5. SOCIALE PERCEPTIE 1
INHOUDSTAFEL 5.1 inleiding... 3 5.2 Missen, is menselijk... 4 5.2.1 Primacy effect of primauteitseffect... 4 5.2.2 Stereotypering: Onbekend is onbemind.... 5 5.2.3 Vooroordeel... 5 5.2.4 Self-fulfilling prophecy ( zoek en gij zult wel ergens iets vinden )... 6 5.2.5 Attributiefouten... 7 5.2.6 Contrasteffect... 8 5.2.7 Oefening op enkele denkfouten... 8 5.2.8 Conclusie... 9 Bibliografie... 9 Moeilijke woorden... 9 2
HOOFDSTUK 5: SOCIALE PERCEPTIE 5.1 INLEIDING Kan je je nog het vorige hoofdstuk over het geheugen herinneren? We hebben toen gezien dat er een heleboel filters in onze zintuigen en in ons geheugen zijn ingebouwd. Zonder filters zouden we op een receptie bijvoorbeeld twintig verschillende gesprekken gaan opslaan. Concentreren op een cursus wordt dan onmogelijk omdat daarbij elk detail wordt opgemerkt. We maken dus automatisch selecties op basis van hoe belangrijk de prikkels voor ons zijn. Gelukkig maar, want evolutionair gezien is het interessanter te gaan lopen als de cafetaria aan het instorten is, in plaats van in volle concentratie die lekkere zalmtoastjes te blijven smeren. Die prikkelfilters zijn dus broodnodig, omdat we anders compleet krankjorum 1 zouden worden. Als mensen maken we dus voortdurend selecties uit de overvloed aan prikkels uit onze omgeving. Dit gebeurt zowel op een bewuste als een onbewuste manier. De mens is vervolgens geprogrammeerd om de uitgefilterde informatie in categorieën te steken. Dit doet hij om zijn omgeving meer voorspelbaar en beheersbaar te maken. Het wetenschappelijk denken is hierbij een uitstekend voorbeeld van onze hang naar beheersing en controle. We trachten immers op te delen, te categoriseren, te begrijpen, Door informatie te filteren, in groepjes samen te brengen en te begrijpen krijgt onze wereld betekenis en kunnen we plannen gaan maken, vooruitdenken en sneller conclusies trekken. Welk symbool zou jij invullen op de derde plaats?... 1 Andere synoniemen voor krankjorum zijn: knettergek, kierewiet, hoorndol of compleet mesjogge. 3
De kans is groot dat je op de vorige pagina opnieuw een vierkantje koos als symbool. Waarom eigenlijk? Niets of niemand heeft je namelijk gezegd welk symbool er ging volgen. We veronderstellen dat er een patroon zit in de vorige reeks en dat het volgend symbooltje een vierkant zal zijn. We doen dit automatisch. Dit patroon zit diep ingebakken door eeuwen evolutie. In een natuurlijke omgeving zijn de meeste patronen namelijk voorspellend (causaal). Als je bijvoorbeeld een luide knal hoort, dan is dit meestal niet iets onschuldigs, maar een tak die breekt en op je gaat vallen. Je moet dus snel kunnen reageren. Vandaag is ons leven complexer geworden en zijn niet alle relaties causaal (oorzaak- gevolg). Toch blijven we vaak op dezelfde manier denken. Juul staat s morgens op en morst een kop koffie over zijn broek. Op school geeft hij een toets. Niemand is geslaagd. Juul concludeert dat dit een rotdag is. Maar waarom linkt Juul deze twee onafhankelijke dingen aan elkaar? Waarom zoekt hij een patroon in deze twee gebeurtenissen? Ken jij een situatie waarin je gehandeld hebt op basis van een gedachte over hoe een moeilijk gesprek zou kunnen lopen in plaats van eerst af te wachten op het gesprek zelf? Met andere woorden: heb jij je al druk gemaakt over iets waar je in principe toen geen controle over had? Kan je de theorie over het geheugen (invloed KT op LT en omgekeerd) op deze leerstof betrekken? 5.2 MISSEN, IS MENSELIJK De manier waarop wij onze indruk van anderen volgen is onderhevig aan verschillende mechanismen. 5.2.1 PRIMACY EFFECT OF PRIMAUTEITSEFFECT Denk maar aan het belang van een goeie eerste indruk tijdens een sollicitatiegesprek. De informatie die wij eerst over iemand krijgen, beïnvloedt ons globale oordeel meer dan later verworven informatie. Eerste indrukken veranderen bovendien maar heel langzaam op grond van nieuwe informatie! Er zijn grote verschillen in de behoefte aan afsluiting, het verlangen om tegenstrijdigheden te verminderen en de knoop door te hakken. Sommigen personen zijn meer voor rede vatbaar dan anderen. De tweede verklaring voor het primauteitseffect wordt aangeduid door de betekenisveranderingshypothese. Deze hypothese stelt dat zodra een indruk is gevormd, nieuwe tegenstrijdige informatie op basis van de eerste indruk geherinterpreteerd zal worden. Denk maar aan onze inleiding. We denken al te weten nog voor we iemand objectief de kans hebben gegeven zich te bewijzen. Figuur 1: http://www.lectrr.be 4
