Onderzoek Uitstroomprofiel minor 2

Vergelijkbare documenten
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School

Deelopdracht 1: Onderzoek naar het onderwijsconcept van jouw leerwerkplek

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School

Doelen Praktijkonderzoek Hogeschool de Kempel

Docentonderzoek binnen de AOS Bijeenkomst 8 Feedbackformulier bij het onderzoeksinstrument

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School

Onderzoeksvraag Uitkomst

AOS docentonderzoek. Rapporteren en presenteren

Onderzoekende School Bachelorproef in co-creatie door studenten kleuteronderwijs en basisscholen

Studiehadleiding. Opleiding: hbo-masteropleiding Islamitische Geestelijke Verzorging

AOS docentonderzoek bijeenkomst 2 Onderzoeksdoel en -vragen 9/21/ Rian Aarts & Kitty Leuverink

AOS docentonderzoek bijeenkomst 2 Onderzoeksdoel en -vragen

Introductie. De onderzoekscyclus; een gestructureerde aanpak die helpt bij het doen van onderzoek.

Het meesterstuk binnen de Jenaplan opleiding

AOS docentonderzoek bijeenkomst 2 Onderzoeksdoel en -vragen Rian Aarts & Kitty Leuverink. Waar moet je rekening mee houden?

RSC PROFIELWERKSTUK 2008 / 2009 PLAN VAN AANPAK EN LOGBOEK

Plan onderzoek OS Boss po Bijlage 7. Kenniscentrum Talentontwikkeling

Handleiding Plannen van Zorg BBL-CombiCare Gehandicaptenzorg Verzorgende-IG/Medewerker Maatschappelijke Zorg

RSC PROFIELWERKSTUK 2015 / 2016 PLAN VAN AANPAK EN LOGBOEK

SW-B-K1-W2 (C) Maakt een plan van aanpak. Oefenopdracht C Niveau 4 Crebo: Cohort: Geldig vanaf

ONDERZOEK DOEN HOE DOE IK DAT? WORKSHOP PLUSWEEK KLAS 1, 2, 3

Leertaak onderwijskunde Praktijkonderzoek deel B onderzoeksverslag Wat vind ik een goede docent?

Workshop. Dataverzameling. Van onderzoeksvraag naar data

Docentonderzoek binnen de AOS Bijeenkomst 6 Feedbackformulier voor onderzoeksplan. A. De inleiding. Van: Voor:

Uitwerkingen hoofdstuk 5

Hoe begeleiden we praktijkonderzoek in BNBSON? Jan Labbe

Het werkplan. algemene gegevens. gekozen onderwerp

Afbeelding: TriamFloat Effectmetingsmodel

Handleiding voor de leerling

Onderzoeksrapport Onderzoek in de opleiding

Profielwerkstukplus HAVO

Opleiding Verpleegkunde Stage-opdrachten jaar 3

BBL-4, topklinisch traject RdGG Pagina 1 van 7 Persoonlijke ontwikkeling Studievaardigheden

Bijlage 1 Uitwerking opdrachten 103. Bijlage 2 Vaktijdschriften Social Work 119. Literatuur 123. Begrippenlijst 125. Trefwoordenregister 131

2 e Fontys Onderzoekscongres Onderzoek & Onderwijs :

Gebruik het vragenmachientje en bedenk een onderzoeksvraag

BOL OPLEIDINGEN MAATSCHAPPELIJKE ZORG AVENTUS APELDOORN / DEVENTER STUDIEWIJZER

project: Behoefteonderzoek

Hoe voer ik een onderzoek uit? Een stappenplan om te helpen een onderzoek uit te voeren.

De maatlat verlengd: inclusief Associate Degree

Deel ; Conclusie. Handleiding scripties

Foto: halfpoint. 123rf.com. methodisch werken

Praktijkgericht W&T onderzoek door leerkrachten: een case study

ONDERZOEK VOOR JE PROFIELWERKSTUK HOE DOE JE DAT?

Onderzoeksboekje. Klas: Namen:

Ik zou meer willen weten over. Ik ben niet zo gelukkig met.. Wat ik graag zou willen verbeteren is. Waar ik steeds tegen aanloop is

Beoordelingseenheid A Proeve van Bekwaamheid. Leg het fundament. Crebonummer Opleiding Sociaal Cultureel Werker Kwalificatieniveau 4 BOL/BBL

11/20/2017. AOS docentonderzoek bijeenkomst 5 Methode van onderzoek Rian Aarts & Kitty Leuverink.

Pre-Academisch Onderwijs. Ontwikkelingslijnen en leerdoelen

Format voor het plan van aanpak voor het aanvragen van een ster

GROEIDOSSIER Praktijk SOV

Bepaal eerst de probleemstelling of hoofdvraag

CHALLENGE#09. Ga een dag erop uit in de zorg! Deze challenge hoort bij de skill: Initiatief nemen Voor niveau: 3-4. gedrag

Handleiding bij het opstellen van een Persoonlijk ontwikkelingsplan (POP)

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School

Opbrengstgericht werken bij andere vakken. Martine Amsing, Marijke Bertu, Marleen de Haan

TRIPLE-LOOP LEARNING: HBO, OPLEIDER EN STUDENT IN ONTWIKKELING INNOVATIE VAN HET ONDERZOEKSCURRICULUM IN DE LERARENOPLEIDINGEN

Samenvatting Zorg en welzijn SPW handboek vaardigheden

Onderzoek Module 10.3 Het empirisch onderzoek ontwerpen. Master Innovation & Leadership in Education

Beoordelingseenheid A Proeve van Bekwaamheid. Leg het fundament. Crebonummer Opleiding Sociaal Cultureel Werker Kwalificatieniveau 4 BOL/BBL

HET PROFIELWERKSTUK. 5 HAVO en 6 VWO STELLA MARISCOLLEGE MEERSSEN

Van ambitie naar collectief leren. Masterclass 2

O&O cyclus. Onderzoeken en ontwerpen

Werkplan vakverdieping kunstvakken

Informatiebrochure. Profielwerkstuk HAVO Colegio Arubano

Voorbeeld: Ik werk het liefst met een tweetal.

