Tips voor extra werkvormen. Thema 1 Kennismaken en begroeten. Oefening 1 en 2. Oefening 6. Grammatica Tegenwoordige tijd

Vergelijkbare documenten
Inleiding 8 DEEL Les 1 - ik ben, jij bent 14 A1 - Ik kan het werkwoord zijn goed gebruiken. Ik kan vertellen wie ik ben en waar ik ben.

enkele genoeg informatie korting ongeveer overstappen rechtstreekse reis spoor vertrekt

Werkwoorden. Hebben en zijn. De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets.

Thema Taalhulp Grammatica. Kennismaken: naam, woonplaats, land, taal, werk. Begroeten, vragen hoe het gaat, reageren, bedanken, dag zeggen

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Lesideeën beroepenkaarten WERKEND NEDERLANDS

Welke coöperatieve werkvormen gaan we aanleren?

Handleiding basiswoordenschat.

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Herhalingsoefeningen. Thema 7 Wonen. 1 Woorden. 2 Woorden. Zet de objecten in de juiste kolom:

Workshop Oriëntatie op Nederlands voor taalvrijwilligers

Hoe leer ik uit... Naam: Klas:

Taalklas.nl Plus Cursistenmateriaal

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

Streefniveaus NT2 Voorbeelden, kenmerken en inkijkjes in de les Route 1, 16+ (begeleid) werk, inburgering

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Lesdoelen De kinderen herkennen voorzetsels in een zin. Materiaal Oefenblad instaples 1 taal Antwoordblad instaples 1 taal. Lesduur 25 minuten

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Coöperatief leren Wat is coöperatief leren? Waarom is coöperatief leren belangrijk? Coöperatieve werkvormen

Wat is Kraak kracht? Kraak kracht

optellen 1 Doel: plaats bepalen op de getallenlijn 2 Doel: optellen met de rekentekens + en 3 Doel: optellen van concreet naar abstract Herhalen

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Voorwoord 6. Woordenlijst 283

Handleiding bij begeleiding van studenten die beginnen met het leren van Nederlands (A1). (ontworpen voor het basisexamen inburgering A1)

LEERPLAN "NEDERLANDS VOOR OUDERS" THRESHOLD (RG 1.2)

2b nr. 1 Zinnen met verschillende volgorde

Benodigde voorkennis taal verkennen groep 5

Streefniveaus NT2 Voorbeelden, kenmerken en inkijkjes in de les Route 2, jaar vmbo basis

Meer dan grammatica!

TOETS NT2-1 spreken. Goed voorbereid slagen. voor het staatsexamen NT2 programma 1. Opgavenboekje nr. 1 SPREKEN. niveau B1. tijdsduur: 30 minuten

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

tafel tafels, jongen jongens, vakantie vakanties auto auto s, taxi taxi s, baby baby s maan manen, man mannen

Thema Op het vliegveld. Cursus vier, week acht deel b. Josée Coenen en Ans Drubbel. d.d. oktober cursus vier, week acht

Nodig: foldermateriaal van kleding, flappen en stiften, werkblad: gesprekje met de buurvrouw, werkblad: spreekkaarten, gesprekje in een winkel.

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

Lesdoelen De kinderen herkennen het werkwoord in een zin. Materiaal Oefenblad instaples 1 taal Antwoordblad instaples 1 taal. Lesduur 25 minuten

BIJLAGE 5 ACTIVERENDE WERKVORMEN

De golf spoelt op het strand. 1. golf 2. strand

Thema Op zoek naar werk

Klankzuivere werkwoorden vervoegen Methode voor beelddenkers Juf Kitty 2016

Streefniveaus NT2 Voorbeelden, kenmerken en inkijkjes in de les

Lesleidraad. Beste docent

Streefniveaus NT2 Voorbeelden, kenmerken en inkijkjes in de les Route 1, jaar praktijkschool vso