5.2.2 STEREOTYPERING: ONBEKEND IS ONBEMIND. Als we mensen stereotyperen dan schrijven we persoonlijkheidstrekken toe aan alle leden van een groep, zonder rekening te houden met de grote verschillen tussen de individuen die tot die groep behoren. Enkele voorbeelden van stereotypen: Alle bejaarden zijn slechte chauffeurs, allochtonen zijn niet te vertrouwen, kunstenaars zijn tamzakken die niet willen werken, blonde meisjes zijn dommer dan het gat van een koe. Vul gerust aan met eigen voorbeelden. Lachen gegarandeerd. Stereotypen ontstaan vanuit ons menselijk verlangen om alles en nog wat te gaan categoriseren en te duiden. Op basis van die (starre) categorieën ontwikkelen we een wereldbeeld. Wist je trouwens dat het bewezen is dat we meer verschil zien binnen onze eigen groep dan binnen een andere groep? Denk maar wanneer een oudere persoon een zaag begint te spannen over de jeugd of over de Marokaan. Als we toevallig tot die groep behoren dan beseffen we dat het je reinste onzin is om iedereen over dezelfde kam te scheren. De categorie jeugd is specifieker te omschrijven dan pillenslikkende fuifgangers met foute rijstijlen. Het is dan ook heel eenvoudig en kortzichtig om snel labels te gaan plakken op groepen. Zeer vaak is dat te wijten aan een gebrek aan kennis en ervaring met de groep in kwestie. Een groepje waarnemers moet twee groepen beoordelen: - De ene groep, de meerderheidsgroep, bestaat uit 100 mensen. 75 mensen vertonen positief gedrag. 25 negatief. - De tweede groep, de minderheidsgroep, bestaat uit 20 mensen. 15 mensen vertonen positief gedrag, 5 mensen negatief. In beide gevallen is het percentage positief / negatief gedrag (75-25%) gelijk. Toch beoordeelden de proefpersonen de minderheidsgroep negatiever dan de meerderheidsgroep. 25% van de personen uit de minderheidsgroep vertoonden negatief gedrag. Desalniettemin beoordeelden de waarnemers dat de helft (50%!) van de groep negatief gedrag vertoonde. 5.2.3 VOOROORDEEL Een stereotype kan aanleiding geven tot een vooroordeel. Een vooroordeel zorgt ervoor dat we de persoon van op voorhand door een gekleurde bril gaan zien en overeenkomstig gaan behandelen. Een vooroordeel gaat dus nog een stapje verder dan een stereotype. 5
5.2.4 SELF-FULFILLING PROPHECY ( ZOEK EN GIJ ZULT WEL ERGENS IETS VINDEN ) Een zelfvervullende hypothese, of: hoe zet men zijn eigen verwachtingen om in de realiteit? 1 Je reageert niet op vragen en negeert Johan meer dan andere leerlingen. Je hoorde dat Johan Sterhoofd, de nieuwe klaspunker, een onbeschofte vlegel is. 2 3 Johan antwoordt steeds minder en minder. 6
5.2.5 ATTRIBUTIEFOUTEN Mensen hebben de neiging om de persoon zelf steeds te zien als oorzaak van zijn gedrag, zonder rekening te houden met de omstandigheden. Voortdurend denken we te weten hoe het de ander vergaat. Een kassierster in de supermarkt met een mindere dag (dat kan!) laadt met een zuur gezicht de boodschappen in je kar. Je mompelt binnensmonds zuurpruim. Maar als jij een slechte dag hebt, verwacht je misschien van andere mensen dat ze je zomaar begrijpen. Dit is een voorbeeld van een fundamentele attributiefout. De oorzaak van je eigen gedrag ga je namelijk buiten jezelf zoeken (ik heb gewoon een slechte dag), terwijl je de oorzaak van het gedrag van anderen bij henzelf gaat zoeken (zij is een zuurpruim, ze is zo). Het maken van fundamentele attributiefouten gebeurt automatisch en geeft vaak aanleiding tot snelle gevolgtrekkingen, foute conclusies en onaangename gevoelens. Je partner is een afspraak met jou vergeten. Jij concludeert dat zij zich niet attent gedraagt en dit maakt je kwaad. Dit heeft als gevolg dat je haar urenlang negeert. Conclusie: door het gedrag van je partner voel jij je slecht. Vraag: stemmen onze gedachten overéén met de werkelijkheid? Bovenstaand voorbeeld toont aan dat fundamentele attributiefouten automatisch worden gemaakt zonder dat er een grond van waarheid in hoeft te zitten. Een tweede vorm van attributie, situationele attributie, kan een tweede stap zijn in het proces van analyseren van gedrag. Voor deze tweede stap is aandacht vereist. De stap verloopt dan ook meestal moeizamer. Een jongeman steekt je voorbij om een treinticket te kopen. Je vindt hem onachtzaam en onbeleefd. fundamentele attributie. Je hoort hem zeggen dat hij op weg is naar zijn stervende moeder. De jongeman is waarschijnlijk niet altijd zo onachtzaam! Doordenker: O, Grote Geest, maak dat ik nooit een man zal veroordelen en bekritiseren voor ik twee weken lang in zijn moccasins heb gewandeld. (Uit een gebed van de Sioux-Indianen, bron: onbekend) 7