Toetsbekwaamheid BKE november 2016

Onderhandelen en afspraken maken

6/25/2019. Academische Opleidingsschool. Waarom docentonderzoek? Docentonderzoek Academische Opleidingsschool

Inhoudsopgave. Voorwoord 7

Samenvatting Maatschappijwetenschappen Onderzoek doen

INSTRUMENTEN TER ONDERSTEUNING VAN SCRIPTIESTUDENTEN

Box 2: Vaststellen beginsituatie Handelingsgericht werken op PABO s en lerarenopleidingen VO

Begin je (les)activiteit met een korte observatie aan de hand van onderstaande vragen:

Beoordelingsmodel scriptie De beoordelaars gaan niet over tot een eindbeoordeling indien een van de categorieën een onvoldoende is.

Porfolio. Politie Vormingscentrum

Hoe begeleiden we praktijkonderzoek in BNBSON? Jan Labbe. Verhaal 1. Verhaal 2. Praktijkonderzoek in BNBSON 1

SECTORWERKSTUK

Toetsing Let op! Belangrijke data:

De DOELSTELLING van de kunstbv-opdrachten & De BEOORDELING:

Voorlichting 4-HAVO. Profielwerkstuk. 7 april 2016

Onderzoek doen 1. Algemene start

Periode 2 week 3. Observatieonderzoek

Begaafde leerlingen komen er vanzelf... Implementatie van een verandering van de pedagogische beroepspraktijk op basis van praktijkgericht onderzoek.

Profielwerkstuk: stappenplan, tips en ideeën

Zo verstuurt u een WhatsApp! Opdracht: Analyseren, evalueren

PROFIELWERKSTUKBOEKJE

Inleiding. Waarom deze methode?

PROFESSIONELE LEERGEMEENSCHAPPEN

Bijlage 2-9. Richtlijnen voor de prestatie

Begeleidingsplan. Hogeschool IPABO

HANDLEIDING SECTORWERKSTUK. Naam: Klas: Begeleider: Sectorwerkstuk Pagina 1 1

Bijlage 8.7: Voorbeeldopdrachten bij de uitgangspunten van HGW

Voorbeeld actiepunten Aandachtspunt = bevorderen van interactie tussen kinderen tijdens de evaluatie van de les

5. Waarin onderscheid deze organisatie zich van vergelijkbare organisaties? 9. Wat vinden die zorgvragers/klanten/cliënten belangrijk denk je?

Transcriptie:

Hogeschool ipabo Amsterdam / Alkmaar Onderzoek Uitstroomprofiel minor 2 Bachelor 2011-2012

Dit document biedt een beschrijving voor studenten van de onderzoeksactiviteiten die de studenten zullen ondernemen binnen de uitstroomprofielen in minor 2. De studenten zullen kennismaken met de onderzoekscyclus die door de Hogeschool ipabo gehanteerd wordt, en waar de studenten in minor 3 en 4 mee zullen werken. Tijdens minor 2 zullen de studenten zich oefenen in delen van deze onderzoekscyclus. Dit document is ontwikkeld binnen de projectgroep minor 2, waarin één van de lectoren participeert. Bij de ontwikkeling van het document is de projectgroep uitstroomprofielen nadrukkelijk betrokken (waarin twee lectoren participeren).in het schooljaar 2011-2012 zal met dit document gewerkt worden. Tijdens en na het schooljaar zal het document geëvalueerd worden, opdat verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in het document voor 2012-2013. De lectoren zullen voor deze check en act zorgdragen. 2

Inhoudsopgave 1. Inleiding... 4 1.1 Actieonderzoek... 4 1.2 Onderzoek in minor 2... 4 1.3 Boek: Praktijkonderzoek in de school... 5 1.4 Onderzoek binnen een gekozen uitstroomprofiel... 5 1.5 Literatuurtentamen... 6 1.6 Onderzoeksplan... 6 1.7 Individueel onderzoeksverslag... 7 2. Onderzoekscyclus actieonderzoek... 8 3. Onderzoek binnen het uitstroomprofiel in minor 2... 10 3.1 Onderzoeksvraag... 10 3.2 Onderzoeksinstrumenten kiezen... 11 3.3 Informatie verzamelen... 13 3.4 Het betrekken van de verzamelde informatie op de onderzoeksvraag... 14 4. Literatuur... 15 3

