DE PLEEGVERGOEDING De vergoedingensystematiek 2006 met de belangrijkste knelpunten

Vergelijkbare documenten
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

FACTSHEET PLEEGZORG 2012

Voorstel vergoeding bijzondere kosten pleegzorg

Wet op de jeugdzorg REGELING PLEEGZORG

INFORMATIE VOOR PLEEGGEZINNEN

De Wet op de Jeugdzorg in grote lijnen

Informatiebrochure. Wet op de jeugdzorg. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Jeugdbescherming in Nederland

Als opvoeden een probleem is

Pleegzorg staat voor een combinatie van zo gewoon mogelijk opgroeien en professionele hulp.

FINANCIËLE WEGWIJZER. Inhoud. 1. Algemeen

Als opvoeden een probleem is

informatiebrochure Wet op de jeugdzorg

Als opvoeden een probleem is

Welke AFSPRAKEN gelden bij partijen die betrokken zijn bij de JEUGDZORG in Zeeland?

Jeugdzorg in Brabant. Statencommissie Zorg Welzijn Cultuur 19 oktober 2007

Inkoophandreiking Pleegzorg

Uw kind gaat naar een pleeggezin. Pleegzorg Parlan

Algemene informatie over Parlan en pleegzorg

Factsheet. Overzicht financiële regelingen Pleegzorg

INFORMATIE VOOR PLEEGGEZINNEN

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 1. Inleiding

Factsheet Voor alle kinderen. Jeugdwet en minderjarige vreemdelingen

Uw kind gaat naar een pleeggezin

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

Aanbevelingen bij de Beleidsvisie Kind in de Pleegzorg. I. Aanpassing van kinderbeschermingswetgeving

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Als opvoeden een probleem is

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

De financiële wegwijzer voor pleegouders

VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN HET KIND (IRVK)

Pleegzorg en De Rading; informatie voor aspirant pleegouders

Vergoeding bijzondere kosten door Pleegzorg Parlan

ONDERSTEUNING BESCHERMING TOEZICHT

TIJDELIJKE REGELING BIJZONDERE KOSTEN PLEEGZORG 2019

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

Perceelbeschrijving Pleegzorg

Bepalingen over de ouderbijdrage

7 Het zorgaanbod jeugdzorg Inleiding Provinciale jeugdzorg (voormalige jeugdhulpverlening) 135

Stelselwijziging Jeugd Factsheet Overzicht financiële regelingen Pleegzorg

Parlan heeft verschillende vormen van jeugdzorg, van licht tot zwaar:

Inzicht in de jeugdzorg en de samenhang met gerelateerde domeinen

Perceelbeschrijving 3 Pleegzorg

Informatie voor pleegouders over pleegoudervoogdij

Nieuwsbrief Pleegzorg

Factsheet PLEEGZORG 2017

Financiële tegemoetkoming en Regelingen bij Pleegzorg

Zorg voor een kind van familie of bekende

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Factsheet gemeente Westland

Perceelbeschrijving Pleegzorg 2016

Voogdijmaatregel Informatie voor ouders over voogdij

INFORMATIE VOOR ASPIRANT PLEEGOUDERS. Pleegzorg bij De Rading

Bureau Jeugdzorg Gelderland Bereikbaar en Beschikbaar

pleegouder als bedoeld in artikel 3, tweede lid, de begeleiding door de aanbieder

Schuingedrukte woorden worden uitgelegd in een woordenlijst op pagina 4.

2014 Financiële wegwijzer FINANCIËLE WEGWIJZER 2014

Wat is OTS? (Onder ToezichtStelling)

Vergoedingen en regelingen

2015 Financiële wegwijzer FINANCIËLE WEGWIJZER 2015

Financiële regeling bijzondere kosten pleegzorg FlexusJeugdplein

2014 Financiële wegwijzer FINANCIËLE WEGWIJZER 2014

Financiële wegwijzer Jarabee Pleegzorg (versie 2019)

Veranderingen in de Jeugdzorg Zeeland: Vraag- en antwoord

PLEEGCONTRACT. Adres : Postcode en plaats : : (tijdens kantooruren)

Regeling bijzondere kosten pleegzorg en verblijf gedwongen kader Noord-Limburg

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk van..

Voor ouders over de voogdijmaatregel

Notitie Pleegouder-voogd

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Algemeen

6,4. Werkstuk door een scholier 3137 woorden 4 maart keer beoordeeld. Nederlands. Inhoudsopgave. Inleiding

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 15 mei 2019 Betreft Brief Tweede Kamer kader pleegzorg CN

Bijlage 1-3 Bouwstenen Blok C1

1.3.4 Recente wetswijzigingen De organisatie van de jeugdhulpverlening Samenwerkingsvormen... 17

FINANCIELE WEGWIJZER PLEEGZORG

Kamervragen van de leden Omtzigt en Cörüz en Kamervragen van de leden Wilders, Agema en Van Dijck

Financiële wegwijzer pleegzorg

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Pleegzorg Kompaan en De Bocht

Financiële wegwijzer Jarabee Pleegzorg (versie 2017)

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Ondertoezichtstelling (Gezinsvoogdij)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Welkom bij de William Schrikker Groep

PLEEGZORGCONTRACT. Naam instelling : Naam pleegzorgbegeleider : Adres : Postcode : Plaats : Tel. : Fax : Pleegouder(s):

Factsheet PLEEGZORG 2018

Jongeren moeten na hun 18 e verjaardag zelf een zorgverzekering afsluiten. Ze kunnen een zorgtoeslag aanvragen via de belastingdienst.

FINANCIËLE WEGWIJZER PLEEGZORG. Financiële wegwijzer Trias Pleegzorg (versie januari 2018)

AD JEUGD & OPV0EDHUIP

FINANCIËLE WEGWIJZER PLEEGZORG

pleegzorgmedewerker. Pleegouders komen alleen voor een vergoeding in aanmerking als kosten niet verhaald kunnen worden bij de onderhoudsplichtige

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Opmerkingen over Hoofdstuk 1. Wijziging van wetten Artikel 1.8, wijziging van het Bw

Nader door Bureau Jeugdzorg (BJz) uit te voeren onderzoek.

Perceelbeschrijving. VERBLIJF Perceel moet nog aanpast worden met residentieel en crisisopvang. Samenwerkende gemeenten Holland Rijnland:

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Pleegzorg doe je samen

Ons aanbod. Voor professionals

N.B. Voor Haaglanden geldt dat de taken die in dit plaatje bij de provincie liggen de verantwoordelijkheid zijn van het stadsgewest Haaglanden.

Jeugdbescherming Informatie voor ouders/opvoeders

Verbetering positie pleegouders. wat betekent dat voor u?

Transcriptie:

DE PLEEGVERGOEDING De vergoedingensystematiek 2006 met de belangrijkste knelpunten Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

DE PLEEGVERGOEDING De vergoedingensystematiek 2006 met de belangrijkste knelpunten Den Haag, december 2006 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Directie Jeugdbeleid Concipiënt: N. Oost

Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1. INLEIDING 1 1.1 AANLEIDING 1 1.2 DOELSTELLING 1 1.3 LEESWIJZER 2 HOOFDSTUK 2. VORM VAN JEUGDZORG: PLEEGZORG 3 2.1 VORMEN VAN JEUGDZORG 3 2.2 PLEEGZORG 3 2.2.1. Vrijwillige en justitiële plaatsingen 3 2.2.2 Indicatie BJZ vereist 4 2.2.3 Vormen van pleegzorg 4 2.2.4 Een aantal partijen binnen de pleegzorg 6 HOOFDSTUK 3. VERGOEDINGENSYSTEMATIEK PLEEGZORG 7 3.1 PLEEGVERGOEDING 7 3.1.1 Het basisbedrag 7 3.1.2 De toeslag 8 3.1.3 Rekenvoorbeelden pleegvergoeding 9 3.2 BELANGRIJKSTE KNELPUNTEN PLEEGVERGOEDING 9 HOOFDSTUK 4. VERGOEDING VAN ZIEKTEKOSTEN 10 4.1 VERGOEDING VAN ZIEKTEKOSTEN: GEDWONGEN KADER 10 4.1.1 Voor 1 januari 2006 10 4.1.2 Na 1 januari 2006 10 4.2 VERGOEDING VAN ZIEKTEKOSTEN: VRIJWILLIG KADER 11 4.3 BELANGRIJKSTE KNELPUNTEN ZIEKTEKOSTEN 12 HOOFDSTUK 5. VERGOEDING VAN INCIDENTELE KOSTEN 13 5.1 VERGOEDING VAN INCIDENTELE KOSTEN: GEDWONGEN KADER 13 5.2 VERGOEDING VAN INCIDENTELE KOSTEN: VRIJWILLIG KADER 13 5.3 BELANGRIJKSTE KNELPUNTEN INCIDENTELE KOSTEN 14 BRONVERMELDING 15 Bijlagen 1 Jeugdzorg