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

uitzonderingen 8 Verkleinwoorden 9 Trappen van vergelijking 10Werkwoorden gebruik 11 Werkwoorden vorm 12 Bijzinnen en voegwoorden 13 Het woord er

Grammatica 2F. Doelgroepen Grammatica 2F. Omschrijving Grammatica 2F. meewerkend voorwerp. voegwoord alle woordsoorten

BEGINNERSCURSUS DAG 2

RV 07 R.K. Basisschool de Vlinder groep 8 Stockholm 3 / SG Schiedam Tel.: /

Dit programma is gemaakt voor leerlingen vanaf groep 6 van de basisschool, alle niveaus van het vmbo en mbo 1 en 2.

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

De boom staat op de berg Door Kim Wagemans

NT2 op maat. Docentenhandleiding

Instructieboek bij Basisexamen Inburgering - Studieboek. Ad Appel

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

Deze opdracht doe je met een maatje. Vertel aan elkaar wat je hebt onthouden van de tekst. Gebruik de woorden: Wie? Wat? Welke? Waar? Wanneer? Hoe?

Rekenen Met rekenen gaan we de aankomende periode bezig met de volgende onderwerpen:

Spreekopdrachten thema 2 Geld

Lesdoelen De kinderen kunnen aanhalingstekens gebruiken.

1b nr. 1 Wie of wat?

Grammatica. Inhoud. 1. De en het. 2. Meervoud. 3. Werkwoord. 4. Vraagwoorden. 5. Zinnen maken Zinnen maken 2. 7.

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

Nederlands in Uitvoering

IMMI Montjoie Montjoielaan, Ukkel

Waarom ga je schrijven: het Jeugdjournaalfilmpje bekijken

Dag! kennismaken. Ik ben Eric.

EL ABANICO CURSUSSEN SPAANS ROTTERDAM STUDIEGIDS

Handleiding - 26 modules 'Inburgeringsexamen A2 - Studieboek'

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Hoofdstuk 1- oefening 21 Extra schrijfoefeningen. Temposchrijven - 5 schrijfopdrachten in 11 minuten. Opdracht 1:

NT /2004 SPREKEN EXAMEN II. Voorbeeldexamen Tijdsduur ± 30 minuten. Opgavenboekje. Examennummer kandidaat: Aanwijzingen

Aanvullende informatie ter voorbereiding op de TGN A1. Inleiding. Hoe maakt u de TGN?

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

Werkvormen beroepenkaarten

WERKEN MET HET WOORDENBOEK. Een trainingsprogramma in woordenboekgebruik

Les 13a Zoek de verschillen

Spreekopdrachten thema 5 Gemeente

Nederlands voor Arabisch taligen A0 A1/A2

Het hele verhaal in Gebarentaal

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

Handleiding Werkvormen Vragen stellen

Lesbrief. Voetstappen Kader Abdolah

Lesdoelen De kinderen leren dat er woorden zijn die de (soort)naam voor mensen en dieren aanduiden en maken kennis met de term zelfstandig naamwoord.

Op stage. Instructie. Opdracht 1. Hoofdstuk 4 - Oefening 20 - Extra Schrijfoefeningen

werkbladen thema 5 werk

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Lesbrief Alles goed? Alles goed is een voorstelling van Timo van den Heuvel De Spraakversterker. Voor meer informatie:

VOORZETSEL. A) Vul in met een voorzetsel aan in met naast onder op uit. B) De klas : vul het juiste voorzetsel in. 1. Het boek ligt de tafel.