1. Inleiding 1.1 Actieonderzoek In de laatste fasen van je opleiding (minor 3 en 4) zet je een actieonderzoek op, voer je dat onderzoek uit, en evalueer je het. Bij het woord onderzoek wordt vaak aan wetenschappelijk onderzoek gedacht, dat ontwikkeld en uitgevoerd wordt binnen universiteiten. De laatste jaren echter is er steeds meer aandacht voor onderzoek binnen het HBO. Onderzoek aan het HBO is niet moeilijker of makkelijker dan onderzoek aan de universiteit. Net als een universitair bachelor onderzoek moet ook een HBO bachelor onderzoek voldoen aan de eisen van betrouwbaarheid (wanneer het onderzoek herhaald zou worden, komen er dezelfde resultaten uit) en validiteit (het onderzoek meet en onderzoekt wat de onderzoeker wil meten en onderzoeken). Er bestaan ook verschillen tussen HBO onderzoek en universitair onderzoek: - Onderzoek aan de universiteit is gericht op theorievorming, terwijl onderzoek aan het HBO gericht is op het verbeteren van concrete praktijksituaties. Om dit wat plechtiger te zeggen: onderzoek aan de universiteit is gericht op algemeen geldende, generaliseerbare (en dus contextonafhankelijk) kennis, terwijl onderzoek aan het HBO gericht is contextafhankelijke kennis. Om die reden wordt onderzoek vanuit de universiteit vaak wetenschappelijk onderzoek genoemd, en onderzoek vanuit het HBO praktijkonderzoek. - Een ander groot verschil is dat de onderzoeker van een wetenschappelijk onderzoek een situatie onderzoekt waar hij zelf niet bij betrokken is (behalve tijdelijk als onderzoeker). Wanneer een wetenschappelijk onderzoek verricht wordt op een basisschool, komt er een onderzoeker van een onderzoeksinstituut (bijvoorbeeld een universiteit) de school binnen; hij verricht zijn onderzoek; schrijft een onderzoeksrapport; en verlaat de school weer. Bij een praktijkonderzoek daarentegen onderzoekt de praktijkfunctionaris zelf de situatie waarin hij zelf werkzaam is. Een praktijkonderzoek op een school zal dus altijd opgezet, uitgevoerd en geëvalueerd worden door één of meerdere (aanstaand) leerkrachten of andere medewerkers van diezelfde school. Dat betekent dus dat je als praktijkonderzoeker altijd een situatie onderzoekt waarin jij zelf actief werkzaam bent. Je onderzoekt dus ook altijd je eigen handelen. Actieonderzoek is een vorm van praktijkonderzoek. Omdat we binnen de ipabo spreken van actieonderzoek, zal in het vervolg van dit document niet meer de (bredere) term praktijkonderzoek gebruik worden, maar de term actieonderzoek. Met Kelchtermans (2001) verstaan we onder actieonderzoek een strategie voor het systematisch onderzoeken van de eigen praktijksituatie door de direct betrokkenen, met de uitdrukkelijke bedoeling de kwaliteit van het handelen in die situatie te verbeteren vanuit een meer gefundeerd inzicht in de situatie. 1.2 Onderzoek in minor 2 Ook in minor 2 werk je op een onderzoeksmatige manier binnen het door jou gekozen uitstroomprofiel. Hiermee bereid je je heel concreet en zichtbaar voor op het actieonderzoek dat je gaat opzetten, uitvoeren en evalueren in minor 3 en 4. Ook dat actieonderzoek speelt zich af binnen het door jou gekozen uitstroomprofiel. Daarom zal in hoofdstuk 2 van dit document kort de cyclus geschetst worden die wij binnen de Hogeschool ipabo hanteren wanneer het gaat om actieonderzoek. In hoofdstuk 3 zal worden uitgelegd wat in minor 2 van je verwacht wordt rond de onderzoeksmatige manier van werken. 4

1.3 Boek: Praktijkonderzoek in de school Zowel bij het onderzoek in minor 2 als bij het actieonderzoek in minor 3 en 4 maak je gebruik van praktische suggesties, tips en ideeën uit het boek Praktijkonderzoek in de school (Van der Donk & Van Lanen 2009). Bij de beschrijving van de afzonderlijke onderdelen waar je onderzoek in minor 2 uit bestaat (zie hoofdstuk 3) zal regelmatig verwezen worden naar onderdelen uit dit boek. Het boek zelf hanteert echter net andere termen voor de verschillende stappen binnen een onderzoek dan dat wij doen. Laat je daardoor niet van de wijs brengen: de onderdelen van het onderzoek zoals beschreven in hoofdstuk 3 van dit document zijn leidend voor jouw onderzoek in minor 2. Het boek Praktijkonderzoek in de school is een (belangrijk!) hulpmiddel bij je onderzoek. Voor minor 2 is het van belang aan te tekenen dat Van der Donk & Van Lanen spreken over onderzoek dat uitgaat van een praktijkprobleem. Het onderzoek dat je in minor 2 gaat verrichten kan ontstaan zijn uit een concrete situatie op jouw stageschool. Maar dat hoeft niet. Bovendien werk je in minor 2 in een onderzoeksgroep waarbij de leden van de onderzoeksgroep op verschillende stagescholen werkzaam zijn, en dus ook in verschillende praktijksituaties werken. Wees dus zo creatief om waar nodig de praktische suggesties, tips en ideeën uit Van der Donk & Van Lanen zo om te buigen dat ze geschikte hulpmiddelen worden voor jullie onderzoeksgroep. 1.4 Onderzoek binnen een gekozen uitstroomprofiel In samenspraak met het werkveld (de basisscholen voor primair onderwijs in Noord-Holland waarmee de ipabo samenwerkt) heeft de ipabo een vijftal uitstroomprofielen onderscheiden: - Jonge kind en VVE - Passend onderwijs en jeugdzorg - Opbrengstgericht werken m.b.t. taal en rekenen-wiskunde - Meervoudige talentontwikkeling en excellentie - Oudere kind, diversiteit en kritisch burgerschap In minor 3 en 4 zal je binnen één van deze uitstroomprofielen een actieonderzoek opzetten, uitvoeren en evalueren. Ter voorbereiding daarop verricht je in minor 2 al onderzoeksmatige activiteiten binnen dit door jou gekozen uitstroomprofiel. Deze onderzoeksmatige activiteiten binnen minor 2 beogen dat je: - over een stevige theoretische basis beschikt waarmee je je actieonderzoek in minor 3 en 4 kunt opzetten; - in minor 2 de mogelijkheden van het uitstroomprofiel voor de werkplek hebt verkend, zodat je in minor 3 en 4 met meer deskundigheid het gesprek op de werkplek kunt voeren over je actieonderzoek. De stevige theoretische basis toon je onder meer aan door een literatuurtentamen (zie 1.5). Daarnaast doe je (theoretisch en praktisch) onderzoek naar de mogelijkheden van het uitstroomprofiel voor de werkplek. Zo kan het zijn dat je in de literatuur (van je literatuurtentamen bij voorbeeld) een theoretisch inzicht bent tegengekomen, waarvan je wilt ontdekken in hoeverre dat interessant en relevant kan zijn voor de werkplek. Je formuleert een onderzoeksvraag (bij voorbeeld: In hoeverre kan theoretisch inzicht X relevant zijn voor de onderwijspraktijk van onze stagescholen? ; of In hoeverre is het wenselijk, relevant en haalbaar op onze stagescholen onderzoek te doen naar onderwerp X? ); je kiest onderzoeksinstrumenten om die vraag te beantwoorden (je leest nog meer literatuur over dat onderwerp; en je plant bij voorbeeld een interview met je mentor over dit onderwerp om te ontdekken of je mentor het wenselijk, relevant en haalbaar vindt om dit onderwerp een plek te geven in de praktijk); en nadat je de onderzoeksinstrumenten daadwerkelijk hebt ingezet probeer je een antwoord te geven op de onderzoeksvraag. Met de docent van je uitstroomprofiel zal je concreter bepalen hoe je onderzoek in minor 2 zal worden ingevuld. Van deze verkenning van de mogelijkheden van het uitstroomprofiel voor de werkplek doe je verslag in een onderzoeksplan (zie 1.6) en een onderzoeksverslag (zie 1.7). Over de onderzoeksmatige activiteiten die uitmonden in het onderzoeksplan en het onderzoeksverslag vind je meer informatie in hoofdstuk 3. 5