Hoofdstuk 1. Inleiding 1.1 Aanleiding Pleegouders zijn belangrijk voor de samenleving. Pleegouders bieden immers op vrijwillige basis en onbetaald, dit wil zeggen niet beroeps- of bedrijfsmatig, kinderen die niet (meer) bij hun eigen ouders kunnen wonen een nieuw thuis. Pleegzorg valt of staat met voldoende pleegouders die bereid zijn kinderen een nieuw thuis te willen en kunnen bieden. De overheid vindt dat zij hierbij goed gefaciliteerd moeten worden. Het pleegvergoedingenbeleid is hierbij van belang. Het pleegvergoedingenbeleid heeft in 2006 (politieke) aandacht getrokken. Diverse leden van de Kamer hebben hierover vragen gesteld 1 en een aantal belangenorganisaties heeft op eigen initiatief knelpunten met de pleegvergoeding in kaart gebracht. Recentelijk nog, op 12 september 2006, heeft een spoeddebat over de vergoeding van de aanvullende ziektekosten plaatsgevonden. Deze signalen waren voor de staatssecretaris van VWS aanleiding om in overleg met de minister van Justitie het huidige pleegvergoedingenbeleid onder de loep te nemen en de belangrijkste knelpunten op een rij te zetten. In dit rapport treft u de resultaten hiervan aan. De staatssecretaris van VWS kan op basis hiervan eventuele verbeteringen bezien. 1.2 Doelstelling Op basis van een inventarisatie naar de knelpunten met de huidige pleegvergoeding worden verbeteringen beoogd die de belangrijkste knelpunten met de pleegvergoeding wegnemen. Aangezien betrokken partijen zoals de MOgroep en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP) voornamelijk op het gebied van de ziektekosten en de incidentele kosten (onder andere fiets, kleding en reiskosten) problemen met de pleegvergoeding hebben geconstateerd is gekozen voor de volgende invalshoeken: de pleegvergoeding (basisbedrag + toeslag); de vergoeding van ziektekosten; de vergoeding van incidentele kosten 2. Bij deze invalshoeken zijn meerdere organisaties betrokken, in het bijzonder de voorzieningen voor pleegzorg en de bureaus jeugdzorg. De voorzieningen voor pleegzorg zijn belast met de vaststelling en uitbetaling van de pleegvergoeding, de bureaus jeugdzorg van de vergoeding van ziektekosten en incidentele kosten. De belangrijkste gehanteerde bronnen voor de knelpunten met de pleegvergoeding zijn: 1. Inventarisatie knelpunten pleegzorg MOgroep, augustus 2005 2. Inventarisatie knelpunten pleegzorg LOPOR, november 2005 3. Zorgwekkend, NVP, juni 2006 4. Inventarisatie ziektekosten MOgroep, september 2006 5. Rapportages Jeugdzorgbrigade, april 2005 - juni 2006 1 Onder andere de kamervragen van het Kamerlid Kalsbeek (PvdA) over het vergoedingenbeleid voor pleeggezinnen, 4 juli 2006 2 In de praktijk worden deze kosten ook wel bijzondere kosten genoemd. In dit rapport wordt de term incidentele kosten gebruikt. 1

1.3 Leeswijzer Onderhavig rapport begint met een algemene toelichting over de pleegzorg als specifieke vorm van jeugdzorg. Bijlage 1 informeert u op hoofdlijnen over het jeugdzorgstelsel. Dit met het oogmerk om het rapport voor een ieder toegankelijk te maken. Voor wie al bekend is met de jeugdzorgsector is lezing van voornoemde onderdelen niet noodzakelijk. Hoofdstukken 3, 4 en 5 zijn gewijd aan het pleegvergoedingenbeleid 2006. Respectievelijk wordt ingegaan op de pleegvergoeding, de vergoeding van de ziektekosten en de vergoeding van de incidentele kosten. In deze hoofdstukken staan tevens de belangrijkste knelpunten die pleegouders met de pleegvergoeding ervaren. 2

Hoofdstuk 2. Vorm van jeugdzorg: Pleegzorg Dit hoofdstuk gaat in op pleegzorg als specifieke vorm van jeugdzorg. Bijlage 1 geeft u in een notendop een overzicht van het jeugdzorgstelsel. 2.1 Vormen van jeugdzorg Grofweg worden de volgende vormen van jeugdzorg onderscheiden: 1. Ambulant; 2. Dagbehandeling; 3. Residentieel; 4. Pleegzorg. Jongeren en/of hun ouders kunnen hulp krijgen in de vorm van ambulante hulp waarbij het doel is uithuisplaatsing te voorkomen en de bestaande woonsituatie in stand te houden. De behandeling en begeleiding kan in een instelling of aan huis plaatsvinden. In jeugdzorgvoorzieningen voor dagbehandeling krijgen de jeugdigen gedurende een deel van de dag intensieve zorg en behandeling. Als er sprake is van een verstoorde opvoedingsrelatie, wordt het hele gezin bij de behandeling betrokken. Als een jeugdige niet in het eigen gezin kan verblijven, maar ook niet naar een pleeggezin kan, wordt een residentiële jeugdzorgvoorziening het nieuwe (tijdelijke) thuis voor het kind. Er wordt dag en nacht opvang geboden. De mate en duur van de verzorging, hulpverlening en het verblijf verschillen naar de aard van de zorgvraag en per type instelling. In het navolgende spitsen wij ons toe op pleegzorg. 2.2 Pleegzorg Om een kind bij pleegouders te kunnen plaatsen is een indicatie van een bureau jeugdzorg (BJZ) vereist. Als pleegzorg nodig is wordt in eerste instantie in de eigen familie of bij bekenden van het kind gezocht naar een plek voor de opvoeding en verzorging van het kind (netwerkpleegzorg). Lukt dat niet, dan zoekt de voorziening voor pleegzorg een geschikt pleeggezin (bestandpleegzorg). Pleegzorg kent verschillende vormen. Voor sommige kinderen is enkele weken opvang voldoende, voor anderen is het noodzakelijk dat zij jaren bij pleegouders wonen, soms zelfs tot na hun meerderjarigheid. Pleegouders ontvangen een vergoeding voor de verzorging en opvoeding van een pleegkind. De pleegvergoeding wordt in hoofdstuk 3 nader toegelicht. 2.2.1. Vrijwillige en justitiële plaatsingen Binnen de pleegzorg is het onderscheid tussen vrijwillige en justitiële plaatsingen van belang. Indien ouders zonder tussenkomst van een rechter instemmen met een uithuisplaatsing van hun kind, wordt dat een vrijwillige plaatsing genoemd. Als de rechter beslist tot de uithuisplaatsing van een kind, dan is sprake van een justitiële plaatsing. Voor pleegzorg in het gedwongen kader is een kinderbeschermingsmaatregel vereist. De rechter kan op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), in het belang van de ontwikkeling van het kind, een maatregel van kinderbescherming opleggen. Er zijn drie maatregelen mogelijk. De meest voorkomende is de ondertoezichtstelling (OTS). Het kind krijgt een gezinsvoogd toegewezen door een BJZ. De gezinsvoogd begeleidt het kind en zijn ouders bij het oplossen van de opvoedingsproblemen. Bij een OTS behouden de ouders het gezag over hun kind, maar er is toezicht op de wijze waarop zij hun gezag aanwenden. De andere -zwaardere- maatregelen zijn ontheffing van het ouderlijk gezag en ontzetting uit het ouderlijk gezag. De ouders verliezen in deze gevallen het gezag over hun kind. Bij deze maatregelen wordt de voogdij over het kind doorgaans opgedragen aan een BJZ. Bijlage 1 gaat uitgebreider in op de kinderbeschermingsmaatregelen. 3

