Zaaknummer : CBHO 2016/074 Rechter(s) : mr. Streefkerk Datum uitspraak : 10 oktober 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool Inholland

Vergelijkbare documenten
Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, het College van Beroep voor de Examens van Hogeschool Inholland, verweerder.

Zaaknummer : CBHO 2015/254 Rechter(s) : mr. B.K. Olivier Datum uitspraak : 13 januari 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool Inholland

Zaaknummer : CBHO 2013/233 Rechter(s) : mr. Lubberdink Datum uitspraak : 13 juni 2014 Partijen : Appellant tegen de Hogeschool Inholland Trefwoorden

Zaaknummer : CBHO 2016/180.5 Rechter(s) : mr. Streefkerk Datum uitspraak : 2 november 2016 Partijen : appellant en CBE Hogeschool Inholland

het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2014/145

Zaaknummer : 2013/129

het College van Beroep voor de Examens van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CBE), verweerder.

Bij beslissing van 28 augustus 2013 heeft de examencommissie van de opleiding Informatica appellant een negatief bindend studieadvies gegeven.

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellante,

Zaaknummer : CBHO 2014/060 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juni 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, het CBE van de Hanzehogeschool Groningen (hierna: CBE), verweerder.

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs

Bij beslissing van 9 juli 2014 heeft het CBE het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2013/261

Zaaknummer : 2013/207 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juli 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

Zaaknummer : CBHO 2015/089 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 18 augustus 2015 Partijen : Appellante en CBE Erasmus Universiteit Rotterdam

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2013/235

Zaaknummer : CBHO 2015/059 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 2 maart 2016 Partijen : appellant en CBE Hogeschool Inholland Trefwoorden :

Zaaknummer : CBHO 2016/087 Rechter(s) : mrs. Van der Spoel, Verheij en Streefkerk Datum uitspraak : 4 januari 2017 Partijen : Appellante en CBE

het college van beroep voor de examens van Fontys Hogescholen (hierna: CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2012/220 en 220.1

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2014/001/CBE en 2014/001.1

het College van Beroep voor de Examens van de HZ University of Applied Sciences, gevestigd te Vlissingen, verweerder.

het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

U I T S P R A A K

het college van beroep voor de examens van de Hogeschool Utrecht, verweerder.

Zaaknummer : CBHO 2014/302 Rechter(s) : mrs. Borman, Troostwijk en Kleijn Datum uitspraak : 23 september 2015 Partijen : Appellant en Hogeschool van

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

: negatief bindend studieadvies, persoonlijke omstandigheden Datum uitspraak : 23 september 2005

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2014/282 en Datum uitspraak : 26 januari 2015 : Verzoeker en Hogeschool Rotterdam

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: CBE), verweerder.

het college van beroep voor de examens van de Saxion Hogeschool (hierna: CBE), verweerder.

Algemene informatie

U I T S P R A A K

Uitspraak in de zaak tussen: [naam appellant], wonende te [naam woonplaats], appellant,

Zaaknummer : 2013/136

U I T S P R A A K

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2015/247.5 Rechter(s) : mrs. Borman, Lubberdink en Streefkerk Datum uitspraak : 6 juni 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool

U I T S P R A A K

het college van bestuur van de Vrije Universiteit van Amsterdam, verweerder.

3 oktober 2012 heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Voor zover appellant aldus beoogt te betogen dat de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde als één opleiding

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: de hogeschool), verweerder.

U I T S P R A A K

ECLI:NL:RVS:2015:3038

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2016/024 Rechter(s) : mrs. Lubberdink, Streefkerk en Drop Datum uitspraak : 4 juli 2016 Partijen : Appellante en CBE ArtEZ

U I T S P R A A K

De Examencommissie van de Academie voor Marketing en Business Management

Zaaknummer : CBHO 2015/104 Rechter(s) : mrs. Olivier, Van der Spoel en Verheij Datum uitspraak : 5 november 2015 Partijen : Appellante en

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

25 oktober 2016 Beroep [appellant] negatief bindend studieadvies

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant,

wel kunnen volgen, maar alleen de tentamens worden dan nog aangeboden. Tijdens dat overleg is verder de optie aan bod gekomen om te bezien welke

U I T S P R A A K

Verweerder heeft op 20 september 1995 desverzocht nog een stuk in het geding gebracht.