Praat-plaat. post. aad/thema/post werkblad 1

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Zin in schrijven! Workshop vrij en creatief schrijven voor jonge anderstaligen door Fros van der Maden - auteur Op Schrift -

Inhoud. 1 Welkom In de kantine 20

Transcriptie:

Tips voor extra werkvormen Dit document biedt bij elk thema van het boek tips voor extra werkvormen in de les. Met deze werkvormen krijgt de cursist de gelegenheid om de aangeboden lesstof te herhalen en bovenal te activeren. Thema 1 Kennismaken en begroeten Oefening 1 en 2 Na het maken van oefening 1 en 2 kunnen de cursisten vertellen over Peter, Carlos, Maria, Fatima en John. Ze gebruiken de informatie uit de twee dialogen. Stimuleer hen om in complete zinnen te spreken. Taalhulp Kennismaken De docent kan de eerste les beginnen met de vier vragen uit de taalhulp. Wie ben je? Waar kom je vandaan? Waar woon je? Welke taal spreek je? De docent stelt steeds één vraag aan verschillende cursisten, en herhaalt daarbij de antwoorden: Ik kom uit Nederland, jij komt uit Frankrijk en zij komt uit Vietnam. Op deze manier horen de cursisten alle persoonlijke voornaamwoorden. Oefening 6 Na het maken van oefening 6 kunnen de cursisten vertellen over Carla, Glen, Pierre, Bulent en Maria. De docent stimuleert hen om in complete zinnen te spreken. Grammatica Tegenwoordige tijd Na het uitleggen van de vervoeging van het werkwoord in de tegenwoordige tijd kunnen de cursisten dit oefenen met een dobbelsteen. 1 = ik, 2 = jij, u, 3 = hij, zij, 4 = wij, 5= jullie en 6 = zij. De docent schrijft een werkwoord op het bord, bijvoorbeeld werken. Een cursist gooit met de dobbelsteen en heeft bijvoorbeeld vijf gegooid. Hij zegt nu jullie werken. Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 1

Oefening 9 en 10 Als de cursisten de goede antwoorden gevonden hebben, kan de docent een herhalingsoefening aanbieden door de informatie aan de cursisten zelf te vragen. Bij de eerste vraag van oefening 9 zegt een cursist bijvoorbeeld: Ik woon in Nederland. De docent vraagt dan: Goed, en woon jij ook in Nederland? Op deze manier krijgen ze de mogelijkheid om de zinnen uit de oefeningen zelf te gebruiken en om ze meerdere malen te horen. Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 2

Thema 2 Persoonsgegevens Oefening 1 Als de cursisten thema 2 hebben afgerond, is het nuttig om weer terug te gaan naar oefening 1. De docent stelt vragen aan de cursisten over de informatie in de dialogen. Voorbeelden: Hoe gaat het met Zohreh? Waar woont Marjon? Stimuleer de cursisten om in hele zinnen te antwoorden. Snel lerende cursisten kunnen ook vragen bedenken. Taalhulp Getallen, nummers De docent geeft bij het bespreken van de getallen aandacht aan de uitspraak en het ritme: tien mondhoeken naar de oren twaalf mond wijd open van twintig naar dertig de docent zorgt ervoor dat de cursisten de getallen zonder pauzes en haperingen uitspreken. Hij visualiseert met zijn handen een boot die heen en weer deint op de golven van de zee. Voordat zijn handen op het hoogste punt zijn, moeten de cursisten het getal uitgesproken hebben. Anders slaat de boot om. Oefening 5 Na deze oefening kan de docent een vrij getallendictee doen en bingo. Oefening 7 Na het maken van de oefening kunnen de cursisten de informatie over Annette en Karel nog een keer vertellen. De docent stimuleert hen om in complete zinnen te spreken. Oefening 8 Als alle informatie verzameld is, kan de cursist de informatie over de andere twee cursisten vertellen. Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 3