2.2.2 Indicatie BJZ vereist Om een kind bij pleegouders te kunnen plaatsen is een indicatie van een BJZ vereist. Een BJZ bepaalt, in overleg met alle betrokkenen, of pleegzorg de meest passende oplossing is. Zo ja, dan wordt vervolgens bekeken welke vorm nodig is. Er zijn diverse vormen mogelijk, zoals weekend- of vakantieopvang of pleegzorg voor langere duur. Als een BJZ een indicatie heeft gegeven voor een plaatsing bij pleegouders gaat de voorziening voor pleegzorg, als een netwerkplaatsing niet mogelijk is, op zoek naar een geschikt pleeggezin en start de begeleiding. Elk pleeggezin wordt begeleid door een maatschappelijk werker van de voorziening voor pleegzorg, de pleegzorgbegeleider. De pleegzorgbegeleider onderhoudt ook het contact met de natuurlijke ouders en het BJZ. Niet iedereen is geschikt voor het pleegouderschap. De voorziening voor pleegzorg stelt uiteindelijk vast of een pleegouder, gelet op zijn opvoedingsmogelijkheden, de leeftijd en de problemen van het pleegkind, de samenstelling van het pleeggezin en de verwachte duur, geschikt is voor de opvoeding en verzorging van dat pleegkind. Het bieden van pleegzorg gebeurt op basis van een pleegzorgcontract. Dit contract wordt afgesloten tussen de voorziening voor pleegzorg en de pleegouder. In de Regeling pleegzorg staan nadere eisen met betrekking tot pleegouders en het pleegcontract. 2.2.3 Vormen van pleegzorg Pleegzorg kent verschillende vormen. Voor sommige kinderen is enkele weken opvang voldoende, voor anderen is het noodzakelijk dat zij jaren bij pleegouders wonen, soms zelfs tot na hun meerderjarigheid. In de landelijk geformuleerde visie op de pleegzorg 3 zijn twee pleegzorgvarianten benoemd, te weten: De hulpverleningsvariant (oogmerk is terugplaatsing bij de ouders) De opvoedingsvariant (oogmerk is pleegkind tot 18 jaar bij pleeggezin) De achterliggende gedachte is dat alle betrokkenen in de pleegzorg, het pleegkind, diens ouders en pleegouders, snel duidelijkheid krijgen over de termijn en het doel van de plaatsing. Bij de hulpverleningsvariant is het doel om de oorspronkelijke opvoedingssituatie weer te herstellen. Binnen een vooraf gestelde termijn van een half jaar tot een jaar wordt intensief met de ouders van het kind gewerkt. Als blijkt dat na deze termijn terugplaatsing (nog) niet mogelijk is kan bezien worden of doorplaatsing naar de opvoedingsvariant mogelijk is. In de opvoedingsvariant wordt een pleegkind voor langere tijd door pleegouders opgevoed. Doel van de plaatsing is om continuïteit, opvoedingszekerheid en optimale ontwikkelingskansen voor het pleegkind te creëren. Contact met de ouders blijft, waar mogelijk, bestaan. Binnen deze pleegzorgvarianten komen in de praktijk diverse vormen van pleegzorg voor, waaronder: 1. Pleegzorg voor korte tijd Crisispleegzorg In een crisissituatie kan een kind zonder indicatie van een BJZ in een pleeggezin geplaatst worden. Kinderen van 0 tot 18 jaar worden maximaal vier weken op deze wijze opgevangen. In deze periode wordt uitgezocht of het kind terug naar huis kan of in aanmerking komt voor een langdurige plaats. Observatiediagnostiek Als een kind bij pleegouders verblijft, is het mogelijk dat zij naast de dagelijkse zorg, het kind observeren en over hun bevindingen rapporteren. Met de verkregen informatie kan een BJZ in staat worden gesteld een goed onderbouwd indicatiebesluit te nemen. Observatiediagnostiek duurt maximaal 6 weken met een mogelijkheid tot een eenmalige verlenging van 6 weken. 2. Dagpleegzorg 3 Het project Trillium introduceerde deze twee varianten in de pleegzorg. Trillium was tussen 1998 en 2001 een initiatief van overheid en veld voor het vernieuwen en verbeteren van de pleegzorg. 4

Wanneer ouders hun kind tijdelijk niet volledig kunnen verzorgen, kan dagpleegzorg een aanvulling zijn. Het kind wordt dan een deel van de week in een pleeggezin opgevangen. Het kind slaapt thuis, maar verblijft een gedeelte van de dag bij pleegouders. Zodra de thuissituatie weer stabiel is, stopt de dagpleegzorg. Dit is een vorm van pleegzorg die nog niet overal beschikbaar is. 3. Vakantie- en weekendpleegzorg Bij deze vormen woont het kind thuis en is het belangrijk om het gezin te ontlasten om een uithuisplaatsing te voorkomen. Deze pleegzorgvorm kan uitkomst bieden voor een gezin met een gehandicapt kind, voor wie de zorg zwaar op het gezin drukt. Ook kan het gaan om kinderen die in een tehuis of een ander pleeggezin wonen en die niet bij familie of vrienden terecht kunnen. De frequentie kan verschillen. Pleegouders kunnen een kind de mogelijkheid bieden één of meerdere weekenden per maand of één of meerdere vakanties door te brengen. 4. Pleegzorg voor langere tijd Hierbij staat vast dat de problemen zo groot zijn dat een kind langere tijd niet meer thuis kan wonen, soms tot meerderjarigheid. De tijdsduur kan variëren van bijvoorbeeld 6 maanden tot vele jaren. Naast deze vormen zijn er specialistische vormen van pleegzorg te onderscheiden, waaronder: Gehandicapte kinderen/gehandicapte ouders Bij deze vorm gaat het om een kind met een lichamelijke of verstandelijke handicap of om een kind met ouders die een verstandelijke beperking hebben. De pleeggezinnen worden vaak begeleid door de William Schrikker Groep (WSG). De WSG is gespecialiseerd in het bieden van hulp aan pleeggezinnen met gehandicapte kinderen. Behandelpleegzorg Dit is een intensieve variant van pleegzorg, vaak voor langere tijd. Naast extra begeleiding voor de pleegouders, is ook therapie voor het pleegkind beschikbaar. 5

