Wat is er met motivatie aan de hand? Hans Kuyper GION, mei 2011 Een op veel middelbare scholen voorkomend verschijnsel is dat de leerlingen aan het begin van de eerste klas behoorlijk gemotiveerd zijn om goed te presteren, maar dat hierin vrij snel verandering in optreedt. De motivatie neemt af. Prestatiemotivatie In een onderzoek dat ongeveer 20 jaar geleden door het GION is uitgevoerd, hebben we de prestatiemotivatie op 16 tijdstippen in de eerste drie leerjaren gemeten. Het onderzoek is verricht op vier scholengemeenschappen (MAVO, HAVO, VWO). De samenstelling van de klassen verschilde tussen de scholen. Zo was er een school met alleen maar heterogene klassen eerste klassen (MAVO/HAVO/VWO). In het derde jaar kwamen op drie scholen alleen maar enkelvoudige klastypen voor, terwijl op één school enerzijds MAVO-klassen en anderzijds HAVO/VWO-klassen voorkwamen. De prestatiemotivatie werd gemeten met een op de PMT-K (Prestatiemotivatie Test voor kinderen) van Hermans gebaseerde vragenlijst. De eerste afname van deze vragenlijst vond plaats op de allereerste schooldag in het eerste leerjaar. De score op de test kon in ons geval lopen van 1 tot en met 7. Op het eerste afnametijdstip was de gemiddelde motivatie 4.9. Deze daalde tot 4.6 aan het eind van het eerste jaar. Ook in het tweede en derde leerjaar daalde de motivatie nog wat verder, tot uiteindelijk 4.2 aan het eind van het derde jaar. Bij alle 16 afnemen bleken de meisjes gemiddeld meer gemotiveerd dan de jongens (een verschil van 0.1, 0.2 of 0.3). In het tweede en derde schooljaar bleken de VWO-leerlingen meer gemotiveerd dan de MAVO-leerlingen, met de HAVO-leerlingen er veelal tussen in. Er waren te weinig allochtone leerlingen op deze vier scholen om een vergelijking met de Nederlandse leerlingen zinvol te maken. Ook in de grootschalige cohortonderzoeken in het voortgezet onderwijs (de VOCLcohorten, die een voorloper waren van het COOL5-18 onderzoek) was het typerende patroon een afnemende motivatie, een hogere motivatie bij meisjes en bij leerlingen in de hogere klastypen. Voor veel lesgevenden zullen dit bijna vanzelfsprekende uitkomsten zijn. Verder hebben we vrij vaak gezien dat allochtone leerlingen hoger
scoorden op motivatie. Zie hiervoor ook het artikel van Hans Kuyper [Hoe zit motivatie eigenlijk in elkaar?] in de aan COOL5-18 gewijde Special van Didaktief die naar alle scholen is gestuurd. Onlangs is vanuit het GION een wetenschappelijk artikel gepubliceerd in het gezaghebbende tijdschrift Journal of School Psychology. Daarin komen we met een mogelijke verklaring voor de afname in motivatie. Hieronder gaan we daar op in. Het gehele artikel is te downloaden via deze link Zelfinschatting Het onderzoek maakte deel uit van het VOCL 99 cohort. In de leerlingvragenlijst werd de leerlingen onder ander gevraagd zichzelf in te schatten op een vijftal aspecten. Het bijzondere was dat dit vergelijkende inschattingen waren: De leerlingen moesten aangeven hoe ze zich zelf vonden in vergelijking met hun klasgenoten. Bijvoorbeeld: Denk je dat jij in vergelijking tot de meeste klasgenoten - beter of minder goed bent in sport? Er waren vijf mogelijke antwoorden: 1 = veel minder goed, 2 = minder goed, 3 = even goed, 4 = iets beter, 5 = veel beter. Op vergelijkbare wijze werd gevraagd naar de relatieve zelfinschatting op goed kunnen leren, aardig worden gevonden, graag hoge cijfers willen halen en er leuk uitzien. Uit ander onderzoek wisten we al dat dit voor brugklassers belangrijke aspecten zijn. Als alle leerlingen in een klas als het ware eerlijk zouden antwoorden, zou het gevonden gemiddelde ongeveer 3.0 moeten zijn. In eerder en ander vergelijkbaar onderzoek is vaak een beter-dan-gemiddeld verschijnsel gevonden. Het meest bekende voorbeeld dateert van bijna 30 jaar geleden: Ongeveer 80% van de Zweedse studenten vond zichzelf beter kunnen autorijden dan de gemiddelde student! Ook in Amerikaans onderzoek is vaak een beter-dan-gemiddeld effect gevonden. Het was daarom voor ons enigszins verrassend dat op vier van de vijf aspecten het gemiddelde vrijwel gelijk was aan 3.0. Op goed in sport was het 3.01, op goed kunnen leren 3.06, op aardig worden gevonden 2.99 en op aantrekkelijk uiterlijk 3.03. Deze gemiddelden wijken niet eens significant van 3.0 af. Zeker in dit licht is het opmerkelijk dat we op het aspect graag hoge cijfers willen halen wel een substantiële afwijking vonden. Het gemiddelde op dit aspect was 3.55. In dit geval treedt dus een duidelijk meer gemotiveerd dan gemiddeld effect op.