Oefening 11 en 12 Als de cursisten de goede antwoorden gevonden hebben, kan de docent een herhalingsoefening aanbieden door de vragen van de oefeningen aan de cursisten zelf te stellen. De cursisten geven antwoord in complete zinnen. Op deze manier krijgen ze de mogelijkheid om de zinnen uit de oefeningen zelf te gebruiken en om ze meerdere malen te horen. Als het goed gaat, wordt het een vraag/antwoord-spel tussen de cursisten. Oefening 20 Als alle informatie verzameld is, vertelt cursist A over cursist B aan andere medecursisten. Taalhulp Hoe spel je dat? De docent kan twee extra oefeningen aanbieden om meer te oefenen met het spellen. Ten eerste kunnen de cursisten hun voor- en achternaam spellen. De docent schrijft de namen op het bord en de cursisten controleren of het klopt. De docent kan ook woorden spellen die in de eerste twee thema s van het boek zijn aangeboden. De cursisten schrijven de woorden eerst op een papier en daarna op het bord. Ze kijken samen of alle woorden goed zijn geschreven. Oefening 21 Als alle informatie verzameld is, vertelt cursist A over cursist B aan andere medecursisten. Grammatica Zinnen maken en oefening 24 t/m 27 Bij deze lesstof is het handig om alvast de taalhulp over dagen en maanden in thema 3 met de cursisten door te nemen. Een nuttige werkvorm die de actieve output van de cursisten stimuleert, is het laten beschrijven van hun week (schriftelijk en mondeling). Eerst zonder en dan met inversie. Ik ga op maandag naar de les. Op maandag ga ik naar de les. Voordat de cursisten beginnen, is het handig om samen een woordweb op het bord te maken over dagelijkse activiteiten (sporten, boodschappen doen, met de hond wandelen, een afspraak hebben). Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 4

Thema 3 Familie en relaties Oefening 1 t/m 4 Na het maken van deze oefeningen is het nuttig om terug te gaan naar oefening 1. De cursisten kunnen elkaar vragen stellen over de informatie in de tekst en antwoord geven voor de herhaling van het taalaanbod. Ook is het leuk om de cursisten een minuut te laten kijken naar de tekst van één persoon. Na deze minuut mogen ze niet meer kijken en moeten ze proberen zoveel mogelijk informatie terug te vertellen. Oefening 9 t/m 12 Als het vormen van het meervoud met de bijbehorende spellingsregels is behandeld, en als oefening 9 t/m 12 is gemaakt, is het goed om herhalingsoefeningen aan te bieden: een simpel dictee voor het oefenen van de spelling, een vraag/antwoord-rondje (Hoeveel boeken heb jij? Ik heb twee boeken). Voor snelle leerders kan de docent kunstkaarten, prenten of foto s aanbieden die ze kunnen beschrijven (Ik zie huizen, vogels, wolken, bloemen ). Veel woordenschat zal bij deze werkvorm nog niet verworven zijn, maar dan is het ook een goede oefening voor het gebruik van het woordenboek. En natuurlijk kan de docent rondlopen om woordenschat aan te reiken. Oefening 15 t/m 17 Als de kloktijden van deze oefeningen zijn ingevuld, kunnen de cursisten er een vraag/antwoord-oefening mee doen. Voorbeeld bij oefening 15, vraag 1: Cursist A: Cursist B: Cursist A: Cursist B: Hoe laat is het? Het is drie uur. Wat doe je om drie uur? Om drie uur studeer ik in de bibliotheek. Met deze werkvorm kunnen de cursisten met de uitspraak van de kloktijden en met inversie oefenen. Oefening 19 Als deze oefening goed gaat, kan de cursist proberen schriftelijk en/of mondeling een beschrijving te geven van een eigen dag, weekend of week. De docent kan ook een plaatjesverhaal zonder tekst aanbieden over dagelijkse activiteiten. De cursist schrijft bij elk plaatje wat hij ziet. Elke zin begint met een kloktijd. Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 5