Bovenstaande indeling in pleegzorgvormen volgt overigens niet letterlijk uit de Wjz. In de Wjz wordt gesproken over voltijd- en deeltijdpleegzorg. Deze termen worden verduidelijkt aan de hand van het volgende schema. Verblijf Gedurende etmaal (voltijd) Deel van etmaal (deeltijd) pleeggezin accommodatie pleeggezin accommodatie Zoals reeds opgemerkt is voor een aanspraak op een verblijf in een pleeggezin een indicatie van een BJZ vereist. Bij pleegzorg gaat het om een aanspraak op jeugdzorg op basis van een indicatie verblijf. De Wjz vermeldt verder dat dit verblijf ofwel bij een pleegouder of in een accommodatie van een zorgaanbieder kan plaatsvinden. Het verblijf bij een pleegouder kan gedurende een etmaal of een deel van een etmaal plaatsvinden. Onder gedurende een etmaal worden de pleegzorgvormen met een aaneengesloten duur van minimaal 24 uur verstaan. Dit kunnen velerlei vormen inhouden zoals weekend- en vakantiepleegzorg maar ook crisisopvang. In de Wjz worden deze vormen dus als voltijd beschouwd. Pleegzorg met een kortere duur dan 24 uur wordt in de wet gekenmerkt als zorg gedurende een deel van een etmaal, de deeltijdvariant. 2.2.4 Een aantal partijen binnen de pleegzorg Nederland telt 28 voorzieningen voor pleegzorg. De voorzieningen voor pleegzorg werken landelijk samen onder de noemer Pleegzorg Nederland. Er bestaan verschillende organen die de belangen van pleegouders behartigen. De Maatschappelijk Ondernemersgroep (MOgroep) is de brancheorganisatie voor onder andere de jeugdzorg. Voor individuele pleegouders is er bijvoorbeeld de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP). De IFCO (International Foster Care Organisation) is een internationale organisatie die zich bezighoudt met de kwaliteit van pleegzorg voor de jeugdigen. Daarnaast kent elke organisatie voor pleegzorg een pleegouderraad. Deze raad behartigt de belangen van alle pleegouders binnen die betreffende organisatie. Op landelijk niveau worden beleidszaken op elkaar afgestemd door het Landelijk Overleg Pleegouderraden, LOPOR geheten. Het Landelijk Cliëntenforum Jeugdzorg behartigt de belangen van de jongeren. Zij bundelt signalen van diverse cliëntenraden en jongerenraden. 6

Hoofdstuk 3. Vergoedingensystematiek pleegzorg In dit hoofdstuk staat de huidige pleegvergoeding (basisbedrag en toeslag) centraal. In dit hoofdstuk is het onderscheid tussen vrijwillige en justitiële plaatsingen niet van belang. De pleegvergoeding geldt namelijk voor beide categorieën. Het onderscheid is bij de overige vergoedingen (ziektekosten en incidentele kosten) wel van belang. Zie hiervoor de hoofdstukken 4 en 5. 3.1 Pleegvergoeding Pleegouders ontvangen een vergoeding voor de verzorging en opvoeding van een pleegkind. De hoogte van de pleegvergoeding wordt onafhankelijk van het inkomen, van zowel de eigen ouders van het kind als die van de pleegouders, vastgesteld. De pleegvergoeding is een onkostenvergoeding en blijft bij een beoordeling van inkomsten van de pleegouders, bijvoorbeeld in het kader van de loon- of inkomstenbelasting, buiten beschouwing. Artikelen 22 en 23 van de Wjz vormen belangrijke wettelijke grondslagen. Artikel 22 Wjz gaat over de eisen die aan pleegouders gesteld kunnen worden. Artikel 23 Wjz verplicht de staatssecretaris van VWS en de minister van Justitie een basisbedrag vast te stellen als vergoeding in de kosten van verzorging en opvoeding van een pleegkind en regels te stellen over de toeslagen of kortingen op dit basisbedrag. De Regeling pleegzorg voorziet in laatstgenoemde regels. De inhoud van deze regeling is grotendeels afkomstig uit oudere regelingen. De pleegvergoeding omvat een vast basisbedrag en een eventuele toeslag. In de volgende paragrafen worden de afzonderlijke componenten van de pleegvergoeding toegelicht. 3.1.1 Het basisbedrag Het basisbedrag is afhankelijk van de leeftijd van het kind. Het basisbedrag wordt verstrekt over de periode dat het pleegkind daadwerkelijk door de pleegouder wordt verzorgd en opgevoed, maar nooit eerder dan vanaf het moment dat de aanspraak op verblijf bij een pleegouder, bij een voorziening voor pleegzorg tot gelding is gebracht en nooit langer dan de periode gedurende welke de aanspraak op dit verblijf bestaat. Om u inzicht te geven in de hoogte van de basisbedragen dient onderstaande tabel. Basisbedragen 2006 (x 1) Leeftijdscategorie Bedrag per maand Bedrag per dag 0 t/m 8 jaar 440 14,46 9 t/m 11 jaar 444 14,60 12 t/m 15 jaar 486 15,97 16 t/m 17 jaar 538 17,70 18 jaar en ouder 544 17,87 Pleegouders kunnen de pleegvergoeding naar eigen inzicht besteden. Een nadere specificatie van het basisbedrag, in de vorm van normbedragen per onderliggende kostensoort, geeft de Regeling pleegzorg niet. De Regeling pleegzorg geeft wel in kwalitatieve zin aan welke kosten pleegouders zoal uit het basisbedrag dienen te financieren. Dit zijn kosten zoals voeding, inrichting, verwarming, lichamelijke verzorging, zak- en kleedgeld, deelname aan maatschappelijke activiteiten, reiskosten en kleine onderwijskosten. De ouder met gezag/voogd is verantwoordelijk voor de onderwijskosten van het pleegkind, zoals lesgeld, boeken en leermiddelen. Met ingang van het schooljaar 2005-2006 is het lesgeld voor scholieren in het voortgezet onderwijs afgeschaft. Dit geldt ook voor 16- en 17-jarigen die beroepsonderwijs volgen. De tegemoetkoming in het lesgeld is hiermee voor deze groep vervallen. Het lesgeld is wel verschuldigd als het kind 18 jaar of ouder is en voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs volgt. De ouders met het gezag kunnen voor kosten zoals lesgeld en schoolboeken 7

een beroep doen op de Tegemoetkoming Ouders. Zij dienen hiervoor een aanvraag in bij de IB-groep. Indien scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder zelf een tegemoetkoming in de studiekosten ontvangen dienen zij zelf deze kosten te betalen. Ook voor andere kosten dan onderwijskosten zijn tegemoetkomingen mogelijk. Pleegouders en/of ouders kunnen een beroep doen op voorliggende voorzieningen zoals de bijzondere bijstand. Tevens kunnen ouders en/of pleegouders in aanmerking komen voor de kinderbijslag en de kinderopvangtoeslag. 3.1.2 De toeslag Het basisbedrag kan worden vermeerderd met een toeslag van maximaal 2,27 per pleegkind per dag. De voorziening voor pleegzorg beoordeelt de duur van de noodzaak en de hoogte van de toeslag. Ook bij de toeslag geldt dat de extra kosten niet eerder worden vergoed dan vanaf moment dat de aanspraak op verblijf bij een pleegouder, bij een voorziening voor pleegzorg tot gelding is gebracht en nooit langer dan de periode gedurende welke de aanspraak op dit verblijf bestaat. De hoogte van de toeslag is onafhankelijk van de leeftijd van het pleegkind. Pleegouders kunnen aanspraak maken op een toeslag, zij hebben hier geen recht op. Om in aanmerking te komen voor een toeslag moet de pleegouder in alle gevallen aantonen dat de kosten noodzakelijk zijn, dat zij niet uit het basisbedrag kunnen worden bestreden en dat er geen uitkering op basis van een andere regeling mogelijk is. Kosten die samenhangen met de levensstandaard van het pleegkind of de pleegouder worden niet als noodzakelijke kosten aangemerkt. De toeslag van 2,27 per kind per dag, kan slechts eenmaal worden verleend, ongeacht of er van één dan wel van meerdere van de drie situaties sprake is. Er is dus geen cumulatie van toeslagen mogelijk. De toeslag kan alleen worden verleend als er sprake is van de drie in de Regeling pleegzorg genoemde omstandigheden, namelijk crisis, grote pleeggezinnen en handicap. Onderstaand worden deze toegelicht. A. Crisis Indien een pleegkind in verband met een crisissituatie bij een pleegouder verblijft en deze extra kosten moet maken. Van een crisissituatie is sprake zolang het pleegkind een aanspraak heeft op verblijf bij een pleegouder in een situatie die onmiddellijk verlening van zorg nodig maakt, maar een indicatiebesluit niet kan worden afgewacht. Een aanspraak op jeugdzorg in spoedeisende situaties bestaat voor vier weken, zodat de toeslag voor maximaal vier weken kan worden verleend. B. 3 of meer pleegkinderen Indien drie of meer pleegkinderen tegelijk bij een pleegouder verblijven en deze extra kosten moet maken. De toeslag gaat in vanaf het derde en volgende pleegkind. C. Handicap Indien het pleegkind een geestelijke of lichamelijke handicap heeft die tot extra kosten noodzaakt. 8