Zaaknummer : 2014/228 : mrs. Nijenhof, Borman, Verheij Datum uitspraak : 4 februari 2015 : Appellant en CBE Hogeschool Rotterdam

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

Zaaknummer : 2013/020 en 020.1

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2015/297 Rechter(s) : mr.borman Datum uitspraak : 28 april 2016 Partijen : appellante en CBE Rijksuniversiteit Groningen

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

ECLI:NL:RVS:2016:2861

Zaaknummer : 2014/150 : mrs. Olivier, Borman, Hoogvliet Datum uitspraak : 16 december 2014 : Appellante en Vrije Universiteit Amsterdam

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Zaaknummer : CBHO 2015/047 Rechter(s) : mrs. Olivier, Scholten-Hinloopen en Verheij Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en

Bij beslissing van 14 april 2013 heeft het college van bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Transcriptie:

Zaaknummer : CBHO 2016/074 Rechter(s) : mr. Streefkerk Datum uitspraak : 10 oktober 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool Inholland Trefwoorden : bindend negatief studieadvies causaal verband eerstejaarsprogramma extra termijn gezondheidssituatie minimumnorm niet geschikt objectiveerbaar criterium persoonlijke omstandigheden studentendecaan studentendecanaat studiehouding studievertraging Artikelen : WHW: artikel 7.8b OER: artikel 12 OER: artikel 13 OER: artikel 17 Uitspraak : gegrond Hoofdoverwegingen : 2.3.5. Naar het oordeel van het College heeft verweerder de beslissing van de domeindirecteur tot afgifte van een bindend negatief studieadvies ten onrechte in stand gelaten. Appellante heeft haar omstandigheden wat het tweede jaar betreft weliswaar laat gemeld bij de opleiding, maar dat betekent niet zonder meer dat de domeindirecteur met die relevante omstandigheden geen rekening behoefde te houden. Verweerder heeft in dat verband niet aannemelijk gemaakt dat deze omstandigheden, zoals de decaan heeft verklaard, niet een verslechtering inhouden en om die reden geen invloed zouden hebben op de studievoortgang van appellante. Daarbij is van belang het feit dat deze omstandigheden zich ook in het eerste studiejaar hebben voorgedaan en dat toen wel een causaal verband werd aangenomen tussen de studievoortgang en de persoonlijke situatie van appellante. Bovendien volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van het bepaalde in artikel 7.8, derde lid, van de WHW (Kamerstukken II 1996/97, 25 370, nr. 3, p. 6) dat een bindend studieadvies voor de student grote consequenties heeft. In de wet is voorzien in een objectiveerbaar criterium. Bij de weging van de studieresultaten dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de student. Appellante werpt in dat verband dan ook terecht op dat de omstandigheid dat zij meerdere pogingen nodig heeft gehad voor het behalen van vakken in het licht moet worden bezien van haar persoonlijke omstandigheden. Daarbij is tevens van belang dat appellante, zoals de domeindirecteur heeft gesteld, niettemin redelijke cijfers heeft behaald. Dat appellante onjuiste prioriteiten zou hebben gesteld door ook vakken uit het tweede jaar te volgen, leidt in dit verband evenmin tot een ander oordeel. Zoals uit het voorgaande volgt, kunnen de resultaten die zijn behaald in het tweede jaar meewegen in de beoordeling van geschiktheid. Dat appellante een substantieel aantal punten uit het tweede jaar wel heeft behaald, is evenwel niet bij die beoordeling betrokken. Voor zover verweerder in navolging van de domeindirecteur heeft overwogen dat het vak Engels specifiek het probleem lijkt te zijn, had een mogelijkheid kunnen zijn appellante nog een laatste kans te gunnen deze toets te behalen. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het betoog van appellante slaagt.