Oefening 26 Na het mondeling oefenen van het maken van afspraken kan dit in schriftelijke vorm worden herhaald. Elke cursist vouwt een A4 tje dubbel. Op de ene helft van het papier schrijft hij een e-mail voor de cursist die naast hem zit met een voorstel voor een afspraak (dag, tijd, activiteit). De medecursist leest de mail en beantwoordt deze op de andere helft van het A4 tje. De docent neemt de mails in, kijkt ze na, knipt ze los en geeft ze weer terug. Oefening 27 en 28 In het Nederlands gebruiken we niet voor een bijvoeglijk naamwoord. Om hier verder mee te oefenen kan de docent een werkvorm inzetten waarbij hij gebruikmaakt van kaartjes waarop bijvoeglijke naamwoorden geschreven zijn. Voor het opbouwen van de woordenschat moeten de cursisten in tweetallen de antoniemen bij elkaar zoeken (warm koud, duur goedkoop, oud jong). De cursisten kunnen daarna een vraag/antwoord-oefening doen: Cursist A: Cursist B: Is het boek duur? Nee, het boek is niet duur, het is goedkoop. In het Nederlands gebruiken we niet voor een voorzetsel. Voor snelle leerders kan de docent de voorzetsels van plaats behandelen (op de tafel, onder de tafel, naast de tafel enz.) en de werkwoorden van positie (staan, liggen, hangen). Hierna kan de docent met de cursisten een vraag/antwoord-oefening doen met behulp van voorwerpen in de klas: Docent: Cursist: Staat de tas onder de tafel? De tas staat niet onder de tafel. De tas staat op de stoel. Ten slotte kan de docent alle regels van de grammatica van negatie oefenen door prenten met de beamer te projecteren en een vraag/antwoord-oefening te doen (Zit de man op de stoel? Nee, de man zit niet op de stoel. Is de man oud? Nee, de man is niet oud. Heeft de man een bril? Nee, de man heeft geen bril). Nieuwe woordenschat kan de docent op het bord schrijven. Oefening 29 en 30 Voor veel cursisten is het moeilijk om te weten welk modaal werkwoord ze moeten gebruiken. De volgende werkvorm biedt de mogelijkheid om zelf voorbeeldzinnen te maken. Verdeel de groep in groepjes van drie. Geef elk groepje een A4 tje waarop een modaal werkwoord is geschreven. Elke groep heeft een ander modaal werkwoord. De cursisten moeten op het A4 tje tien zinnen opschrijven waarin ze het modale werkwoord gebruiken. De groep die als eerste klaar is, heeft gewonnen. Als alle groepjes klaar zijn, controleren ze elkaars zinnen. Uiteindelijk controleert de docent al het werk, en bespreekt valkuilen (bijvoorbeeld false friends). Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 6

Thema 4 Boodschappen doen, de weg vragen Oefening 1 Na het maken van de oefening is het nuttig om de antwoorden door de cursisten op het bord te laten schrijven. Op deze manier kunnen ze met elkaar de spellingsfouten verbeteren, en kan de docent de regels nog eens herhalen. Oefening 10 Voor deze oefening werkt de binnen/buiten-cirkel goed. In de buitencirkel zitten de verkopers en in de binnencirkel de klanten. Na elke dialoog schuiven de klanten een stoel op naar rechts voor een dialoog bij de volgende verkoper. Met deze werkvorm kan dezelfde dialoog meerdere malen worden geoefend. De docent kan voor elke verkoper een kaart maken waarop hij een aantal producten schrijft (groenteboer: paprika, wortel, aardappel enz.). Ook kan de eerste pagina van het thema gebruikt worden. Taalhulp In de supermarkt Bij deze taalhulp is het handig als de docent de voorzetsels en de positiewerkwoorden (staan, liggen) nog een keer behandelt. Oefening 17 en 18 Na het maken van oefening 17 en 18 kan deze grammatica nog een keer geoefend worden met een herhalingswerkvorm. Neem objecten in het klaslokaal (dingen uit tassen, dingen die op tafel liggen, dingen die aan de muur hangen). De cursisten bepalen eerst het lidwoord (de telefoon). Vervolgens voegen ze zoveel mogelijk bijvoeglijke naamwoorden toe (de dure telefoon, de zwarte telefoon, de mooie telefoon, de kleine telefoon). Ten slotte doen ze hetzelfde met het lidwoord een (een dure telefoon enz.) Op deze manier wordt zowel de woordenschat van de bijvoeglijke naamwoorden als de grammaticaregel herhaald. Taalhulp Kleding en schoenen kopen Voor het activeren van de woordenschat van deze taalhulp kunnen de cursisten vertellen welke schoenen en kleding ze vandaag dragen. De docent stimuleert hen om daarbij bijvoeglijke naamwoorden te gebruiken (Vandaag draag ik een lange, zwarte broek met een mooie, witte blouse). Ook kan de docent foto s uit modetijdschriften uitdelen. Elke cursist beschrijft het uiterlijk van een persoon. Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 7