5.2.6 CONTRASTEFFECT Op basis van een negatief beeld van een voorgaande persoon ben je geneigd de volgende heel positief te beoordelen. Een leerling die na een andere leerling komt die heel slecht presteert op een mondeling examen heeft kans om positiever beoordeeld te worden. Dit effect kon je ook duidelijk terug vinden in de VTM-reeks Mijn Restaurant waarbij de recensenten reeds sterk bevooroordeeld bepaalde restaurants binnenstapten. Toen een goed beoordeeld restaurant volgde op een minder goed beoordeeld restaurant werden de goede punten van dit restaurant vaak sterker in de verf gezet. Dit kan ook gebeuren in de klas als een leerling met een zwakke prestatie op een mondeling examen wordt gevolgd door een middelmatige leerling. Die laatste krijgt dan nagenoeg altijd hogere punten. 5.2.7 OEFENING OP DENKFOUTEN Op welke denkfouten betrap jij jezelf vaak? Kies er enkele uit die jou persoonlijk aanspreken. Dat kunnen voorbeelden zijn uit de klaspraktijk, maar het kan ook evengoed een situatie zijn die je in je dagelijkse leven hebt meegemaakt en je beroerd heeft. 1. Doemdenken: van een betrekkelijk onbelangrijke gebeurtenis een groot rampzalig iets maken. 2. Alles of niets denken: denken in uitersten (ze houden van je of ze haten je). 3. Toekomst voorspellen: van te voren denken te weten hoe iets gaat lopen. 4. Gedachten lezen: je denkt te weten wat andere mensen denken. 5. Emotioneel redeneren: je reageert vanuit je gevoel, terwijl dit lang niet altijd hoef te kloppen. 6. Overgeneraliseren: de vergissing om uit een of meerdere gebeurtenissen globale conclusies te trekken. Je denkt vaak in termen van: ik zal nooit, dit gebeurt nu eens altijd 7. Etiketten opplakken: de neiging hebben jezelf te bestempelen als waardeloos, minderwaardig of onbekwaam. 8. Eisen stellen: vaak gedachten en opvattingen uitden in termen van moeten (ik moet succesvol zijn, ik moet perfect zijn). 9. Mentaal filteren: onevenwichtige manier van informatieverwerking waarbij je alleen informatie toelaat die spoort met de opvatting die je erop nahoudt. (bv alle fouten centraal stellen en sucessen over het hoofd zien). 10. Positieve dingen wegwuiven: het in je gedachten omvormen van een positieve gebeurtenis tot een neutrale of zelfs negatieve gebeurtenis. 11. Lage frustratietolerantie: de vergissing om ervan uit te gaan dat dingen ondraaglijk zijn als ze moeilijk te verdragen zijn. 12. De dingen persoonlijk opvatten: denken dat een gebeurtenis betrekking heeft op jou, en andere zaken over het hoofd zien. 8
5.2.8 CONCLUSIE We zijn dit hoofdstuk begonnen met de stelling dat de mens geprogrammeerd is om informatie uit te filteren en in categorieën te steken. Door dit te doen krijgen we zicht op onze wereld en kunnen we plannen maken, vooruitdenken, interpreteren en conclusies trekken. In veel gevallen zijn deze abstracties onjuist en gebeuren er veel misverstanden. In het volgende hoofstuk spreken we over de verschillende leerprocessen. We hebben nu wel al over de ontwikkelingspsychologie gesproken, over het geheugen en zijn fouten, maar hoe worden relaties nu gelegd? Hoe leren we bij? Er moeten toch mechanismen bestaan die ervoor zorgen dat we verbanden leggen tussen verschillende prikkels, gebeurtenissen, ervaringen, niet? Verschillende leertheorieën passeren daarom de revue. Kennis over die concepten is belangrijk om bv angststoornissen, depressies,... te begrijpen. Vergeet niet: alles houdt met alles verband! BIBLIOGRAFIE Vonk, R., Cognitieve sociale psychologie, Psychologie van het dagelijks denken en doen, Uitgeverij Lemma BV Utrecht, 1999. Brysbaert, M. (1996). Psychologie. Een Inleiding. Academia Press. MOEILIJKE WOORDEN Zelfperceptie Primauteitseffect Stereotyperen Zelfvervullende hypothese Fundamentele attributiefout Situationele attributie Contrasteffect Abstractie Frustratietolerantie Overgeneraliseren 9