1.5 Literatuurtentamen Het literatuurtentamen van minor 2 is een openboektentamen. Dat betekent dat je de gelezen boeken en artikelen meeneemt naar het tentamen. Zorg voor schone versies van je gelezen literatuur: zonder aantekeningen. Ook losse aantekeningen van je colleges of samenvattingen van de literatuur mogen niet meegenomen worden naar het literatuurtentamen. In het openboektentamen wordt het volgende getoetst: - Adequate weergave van de bestudeerde literatuur - Met elkaar vergelijken van verschillende theoretische bronnen - Betekenis verlenen aan de bestudeerde literatuur door uit de literatuur elementen te lichten die van belang zijn voor het onderwijs van de student, de ideeën van de student en zijn standpunten - Het innemen van een vanuit de literatuur onderbouwd standpunt De literatuur voor het literatuurtentamen wordt vastgesteld door de docent. De studiebelasting van het literatuurtentamen bedraagt 50 uur. Literatuur kan primaire literatuur zijn (literaire teksten; [jeugd]literatuur) en/of secundaire literatuur zijn (beschouwende teksten en theorieën over een of meerdere onderwerpen). Het aantal te bestuderen pagina s wordt vastgesteld aan de hand van de volgende richtlijnen voor bestuderend lezen: - primaire literatuur: 15 pagina s per uur - secundaire Nederlandstalige literatuur: 6 pagina s per uur - secundaire niet-nederlandstalige literatuur: 4 pagina s per uur 1.6 Onderzoeksplan Om op een onderzoeksmatige manier te ontdekken welke mogelijkheden jouw uitstroomprofiel zou kunnen bieden voor de werkplek, stel je als eerste een onderzoeksplan op: een plan waarin je expliciteert wat je wilt onderzoeken, waarom je dat wilt onderzoeken, hoe je dat wilt onderzoeken. Je schrijft dit onderzoeksplan met een onderzoeksgroep. De uitvoering van het onderzoek doe je (grotendeels) individueel. Een onderzoeksplan is een schriftelijk document waarin je aangeeft hoe je met je onderzoeksgroep je onderzoek opzet, en welke keuzes jullie daarbij gemaakt hebben, en waarom. Zorg er voor dat het onderzoeksplan voor een buitenstaander logisch te volgen is. Maak inzichtelijk voor anderen waarom jullie bepaalde keuzes gemaakt hebben, en welke consequenties deze keuzes gehad hebben voor het verdere verloop van je onderzoek. Jullie werkwijze moet op een transparante en navolgbare wijze beschreven zijn. In het onderzoeksplan voor minor 2 beschrijven jullie (in ieder geval): - Met betrekking tot de onderzoekvraag: o Hoe jullie als groep gewerkt hebben aan de ontwikkeling van de onderzoeksvraag en deelvragen: waarom juist deze onderzoeksvraag en deelvragen? o Dat jullie onderzoeksvraag en deelvragen voldoen aan richtlijnen voor onderzoeksvragen. - Met betrekking tot de gekozen onderzoeksinstrumenten: o Welke onderzoeksinstrumenten jullie inzetten: waarom zijn deze instrumenten het meest geschikt; wat zijn de voor- en nadelen? o Het zoekproces rond het theoretisch onderzoeksinstrument (literatuuronderzoek verrichten) - Hoe de taken verdeeld worden: wie doet wat? Met het onderzoeksplan wordt getoetst en beoordeeld in hoeverre jullie als onderzoeksgroep in staat zijn een relevant, valide en betrouwbaar onderzoek op te zetten (Donk van der & Lanen van, 2009). Het plan schrijf je gezamenlijk, maar uit het plan moet ook duidelijk worden wat de individuele leden van de onderzoeksgroep gaan doen. Iedereen moet namelijk zijn deel van het onderzoek zelfstandig kunnen uitvoeren. De beschrijving van de verschillende onderdelen waaruit je onderzoek bestaat (in hoofdstuk 3) zal steeds afgesloten worden met enkele opmerkingen over de verwerking van dat onderdeel in het onderzoeksplan of in een ander toets-onderdeel. 6