Oefening 31 Na het maken van deze oefening kan de docent de volgende herhalingsoefening aanbieden: De docent schrijft een plaats op het bord, bijvoorbeeld de bibliotheek. De cursisten doen in tweetallen een vraag/antwoord-oefening: Cursist A: Cursist B: Wat doe je in de bibliotheek? Ik studeer er. Ik lees er boeken. Gebruik bijvoorbeeld de volgende plaatsen: het café, het strand, het taleninstituut, de supermarkt. Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 8

Thema 5 Iets afspreken Oefening 7 en 8 Na het maken van oefening 7 en 8 kan het schrijven van e-mails later in de cursus nog een keer worden herhaald. De cursisten schrijven nu de complete mails zelf. Elke cursist vouwt een A4 tje dubbel. Op de ene helft van het papier schrijft hij een e-mail voor de cursist die naast hem zit met een voorstel voor een afspraak (dag, tijd, activiteit). De medecursist leest de mail en beantwoordt hem op de andere helft van het A4 tje. In het antwoord laat de cursist weten dat het voorstel hem niet uitkomt en doet hij een nieuw voorstel. De docent neemt de mails in, kijkt ze na, knipt ze los en geeft ze weer terug. Oefening 9 t/m 11 Na het maken van oefening 9 t/m 11 kan de cursist zelf vijf zinnen proberen te schrijven met de vijf aangeboden voegwoorden. Voor snelle leerders is het ook leuk om een tekst bij een plaatjesverhaal te schrijven met behulp van de voegwoorden. Oefening 17 t/m 19 Na het maken van oefening 17 t/m 19 kan de docent de volgende twee werkvormen inzetten om het gebruik van deze grammatica te activeren. Ten eerste kunnen de cursisten een voorwerp meenemen naar de les waar ze iets over kunnen vertellen met behulp van de verwijswoorden, zonder het woord van het voorwerp te gebruiken. Ten tweede kan de docent één cursist een kaartje geven waarop een voorwerp geschreven staat (bijvoorbeeld: de televisie). Deze cursist beschrijft dit voorwerp met behulp van de verwijswoorden zonder het woord te gebruiken. De andere cursisten raden wat het is. Oefening 26 Voor het doen van oefening 26 kan de docent een luister/spreek-oefening inzetten om de cursisten te laten wennen aan de woordenschat en de zinsstructuur (veelal inversie). De docent vertelt op een rustig tempo hoe zijn week eruitziet. De cursisten schrijven alleen de dag, kloktijd en activiteit op. Daarna vertellen ze in complete zinnen de informatie terug. Snelle leerders kunnen dit ook nog eens in tweetallen doen. Na het doen van deze oefening in de les kan de docent een schrijfopdracht als huiswerk opgeven waarbij de cursist een week uit zijn agenda beschrijft (met gebruik van inversie). Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 9

