen worden gemaakt. Bij deze willen we dan ook alle ondernemers en hun gezinnen hartelijk danken voor hun gastvrijheid en openhartigheid. Ook willen we de DLV-adviseurs die meegingen naar de bedrijven, meedachten over de gevolgde strategie en een kritische blik wierpen op het uiteindelijke verslag hiervoor bedanken. Verder willen we ook Karen Hoogendam bedanken die in het kader van een stage bij het LEI een nuttige bijdrage heeft geleverd aan de hoofdstukken 4, 7 en 9 van dit rapport. Een laatste woord van dank is voor Helen van Andel van ASG voor het inplannen van de gesprekken en de opmaak en lay-out van dit rapport. De auteurs

Samenvatting Het project Bioveem liep van 2001 tot en 2005. In deze rapportage staan de projectresultaten met betrekking tot het thema Bedrijfsontwikkeling en Economie centraal. Duurzaamheid Om de duurzaamheid op individuele bedrijven in beeld te kunnen brengen, is de 3P-radarplot ontwikkeld. Op een duurzaam bedrijf is er een goede balans tussen de 3 P s: People (ethiek), Planet (ecologie) en Profit (economie). Met de 3P-radarplot wordt in één oogopslag een beeld gegeven van de duurzaamheid op individuele bedrijven. Het instrument geeft een integraal beeld van de mate waarin een bedrijf duurzaam is, waarbij bovendien inzichtelijk wordt hoe een bedrijf scoort in vergelijking met soortgelijke collega-bedrijven. Verder is de 3Pradarplot transparant en relatief eenvoudig toepasbaar doordat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande en herkenbare kengetallen, zonder daarbij van wegingen gebruik te maken. Een van de kengetallen waarvan gebruik wordt gemaakt in de 3P-radarplot is het kengetal externe hectares. Dit binnen Bioveem ontwikkelde kengetal geeft aan hoeveel grond een melkveebedrijf indirect in gebruik heeft naast de eigen hectares. De verschillen tussen de bedrijven blijken groot te zijn. Vooral op bedrijven met een potstal is de aanvoer van stro een behoorlijke post in het aantal externe hectares. Deze hectares vertalen zich echter niet meteen terug in een hogere melkproductie per hectare. Voor het jaar 2003 is een levenscyclusanalyse (LCA) gemaakt. Met deze methode is de integrale milieubelasting op de bedrijven in beeld gebracht. Integraal betekent van wieg tot graf, dus de milieubelasting van de productie van krachtvoer of energie is ook meegenomen. De resultaten van de LCA zijn weergegeven in zogenaamde impactcategorieën. Gekeken is naar de invloed van het melkveebedrijf op verzuring, vermesting, broeikaseffect, energieverbruik en landgebruik. Uit de LCA blijkt dat het belangrijk is om de eigen productie van krachtvoer en ruwvoer te optimaliseren. De aankoop van krachtvoer en ruwvoer resulteert over het algemeen in een hogere milieubelasting per liter geproduceerde melk. De mate van zelfvoorzienendheid is in veel gevallen bepalend voor de milieubelasting. Om de economische resultaten van de Bioveem-bedrijven beter te kunnen beoordelen, is gebruik gemaakt van de methode van spiegelgroepen. Spiegelgroepen zijn vergelijkingsgroepen die aan de hand van zelf in te stellen selectiecriteria worden samengesteld. Voor elk Bioveem-bedrijf zijn twee verschillende spiegelgroepen gemaakt. Bij de Spiegelgroep intensiteit is geselecteerd op de kenmerken quotumomvang, intensiteit, grondsoort en aanwezigheid van tweede takken. Bij het maken van de spiegelgroep is er dus voor gezorgd dat de Bioveembedrijven en de spiegelgroepen wat betreft deze kenmerken vergelijkbaar zijn. Bij de Spiegelgroep hectares is geselecteerd op de kenmerken oppervlakte voedergewas, grondsoort en aanwezigheid van tweede takken. Bij de vergelijking met de Spiegelgroep intensiteit blijkt Bioveem duidelijk beter te scoren qua saldo, netto bedrijfsresultaat en arbeidsopbrengst. Bij de vergelijking met de Spiegelgroep hectares is het verschil kleiner. De manier waarop een spiegelgroep wordt samengesteld blijkt dus bepalend te zijn voor het resultaat. Op basis van welke selectiekenmerken een spiegelgroep wordt samengesteld, hangt vooral af van het doel waarvoor de spiegelgroepen worden gebruikt. Bedrijfsontwikkeling Tijdens de Bioveem-periode heeft geen enkel bedrijf stilgestaan. De verschillen in ontwikkeling tussen de bedrijven zijn echter groot. Grofweg kunnen de bedrijven worden ingedeeld in drie categorieën, namelijk Specialisten, Groeiers en Verbreders. Met Specialisten worden die ondernemers bedoeld die specialist zijn (geworden) op een bepaald gebied. Deze ondernemers hebben zich gedurende het project vooral gericht op optimalisatie van het bedrijf. Onder de noemer Groeiers vallen de ondernemers die zich vooral hebben gefocust op groei van het bedrijf in de vorm van het uitbreiden van het quotum en het areaal cultuurgrond. Met Verbreders worden die ondernemers bedoeld die veel aandacht hebben besteed aan de (verdere) ontwikkeling van één of meerdere tweede takken op het bedrijf naast de bestaande melkveetak. Bij drie bedrijven zijn de tweede takken wat meer onder de loep genomen. Vooral de ondernemer zelf blijkt een belangrijke factor te zijn bij het slagen van een tweede tak, waarbij het hebben van goede communicatieve vaardigheden een belangrijke kritische succesfactor blijkt te zijn. Ontwikkeling ondernemers, onderzoekers en adviseurs Alle ondernemers geven aan dat zij veel hebben geleerd tijdens het project. Ze geven aan meer grip te hebben gekregen op het bedrijf en de omgeving. Ook het vertrouwen in de eigen strategie blijkt in veel gevallen te zijn gegroeid. Juist door de diversheid van de bedrijven leerden de ondernemers begrijpen en benoemen waarom zij dingen anders deden dan hun collega s en hoe de verschillende aspecten pasten binnen de eigen strategie.