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellante, en het College van Beroep voor de Examens van Hogeschool Inholland, verweerder. 1. Procesverloop Bij beslissing van 24 februari 2016 heeft de directeur van het Domein Management, Finance en Recht (hierna: de domeindirecteur) appellante een bindend negatief studieadvies verstrekt voor de opleiding Sociaal-Juridische Dienst VT. Bij beslissing van 4 april 2016 heeft verweerder het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft appellante beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het College heeft de zaak van een meervoudige naar een enkelvoudige kamer verwezen. Het College heeft het beroep ter zitting behandeld op 28 juli 2016, waar appellante, bijgestaan door mr. L. Huigsloot, advocaat te Rotterdam en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.H.P. de Jong en mr. C.W. Elbers. Namens de opleiding waren I. Moes en G.P.F. van den Broek aanwezig, beiden werkzaam bij Hogeschool Inholland. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 7.8b, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW), brengt het instellingsbestuur van een bekostigde universiteit of hogeschool iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de bacheloropleiding. Ingevolge het tweede lid kan het instellingsbestuur, onverminderd het eerste lid het advies aan de student uitbrengen zolang deze het propedeutisch examen niet met goed gevolg heeft afgelegd. Ingevolge het derde lid kan het instellingsbestuur aan een advies als bedoeld in het eerste of tweede lid ten aanzien van opleidingen die daartoe door het instellingsbestuur zijn aangewezen, binnen het in het tweede lid bedoelde tijdvak, doch niet eerder dan tegen het einde van het eerste jaar van inschrijving, een afwijzing verbinden. Deze afwijzing kan slechts worden gegeven, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld. Het instellingsbestuur kan van de bevoegdheid krachtens dit lid slechts gebruikmaken, indien het in de propedeutische fase van de desbetreffende opleiding zorgt voor zodanige voorzieningen dat de mogelijkheden voor goede studievoortgang zijn gewaarborgd. Ingevolge het vierde lid, geeft het instellingsbestuur, voordat het tot afwijzing overgaat, de desbetreffende student een waarschuwing onder bepaling van een redelijke termijn waarbinnen de studieresultaten ten genoegen van dat bestuur moeten zijn verbeterd. Ingevolge het zesde lid stelt het instellingsbestuur ter uitvoering van de voorgaande leden nadere regels vast. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Onderwijs en Examenregeling van de Hogeschool Inholland (hierna: de OER) ontvangt de student aan het einde van het eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van de domeindirecteur een schriftelijk advies over de voortzetting van de studie binnen of buiten de opleiding. Ingevolge artikel 13, eerste lid, wordt, indien de student aan het einde van het eerste jaar van inschrijving niet heeft voldaan aan de voor hem geldende minimumnorm, aan het studieadvies bedoeld in artikel 12, een afwijzing verbonden. De afwijzing vindt niet plaats indien persoonlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 17 zich daartegen verzetten. Ingevolge het vijfde lid verstrekt de domeindirecteur alsnog een bindend negatief studieadvies, indien de student niet aan het einde van het tweede jaar van inschrijving de