3.1.3 Rekenvoorbeelden pleegvergoeding Ter verduidelijking volgen hier enkele rekenvoorbeelden van de maximaal te ontvangen pleegvergoeding. Hierbij is de maandelijkse pleegvergoeding weergegeven, waarbij een maand 30 dagen telt. Voorbeeld 1 Een pleeggezin dat langdurig 6 pleegkinderen verzorgt, allen jonger dan 8 jaar, kan maximaal aan pleegvergoeding ontvangen: 6 x het basisbedrag < 8 jaar = 6 x 440 4 x de toeslag = 4 x 30 x 2,27 = 2.912, 40 per maand Voorbeeld 2 Een pleeggezin met in totaal 3 pleegkinderen, van wie één 7 jarig gehandicapt jongetje en twee meisjes van 10 jaar die vanwege een crisissituatie bij het pleeggezin verblijven, kan maximaal aan pleegvergoeding ontvangen: 1 x het basisbedrag < 8 jaar =1 x 440 2 x het basisbedrag < 11 jaar =2 x 444 1 x toeslag i.v.m. handicap =1 x 30 x 2,27 2 x toeslag i.v.m. crisis =2 x 30 x 2,27 = 1.532,30 per maand Voorbeeld 3 Neem het gezin uit het tweede voorbeeld. Stel dat het gehandicapte jongetje in crisisverband bij het pleeggezin verblijft. Dit heeft geen gevolgen voor de hoogte van de pleegvergoeding. De toeslag kan namelijk slechts eenmaal per kind worden verleend. De maximale pleegvergoeding bedraagt aldus: 1 x het basisbedrag < 8 jaar =1 x 440 2 x het basisbedrag < 11 jaar =2 x 444 1 x toeslag i.v.m. handicap óf crisis =1 x 30 x 2,27 2 x toeslag i.v.m. crisis =2 x 30 x 2,27 = 1.532,30 per maand 3.2 Belangrijkste knelpunten pleegvergoeding Uit de diverse knelpunteninventarisaties blijkt dat de knelpunten met de toeslag de grootste problemen vormen met de pleegvergoeding. In het bijzonder gaat het hier om het eerder genoemde cumulatieverbod. De toeslag kan immers eenmaal per kind worden verleend, ongeacht of er van één dan wel van meerdere van de drie situaties sprake is. Pleegouders ervaren dit verbod als onrechtvaardig. Daarnaast zijn er problemen met de hoogte van de maximale toeslag. Pleegouders ervaren deze als ontoereikend. De toeslag is, als onderdeel van de pleegvergoeding, niet meegenomen met de structurele verhogingen van het basisbedrag. De knelpunten die in breder verband samenhangen met de pleegvergoeding staan in de volgende hoofdstukken. 9

Hoofdstuk 4. Vergoeding van ziektekosten De problemen met de ziektekosten vormden in 2006 één van de belangrijkste knelpunten met de pleegvergoeding. Om die reden is een afzonderlijk hoofdstuk hieraan gewijd. Dit hoofdstuk geeft inzicht in de vergoedingen van ziektekosten van vóór en na 1 januari 2006. Voor vrijwillige pleegzorg is de informatie gebaseerd op de Regeling pleegzorg. Zoals wellicht bekend zijn inmiddels verbetermaatregelen getroffen voor de problemen met de aanvullende vergoeding van ziektekosten voor pleegkinderen die via het gedwongen kader (ondertoezichtstellingen en voogdijkinderen) uit huis zijn geplaatst. Op 1 januari 2007 hebben deze kinderen een vergelijkbaar vergoedingenpakket voor de ziektekosten als vóór 1 januari 2006. Tevens worden de kosten die pleegouders noodgedwongen in 2006 hebben gemaakt vergoed. Met deze verbeteringen worden de knelpunten met de ziektekosten weggenomen. Bij lezing van dit hoofdstuk moet rekening gehouden worden met het onderscheid tussen vrijwillige en justitiële plaatsingen. 4.1 Vergoeding van ziektekosten: gedwongen kader Om de knelpunten met de ziektekosten beter in haar context te kunnen plaatsen volgt een toelichting op de vergoedingswijze van de ziektekosten, te onderscheiden naar de situatie van vóór 1 januari 2006 en ná 1 januari 2006. 1-jan-06 BJZ en VGZ: Vergoedingsregeling A en B BJZ regelt collectieve basisverzekering BJZ vergoedt 3 aanvullende ziektekosten 4.1.1 Voor 1 januari 2006 Voor 1 januari 2006 hadden de bureaus jeugdzorg een vergoedingsregeling met zorgverzekeraar VGZ afgesloten. Het betrof een regeling voor kinderen die via het gedwongen kader uit huis geplaatst zijn (OTS of voogdij). Justitie verstrekt hiervoor financiële middelen via de doeluitkering BJZ. De vergoedingsregeling van vóór 1 januari 2006 bestond uit twee regelingen, de regelingen A en B. Regeling A dekte een aanvullend pakket: een aantal extra s bovenop het ziekenfondspakket. De jeugdigen waren hier al ziekenfondsverzekerd. De dekking van regeling B was gelijk aan die van regeling A plus het ziekenfondspakket. De jeugdigen waren hier dus niet ziekenfondsverzekerd. Regeling A Regeling B Doelgroep Uit huis geplaatste kinderen (OTS of voogdij) die wel bij hun (pleeg)ouders ziekenfonds (mede)verzekerd zijn. Uit huis geplaatste kinderen (OTS of voogdij) die niet ziekenfondsverzekerd zijn. Van toepassing Indien ouders niet aanvullend verzekerd waren Indien ouders niet verzekerd waren, of wanneer de voogdij bij een instelling berustte. Dekking Aanvullend pakket: een aantal extra s bovenop de ziekenfondsverstrekkingen. Gelijk aan regeling A + ziekenfondspakket (vergelijkbaar met basispakket) 4.1.2 Na 1 januari 2006 Met ingang van 1 januari 2006 kent Nederland een nieuw zorgstelsel. De Zorgverzekeringswet treedt in werking. Het nieuwe zorgstelsel gaat uit van decentrale vraagsturing, waarbij verzekerden zowel meer (financiële) verantwoordelijkheden als meer keuzemogelijkheden bij het bepalen van hun zorgverzekering en zorgverzekeraar hebben. In het nieuwe stelsel bestaat geen onderscheid meer tussen ziekenfonds en particulier. Alle inwoners van Nederland zijn verplicht zich te verzekeren voor 10