De ondernemers zijn aan het eind van het project over het algemeen veel beter in staat om hun strategie en de achterliggende redenen expliciet te maken. Dit is erg belangrijk om de strategie ook daadwerkelijk te realiseren. Ook de onderzoekers en de adviseurs hebben in de loop van het project een ontwikkeling doorgemaakt. Door de diversiteit in strategieën zagen zij dat zeer verschillende wegen allemaal tot goede resultaten kunnen leiden. Met name de tegendraadse strategieën waren daardoor extra interessant. Door de Bioveem-bedrijven intensief te volgen, bleek dat er ook vele gezonde strategieën zijn. Iedere ondernemer was hierin uniek.

Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting 1 Inleiding...1 1.1 Bedrijfsontwikkeling...1 1.2 Duurzaamheid...2 1.3 Leeswijzer...2 2 3P-Radarplot...3 2.1 Aanleiding...3 2.2 Vergelijking met andere initiatieven...3 2.3 Aanpak...4 2.4 Invullen van de radarplot...4 2.5 Resultaten...5 2.6 Literatuur...6 3 Bioveem gespiegeld aan andere melkveebedrijven...7 3.1 Aanleiding...7 3.2 Aanpak...7 3.3 Bedrijfsstructuur Bioveem in vergelijking met twee verschillende spiegelgroepen...8 3.4 Economische resultaten Bioveem in vergelijking met spiegelgroepen...9 3.5 Bruikbaarheid methode vergelijking met spiegelgroepen...10 3.6 Literatuur...10 4 Specialisten...11 4.1 Marco en Dirk van Liere...11 4.2 Huib Bor en Ria van Gils...15 4.3 Pieter en Ria Boons...19 4.4 Guido en Resi Frijns...23 4.5 Erik Ormel...27 4.6 Bennie en Jozet Tomassen van Dael...31 5 Externe hectares...35 5.1 Aanleiding...35 5.2 Aanpak...35 5.3 Resultaten...36 5.4 Conclusies...39 6 Levenscyclusanalyse (LCA) van Bioveem-bedrijven...41 6.1 Inleiding...41 6.2 Referentiewaarde...41 6.3 De resultaten...42 6.3.1 Energieverbruik...42 6.3.2 Broeikaseffect...43 6.3.3 Vermesting...44 6.3.4 Kanttekeningen...45 7 Verbreders...46 7.1 André en Tonny Mulder...46

7.2 Marcel Schoenmakers...50 7.3 Jan en Mieke Duijndam...53 7.4 Anne en Anneke Koekkoek...58 7.5 Jaap Drijfhout...62 7.6 Durk Oosterhof...66 8 Tweede takken op Bioveem-bedrijven...70 8.1 Aanleiding...70 8.2 Benodigde ondernemersvaardigheden...70 8.3 Methode berekening economisch resultaten...70 8.4 Economische resultaten...71 8.5 Discussie en conclusies...74 8.6 Literatuur...75 9 Groeiers...76 9.1 Jos en Dorthy Elderink...76 9.2 Jan en Joke van Dorp...80 9.3 Jan en Aletta Vis...84 9.4 Klaas en Annie de Lange...88 9.5 Bert en Louise Wagenvoort...91 10 Nabeschouwing thema Bedrijfsontwikkeling en Economie...95 Referenties...99

1 Inleiding Doel van het project Bioveem, dat liep van 2001 tot en met 2005, was het versterken en verbreden van de biologische melkveehouderij. De 17 deelnemende melkveehouders en hun bedrijven stonden hierbij centraal. Kenmerkend voor het project was de goede samenwerking en wisselwerking tussen de deelnemende melkveehouders en de bij het project betrokken onderzoekers en adviseurs. Dit heeft geresulteerd in bruikbare kennis voor de gehele melkveehouderijsector, zowel biologisch als gangbaar. Binnen Bioveem is gewerkt met verschillende thema s, waarvan Bedrijfsontwikkeling en Economie er een was. In dit rapport komen de resultaten van dit thema aan bod. Figuur 1 Ligging van de Bioveem-bedrijven Koekkoek Oosterhof Vis De Lange Mulder Elderink Wagenvoort Van Dorp Schoenmakers Duijndam Bor Ormel Boons Drijfhout Van Liere Tomassen Frijns 1.1 Bedrijfsontwikkeling Aan het begin van het project is met iedere deelnemer een Strategisch Management Rapport (SMR) gemaakt. Hierin hebben de ondernemers hun eigen bedrijfsdoelstellingen geformuleerd en is een analyse gemaakt van de sterke en zwakke punten op het bedrijf en de kansen en bedreigingen in de omgeving. Ook hebben de deelnemers in het SMR aangegeven via welke strategie ze hun doelstellingen wilden gaan bereiken. Het SMR vormde gedurende de looptijd van het project een leidraad voor de toekomstige ontwikkelingen op de bedrijven. Aan het eind van het project is er wederom met iedere deelnemer gekeken naar de toekomststrategie door middel van een vraaggesprek. De hoofdvraag daarbij was: Waar wil je over vijf tot tien jaar staan en hoe wil je dat bereiken? De resultaten van deze gesprekken zijn voor elk bedrijf apart uitgewerkt. Ieder bedrijf is immers anders en achter elk bedrijf schuilt een ondernemer met zijn eigen visie, wensen en idealen. Naast vooruitkijken is tijdens het vraaggesprek ook teruggekeken naar de aan het begin van het project gestelde doelen. Niet om deelnemers hierop af te rekenen, maar vooral om hiervan te leren en te achterhalen waarom dingen anders zijn gelopen dan vooraf gedacht of gepland. De gekozen volgorde, eerst vooruitkijken en dan terugkijken, is bewust gehanteerd. Voor de Bioveem-deelnemers was het goed om eerst, los van het verleden, eens te kijken naar ambities en doelen voor de toekomst. Voor de lezers van dit rapport voorkomt de gekozen volgorde dat men het gevoel krijgt dat men een geschiedenisboek aan het lezen is. 1