propedeutische fase volledig met goed gevolg heeft afgerond en geen persoonlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 17 zich daartegen verzetten. Ingevolge artikel 17, eerste lid, doet de student, indien een omstandigheid als bedoeld in lid 5 zich voordoet, daarvan zo spoedig mogelijk melding bij een studentendecaan onder opgave van: - de periode waarin de omstandigheid zich voordoet of voordeed; - een omschrijving van de omstandigheid en de ernst ervan, met overlegging van bewijsstukken; - de mate waarin hij niet aan het onderwijs of toets kan deelnemen of heeft kunnen deelnemen. Ingevolge het vierde lid weegt de domeindirecteur, voordat hij over gaat tot een bindend studieadvies ten behoeve daarvan, de binnen de opleiding bekende persoonlijke omstandigheden. Hij vraagt in dat kader het studentendecanaat advies met betrekking tot de daar gemelde persoonlijke omstandigheden. De studentendecaan brengt zijn advies schriftelijk uit. Voorts raadpleegt hij de studiebegeleider over de studievoortgang en de relatie met de persoonlijke omstandigheden. Ingevolge het vijfde lid worden als persoonlijke omstandigheden uitsluitend aangemerkt: a. ziekte van de student; b. lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van de student; c. zwangerschap van de studente; d. bijzondere familieomstandigheden; ( ). 2.2. De domeindirecteur achtte voor zijn beslissing om appellante een bindend negatief studieadvies te verstrekken redengevend dat zij niet binnen de aan haar gegunde termijn het eerstejaarsprogramma volledig heeft afgerond. De door appellante opgeworpen persoonlijke omstandigheden zijn volgens de domeindirecteur betrokken bij zijn afweging, maar die omstandigheden zijn volgens hem niet doorslaggevend geweest voor het niet-voldoen aan de norm. Verweerder heeft bij zijn beslissing van 4 april 2016 de beslissing van de domeindirecteur in stand gelaten. Daarbij heeft verweerder overwogen dat appellante weliswaar persoonlijke omstandigheden heeft gemeld, maar dat deze omstandigheden niet in overwegende mate hebben bijgedragen aan het feit dat zij haar propedeuse niet heeft behaald. Na gedegen onderzoek en navraag bij de opleiding is gebleken dat appellante haar propedeuse en haar verdere opleiding niet binnen een redelijke termijn zal afronden. Volgens verweerder heeft de domeindirecteur zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet geschikt is voor de opleiding. 2.3. Appellante kan zich niet verenigen met de beslissing van verweerder. Zij betoogt dat verweerder heeft miskend dat de decaan in het eerste jaar een causaal verband aanwezig heeft geacht tussen door haar ondervonden persoonlijke omstandigheden en de opgelopen studievertraging en dat dit causaal verband in het tweede jaar niet meer aanwezig zou zijn, terwijl die omstandigheden nu juist aantoonbaar zijn verergerd. Bovendien heeft zij bij de instelling te kennen gegeven na het eerste studiejaar het contact voort te willen zetten met een andere decaan. Wat de ongeschiktheid voor de opleiding betreft, voert appellante aan dat verweerder geen schriftelijk bewijs heeft overgelegd van die vakdocenten die hebben gemeld dat zij een goede studiehouding heeft, maar niet altijd het juiste niveau haalt. Haar mentor heeft haar tijdens opleiding niet van deze standpunten op de hoogte gesteld, aldus appellante. Daarnaast had appellante een lichtere studielast in de beginperiode van het eerste studiejaar. Die lichtere studielast kan haar niet worden tegengeworpen, juist omdat in dat eerste jaar een causaal verband bestaat tussen de persoonlijke omstandigheden en de studievertraging. Bovendien heeft verweerder haar ten onrechte tegengeworpen dat zij meerdere pogingen nodig heeft gehad voor het behalen van vakken. Juist vanwege haar ernstige persoonlijke omstandigheden heeft zij moeite die vakken te halen. Verder heeft haar mentor haar gestimuleerd ook vakken uit het tweede jaar te behalen om ervoor te zorgen dat ze niet opnieuw achterstand zou oplopen. Ten slotte heeft appellante naar voren gebracht dat zij, anders dan verweerder veronderstelt, wel degelijk in staat is in het Engels te werken. Daarbij is van belang dat zij reeds vakken heeft behaald, waarbij bijvoorbeeld Engelse studieboeken werden gebruikt, aldus appellante. 2.3.1. Bij brief van 23 februari 2015 is appellante te kennen gegeven dat zij in het eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase niet het vereiste minimumaantal van de in totaal 60 te behalen credits heeft behaald, maar dat is gebleken dat zich persoonlijke omstandigheden hebben voorgedaan. In die brief is voorts vermeld dat appellante tijdens of aan het einde van het tweede jaar van inschrijving het eerstejaarsprogramma dient te hebben afgerond, en dat, indien zij daarin niet slaagt en behoudens persoonlijke omstandigheden, haar alsnog een bindend negatief studieadvies zal worden verstrekt.