Oefening 34 en 35 Na het maken van oefening 34 en 35 kunnen de cursisten zelf vragen en antwoorden maken: waarom omdat; wanneer als. Oefening 36 Na het maken van oefening 36 kan de docent een extra werkvorm inzetten. De docent leest een simpele tekst voor die aansluit bij een van de behandelde thema s. De cursisten luisteren en vertellen daarna zoveel mogelijk informatie terug met de volgende zin: Je vertelt dat... Ook kan de docent het YouTubefilmpje The trouble with Mr. Bean laten zien. In dit filmpje wordt niet gesproken. De cursisten kunnen bij alle handelingen van Mr. Bean met de volgende zin beschrijven wat ze zien: Ik zie dat... Dit filmpje is erg geschikt omdat de woordenschat van dagelijkse activiteiten aan bod komt (opstaan, tanden poetsen enz.). Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 10

Thema 6 Reizen, openbaar vervoer Oefening 4 Laat de cursisten na het beluisteren van de tekst de reisinformatie terug vertellen. Oefening 7 t/m 10 Na het maken van oefening 7 t/m 10 kan de docent de volgende vrije oefeningen aanbieden voor comparatief en superlatief. De docent laat steeds drie plaatjes zien waarbij de cursist zinnen kan maken met adjectief, comparatief en superlatief (bijvoorbeeld: drie mensen, drie huizen, drie landen, drie soorten auto s). De cursist kan zichzelf vergelijken met de cursist die naast hem zit. De cursist kan als huiswerk een tekst schrijven over de verschillen tussen zijn moederland en Nederland (denk aan eten/drinken, mensen, landschap, klimaat). Oefening 11 Na het maken van deze oefening kan de cursist proberen de informatie uit de tekst zelf te vertellen, bij wijze van reclamespotje voor het dierenpark. Op deze manier zal de woordenschat geactiveerd worden. Oefening 12 Wanneer de cursist de antwoorden ingevuld heeft, kan hij deze informatie gebruiken om met een medecursist een dialoog te maken. Cursist A is reiziger en cursist B is medewerker bij de informatiebalie. Ze kunnen gebruikmaken van de taalhulp Reizen met OV. Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 11

Grammatica Instructie geven Na het uitleggen van de grammatica kan de docent gebruikmaken van de volgende TPR-werkvorm (Total Physical Response). De docent geeft instructies die in het lokaal uit te voeren zijn. De cursist voert ze fysiek uit. Wanneer dit goed gaat, kunnen de cursisten zelf de instructies geven. Zet je tas onder je stoel. Doe je pen in je tas. Doe de deur open. Ga de klas uit. Kom de klas in. Doe de deur dicht. Sta naast je stoel. Loop naar het bord. Schrijf je naam op het bord. Loop langs een tafel. Sta voor de tafel. Sta achter de tafel. Ga op je stoel zitten. Ga tussen Marc en Marloes zitten. Met deze werkvorm kunnen de cursisten oefenen met de grammatica van instructie geven en met de voorzetsels van plaats. De cursisten kunnen ook voorbeelden bedenken van instructies die ouders tegen kinderen kunnen zeggen (ruim je kamer op, doe je huiswerk, ga op tijd naar bed, eet je boterham op). Schrijf onbekende woorden op het bord. Oefening 17 t/m 20 Na het maken van deze oefeningen kan de docent de volgende extra werkvormen gebruiken. De cursisten vertellen in tweetallen aan elkaar wat ze gisteren of afgelopen weekend hebben gedaan. Dit rapporteren ze van elkaar aan de groep. Op deze manier worden de zinnen herhaald en zowel in de eerste als in de derde persoon geoefend. De docent kan een plaatjesverhaal inzetten waarbij de cursist de activiteiten beschrijft alsof ze gisteren gebeurd zijn. De werkvorm met het YouTube-filmpje van Mr. Bean (zie hiervoor bij thema 5, oefening 36) kan ook gebruikt worden voor een beschrijving van de gebeurtenissen in perfectum. Voor het oefenen met de onregelmatige werkwoorden kunnen de cursisten in tweetallen oefenen met kaartjes. Op de voorkant van het kaartje staat een infinitief en op de achterkant het voltooid deelwoord (bijvoorbeeld: gaan gegaan). De cursisten bekijken samen of ze het voltooid deelwoord kennen en proberen er vervolgens een zin mee te maken (Gisteren ben ik met de bus naar mijn werk gegaan). Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 12