1.7 Individueel onderzoeksverslag Het onderzoek dat jullie gepland hebben in het onderzoeksplan kent een theoretisch gedeelte (literatuurstudie) en een praktisch gedeelte (zoals observaties en interviews). Vanuit het verzamelen van informatie uit de theorie en de praktijk proberen jullie tot een antwoord op jullie onderzoeksvraag te komen. Het kan zijn dat jullie na het verzamelen van al de informatie tot de ontdekking komen dat de onderzoeksvraag nog niet te beantwoorden is. Probeer in dat geval te bedenken welke informatie ontbreekt om tot een antwoord op de onderzoeksvraag te komen. Of welke onderzoeksvraag met de door jullie verzamelde informatie wel te beantwoorden is. Vanuit onderzoeksmatig oogpunt bezien is het beter onderbouwd aan te geven waarom een antwoord op de onderzoeksvraag (op dit moment nog) niet te geven is, dan een slecht onderbouwd antwoord op de onderzoeksvraag te formuleren. Aan het eind van minor 2 schrijf je een individueel onderzoeksverslag waarin je een beschrijving geeft van jouw eigen aandeel in het gezamenlijke onderzoek. Je beschrijft dus wat de uitvoering van jouw (in het onderzoeksplan geplande) activiteiten hebben opgeleverd. Daarbij gaat het zowel om opbrengsten vanuit de theorie (jouw literatuurstudie) als uit de praktijk (jouw observatie / interview/ raadpleging van deskundigen & activiteiten met de kinderen in je klas). Houd bij de beschrijving van jouw eigen aandeel in het onderzoek de onderzoeksvraag en/of de deelvragen goed in de gaten: beschrijf je opbrengsten steeds in relatie tot de onderzoeksvraag en/of de deelvragen. Mochten bepaalde activiteiten onverhoopt niet in relatie te brengen zijn tot de onderzoeksvraag en/of de deelvragen, geef dat dan aan. Dan ben je waarschijnlijk op een zijpad terecht gekomen. Dat is voor het onderzoek jammer, maar wanneer je je daarvan bewust bent, getuigt dat ook van een onderzoeksmatige houding! Wanneer je bent afgeweken van je geplande activiteiten, geef je aan waarom je afgeweken bent: waarom heb je extra activiteiten ondernomen en/of heb je bepaalde geplande activiteiten niet uitgevoerd? Geef in je individueel onderzoeksverslag een antwoord dat jullie als onderzoeksgroep gevonden hebben op de onderzoeksvraag. (Mocht een antwoord niet te geven zijn, geef dat dan beargumenteerd aan zie eerste alinea van deze paragraaf). Ook beschrijf je in hoeverre het doel van het onderzoek bereikt is: in hoeverre hebben jullie mogelijkheden van het uitstroomprofiel voor de werkplek in beeld gekregen? Zorg er voor dat ook je individueel onderzoeksverslag voor een buitenstaander logisch te volgen is. Maak inzichtelijk voor anderen waarom je bepaalde keuzes gemaakt hebt, en welke consequenties deze keuzes gehad hebben voor het verdere verloop van je onderzoek. Je werkwijze en je opbrengsten moeten op een transparante en navolgbare wijze beschreven zijn. 7

2. Onderzoekscyclus actieonderzoek De onderzoekscyclus die op de Hogeschool ipabo gehanteerd wordt, is gebaseerd op het theoretisch kader 1 dat ontwikkeld is door het lectoraat Kantelende Kennis. De cyclus kent de volgende onderdelen: De afbeelding kan de suggestie wekken dat het in de correcte volgorde doorlopen van de onderdelen van de onderzoekscyclus automatisch leidt tot een goed onderzoek. Niets is minder waar. Houd altijd in gedachte dat de onderzoekscyclus (en de daarbinnen onderscheiden onderdelen) een middel zijn en geen doel! Jouw nieuwsgierigheid naar iets moet de motor binnen je onderzoek zijn en blijven. En het voor een ander navolgbaar beargumenteerd weergeven van al de onderzoekende acties die je ondernomen hebt en keuzes die je gemaakt hebt tijdens je onderzoek, is belangrijker dan het louter beschrijven van de afzonderlijke onderdelen. 1 Retrieved July 7, 2010 from: http://kennisbank.lectoraat.nl/index.cfm?page=home 8

In het document Actieonderzoek (dat gebruikt wordt bij minor 3 en 4) wordt de onderzoekscyclus uitvoerig besproken. Hier zal kort aangegeven worden wat verstaan wordt onder elk van de onderdelen. Ontwikkelingstaak (ambitie) Een actieonderzoek vertrekt meestal vanuit een bepaalde ambitie: iets dat je graag zou willen weten en/of bereiken. Je begint een actieonderzoek daarom met het zoeken naar afstemming tussen jouw eigen ambitie en de ambitie van de werkplek. Welk probleem willen jullie (= het team en jij) graag oplossen? Of welke uitdaging willen jullie graag realiseren? (Voorlopige) Onderzoeksvraag Vanuit de geformuleerde ambitie formuleer je een voorlopige onderzoeksvraag. Die onderzoeksvraag zal leidend zijn tijdens je actieonderzoek: alles wat je binnen het onderzoek doet zal betrokken zijn (of betrokken moeten kunnen worden) op je onderzoeksvraag. Het is echter niet zo dat je bijvoorbeeld in de eerste week van je onderzoek een onderzoeksvraag formuleert die je gedurende het onderzoek niet meer wijzigt. Integendeel: gedurende je onderzoek zal je meerdere malen je onderzoeksvraag aanpassen en/of aanscherpen. Meestal is de onderzoeksvraag waarmee je start eigenlijk te breed en te vaag. Gedurende het onderzoek zal steeds duidelijker worden wat je precies te weten wilt komen. Je begint je onderzoek daarom met het formuleren van een voorlopige onderzoeksvraag. Keuze onderzoeksinstrumenten Om de voorlopige onderzoeksvraag aan te scherpen en te concretiseren, zet je een vooronderzoek op. Daarbij kies je beargumenteerd een aantal onderzoeksinstrumenten. Er kan gekozen worden uit verschillende onderzoeksinstrumenten: - Literatuuronderzoek verrichten (tekstbronnen bestuderen) - Observeren - Interviewen (bevragen) - Deskundigen raadplegen (bezoeken) Informatie verzamelen Om de voorlopige onderzoeksvraag aan te scherpen wordt informatie verzameld door het daadwerkelijk inzetten van de gekozen onderzoeksinstrumenten. Betekenis verlenen Nadat de informatie verzameld is, volgt een analyse van de informatie. De onderzoeker verleent dan betekenis aan de data die hij verzameld en geselecteerd heeft. Consequenties vastleggen Nadat de data geanalyseerd zijn, kunnen er conclusies getrokken worden. Dat betekent dat vanuit de analyse van de data de voorlopige onderzoeksvraag (die je aan het begin van je onderzoek geformuleerd hebt) geconcretiseerd of aangescherpt wordt. Daarna worden acties gepland ter beantwoording van de aangescherpte onderzoeksvraag. Actie ondernemen Vervolgens voer je de acties uit die je gepland hebt ter beantwoording van de aangescherpte onderzoeksvraag. Evaluatie actie Nadat de acties zijn uitgevoerd, evalueer je de acties. Bij deze evaluatie wordt de geformuleerde aangescherpte, definitieve onderzoeksvraag beantwoord. 9