2.3.2. Zoals het College eerder heeft overwogen in zijn uitspraken van 3 oktober 2016 in zaken 2016/127.5 en 2016/118 (www.cbho.nl) is de domeindirecteur in een situatie als thans in geding, na de brief van 23 februari 2015 nog altijd bevoegd een bindend negatief studieadvies te verstrekken. 2.3.3. In dat verband overweegt het College, zoals het eveneens eerder heeft overwogen in voormelde uitspraken, dat het instellingsbestuur op grond van het bepaalde in artikel 7.8b van de WHW slechts een bindend negatief studieadvies kan geven, indien de student, met inachtneming van diens persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, doordat de studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die daaromtrent zijn vastgesteld. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling volgt dat in geval een beoordeling van de ongeschiktheid niet aan het einde van het eerste jaar van inschrijving wordt gemaakt, maar later, ook nadien behaalde studieresultaten kunnen meewegen, voor zover de propedeuse nog niet is behaald (Kamerstukken II 1996/97, 25 370, nr. 3, p. 5 6). 2.3.4. Niet in geschil is dat appellante aan het einde van het tweede jaar van inschrijving de propedeutische fase niet volledig had afgerond. Dit is in het algemeen een gegeven dat kan duiden op ongeschiktheid voor de opleiding. Voor het in een concreet geval aannemen van ongeschiktheid is tevens een op de persoon toegesneden beoordeling door het instellingsbestuur noodzakelijk, waarbij in een situatie als de onderhavige onder meer van belang is of appellante ten gevolge van de persoonlijke omstandigheden in het eerste jaar van inschrijving (her)kansen voor het afleggen van tentamens niet heeft kunnen benutten. Vast staat dat appellante in het eerste jaar van de opleiding te kampen heeft gehad met persoonlijke omstandigheden als gevolg waarvan zij niet aan de in de OER neergelegde normen kon voldoen. Appellante heeft in dat verband gemotiveerd dat deze omstandigheden in het tweede jaar nog altijd aanwezig waren en bovendien zijn verergerd. Appellante heeft die medische- en familieomstandigheden ook gedocumenteerd met medische stukken onder andere van haar behandelaar. Uit die stukken volgt onder meer dat appellante inmiddels met burn-outklachten te kampen heeft. Onder de gedingstukken bevindt zich daarnaast een verklaring van het decanaat over de in het tweede jaar gemelde persoonlijke omstandigheden. Uit die verklaring volgt dat een verslechtering van de gezondheidssituatie van de moeder of appellante zelf niet kan worden vastgesteld. De decaan heeft in die verklaring geconcludeerd dat sprake is van een voortzetting van de omstandigheden die ze in een eerder studiejaar heeft gemeld en op basis waarvan appellante een extra termijn heeft gekregen alsnog aan de norm te voldoen. Er is geen sprake geweest van afwezigheid en ook op basis van de resultaten van het tweede jaar bestond geen aanleiding om aan te nemen dat appellante niet in staat zou zijn om te studeren, aldus de decaan. Verweerder heeft die verklaring gevolgd. Wat betreft de door appellante behaalde studieresultaten, is het volgende tussen partijen niet in geschil. Appellante heeft, op de punten voor het vak Engels na, alle punten van de propedeutische fase behaald. Daarnaast heeft zij vakken van het tweede jaar behaald. 2.3.5. Naar het oordeel van het College heeft verweerder de beslissing van de domeindirecteur tot afgifte van een bindend negatief studieadvies ten onrechte in stand gelaten. Appellante heeft haar omstandigheden wat het tweede jaar betreft weliswaar laat gemeld bij de opleiding, maar dat betekent niet zonder meer dat de domeindirecteur met die relevante omstandigheden geen rekening behoefde te houden. Verweerder heeft in dat verband niet aannemelijk gemaakt dat deze omstandigheden, zoals de decaan heeft verklaard, niet een verslechtering inhouden en om die reden geen invloed zouden hebben op de studievoortgang van appellante. Daarbij is van belang het feit dat deze omstandigheden zich ook in het eerste studiejaar hebben voorgedaan en dat toen wel een causaal verband werd aangenomen tussen de studievoortgang en de persoonlijke situatie van appellante. Bovendien volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van het bepaalde in artikel 7.8, derde lid, van de WHW (Kamerstukken II 1996/97, 25 370, nr. 3, p. 6) dat een bindend studieadvies voor de student grote consequenties heeft. In de wet is voorzien in een objectiveerbaar criterium. Bij de weging van de studieresultaten dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de student. Appellante werpt in dat verband dan ook terecht op dat de omstandigheid dat zij meerdere pogingen nodig heeft gehad voor het behalen van vakken in het licht moet worden bezien van haar persoonlijke omstandigheden. Daarbij is tevens van belang dat appellante, zoals de domeindirecteur heeft gesteld, niettemin redelijke cijfers heeft behaald. Dat appellante onjuiste prioriteiten zou hebben gesteld door ook vakken uit het tweede jaar te volgen, leidt in dit verband evenmin tot een ander oordeel. Zoals uit het voorgaande volgt, kunnen de resultaten die zijn behaald in het tweede jaar meewegen in de beoordeling van geschiktheid. Dat appellante een substantieel aantal punten uit het tweede jaar wel heeft behaald, is evenwel niet bij die beoordeling betrokken.

Voor zover verweerder in navolging van de domeindirecteur heeft overwogen dat het vak Engels specifiek het probleem lijkt te zijn, had een mogelijkheid kunnen zijn appellante nog een laatste kans te gunnen deze toets te behalen. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het betoog van appellante slaagt. 2.4. Het beroep is gegrond. De beslissing van verweerder van 4 april 2016 komt voor vernietiging in aanmerking. Het College ziet tevens aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het College zal het door appellante bij verweerder ingestelde administratief beroep gegrond verklaren en de beslissing van de domeindirecteur van 24 februari 2016 vernietigen. 2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing Het College Rechtdoende: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt de beslissing van het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Inholland van 4 april 2016; III. verklaart het bij het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Inholland ingestelde administratief beroep gegrond; IV. vernietigt de beslissing van de directeur van het Domein Management, Finance en Recht van 24 februari 2016; V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing van 4 april 2016; VI. veroordeelt het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Inholland tot vergoeding aan appellante van bij haar in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van 992,00 (zegge: negenhonderd tweeënnegentig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; VII. gelast dat het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Inholland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van 46,00 (zegge: zes en veertig euro) vergoedt.