Bij het uitwerken van de vraaggesprekken zijn de Bioveem-deelnemers ingedeeld in drie groepen, namelijk Specialisten, Verbreders en Groeiers. Deze indeling is gemaakt op basis van de strategische keuzes die voor het bedrijf het meest kenmerkend waren in de afgelopen jaren. Met Specialisten worden die ondernemers bedoeld die specialist zijn (geworden) op een bepaald gebied. Deze ondernemers hebben zich gedurende het project vooral gericht op optimalisatie van het bedrijf. Dit kan bijvoorbeeld optimalisatie zijn op het gebied van gewasproductie, maar bijvoorbeeld ook optimalisatie op het gebied van voerbenutting, kostprijs of diergezondheid. Onder de noemer Verbreders vallen die ondernemers die veel aandacht hebben besteed aan de (verdere) ontwikkeling van een of meerdere tweede takken op het bedrijf naast de bestaande melkveetak. Het gaat hierbij om tweede takken als zuivelverwerking, zorg, natuurbeheer en recreatie. Met Groeiers worden die ondernemers bedoeld die zich vooral hebben gefocust op groei van het bedrijf in de vorm van het uitbreiden van het quotum en het areaal cultuurgrond. 1.2 Duurzaamheid Naast strategisch management is binnen het thema Bedrijfsontwikkeling en Economie ook de nodige aandacht besteed aan de op de bedrijven behaalde resultaten. Het ging hierbij niet alleen om de economische resultaten, maar ook is gekeken naar andere duurzaamheidsaspecten op de bedrijven. Dit heeft geresulteerd in een aantal nieuwe producten, zoals de 3P-radarplot en het kengetal externe hectares. Ook is een levenscyclusanalyse (LCA) uitgevoerd voor het jaar 2003, waarmee de integrale milieubelasting op de Bioveem-bedrijven in beeld is gebracht. Naast onderlinge vergelijking van de bedrijven, zijn de Bioveem-bedrijven ook vergeleken met andere melkveebedrijven. Dit is uitgevoerd met behulp van de methode van spiegelgroepen. Voor drie Bioveem-bedrijven (De Lange, Drijfhout en Schoenmakers) zijn vanwege de complexiteit van de bedrijfsopzet geen spiegelgroepen en 3P-radarplots gemaakt. Wel zijn op deze drie bedrijven de tweede takken wat onder de loep genomen. Gekeken is naar de benodigde ondernemersvaardigheden voor de verschillende tweede takken en naar de bijdrage van deze takken aan het economische resultaat. 1.3 Leeswijzer Dit rapport is een bundeling van de kennis die binnen het thema Bedrijfsontwikkeling en Economie is ontwikkeld en de ervaringen die zijn verzameld. Gekozen is voor een opzet met los van elkaar te lezen hoofdstukken. Hiervoor is gekozen omdat de onderwerpen waaraan binnen het thema Bedrijfsontwikkeling en Economie aandacht is besteed zeer divers zijn. Verder bevordert deze opzet ook de toegankelijkheid van het rapport. Iedere lezer kan zelf kiezen welke onderwerpen hem of haar het meest aanspreken en welke hoofdstukken hij of zij (het eerst) wil lezen. Het rapport bestaat uit tien hoofdstukken. Per hoofdstuk komen de verschillende onderwerpen die al eerder in deze inleiding genoemd zijn aan bod. In hoofdstuk 2 wordt uitgelegd hoe de 3P-radarplot tot stand is gekomen en welke kengetallen erin zijn opgenomen. Hoofdstuk 3 gaat over de Spiegelgroepen en de verschillen tussen twee soorten van spiegelgroepen. In hoofdstuk 5 wordt uitgelegd hoe de externe hectares zijn berekend en wat de resultaten op de Bioveem-bedrijven zijn. Hoofdstuk 6 besteedt aandacht aan de LCA en zet de resultaten van deze rekenmethode voor 14 van de 17 Bioveem-bedrijven op een rij. In hoofdstuk 8 ten slotte komen de tweede takken aan bod. De beschrijvingen van de bedrijven met betrekking tot de bedrijfsontwikkeling in toekomst en verleden zijn aan de hand van de indeling Specialisten, Verbreders en Groeiers verdeeld over de hoofdstukken 4, 7 en 9. Het rapport eindigt met een nabeschouwing op het thema Bedrijfsontwikkeling en Economie in Bioveem over de afgelopen vijf jaar waarbij het vooral gaat om de mensen die bij het project betrokken zijn geweest en wat zij hebben geleerd. 2

2 3P-Radarplot G.J. Doornewaard (LEI) A.C.G. Beldman (LEI) 2.1 Aanleiding Binnen Bioveem zijn de individuele bedrijfsresultaten van de deelnemende melkveebedrijven meerdere malen onderling en met andere bedrijven vergeleken. Het ging daarbij om een vergelijking van de technische en economische resultaten. Uit de evaluatie werd duidelijk dat de melkveehouders behoefte hadden aan een meer integrale vergelijking, waarbij naast economie ook andere duurzaamheidaspecten aan bod komen. Binnen Bioveem is daarom gewerkt aan een methode voor een meer integrale bedrijfsvergelijking waarbij de bedrijven onderling, maar bijvoorbeeld ook met gangbare collega s, kunnen worden vergeleken. Doelstelling De doelstelling was om een instrument voor integrale bedrijfsvergelijking te ontwikkelen. De uitgangspunten daarbij waren dat het instrument: - integraal inzicht geeft in de mate waarin het bedrijf duurzaam is - inzichtelijk maakt hoe het bedrijf scoort ten aanzien van duurzaamheid in vergelijking met soortgelijke collega-bedrijven - transparant is en relatief eenvoudig toepasbaar moet zijn doordat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande en herkenbare kengetallen, zonder daarbij van wegingen gebruik te maken. Het instrument richt zich vooral op de ondernemer waarbij het de bedoeling is om bewustwording tot stand te brengen en om de ondernemer in beweging te brengen. Het instrument richt zich dus minder op het definiëren van duurzaamheid en op externe communicatie. Duurzaamheid: Zowel binnen als buiten de landbouw staat het begrip duurzaamheid volop in de belangstelling. Duurzaam betekent volgens Van Dale dat iets geschikt is om lang te bestaan. Of iets duurzaam is, dus of iets geschikt is om lang te bestaan, zal vaak van veel factoren afhangen. Het begrip duurzaamheid is dan ook veelomvattend. Het begrip duurzaamheid wordt vaak vertaald naar de triple-p benadering. Dit houdt in dat er een balans moet zijn tussen de 3 P s: People (ethiek), Planet (ecologie) en Profit (economie). People staat voor mens en maatschappij. Hieronder vallen zaken die betrekking hebben op de mensen die op het bedrijf zelf werkzaam zijn, zoals arbeidsomstandigheden en arbeidsplezier. Onder People vallen ook zaken die betrekking hebben op hoe andere mensen tegen het bedrijf aan kijken, zoals inpasbaarheid in het landschap en dierenwelzijn. Planet heeft betrekking op de milieucomponent van duurzaamheid. Hierbij wordt gekeken naar de invloed die een bedrijf heeft op het leefklimaat van mensen, dieren en planten. Profit heeft betrekking op de economische prestaties van een bedrijf. Is de vergoeding die het bedrijf ontvangt voor de geproduceerde goederen en/of diensten voldoende om de kosten van productiefactoren te kunnen betalen? Binnen elke P kunnen verschillende thema s worden onderscheiden welke nog weer eens kunnen worden vertaald naar een of meerdere kengetallen. 2.2 Vergelijking met andere initiatieven Uiteraard is gekeken naar andere bestaande initiatieven op dit terrein, zoals: - BDI; oftewel bedrijfsduurzaamheidindex (Van Calker, 2005) - Verkenning van initiatieven voor een duurzamere melkveehouderij (Van der Schans, 2005) - Duurzaamheidscan (Boone, 2005). Op basis van wensen van de Bioveem-deelnemers is gekozen voor een andere dan bovengenoemde benadering, namelijk transparant (dus zonder weging) en direct aansluitend bij herkenbare kengetallen. Wel is er veelvuldig gebruik gemaakt van kennis die reeds in andere initiatieven was gegenereerd. 3