Vervolgens hebben we op alle vijf aspecten gekeken naar verschillen tussen jongens en meisjes en naar verschillen tussen een aantal etnische groepen. De gemiddelden staan hieronder. goed in sport zijn goed kunnen leren aardig worden gevonden graag hoge cijfers aantrek-kelijk uiterlijk halen meisjes 2.83 3.02 2.95 3.44 2.96 jongens 3.20 3.10 3.03 3.67 3.11 Nederlands 2.99 3.04 2.97 3.50 2.99 Indonesisch 3.06 3.00 2.95 3.57 3.11 Westers 3.05 3.08 2.98 3.62 3.04 ZO Aziatisch 2.99 3.10 3.14 3.78 2.99 ASA 2.99 3.15 3.14 3.80 3.25 Rest/gemengd 3.06 3.18 3.11 3.78 3.16 Turks 3.20 3.32 3.27 4.04 3.35 Marrokaans 3.22 3.30 3.20 4.04 3.43 ASA = Antillen, Suriname, Aruba Het patroon is wel duidelijk. Op alle aspecten hebben de jongens een hoger gemiddelde dan de meisjes. Het verschil is het grootst op goed in sport. Aangezien jongens in de meeste takken van sport objectief gezien beter presteren dan meisjes, en de leerlingen gevraagd werd zich met in principe alle klasgenoten te vergelijken, is dit een makkelijk te begrijpen resultaat. De sekseverschillen op goed kunnen leren en aardig worden gevonden zijn vrij klein, maar berusten niet op de werkelijke situatie. Er is geen enkele reden dat jongens aardiger zouden zijn (of worden gevonden) dan meisjes. Op goed kunnen leren is de werkelijkheid tegenwoordig eerder andersom. Het verschil ten gunste van de jongens is wat groter op aantrekkelijk uiterlijk, terwijl jongens niet intrinsiek aantrekkelijker zijn dan meisjes. Het verschil op graag hoge cijfers willen halen ten gunste van de jongens is weer wat groter, terwijl de werkelijkheid eerder andersom is. De sekseverschillen die niet op de werkelijkheid zijn terug te voeren, moeten dus ergens anders op berusten. In het onderste deel van de tabel is te zien dat de Nederlandse leerlingen telkens ongeveer het laagste gemiddelde hebben (tweemaal gedeeld het laagste, tweemaal het op één na laagste). Der Turkse en Marokkaanse leerlingen hebben telkens de hoogste twee gemiddelden. Ook deze verschillen zijn niet terug te voeren op de
werkelijkheid. De grootste verschillen doen zich weer voor op het motivationele item graag hoge cijfers halen. Verklaring In ons artikel in de Journal of School Psychology komen we met de volgende verklaring voor het meer gemotiveerd dan gemiddeld effect. Uit onderzoek onder vooral Amerikaanse college studenten is bekend dat veel manlijke studenten denken dat zijzelf minder alcohol gebruiken dan hun manlijke medestudenten. In deze groep is een overdadig alcoholgebruik sociaal wenselijk, althans bij de meesten. Er heerst dus een soort van groepsnorm. Omdat het een sociaal wenselijk iets is, zijn velen geneigd om op te scheppen over hun alcoholgebruik. Als deze studenten dan hun feitelijke alcoholconsumptie vergelijken met het overdreven beeld dat hun medestudenten hebben opgehangen, kunnen ze tot de (foute) conclusie komen dat ze zelf ondermaatse drinkers zijn. Verder zijn er aanwijzigingen gevonden dat ze hun eigen drinkgedrag vervolgens aanpassen aan de foutieve waarneming van het drinkgedrag van anderen. Onze verklaring is het spiegelbeeld van het hierboven geschetste mechanisme. Onder Nederlandse middelbare scholieren is het vermoedelijk sociaal onwenselijk om toe te geven dat je graag hoge cijfers haalt. Het is integendeel stoer om te zeggen dat je weer niets aan je huiswerk hebt gedaan, en dat je dat belangrijke proefwerk eigenlijk nauwelijks hebt geleerd. In dit geval kunnen veel leerlingen tot de ook weer foutieve indruk komen dat hun werkelijke inspanningen hoger zijn dan die van veel anderen. Er ontstaat als het ware een collectieve illusie. Vervolgens kunnen ze hun feitelijke huiswerkgedrag gaan aanpassen aan deze foutieve inschatting. Oplossing Deze verklaring biedt ook een mogelijke oplossing. Iedere docent (of klassementor) kan in principe zelf ons vragenlijstje afnemen, de gemiddelden berekenen, en daaraan zien of het verschijnsel in de eigen klas optreedt. Door de resultaten aan de leerlingen te presenteren kan de (door ons veronderstelde) groepsnorm bespreekbaar worden gemaakt. Als leerlingen zich ervan bewust worden dat ze elkaar voor de gek houden, en vervolgens in de ten dele zelf gegraven valkuil vallen, kan dat mogelijk een gunstig effect hebben.
Voor toepassing in de klas raden we een anonieme afname aan. Het laten aangeven van de sekse is optioneel. Hieronder ons vragenlijstje met vijf vragen. In ander onderzoek hebben we langere versies gebruikt. Het is mogelijk om de nogal psychologische aspecten aardig worden gevonden en er leuk uitzien te vervangen door meer feitelijke aspecten (bijvoorbeeld vaker of minder vaak computert ). O jongen O meisje Denk je dat jij in vergelijking tot de meeste klasgenoten a) beter of minder goed bent in sport? 1 veel minder goed 2 minder goed 3 even goed 4 iets beter 5 veel beter b) beter of minder goed goed kunt leren? 1 veel minder goed 2 minder goed 3 even goed 4 iets beter 5 veel beter c) aardiger of minder aardig wordt gevonden? 1 veel minder aardig 2 minder aardig 3 even aardig 4 iets aardiger 5 veel aardiger d) liever of minder graag hoge cijfers wilt halen? 1 veel minder graag 2 minder graag 3 even graag 4 iets liever 5 veel liever e) er leuker of minder leuk uitziet? 1 veel minder leuk 2 minder leuk 3 even leuk 4 iets leuker 5 veel leuker