het basispakket. Verzekeraars hebben op hun beurt een acceptatieplicht. Het basispakket is een door de overheid samengesteld wettelijk standaardpakket. De dekking van het basispakket komt grotendeels overeen met het voormalige ziekenfondspakket. Voor behandelingen die buiten de zorgverzekering vallen, kunnen mensen zich aanvullend verzekeren. Voor kinderen onder de 18 jaar geldt ook de individuele verzekeringsplicht. Zij moeten een eigen zorgverzekering hebben. Medeverzekering zoals bij de Ziekenfondswet is niet meer mogelijk. Van minderjarigen kan echter niet verwacht worden dat zij zichzelf verzekeren. In de Zorgverzekeringswet is deze verzekeringsplicht neergelegd bij degene die het gezag over een minderjarige uitoefent. Overigens voorziet de wet in de mogelijkheid dat iemand anders dan de ouder(s) een verzekering afsluit voor een onverzekerd kind. Indien een onverzekerd kind zorg nodig heeft kan bijvoorbeeld een zorgaanbieder, een bureau jeugdzorg of een pleegouder de verzekering voor het kind afsluiten. Voor de zorgverzekering is een ieder die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt een nominale premie verschuldigd. De overheid draagt in bepaalde gevallen bij in de kosten van de zorgverzekering, de zorgtoeslag geheten. Deze toeslag kan bij de Belastingdienst aangevraagd worden. In het nieuwe stelsel is de zorgverzekering voor kinderen gratis. Tevens is geregeld dat voor een minderjarige geen boete wordt opgelegd als een zorgverzekering te laat afgesloten wordt. Dit om te voorkomen dat ouders die hun kind niet hebben verzekerd en dat graag alsnog zouden willen doen, daar met het oog op de boete van afzien. Tot zover een toelichting op de Zorgverzekeringswet. Wat is er nu ná 1 januari 2006 met de vergoedingsregelingen A en B van de bureaus jeugdzorg gebeurd? De bureaus jeugdzorg hebben deze vergoedingsregelingen met de komst van de Zorgverzekeringswet afgeschaft. Men handelde vanuit de veronderstelling dat het basispakket voldoende dekking zou bieden voor zowel het ziekenfondspakket als het aanvullende pakket. Echter, in 2006 bleek dat pleegouders ten opzichte van de situatie van vóór 1 januari 2006 niet of nauwelijks meer gecompenseerd werden voor een vergoeding van aanvullende ziektekosten. Bovendien bleek dat zij zelf kosten hiervoor hebben gemaakt. De bureaus jeugdzorg hebben vervolgens besloten een beperkt aantal aanvullende ziektekosten te vergoeden. Het betrof een vergoeding van orthodontie, brillenglazen/contactlenzen en wekapparatuur/plaswekker. Zoals de recente praktijk uitwees, waren de knelpunten met de ziektekosten hiermee niet voldoende opgelost. De vergoedingsregelingen van vóór 1 januari 2006 boden een ruimere dekking van aanvullende ziektekosten. Voor deze problemen heeft de staatssecretaris van VWS verbeteringen toegezegd, zie hiervoor het begin van het hoofdstuk. 4.2 Vergoeding van ziektekosten: vrijwillig kader Het algemene uitgangspunt bij pleegzorg is, behalve bij voogdij, dat de natuurlijke ouders als onderhoudsplichtigen aangesproken kunnen worden voor de kosten die niet uit de pleegvergoeding betaald kunnen worden. Voor 1 januari 2006, voor de komst van een gratis basispakket, voorzag de Regeling pleegzorg in een mogelijkheid tot een vergoeding voor de betaalde premie voor een ziektekostenverzekering. Pleegouders konden, naast het basisbedrag en de eventuele toeslag, onder bepaalde voorwaarden hiervoor in aanmerking komen. Gedurende de plaatsing bedroeg de vergoeding maximaal 45,38 per maand. Pleegkinderen onder voortgezette zorg (vanaf 18 jaar) behoren automatisch tot het vrijwillig kader. Een eventuele kinderbeschermingsmaatregel vervalt na het bereiken van de achttienjarige leeftijd. Pleegkinderen vanaf 18 jaar kunnen voor de kosten van de premie in aanmerking komen voor een zorgtoeslag. 11

4.3 Belangrijkste knelpunten ziektekosten Met de getroffen verbetermaatregelen worden de knelpunten met de ziektekosten opgelost. Op 1 januari 2007 is er een nieuwe uniforme ziektekostenregeling met een vergelijkbaar vergoedingenpakket van vóór 1 januari 2006. Alle bureaus jeugdzorg sluiten deze aanvullende verzekering met zorgverzekeraar VGZ af. Dit betekent dat de bureaus jeugdzorg zelf niet belast worden met de uitvoering van de vergoeding van aanvullende ziektekosten. Tevens vergoeden de bureaus jeugdzorg de kosten die betreffende pleegouders in 2006 hiervoor hebben gemaakt. Volledigheidshalve volgt hierbij een overzicht van de belangrijkste gesignaleerde knelpunten met de ziektekosten. Knelpunt Ziektekosten vergoeding Inhoud knelpunt 1. De discrepantie tussen de vergoedingen voor vrijwillige en justitiële plaatsingen. De ziektekosten die voor vergoeding in aanmerking komen gelden alleen voor justitiële plaatsingen. Voor vrijwillige plaatsingen bestaan geen afzonderlijke ziektekosten regelingen. 2. Er bestaat geen uniforme toepassing van vergoeding van aanvullende ziektekosten. 3. Kosten orthodontie worden onvoldoende vergoed. 4. Pleegouders moeten eigen bijdrages en/of extra premies betalen. Ziektekosten uitvoering 5. Reiskosten worden niet vergoed. 1. Gebrekkige informatievoorziening. Pleegouders wisten bijvoorbeeld niet dat de VGZ regeling was afgeschaft, onduidelijkheid over de vergoedingen. 2. Problemen met afhandeling van declaraties. Te late betalingen, pleegouders moeten grote bedragen voorschieten, aanmaningen. 3. Problemen met de verzekering via de polis van de natuurlijke ouders. De zorgverzekeraar keert uit aan de polishouder terwijl de pleegouder de kosten maakt. 4. Illegale pleegkinderen zijn niet verzekerd. 12

Hoofdstuk 5. Vergoeding van incidentele kosten Uit de diverse knelpunteninventarisaties blijkt dat pleegouders, naast de vergoeding van aanvullende ziektekosten, problemen hebben met de (uitvoering van) incidentele kosten. Dit hoofdstuk gaat in op de vergoedingen van incidentele kosten. De huidige vergoedingsregelingen voor incidentele kosten gelden alleen voor justitiële plaatsingen. Aangezien bij deze vergoedingen uniforme regels ontbreken, is dit hoofdstuk grotendeels gebaseerd op gesprekken met het veld (voorzieningen voor pleegzorg en bureaus jeugdzorg). Bij lezing van dit hoofdstuk is het onderscheid tussen vrijwillige en justitiële plaatsingen van belang. 5.1 Vergoeding van incidentele kosten: gedwongen kader Naast de pleegvergoeding kan een pleegouder in geval van bijzondere omstandigheden in aanmerking komen voor een vergoeding van incidentele kosten. De huidige vergoedingen van incidentele kosten gelden alleen voor pleegouders met kinderen die via het gedwongen kader uit huis zijn geplaatst (OTS/voogdij). Deze pleegouders kunnen aanspraak maken op een vergoeding van incidentele kosten door een aanvraag bij het BJZ in te dienen. Het BJZ toetst vervolgens de aanvraag en kent de aanvraag al dan niet of gedeeltelijk toe. In de praktijk zijn er vele soorten incidentele kosten te onderscheiden. Een paar voorbeelden: een garderobeset, een bed, een (brom)fiets, reiskosten, schoolreizen, schoolboeken en naamswijzigingen. De bureaus jeugdzorg zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de vergoedingen van incidentele kosten. Het ministerie van Justitie verstrekt hiervoor financiële middelen via de doeluitkering BJZ. De bureaus jeugdzorg kunnen zelf criteria stellen ten aanzien van de vergoedingen en de procedure voor het aanvragen en het declareren van deze kosten. De vergoedingsregelingen die thans door de diverse bureaus jeugdzorg gehanteerd worden zijn doorgaans wel gebaseerd op een vroegere, door het ministerie van Justitie opgestelde, regeling. 5.2 Vergoeding van incidentele kosten: vrijwillig kader Voor pleegkinderen in het vrijwillige kader ligt het gezag bij de natuurlijke ouders. Hier geldt het algemene uitgangspunt dat de natuurlijke ouders als onderhoudsplichtigen aansprakelijk zijn voor deze kosten. De kosten zullen dus verhaald moeten worden op de ouders. In de praktijk blijkt dat bureaus jeugdzorg en voorzieningen in geval van bijzondere en schrijnende omstandigheden vergoedingen ten behoeve van de vrijwillige pleegzorg toekennen. 13