2.3 Aanpak Met het grafisch weergeven van resultaten van individuele bedrijven in de vorm van radarplots (spinnenwebgrafieken) waren reeds goede ervaringen opgedaan in eerdere projecten. Radarplots geven namelijk in één oogopslag een goed beeld van hoe een bedrijf scoort op verschillende terreinen. Dat is ook iets wat we bij het begrip duurzaamheid willen bereiken, namelijk in één oogopslag een beeld van hoe een bedrijf scoort op het gebied van People, Planet en Profit. Als uitgangspunt voor het in beeld brengen van de duurzaamheid is binnen Bioveem dan ook gekozen voor een radarplot (zie figuur 1). Figuur 1 3P-radarplot Kengetal A 100.0 Kengetal I Kengetal B Kengetal H - Kengetal C Kengetal G Kengetal D Kengetal F Kengetal E Gunstig Ongunstig Bioveem Spiegel Als uitgangspunt is dus de kale (zonder kengetallen) radarplot gekozen, zoals deze in figuur 1 staat weergegeven. Op de assen van de radarplot worden voor elke P een aantal veelzeggende kengetallen opgenomen. Wanneer de score bij een kengetal dichter bij het rode middelpunt zit, betekent dit dat het bedrijf op dat gebied minder duurzaam produceert. Wanneer de score bij een kengetal dichter bij de groene buitenrand zit, betekent dit dat het bedrijf op dat gebied juist relatief duurzaam produceert. Tussen de verschillende punten in de grafiek kan een lijn worden getrokken. Naarmate deze lijn meer de groene buitenrand van de radarplot nadert, is het bedrijf steeds duurzamer. Behalve de resultaten van het eigen bedrijf kunnen als referentie ook de resultaten van bijvoorbeeld een spiegelgroep worden opgenomen in de radarplot. 2.4 Invullen van de radarplot Het streven was om bij het invullen van de kengetallen in de radarplot zoveel mogelijk gebruik te maken van reeds beschikbare kennis. Daarom is gestart met een workshop waarbij de deelnemers bestonden uit onderzoekers die gespecialiseerd zijn in het onderwerp duurzaamheid en een aantal melkveehouders. Doel van de workshop was om de belangrijkste thema s binnen een P op een rijtje te zetten en om binnen de thema s de meest geschikte kengetallen te vinden die in de radarplot kunnen worden geplaatst. Met geschikt wordt hierbij bedoeld dat kengetallen voldoende zeggen over één van de P s en dat deze bovendien redelijk makkelijk beschikbaar moeten zijn, ook voor bedrijven die niet aan een project als Bioveem meedoen. De workshop bestond grofweg uit twee stappen. Eerst is geïnventariseerd welke thema s en kengetallen zijn te benoemen per P. Vervolgens moesten de deelnemers punten gaan verdelen over de thema s en kengetallen, zodat op die manier duidelijk werd aan welke kengetallen en thema s de meeste prioriteit werd gegeven. 4