3. Onderzoek binnen het uitstroomprofiel in minor 2 Het doel van de onderzoeksmatige activiteiten in minor 2 is dat je de mogelijkheden van het uitstroomprofiel verkent voor de werkplek. Hierdoor zal je in minor 3 en 4 met meer deskundigheid het gesprek op de werkplek kunnen voeren over je actieonderzoek. Dit betekent dat je in overleg met je docent een bepaald idee (met betrekking tot [een aspect van] je uitstroomprofiel en je werkplek) gaat onderzoeken. Hiertoe formuleer je (in overleg met je docent) een onderzoeksvraag. Let er op dat je onderzoeksvraag op één of andere manier aansluit bij het doel van je onderzoek: het zicht krijgen op mogelijkheden van het uitstroomprofiel voor de werkplek. Om tot een antwoord op je onderzoeksvraag te komen, kies je een aantal onderzoeksinstrumenten: je bestudeert literatuur, bevraagt mensen, observeert, raadpleegt deskundigen en/of verricht activiteiten in je groep die je helpen een antwoord op de vraag te vinden. Je verantwoordt waarom je precies voor deze onderzoeksinstrumenten kiest, en niet voor andere. Nadat je je onderzoeksinstrumenten gekozen hebt, ga je daadwerkelijk informatie verzamelen: al de activiteiten die je in de fase onderzoeksinstrumenten kiezen bedacht en ontwikkeld hebt, ga je nu daadwerkelijk uitvoeren. Zorg er daarbij voor dat je alles goed vastlegt, zodat je er op een later moment (eventueel met anderen) nog eens naar kunt kijken! Tenslotte probeer je tot een antwoord op je onderzoeksvraag te komen vanuit de verzamelde informatie. Met dat antwoord geef je (als het goed is) zicht op een aantal mogelijkheden van jouw uitstroomprofiel voor het werkveld. Hiermee verricht je in feite een onderzoek dat binnen het actieonderzoek (uit minor 3 & 4) een vooronderzoek genoemd wordt. Je gaat met je onderzoek na in hoeverre een aspect van je uitstroomprofiel relevant, wenselijk en haalbaar is voor de werkplek. Tot het uitvoeren en evalueren van acties (om bij voorbeeld na te gaan of iets wat je in de theorie gelezen hebt [en waarvan je via je vooronderzoek ontdekt hebt op welke wijze dat ingezet zou kunnen worden in jouw klas] in de praktijk ook daadwerkelijk werkt) komen we in minor 2 niet toe. 2 Je werkt aan dit onderzoek in een onderzoeksgroep. Met elkaar formuleer je een onderzoeksvraag en kies je onderzoeksinstrumenten. Dit beschrijf je samen in een onderzoeksplan. De leden van je onderzoeksgroep verzamelen individueel informatie. Al de verzamelde informatie leggen jullie als onderzoeksgroep bij elkaar om zo tot een antwoord op de onderzoeksvraag te komen. Van het verzamelen van de informatie en het beantwoorden van de onderzoeksvraag schrijft ieder lid van de groep een individueel onderzoeksverslag. 3.1 Onderzoeksvraag Binnen je onderzoeksgroep ontwikkel je een onderzoeksvraag die voor de groep centraal staat en die het doel dient de mogelijkheden van het uitstroomprofiel voor de werkplek te verkennen. Zo zou het kunnen zijn dat jullie nieuwsgierig zijn naar een bepaald aspect dat samenhangt met jullie uitstroomprofiel, en dat jullie willen onderzoeken in hoeverre dat aspect relevant kan zijn voor de onderwijspraktijk van jullie stagescholen. Of dat jullie zouden willen weten in hoeverre jullie stagescholen het wenselijk, relevant en haalbaar zouden vinden wanneer je een actieonderzoek zou doen naar onderwerp X. Als onderzoeksgroep formuleren jullie een onderzoeksvraag bij dit aspect waar jullie nieuwsgierig naar zijn geworden. Een onderzoeksvraag bij een onderzoek dient aan een aantal eisen te voldoen: - Een onderzoeksvraag is altijd een open vraag (geen ja/nee vraag) - De vraag die met het onderzoek aan de orde gesteld wordt betreft geen noodsituatie en hoeft dus niet onmiddellijk beantwoord te worden - Het is zinvol de vraag die centraal gesteld wordt met behulp van een onderzoek te beantwoorden 2 Aan ambitie ontwikkeling wordt tijdens minor 2 geen aandacht besteed omdat in de fase werkplekbekwaam groepsbetrokkenheid of kindbetrokkenheid centraal staat, en niet teambetrokkenheid in de betekenis van betrokkenheid op een schoolontwikkelvraag. Het analyseren van de data is niet opgenomen in deze minor, omdat het praktisch gezien (helaas) niet haalbaar is studenten aanbod en training te geven in het analyseren van onderzoeksdata gedurende periode 4 van minor 2. 10