5.3 Belangrijkste knelpunten incidentele kosten Onderstaand volgt een overzicht van de belangrijkste gesignaleerde knelpunten met de incidentele kosten. Knelpunt Incidentele kosten Inhoud knelpunt 1. De discrepantie tussen de vergoedingen voor vrijwillige en justitiële plaatsingen. De incidentele kosten die voor vergoeding in aanmerking komen gelden alleen voor justitiële plaatsingen. Voor vrijwillige plaatsingen bestaan geen afzonderlijke regelingen voor incidentele kosten. Pleegouders geven aan dat zij veel incidentele kosten zelf moeten betalen. Bij vrijwillige plaatsingen zijn de pleegouders voor incidentele kosten aangewezen op de natuurlijke ouders, die vaak niet willen of kunnen betalen. 2. Geen uniforme toepassing van de diverse door bureaus jeugdzorg gehanteerde regelingen. Bureau jeugdzorg is verantwoordelijk voor het vaststellen en uitbetalen van de incidentele vergoedingen. Uniforme regels ontbreken. Elk bureau jeugdzorg kan eigen regels stellen ten aanzien van de vergoedingen en de aanvraagprocedure. Ook de termijnen van afhandeling verschillen. Pleegouders geven aan dat het soms erg lang duurt voordat aanvragen worden afgehandeld. 3. Pleegouder-voogden komen niet in aanmerking voor vergoeding van incidentele kosten. 4. Gebrekkige communicatie/voorlichting richting pleegouders. 14

Bronvermelding N.Y. Kuiper, Kosten van pleegkinderen, Leiden, SWOKA, 1992. S. Belder, A. Pemberton, B. Holmes, Kosten van pleegkinderen en de vergoedingensystematiek, Leiden, Research voor Beleid, 2001. Werkgroep onverzekerden, Zorg Verzekerd, VWS, Den Haag, 2005. Knelpunten pleegzorg MOgroep, 2005. Knelpunten pleegzorg LOPOR, 2005. Inventarisatie ziektekosten NVP, Zorgwekkend, 2006. Inventarisatie ziektekosten MOgroep, 2006. Rapportages Jeugdzorgbrigade, april 2005 - juni 2006. Interdepartementaal beleidsonderzoek, Het kind en de rekening, Eindrapportage van de werkgroep IBO financiering jeugdbeleid, Den Haag, 2006. Budgethandboek 2006, NIBUD Diverse Kamervragen over het pleegvergoedingenbeleid Diverse wet- en regelgeving (w.o. Wet op de Jeugdzorg, Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg, Regeling Pleegzorg) Diverse websites (w.o. www.pleegzorg.nl, www.jeugdzorg.nl) 15

Bijlage 1 Jeugdzorg Pleegzorg is een vorm van jeugdzorg die behoort tot de provinciaal gefinancierde jeugdzorg en valt onder de Wet op de jeugdzorg (Wjz). De jeugdzorgsector wordt gekenmerkt door vele betrokken organisaties, verantwoordelijkheden en diverse financieringsstromingen. Paragraaf 1.1 geeft u in een notendop een overzicht van het jeugdzorgstelsel. Paragraaf 1.2 beschrijft een aantal relevante organisaties binnen de jeugdzorg. Paragraaf 1.3 gaat in op de financieringssystematiek van de provinciale jeugdzorg. 1.1 Jeugdzorg Jeugdzorg bestaat uit alle zorg aan ouders en kinderen om ernstige opgroei- en opvoedproblemen op te lossen. Jeugdzorg is voor jeugdigen tot 18 jaar (uitzondering bij voortzetting van hulp voor jeugdigen tot 23 jaar) met ernstige opgroei- en opvoedproblemen, en die niet te helpen zijn via de algemene voorzieningen zoals onderwijs, consultatiebureaus, jeugdgezondheidszorg of het maatschappelijk werk. De gemeenten hebben een regietaak over alle algemene voorzieningen. Jeugdigen en ouders met lichtere opgroei- en opvoedproblemen kunnen een beroep doen op opvoeden opgroeiondersteuning in het kader van het preventieve lokale jeugdbeleid. De uitvoering van lokale vormen van opvoed- en opgroeiondersteuning is onder meer in handen van het algemeen maatschappelijk werk en de jeugdgezondheidszorg. Voor deze voorzieningen zijn de gemeenten verantwoordelijk. Op 1 januari 2005 is de Wet op de jeugdzorg in werking getreden. De belangrijkste verschillen met de vorige wet, de Wet op de jeugdhulpverlening, zijn: Vraag van de cliënt staat centraal; Jeugdige heeft recht op zorg (mits indicatiebesluit); Bureau Jeugdzorg is de centrale toegang tot alle jeugdzorg (onafhankelijk); Integratie van voogdij, gezinsvoogdij, jeugdreclassering en AMK; Introductie gezinscoach. De zorg kan in het gezin of elders, bijvoorbeeld bij een zorgaanbieder geboden worden. De zorg kan variëren van enkele uren per week gedurende een paar maanden tot verblijf in een instelling of pleeggezin al dan niet door middel van een gedwongen maatregel van kinderbescherming. De bekostiging van de jeugdzorg vindt op grond van verschillende wettelijke kaders plaats. 16

Jeugdzorg als geheel omvat: Provinciaal gefinancierde jeugdzorg (Wet op de jeugdzorg); Jeugd geestelijke gezondheidszorg (AWBZ); Civielrechtelijke plaatsing in een justitiële jeugdinrichting (Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen); Zorg voor licht gehandicapte jeugdigen (AWBZ) Een en ander ziet er schematisch als volgt uit: BJZ Indicatiestelling AMK Jeugdbescherming Jeugdreclassering Prov.gef. jeugdzorg (WJZ) Jeugd-GGZ (AWBZ) JJI (BJJI) Jeugdzorg LVG (AWBZ) RvdK 1.2 Organisaties en partijen Binnen de jeugdzorg zijn vele organisaties en partijen werkzaam. Een aantal partijen wordt onderstaand beschreven. Deze opsomming is niet limitatief Rijk De ministeries van VWS en Justitie zijn eindverantwoordelijk voor het gehele stelsel van jeugdzorg. Het Rijk maakt de wetten en regels, de hoofdlijnen van het beleid, stelt geld beschikbaar en houdt toezicht. De toezichtfunctie wordt uitgeoefend door de Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie Gezondheidszorg. De Inspectie Jeugdzorg bewaakt de kwaliteit van het werk van de zorgaanbieders en het Bureau Jeugdzorg. Nieuw is dat de Inspectie Jeugdzorg ook toezicht gaat houden op de Raad voor de Kinderbescherming. De Inspectie Gezondheidszorg ziet toe op de jeugd geestelijke gezondheidszorg (jeugd GGZ) en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen. Provincies en grootstedelijke regio s De provincies en de drie grootstedelijke regio s (Stadsregio Amsterdam, Stadsgewest Haaglanden en Stadsregio Rotterdam) zijn verantwoordelijk voor de Bureaus Jeugdzorg en het zorgaanbod op grond van de Wet op de jeugdzorg. Zij ontvangen hiervoor budget van het Rijk, in de vorm van twee doeluitkeringen: één voor het zorgaanbod en één voor de bureaus jeugdzorg. Aan de doeluitkering van de bureaus jeugdzorg voegt het ministerie van Justitie de middelen voor de uitvoering van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering toe. De justitiële jeugdinrichtingen en de Raad voor de Kinderbescherming worden rechtstreeks door de minister van Justitie gefinancierd. De provincies zijn tevens verantwoordelijk voor de ketenafstemming en maken iedere vier jaar een provinciaal beleidskader, waarbij het landelijk beleidskader van het Rijk uitgangspunt is. Elke provincie 17