2.5 Resultaten De resultaten van de hierboven genoemde workshop hebben de basis gevormd voor het invullen van de kengetallen in de radarplot. In tabel 1 staat weergegeven voor welke kengetallen uiteindelijk is gekozen. Ook staat per kengetal het thema weergegeven waarvoor dit kengetal als goede indicator wordt gezien. Tabel 1 Thema s en kengetallen met betrekking tot People, Planet en Profit Thema Kengetal Profit Winstgevendheid Gezinsinkomen uit bedrijf ( /100 kg melk) Winstgevendheid Reserveringscapaciteit ( /100 kg melk) Planet Mineralen N-overschot (kg/ha) Mineralen P2O5-overschot (kg/ha) Energie/broeikasgas Energieverbruik (MJ/100 kg melk) Gewasbescherming Verbruik act. stof (kg/ha) Ammoniak Ureum (mg/100 g melk) People Dierwelzijn Beweidingsscore Diergezondheid Dierenartskosten ( /koe) Natuurlijkheid Externe hectares (%) Naast de in tabel 1 genoemde thema s zijn er nog andere thema s die men wel belangrijk vond, maar waarvoor (nog) geen geschikt kengetal kon worden gevonden. Het is aan te bevelen om hier in de toekomst nogmaals aandacht aan te besteden, om te kijken of er op dat moment wel een geschikt kengetal kan worden gevonden. Deze thema s bepalen immers mede in hoeverre een bedrijf duurzaam is. Het gaat hierbij om de thema s: Profit: Planet: People: Aanpassingsvermogen/ondernemerschap Broeikasgassen Natuur Voedselveiligheid Voedselkwaliteit Transparantie/communicatie/openheid De 3P-radarplot is voor alle Bioveem-bedrijven gemaakt op basis van gegevens van het jaar 2003 en deze figuren zijn opgenomen in de hoofdstukken 4, 7 en 9. Naast de resultaten van het eigen bedrijf zijn in de 3P-radarplot ook de resultaten van een vergelijkingsgroep (de Spiegelgroep hectares uit hoofdstuk 3) opgenomen als referentie. De uiterste waarden voor de kengetallen in de 3P-radarplot, dus bij welke waarde bereikt een bedrijf het rode middelpunt en bij welke waarde bereikt een bedrijf de groene buitenrand, zijn voor vrijwel alle getallen vastgesteld op basis van de bedrijfsgegevens uit het Bedrijven Informatie Net (BIN) van het LEI. Als uiterste waarde is het gemiddelde genomen van de 15% melkveebedrijven uit BIN die bij een kengetal het slechtste (rode middelpunt) en het beste (groene buitenrand) scoorden. In tabel 2 zijn deze waarden weergegeven per kengetal. Tabel 2 Uiterste waarden in 3P-radarplot Kengetal Waarde in rode middelpunt Waarde op groene buitenrand Gezinsinkomen uit bedrijf ( /100 kg melk) 0 15 Reserveringscapaciteit ( /100 kg melk) 0 20 N-overschot (kg/ha) 300 70 P2O5-overschot (kg/ha) 35 0 Energieverbruik (MJ/100 kg melk) 150 35 Verbruik act. stof (kg/ha) 4 0 Ureum (mg/100 g melk) 30 15 Beweidingsscore Niet beweiden Onbeperkt beweiden Dierenartskosten ( /koe) 130 30 Externe hectares (%) 145 35 5

2.6 Literatuur Boone, J.A. en M.J.G. Meeusen, 2002, LCA en economie: optellen en afwegen tot duurzame ketens. Een verkenning van de mogelijkheden om de milieugerichte Levens Cyclus Analyse te combineren met economie. LEI, Den Haag, mei 2002. Boone, J.A. en E. ten Pierick, 2005, Duurzaamheidscan agrosector. Een instrument voor zelfanalyse door bedrijven. LEI, Den Haag, juni 2005. Calker, K.J. van, 2005, Sustainability of Dutch dairy farming: A modelling approach. Wageningen University, Wageningen, Ph-D thesis, december 2005. Iepema, G. en T. Baars, 2005, Afgewenteld grondgebruik op melkveebedrijven: externe hectares. Bioveemrapport nr. 10, mei 2005. Schans, F. van der, C. Rougoor, E. van Well, J. Remmers en G. Kuneman, 2005, Naar een duurzame melkveehouderij. Verkenning van criteria voor duurzame(re) melkveebedrijven. Maart, 2005. 6

3 Bioveem gespiegeld aan andere melkveebedrijven G.J. Doornewaard (LEI) A.C.G. Beldman (LEI) 3.1 Aanleiding Om de bedrijfsresultaten van de Bioveem-deelnemers in het jaar 2001 beter te kunnen beoordelen, is binnen Bioveem gebruik gemaakt van de methode van spiegelgroepen. Hierbij is voor elk individueel Bioveem-bedrijf een spiegelgroep (vergelijkingsgroep) gemaakt die qua bedrijfsstructuur (o.a. bedrijfsmelkproductie en intensiteit) zo goed mogelijk overeen kwam met het te beoordelen Bioveem-bedrijf. Verschillen in bedrijfsresultaat tussen een Bioveem-bedrijf en de spiegelgroep konden op die manier vooral worden verklaard door verschillen in de bedrijfsvoering, waardoor de sterke - en zwakke punten in de bedrijfsvoering konden worden opgespoord. De spiegelgroepen waren samengesteld uit gangbare bedrijven, omdat van te weinig biologische bedrijven gegevens beschikbaar waren. Er werd dus een vergelijking gemaakt tussen de resultaten van Bioveem-bedrijven en gangbare bedrijven die qua structuur zo goed mogelijk overeen kwamen. Gemiddeld genomen bleken de Bioveem-bedrijven goede economische resultaten te realiseren ten opzichte van de spiegelgroepen, al was de spreiding binnen Bioveem erg groot. Het saldo, het netto-bedrijfsresultaat en de arbeidsopbrengst waren op de Bioveem-bedrijven respectievelijk 7,16 euro, 3,55 euro en 3,00 euro per 100 kg melk hoger dan de spiegelgroep (Doornewaard, 2004). Kanttekening die bij dit resultaat kon worden gemaakt, is dat de (gangbare) bedrijven in de spiegelgroepen fors afweken van het gemiddelde gangbare bedrijf in Nederland, met name doordat ze erg extensief waren. Dit extensieve karakter was voor deze gangbare bedrijven economisch gezien niet optimaal, omdat grond een dure productiefactor is. Het gemiddelde gangbare bedrijf benutte de grond beter in kwantitatieve zin, door meer kilogrammen melk per hectare te produceren. De Bioveem-bedrijven hebben de grond beter benut in kwalitatieve zin door meerwaarde (biologisch) aan de melk te geven. De bedrijven in de spiegelgroep deden geen van beide en dat zal hun resultaten dan ook niet ten goede zijn gekomen. De relatief goede score van de Bioveem-bedrijven ten opzichte van de spiegelgroep zou dus mede het gevolg kunnen zijn van het feit dat de bedrijven in de spiegelgroep geen optimale bedrijfsstructuur hadden. Vanuit de Bioveem-deelnemers werd het idee geopperd om bij het samenstellen van de vergelijkingsgroep niet te selecteren op bedrijfsmelkproductie en op intensiteit, maar op hectares. Op die manier kun je vergelijkingen krijgen van bijvoorbeeld een biologisch bedrijf en een gangbare spiegelgroep met beide 40 hectare, waarbij het biologische bedrijf dan bijvoorbeeld 350.000 kg melk produceert en de gangbare spiegelgroep 500.000 kg melk. Op die manier wordt zichtbaar of de meerwaarde van biologische melk opweegt tegen de extra kilogrammen die gangbare bedrijven op hetzelfde oppervlak kunnen produceren. Binnen het project Bioveem is deze vergelijking uitgevoerd met de gegevens van het jaar 2003, het laatste jaar waarvan een LEI-boekhouding voor de deelnemers beschikbaar is. Naast de spiegelgroep op basis van hectares is wederom een spiegelgroep samengesteld op basis van bedrijfsmelkproductie en intensiteit ter vergelijking. 3.2 Aanpak Voor elk Bioveem-bedrijf zijn twee spiegelgroepen samengesteld met behulp van het programma Face-IT van het LEI. In tabel 1 staat weergegeven op basis van welke selectiekenmerken deze spiegelgroepen zijn samengesteld. Tabel 1 Selectiekenmerken spiegelgroepen Spiegelgroep intensiteit Spiegelgroep hectares Quotum Hectares voederoppervlak Intensiteit Grondsoort Grondsoort Aanwezigheid tweede takken Aanwezigheid tweede takken De spiegelgroepen zijn samengesteld met behulp van het programma Face-IT van het LEI. Hierbij wordt aan de hand van zelf in te stellen selectiecriteria een groep bedrijven uit het Bedrijven Informatienet (BIN) van het LEI samengesteld, waarvan de gemiddelde bedrijfsresultaten worden berekend. Bij een spiegelgroep gaat het niet om de resultaten van één zo goed mogelijk gelijkend bedrijf, maar om een groepsgemiddelde. Het streven is dat een spiegelgroep is gebaseerd op de gegevens van ongeveer 15 tot 20 bedrijven, zodat het groepsgemiddelde 7