- De deelvragen die je uit de (voorlopige) onderzoeksvraag afleidt, voorzien samen in een antwoord op (of aanscherping van) de overkoepelende onderzoeksvraag - Een onderzoeksvraag moet in heldere taal geformuleerd zijn - Een onderzoeksvraag moet zo objectief mogelijk geformuleerd zijn: vermijd suggestieve onderzoeksvragen waarin al een oordeel of oplossing besloten ligt - De onderzoeksvraag moet de opzet van het onderzoek aansturen: dat betekent dat je activiteiten binnen het onderzoek afgestemd moeten zijn op de onderzoeksvraag Omdat een onderzoeksvraag vaak te complex is om in één keer te beantwoorden, leid je (als onderzoeksgroep) een aantal deelvragen af van de onderzoeksvraag. Het idee is dat de antwoorden op de afzonderlijke deelvragen gezamenlijk in een antwoord op de onderzoeksvraag zullen voorzien. Let er dus goed op dat de deelvragen allemaal in dienst staan van de onderzoekvraag. In jullie onderzoeksplan moeten jullie beargumenteren waarom jullie voor juist deze deelvragen kiezen; hoe jullie denken dat de antwoorden op deze deelvragen samen in een antwoord op de onderzoeksvraag zullen voorzien. Deelvragen kunnen een theoretisch of een praktisch karakter hebben. Theoretische deelvragen zijn vragen die je gaat beantwoorden vanuit literatuuronderzoek. Praktische deelvragen hebben (in ons geval) betrekking op de concrete onderwijspraktijk waarbinnen je het onderzoek uitvoert: jouw stageschool en klas. Praktische deelvragen zijn vragen die je gaat beantwoorden met behulp van praktische onderzoeksinstrumenten (zoals observeren en interviewen). Bij Van der Donk & Van Lanen (2009) vind je in 4.2 hulpmiddelen bij het formuleren van een onderzoeksvraag. Jullie onderzoeksvraag kan heel erg breed zijn, of misschien juist wel te smal en beperkt. Paragraaf 4.3 van Van der Donk & Van Lanen gaat over de reikwijdte van de onderzoeksvraag, en besteedt aandacht aan de techniek van inzoomen en uitzoomen waarmee je kunt nagaan wat de reikwijdte is van jullie onderzoeksvraag, waarna je beter in staat bent je vraag aan te scherpen of te verbreden. Paragraaf 4.4 bespreekt het opsplitsen van een onderzoeksvraag in meerdere deelvragen. Paragraaf 4.5 voorziet in criteria waaraan een onderzoeksvraag moet voldoen. In het onderzoeksplan beschrijven jullie hoe jullie als groep gewerkt hebben aan de ontwikkeling van de onderzoeksvraag en deelvragen. Waarom juist deze onderzoeksvraag en deelvragen? Laat ook zien dat jullie onderzoeksvraag en deelvragen voldoen aan richtlijnen voor onderzoeksvragen. Verwijs hierbij naar de door Van der Donk & Van Lanen (2009) beschreven richtlijnen. 3.2 Onderzoeksinstrumenten kiezen Bij het onderdeel onderzoeksinstrumenten kiezen gaan jullie als onderzoeksgroep na welke onderzoeksinstrumenten in te zetten zijn in jullie onderzoek, en welke het meest geschikt zijn om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Er zijn verschillende onderzoeksinstrumenten waaruit je een keuze kunt maken: - Literatuuronderzoek verrichten (tekstbronnen bestuderen) - Observeren - Interviewen (bevragen) - Deskundigen raadplegen (bezoeken) Van deze onderzoeksinstrumenten is in ieder geval het verrichten van literatuuronderzoek verplicht. Theorie kan je helpen meer inzicht te krijgen in (delen van) je onderzoeksvraag. Het kan je op nieuwe ideeën brengen. Soms kan ook blijken dat je voorlopige onderzoeksvraag al voor een groot deel vanuit de theorie te beantwoorden is. (Vergelijk Van der Donk & Van Lanen, 2009, 44-46) Literatuur kun je vinden door met elkaar een zogenoemde mindmap te maken bij jullie onderzoeksonderwerp. Je gaat daarbij als volgt te werk: - zet op een A-3 in het midden jullie onderzoeksonderwerp - schrijf op post-its begrippen die jullie onderzoeksonderwerp oproepen - plak de post-its op het A-3 papier en orden deze 11