stelt daarnaast jaarlijks een uitvoeringsprogramma op. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) is de koepelorganisatie van de provincies. Zorgverzekeraars De jeugd-ggz en de zorg voor licht gehandicapte jeugdigen vallen onder de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars. Deze vormen van zorg worden bekostigd uit de AWBZ. Het Bureau Jeugdzorg (BJZ) De kerntaak van het BJZ is de indicatiestelling. Het BJZ bekijkt of de cliënt zorg nodig heeft en zo ja welke. In het laatste geval leidt dit tot een indicatiebesluit, een formeel besluit dat hulp nodig is. BJZ beoordeelt of een cliënt in aanmerking komt voor: Provinciaal gefinancierde jeugdzorg (Wet op de jeugdzorg); Jeugd geestelijke gezondheidszorg (AWBZ); Civielrechtelijke plaatsing in een justitiële jeugdinrichting (Beginselenwet jji s); Zorg voor licht gehandicapte jeugdigen (AWBZ) 4. Het BJZ verleent in beginsel zelf geen hulp. De eigenlijke hulpverlening gebeurt door: Preventieve lokale voorzieningen (lichte opvoed- en opgroeiproblemen); Jeugdzorgaanbieders (ernstige opvoed- en opgroeiproblemen). Bij wijze van uitzondering mag een BJZ zelf de benodigde ambulante hulp verlenen. Die doet zich voor als een BJZ bij de indicatiestelling tot de conclusie komt dat een cliënt genoeg zou hebben aan enkele gesprekken bij een lokale voorziening. Hierbij geldt een maximum van vijf gesprekken per cliënt binnen een periode van 6 maanden. Naast de indicatiestelling verricht een BJZ een aantal uitvoerende taken op het gebied van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. Het BJZ fungeert tevens als Advies - en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Onderstaand volgt een beknopte toelichting over de uitvoerende taken. Het BJZ voert een door de kinderrechter, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), opgelegde kinderbeschermingsmaatregel uit. Het BJZ heeft met de Wjz alle taken en bevoegdheden van een gezinsvoogdij-instelling overgenomen. Er bestaat nog wel een aparte (gezins)voogdij-instelling voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Het AMK is onderdeel van een BJZ. Het AMK kan zelf contact opnemen met een gezin om te bekijken of sprake is van kindermishandeling, of hulpverlening nodig is en of een nader onderzoek bij de RvdK aangevraagd moet worden. Het AMK mag de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel niet zelf onderzoeken. In sommige gevallen kan de RvdK zélf constateren dat er sprake is van (een vermoeden van) kindermishandeling. Dit kan gebeuren als de RvdK al bezig is met een ander onderzoek, bijvoorbeeld omdat een jeugdige met de politie in aanraking is gekomen. In een dergelijk geval kan de RvdK zonder tussenkomst van het AMK besluiten tot een nader onderzoek in ve rband met een mogelijk bedreigende opvoedingssituatie. De RvdK brengt het AMK hiervan wel op de hoogte. Het BJZ is voorts belast met de uitvoering van de jeugdreclassering. Een jeugdreclasseringsmedewerker van het BJZ begeleidt en houdt toezicht op jeugdigen als onderdeel van het afdoen van strafbare feiten door het Openbaar Ministerie of de rechter. Hieronder valt ook intensieve trajectbegeleiding. Daarnaast kan vrijwillige begeleiding na doorverwijzing door de RvdK vanwege een proces verbaal plaatsvinden. Overige taken in dit verband zijn de tenuitvoerlegging van de leerstraf sociale vaardigheidstraining, begeleiding bij scholings - en trainingsprogramma s, rapporteren en adviseren aan de RvdK, de rechter en de officier van Justitie en het verlenen van nazorg bij jeugddetentie. De zorgaanbieder 4 Op dit moment zijn er nog verschillende indicatieorganen voor licht gehandicapte jeugdigen waaronder het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De overheveling van de indicatiestelling voor licht verstandelijk gehandicapten (lvg) naar het BJZ is per 1 januari 2008 voorzien. 18

De jeugdzorg wordt uitgevoerd door een zorgaanbieder. Dit is de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die jeugdzorg verleent op grond van de Wet op de jeugdzorg. De zorgaanbieder maakt op basis van de indicatiestelling van het BJZ een hulpverleningsplan. Vervolgens kan de zorg beginnen. De zorgaanbieder houdt over de start, de voortgang en het einde van de zorg contact met BJZ. BJZ let erop dat het hulpverleningsplan tot stand komt en houdt in de gaten dat, in het geval van meerdere zorgaanbieders, de zorg op elkaar aansluit. Het BJZ volgt het verloop van de hulpverlening, helpt de cliënt bij vragen en evalueert aan het eind het resultaat. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) Om de ontwikkeling van een kind veilig te stellen, kan de rechter op verzoek van de RvdK een zogenoemde maatregel van kinderbescherming opleggen. Er zijn drie maatregelen mogelijk. OTS: Het kind krijgt een gezinsvoogd toegewezen door het Bureau Jeugdzorg. De gezinsvoogd begeleidt het kind en zijn ouders bij het oplossen van de opvoedingsproblemen. De ouders behouden het gezag over hun kind en blijven zelf verantwoordelijk voor de opvoeding. Maar zowel ouders als kind zijn verplicht de aanwijzingen op te volgen die de gezinsvoogd daarbij geeft. In principe blijft het kind thuis wonen. De rechter kan echter in het belang van het kind besluiten om hem (tijdelijk) in een pleeggezin of tehuis te plaatsen. Als een kind acuut gevaar loopt en snel uit huis geplaatst moet worden, kan de Raad de rechter om een voorlopige ondertoezichtstelling verzoeken. Tijdens de voorlopige ondertoezichtstelling zet de RvdK het onderzoek voort, waarna de rechter de voorlopige maatregel zo nodig kan omzetten in een definitieve ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling duurt maximaal één jaar, maar kan telkens met maximaal een jaar verlengd worden tot het kind achttien jaar is. Ontheffing: Als de ouders niet in staat zijn om hun kind op te voeden en te verzorgen, krijgt een ander voor onbepaalde tijd het wettelijk gezag over het kind. Meestal is dat het BJZ, dat de voogdij over het kind uitoefent. Het kind wordt opgevoed in een pleeggezin of tehuis. De ouders hebben dan officieel niets meer over het kind te vertellen, maar blijven wel zo veel mogelijk bij hem betrokken. De ontheffing kan niet worden uitgesproken als een ouder zich hiertegen verzet, maar de wet kent enkele uitzonderingen op dit principe. Dan is sprake van een gedwongen ontheffing. Ontzetting: Als ouders zich verwijtbaar misdragen tegenover hun kind, kunnen zij uit het ouderlijk gezag ontzet worden. Het gezag over het kind wordt meestal opgedragen aan het BJZ, dat de voogdij over het kind uitoefent. Het kind gaat naar een pleeggezin of tehuis. De rechter kan de ontzetting alleen uitspreken als hij dit in het belang van het kind noodzakelijk vindt. 1.3 Financiering provinciale jeugdzorg De Wjz regelt de financiering voor de BJZ en het zorgaanbod waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wjz. Dit laatste, de financiering van het zorgaanbod op grond van de Wjz, wordt ook wel provinciaal gefinancierde jeugdzorg genoemd. Onderstaand wordt dit onderdeel van de jeugdzorg uitgelicht. Een nieuwe financieringssystematiek is in ontwikkeling, hier wordt de huidige situatie omschreven. Het Rijk (VWS en Justitie) verstrekt op grond van de Wet op de jeugdzorg twee doeluitkeringen aan de provincies: 1. één voor het zorgaanbod; 2. één voor de bureaus jeugdzorg. Eén deel van de doeluitkering bureaus jeugdzorg komt uit de begroting van het ministerie van Justitie, dit zijn de middelen voor de uitvoering van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering (pxq financiering). Het ministerie van VWS verdeelt de doeluitkeringen vervolgens over de provincies en grootstedelijke regio s op basis van historisch budget en een objectieve verdeelsleutel (het aantal gewogen jeugdigen en -voor de jeugdbescherming- het aantal zaken). De middelen worden vooraf niet geoormerkt naar een specifieke vorm van jeugdzorg zoals pleegzorg. De provincies verdelen de gelden via subsidies over de diverse zorgaanbieders. Het uitvoeringsprogramma van een provincie is in feite de aanvraag tot de uitkeringen van bureau jeugdzorg en het zorgaanbod. 19

De provinciaal gefinancierde jeugdzorg (WJZ) ziet er schematisch als volgt uit: Allocatie doeluitkeringen + (evt) eigen middelen provincies (via subsidies) BJZ Ministeries: VWS/Justitie doeluitkering BJZ doeluitkering ZA Provincies + grootstedelijke regio s Zorgaanbieders 20