beperkt wordt beïnvloed door individuele bedrijven. In sommige gevallen was het echter niet mogelijk om 15 tot 20 passende bedrijven te vinden. In die gevallen is de groepsomvang verkleind. Na het maken van de spiegelgroepen zijn de economische resultaten van Bioveem, de Spiegelgroep intensiteit en de Spiegelgroep hectares met elkaar vergeleken. Het gaat hierbij om een vergelijking van de bedrijfseconomische resultaten. Dat houdt in dat alle kosten worden meegenomen, dus ook de kosten van eigen arbeid (berekend loon) en eigen kapitaal (berekende rente). De Bioveem-bedrijven zijn niet representatief voor de biologische sector. Bij de selectie van Bioveem-bedrijven is vooral gelet op voldoende diversiteit. In 2003 had het gemiddelde Bioveem-bedrijf 71 melkkoeien. Het gemiddelde biologische melkveebedrijf in Nederland was in 2003 kleiner (56 melkkoeien). De vergelijkingen tussen Bioveem en de spiegelgroepen mogen daarom niet zomaar worden gebruikt voor het vergelijken van de biologische melkveehouderijsector met de gangbare melkveehouderijsector. 3.3 Bedrijfsstructuur Bioveem in vergelijking met twee verschillende spiegelgroepen Spiegelgroep intensiteit In tabel 2 staan gegevens over de bedrijfsstructuur van de Bioveem-bedrijven en van de Spiegelgroep intensiteit weergegeven. Tabel 2 Bedrijfsstructuur Bioveem en Spiegelgroep intensiteit Bioveem Spieg. int. Verschil Totale melkproductie bedrijf (kg) 449769 452345-2577 Melkkoeien (aant. stuks) 71.0 68.6 2.4 Intensiteit (kg melk/ha voed. opp.) 8261 8766-505 Cultuurgrond (ha) 57.5 53.9 3.7 Grasland (ha) 42.5 44.0-1.6 Maisland (ha) 8.3 6.9 1.4 Overige voedergewassen (ha) 4.6 1.0 3.6 Akkerbouw (ha) 2.2 2.0 0.3 Aandeel klei (%) 36 35 0 Aandeel veen (%) 14 22-8 Aandeel zand (%) 50 42 8 Omdat de spiegelgroep is geselecteerd op basis van de kenmerken totale melkproductie bedrijf, intensiteit en grondsoort, mag er bij deze kengetallen weinig verschil zitten tussen Bioveem en de spiegelgroepen. Dit blijkt redelijk goed gelukt te zijn. De Bioveem-bedrijven hebben 3,7 hectare meer cultuurgrond dan de spiegelgroep. Ook is zichtbaar dat op de Bioveem-bedrijven minder gras (- 1,6 ha) en meer maïs (+ 1,4 ha) en overige voedergewassen (+ 3,6 ha) worden geteeld. Spiegelgroep hectares In tabel 3 staan gegevens over de bedrijfsstructuur van de Bioveem-bedrijven en van de Spiegelgroep hectares weergegeven. Tabel 3 Bedrijfsstructuur Bioveem en Spiegelgroep hectares Bioveem Spieg. ha. Verschil Totale melkproductie bedrijf (kg) 449769 654074-204306 Melkkoeien (aant. stuks) 71.0 87.6-16.6 Intensiteit (kg melk/ha voed. opp.) 8261 12284-4023 Cultuurgrond (ha) 57.5 56.4 1.1 Grasland (ha) 42.5 43.7-1.2 Maisland (ha) 8.3 8.7-0.5 Overige voedergewassen (ha) 4.6 1.3 3.3 Akkerbouw (ha) 2.2 2.7-0.5 Aandeel klei (%) 36 34 1 Aandeel veen (%) 14 14 0 Aandeel zand (%) 50 51-1 8