Thema 7 Wonen Oefening 9 Na het maken van oefening 9 kunnen de cursisten een vraag/antwoordoefening doen over voorwerpen in het lokaal (Hoeveel tafels zie je? Ik zie er acht). Woorden Inrichting, meubels Als de woorden behandeld zijn, kan elke cursist een woord in gedachten nemen. Hij beschrijft dit voorwerp aan de groep zonder het woord zelf te zeggen (in welke kamer staat het, wat kun je ermee doen, hoeveel kost het ongeveer, van welk materiaal is het gemaakt, welke kleur, groot of klein). De groep moet raden welk voorwerp het is. De cursisten kunnen voor deze oefening ook de grammatica van de verwijswoorden voor dingen gebruiken (thema 5). Oefening 17 Na het maken van oefening 17 kunnen de cursisten dezelfde oefening doen met voorwerpen in het lokaal (Waar hangt het bord? Het bord hangt aan de muur). Oefening 21 en 22 Bij het bespreken van oefening 21 en 22 kan de docent veel van deze vragen ook aan de cursist stellen als herhalingsoefening. Bij oefening 21, vraag 3 kan de docent bijvoorbeeld vragen: En wanneer ben jij naar Nederland gekomen? Oefening 23 Na het maken van oefening 23 kan de volgende werkvorm worden gebruikt om de woordenschat te herhalen en te activeren. De cursisten mogen twee minuten naar de tekst kijken. Daarna doen ze het boek dicht en proberen ze zoveel mogelijk informatie terug te vertellen met het gebruik van perfectum. De tekst is een kort levensverhaal. De cursisten kunnen ook proberen om op deze manier mondeling of schriftelijk iets over hun eigen leven te vertellen. Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 13

Oefening 24 De cursisten kunnen de volgende variatie op oefening 24 doen: Cursist A: Cursist B: Wat heb je gisteren gedaan? Gisteren heb ik gesport. Oefening 26 De cursisten kunnen na het doen van deze oefening als huiswerk een tekst schrijven over hun weekendactiviteiten, met gebruik van het perfectum. Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 14

Thema 8 Gezondheid Oefening 6 De cursisten wisselen de rol van receptioniste van de huisartsenpraktijk en patiënt steeds af. Bij de eerste vier situaties is cursist A bijvoorbeeld receptioniste en cursist B patiënt, bij de laatste vier situaties wisselen ze van rol. Ook is het leuk en nuttig voor de herhaling om deze oefening te doen met een binnen/buitencirkel. De cursisten die in de buitencirkel zitten zijn receptioniste, en de cursisten die in de binnencirkel zitten zijn patiënt. De patiënten schuiven na elke dialoog een stoel op naar rechts voor een nieuwe dialoog. Oefening 10 Bij oefening 10 kunnen dezelfde extra werkvormen worden gebruikt als bij oefening 6. Grammatica Scheidbaar werkwoord Na het uitleggen van de grammatica kan de docent de volgende werkvorm gebruiken: Ik ga op vakantie en ik neem een mee. Alle cursisten herhalen de zin en voegen steeds een voorwerp toe, nadat ze alle voorwerpen van de andere cursisten herhaald hebben. De zin wordt op deze manier steeds langer. Zo ervaren de cursisten dat het prefix altijd aan het einde van de zin staat. Ook is het een leuke oefening om de woordenschat uit te breiden. Oefening 17 Deze oefening kan zowel mondeling als schriftelijk worden gedaan. Boom uitgevers Amsterdam, 2015 Van start 15