Bij het samenstellen van de Spiegelgroep hectares is onder andere geselecteerd op het totale voederoppervlak (som van gras, maïs en overige voedergewassen) en op de grondsoort. De Bioveem-bedrijven blijken 1,6 hectare meer voedergewas te hebben dan de spiegelgroep. Qua grondsoort komt de spiegelgroep zeer goed overeen met Bioveem. De totale melkproductie bedrijf en intensiteit wijken fors af van de spiegelgroep. De Bioveembedrijven produceren op een overeenkomstig oppervlak ongeveer 200.000 kg melk minder dan de gangbare spiegelgroepen. De intensiteit is daarmee ruim 4.000 kg melk per hectare voederoppervlak lager. 3.4 Economische resultaten Bioveem in vergelijking met spiegelgroepen In tabel 4 staan op hoofdlijnen de resultaten van Bioveem en de positie ten opzichte van de beide spiegelgroepen weergegeven. Tabel 4 Economische resultaten op hoofdlijnen Bioveem en afwijking t.o.v. spiegelgroepen (in /100 kg melk) Bioveem Verschil spiegel int. Verschil spiegel ha. Saldo rundvee 32.86 5.26 7.37 Netto-bedrijfsresultaat -19.08 3.90-3.92 Arbeidsopbrengst 2.73 2.28 0.48 Per 100 kg melk realiseert Bioveem ten opzichte van beide spiegelgroepen een hoger saldo. Ten opzichte van de Spiegelgroep hectares scoort Bioveem nog beter dan ten opzichte van de Spiegelgroep intensiteit. Dit komt doordat het saldo bij de Spiegelgroep hectares onder andere door een hogere intensiteit, lager is dan bij de Spiegelgroep intensiteit. Bij het netto-bedrijfsresultaat blijkt dat Bioveem beter scoort dan de Spiegelgroep intensiteit, maar juist slechter dan de Spiegelgroep hectares. Mogelijk komt dit doordat de Spiegelgroep hectares groter is van omvang (ruim 200.000 kg meer melkproductie) en daardoor productiemiddelen efficiënter kan inzetten, waardoor de niet toegerekende kosten per 100 kg melk dalen. De Bioveem-bedrijven realiseren een arbeidsopbrengst die 2,28 euro per 100 kg melk hoger is dan de Spiegelgroep intensiteit. Ook in vergelijking met de Spiegelgroep hectares scoren de Bioveem-bedrijven beter qua arbeidsopbrengst, maar het verschil is hier maar 0,48 euro per 100 kg melk. In tabel 4 staan de effecten per 100 kg melk weergegeven. Binnen de Spiegelgroep hectares wordt echter meer melk geproduceerd dan binnen de Spiegelgroep intensiteit en de Bioveem-bedrijven. In tabel 5 staan daarom de resultaten op bedrijfsniveau weergegeven. Tabel 5 Economische resultaten op hoofdlijnen Bioveem en afwijking t.o.v. spiegelgroepen (in /bedrijf) Bioveem Verschil spiegel int. Verschil spiegel ha. Saldo rundvee 141357 17286-25647 Netto-bedrijfsresultaat -76569 18187 17963 Arbeidsopbrengst 11221 7112-3277 De Bioveem-bedrijven realiseren een saldo van bijna 141.400 euro. Dat is bijna 17.300 euro meer dan de Spiegelgroep hectares. Al eerder bleek dat de Bioveem-bedrijven per 100 kg melk een hoger saldo realiseren dan de Spiegelgroep intensiteit. Omdat er vrijwel geen verschil zit in geproduceerde kilogrammen melk tussen deze groepen, is het logisch dat het saldo op de Bioveem-bedrijven op bedrijfsniveau ook hoger is. Ten opzichte van de Spiegelgroep hectares realiseert Bioveem echter op bedrijfsniveau een 25.600 euro lager saldo. Het hogere saldo per kilogram melk op de Bioveem-bedrijven weegt dus niet op tegen de extra kilogrammen melk die de Spiegelgroep hectares produceert. De Bioveem-bedrijven realiseren een netto-bedrijfsresultaat van -76.600 euro. Dit resultaat is ongeveer 18.200 euro beter dan het resultaat van de Spiegelgroep intensiteit, want die realiseren een nog lager nettobedrijfsresultaat. Ook ten opzichte van de Spiegelgroep hectares zit Bioveem bijna 18.000 euro hoger. Uit tabel 8 bleek echter nog dat Bioveem een hoger netto-bedrijfsresultaat per 100 kg melk realiseerde dan de Spiegelgroep intensiteit, maar juist een lager netto-bedrijfsresultaat per 100 kg melk dan de Spiegelgroep hectares. Op bedrijfsniveau scoort Bioveem echter ten opzichte van beide groepen beter. Dit komt doordat het netto-bedrijfsresultaat gemiddeld negatief is op de bedrijven. Bij de Spiegelgroep hectares is het netto- 9

bedrijfsresultaat per 100 kg melk dus minder negatief dan bij Bioveem, maar doordat de Spiegelgroep hectares meer kilogrammen melk produceert met dit negatieve netto-bedrijfsresultaat, komt Bioveem uiteindelijk toch tot een beter resultaat dan de spiegelgroep. De Bioveem-bedrijven blijken ruim 11.200 euro meer arbeidsopbrengst te realiseren dan de Spiegelgroep intensiteit. Ten opzichte van de Spiegelgroep hectares scoort Bioveem daarentegen een lagere arbeidsopbrengst. De hogere arbeidsopbrengst per 100 kg melk op de Bioveem-bedrijven weegt dus niet op tegen de extra kilogrammen die de Spiegelgroep hectares produceert. Tabel 6 Arbeidsopbrengsten per uur en afwijking ten opzichte van spiegelgroepen Bioveem Verschil spiegel int. Verschil spiegel ha. Arbeidsopbrengst/uur( ) 3.50 1.88 1.11 Wanneer wordt gekeken naar de arbeidsopbrengsten per uur (tabel 6), dan blijkt dat elk gewerkt uur op de Bioveem-bedrijven 3,50 euro oplevert. Dit is 1,88 euro per uur meer dan de Spiegelgroep intensiteit en 1,11 euro per uur meer dan de Spiegelgroep hectares. 3.5 Bruikbaarheid methode vergelijking met spiegelgroepen Spiegelgroepen kunnen op verschillende manieren worden samengesteld. Het uiteindelijke doel van een vergelijking is hierbij bepalend voor de manier waarop de spiegelgroep wordt geselecteerd. Duidelijk is dat de manier waarop een spiegelgroep wordt samengesteld zeker gevolgen heeft voor het resultaat. De Spiegelgroep intensiteit, geselecteerd op basis van structuurkenmerken (o.a. quotum, intensiteit, grondsoort), is goed bruikbaar om de bedrijfsvoering op een bedrijf te beoordelen. Op basis van deze vergelijking kunnen immers de sterke en zwakke punten in de bedrijfsvoering worden opgespoord. Voor biologische bedrijven is het echter gewenst dat de spiegelgroep is gebaseerd op de gegevens van biologische bedrijven in plaats van gangbare bedrijven. De optimale bedrijfsstructuur van biologische bedrijven ligt namelijk op een ander niveau dan de optimale bedrijfsstructuur van gangbare bedrijven. Wanneer de resultaten van biologische bedrijven worden vergeleken met de resultaten van gangbare spiegelgroepen, kan een te gunstig beeld ontstaan doordat de gangbare bedrijven in de spiegelgroep een suboptimale bedrijfsstructuur hebben. Op dit moment is het echter (nog) niet mogelijk om spiegelgroepen op basis van de gegevens van biologische bedrijven samen te stellen, omdat er van te weinig biologische bedrijven gegevens beschikbaar zijn. De Spiegelgroep hectares, geselecteerd op basis van onder andere de oppervlakte voedergewassen en grondsoort, is goed bruikbaar om biologische met gangbare bedrijven te vergelijken. Op die manier wordt duidelijk of de meerwaarde die biologische bedrijven geven aan de melk (biologisch) opweegt tegen de extra kilogrammen die gangbare bedrijven op een overeenkomstig oppervlak kunnen produceren. Een andere mogelijkheid om biologisch met gangbaar te vergelijken, is door de spiegelgroep te selecteren op quotum. Op die manier krijg je dus vergelijking van bijvoorbeeld een biologisch bedrijf en een gangbare spiegelgroep die beide 450.000 kg melk produceren, maar waarbij het biologische bedrijf 50 hectare in gebruik heeft en de gangbare spiegelgroep 35 hectare. De Bioveem-deelnemers waren echter van mening dat grond in principe meer beperkend is dan quotum en vandaar dat is besloten om in deze studie de spiegelgroep te selecteren op basis van hectares. 3.6 Literatuur Beldman, A.C.G., W.H.G.J. Hennen and G.J. Doornewaard, 2005, The use of a benchmark-tool based on FADN for farm management of organic dairy farms. Paper EISFOM-seminar, Brussel, november 2005. Doornewaard, G.J., A.C.G. Beldman, G.J.F. van den Elzen en C.H.G. Daatselaar, 2004, Economie op Bioveembedrijven. Bioveem-rapport nr. 5, Lelystad, juli 2004. 10

4 Specialisten G.L. Iepema (Louis Bolk Instituut) G.J. Doornewaard (Landbouw Economisch Instituut) A.C.G. Beldman (Landbouw Economisch Instituut) Met Specialisten worden die ondernemers bedoeld die specialist zijn (geworden) op een bepaald gebied. Deze ondernemers hebben zich gedurende het project vooral gericht op optimalisatie van het bedrijf. 4.1 Marco en Dirk van Liere Marco van Liere heeft een biologisch melkveebedrijf in het Brabantse Esbeek. Het bedrijf is anno 2005 vrij extensief doordat er extra grond van Brabants landschap kon worden gepacht. Het streven van Van Liere is om de kringlopen zoveel mogelijk te sluiten. Dit betekent concreet geen aanvoer van voer van buiten. Wanneer dit lukt, zal het juist een vrij intensief bedrijf worden. 2001 2004 Bedrijfsomvang Gebruikersmelkquotum 394.420 394.000 Referentiemelkquotum 394.420 394.000 Oppervlakte cultuurgrond 35 43,5 Bedrijfsvoering Eko/ BD (sinds) Eko (mei 93) Eko Gras-klaverland (ha) 22,5 30 Voedergewassen 12,5 13,5 Akkerbouw 0 0 Aantal melkkoeien 65 65 Ras koeien MRIJ MRIJ Van Liere Spiegelgroep 11

Doelstellingen Marco van Liere streeft op het land producties na die vergelijkbaar zijn met gangbaar. Hij wil zoveel mogelijk van het land halen. Dit is naast een economische vooral een ideële doelstelling. Het bedrijf is in 1993 omgeschakeld naar een biologische bedrijfsvoering vanuit de gedachte dat het moreel onverantwoord is om soja uit derdewereldlanden aan Nederlandse koeien te voeren. Het is daarom in de beleving van vader en zoon Van Liere zonde om de grond, die in Nederland beschikbaar is voor de productie van voedsel, niet optimaal te benutten. Hierbij moet er wel voor worden gezorgd dat de grond niet wordt uitgemijnd. Een andere doelstelling van familie Van Liere is het zelfregulerend maken van het bedrijfssysteem. Dit is een zoektocht naar een systeem dat werkt en past bij de situatie, arme zandgrond, MRIJ-koeien en de ondernemers met hun idealen. Strategie De volgende stap in het verder sluiten van kringlopen en het behalen van een hoge melkproductie per hectare is het zelf telen van krachtvoer. Van Liere heeft geëxperimenteerd met de teelt van veldbonen en lupine. Wanneer het telen van eigen krachtvoer niet goed blijkt te slagen, gaat hij meer koeien aanhouden. Er zal dan weer krachtvoer worden aangekocht en meer ruwvoer worden geteeld. In dat geval wordt de hoge (melk)productie per hectare op die manier gerealiseerd. Om het systeem verder zelfregulerend te maken heeft Van Liere een hulpmiddel gevonden in de Ecotherapie. Hierdoor verwacht hij minder tegenslagen te krijgen. Voor de veehouder blijkt de werkzaamheid uit de notie dat het afgelopen voorjaar (2005) een vrij matig voorjaar was, terwijl de gewassen er in de zomer erg goed bij stonden. Een perceel maïs wilde niet goed groeien. Van Liere zag dat er geen goede wortels aan zaten. Hij is zich toen gaan voorstellen hoe de planten er wel uit moesten zien, met goede wortels. De maïs ging groeien en kreeg meer wortels. Daarnaast krijgt Van Liere de laatste tijd bepaalde brainwaves ; heldere ingevingen van hoe hij dingen kan gaan aanpakken. Hij vraagt zich af of hij die anders ook had gehad. De maïs staat er goed bij De afgelopen jaren is er geen quotum aangekocht. Dit kon ook niet vanwege de slechte economische situatie, doordat de melkfabriek waar Van Liere aan leverde failliet ging. Van Liere denkt erover om de komende jaren wel quotum aan te kopen. Alfons Beldman zei eens op een bijeenkomst dat er qua economie en bedrijfsontwikkeling twee strategieën waren, of je maakt een lange termijn plan en je houdt je daar helemaal aan of je kijkt per jaar naar wat je hebt en wat je kunt. Dat was voor Van Liere wel een eye-opener, die laatste strategie spreekt hem erg aan. 12