- trek lijnen tussen de post-its en groepen post-its om zo aan te geven waar volgens jullie verbanden zitten - selecteer vanuit de mindmap die zo ontstaan is minstens drie belangrijke kernwoorden - bedenk voor deze kernwoorden verwante, gerelateerde Nederlandstalige woorden en Engelse vertalingen van deze woorden - gebruik deze woorden om met behulp van zoekmachines literatuur te zoeken. Denk daarbij ook aan de zogenoemde wetenschappelijke versie van Google: http://scholar.google.nl/ Let er bij het selecteren van literatuur op dat de literatuur recent is, relevant is voor het onderzoek, dat er sprake is van variatie in literaire bronnen, en dat de literatuur van niveau is. In Van der Donk & Van Lanen (2009) worden de onderzoeksinstrumenten beschreven in hoofdstuk 5 (met name in 5.2). In hoofdstuk 7 worden de onderzoeksinstrumenten concreter beschreven: - 7.2 gaat in op literatuuronderzoek (bestuderen). Zie ook 3.4 ( theoretisch kader )! - 7.3 gaat in op observeren (participerend of niet participerend; gestructureerd of minder gestructureerd; enz.) - 7.4 gaat in op interviewen / bevragen (al dan niet gestructureerd; individueel of in een groep; mondeling of schriftelijk; enz.) - 7.5 gaat in op het raadplegen van deskundigen (bezoeken) Behalve de drie genoemde praktische onderzoeksinstrumenten (observeren; interviewen; en deskundigen raadplegen) is er nog een vierde praktisch onderzoeksinstrument dat je in kunt zetten. Wanneer je voor je onderzoek informatie nodig hebt van de kinderen in je klas (hun mening, hun ideeën, hun beelden die ze ergens bij hebben, enz.) kan je ook voor dit vierde (niet bij Van der Donk & Van Lanen [2009] beschreven) praktisch onderzoeksinstrument kiezen: een activiteit in de klas. Om informatie te verkrijgen van de kinderen in je klas, kan je er voor kiezen de kinderen te observeren en/of de kinderen te interviewen of een schriftelijke vragenlijst voor te leggen. Je kan er echter ook voor kiezen een activiteit te ontwikkelen met de kinderen die niet alleen relevant is voor de (ontwikkeling van) de kinderen, maar ook relevant is voor jouw onderzoek. Een activiteit in de klas kan relevant zijn voor jouw onderzoek doordat de activiteit jou informatie oplevert over bij voorbeeld wat de kinderen denken, vinden, voelen en/of willen. Het voordeel van het verkrijgen van informatie van de kinderen aan de hand van een activiteit in de klas (en niet aan de hand van een interview of vragenlijst), is dat de kinderen zich in een natuurlijke situatie bevinden. Jij verzorgt wel vaker een activiteit in de klas, dus aan die situatie zijn de kinderen op school gewend. Hierdoor neemt de kans toe dat de kinderen zo authentiek mogelijke (en zo min mogelijk sociaal wenselijke) antwoorden geven. Een nadeel van dit onderzoeksinstrument kan zijn dat je niet van iedereen individueel antwoorden krijgt. Mocht je er voor kiezen informatie van de kinderen te verzamelen via een activiteit in de klas, denk dan van tevoren na over de manier waarop je de activiteit (en de daarmee verkregen informatie) vastlegt. Wanneer je er niet voor zorgt de activiteit (bij voorbeeld via audio- of video- opname) vast te leggen, ben je later niet in de gelegenheid op de met de activiteit verkregen informatie terug te blikken. Eisen in minor 2 Iedere student verricht (naast zijn literatuurstudie voor het literatuurtentamen) minstens 30 uur literatuurstudie. Literatuur kan primaire literatuur zijn (literaire teksten; [jeugd]literatuur) en/of secundaire literatuur zijn (beschouwende teksten en theorieën over een of meerdere onderwerpen). Het aantal te bestuderen pagina s wordt vastgesteld aan de hand van de volgende richtlijnen voor bestuderend lezen: - primaire literatuur: 15 pagina s per uur - secundaire Nederlandstalige literatuur: 6 pagina s per uur - secundaire niet-nederlandstalige literatuur: 4 pagina s per uur Daarnaast zet iedere student minimaal 2 praktische onderzoeksinstrumenten in. In het onderzoeksplan beschrijven jullie beargumenteerd welke praktische onderzoeksinstrumenten jullie gaan inzetten in je onderzoek. Waarom zijn de door jullie gekozen instrumenten het meest geschikt om jullie onderzoeksvraag te beantwoorden? Wat zijn de voor- en nadelen van de door jullie gekozen instrumenten, en waarom wegen de voordelen van de door jullie gekozen instrumenten op tegen de nadelen? 12

Van het theoretische onderzoeksinstrument (literatuuronderzoek verrichten) beschrijven jullie het zoekproces naar relevante literatuur: hoe verliep het zoeken naar kernwoorden (met behulp van de mindmap); met welke zoektermen hebben jullie uiteindelijk in welke zoekmachines gezocht; op welke wijze hebben jullie een selectie gemaakt binnen de gevonden literatuur? Enz. Ook geven jullie aan welke literatuur ieder lid van de onderzoeksgroep gaat lezen (minimaal 30 uur per persoon). 3.3 Informatie verzamelen In de fase van informatie verzamelen zet je de onderzoeksinstrumenten die jullie in de vorige fase gekozen hebben, daadwerkelijk in: je gaat literatuur bestuderen (theoretisch deel van het onderzoek) en observeren, interviewen; deskundigen raadplegen; en/of activiteiten ondernemen in de klas (praktisch deel van het onderzoek). Zorg er bij het verzamelen van informatie voor dat je de informatie vastlegt, zodat je er (wellicht meerdere malen) op een later moment met anderen nog naar kunt kijken. In Van der Donk & Van Lanen (2009) wordt in hoofdstuk 7 ( verzamelen ) beschreven waar je aan moet denken bij het verzamelen van informatie. Houd tijdens het verzamelen van informatie een logboek bij waarin je noteert wat je opvalt tijdens het verzamelen van informatie. Als het bij voorbeeld zo warm was in de ruimte waar je iemand interviewde dat je er beiden last van had, kan je dat opschrijven. Maar ook wanneer iemand enthousiast reageert wanneer je hem vraagt mee te werken aan je onderzoek door het invullen van een vragenlijst. Dit logboek is van jezelf. Je hoeft het niet (ter beoordeling) in te leveren, maar je hebt het wel nodig voor de beschrijving van het praktisch gedeelte van je onderzoek in je onderzoeksverslag. De informatie die je verzamelt beschrijf je in je individueel onderzoeksverslag. Zorg er voor dat je in dit gedeelte van je onderzoeksverslag een duidelijk onderscheid maakt tussen het theoretisch deel van de informatieverzameling (weergave van de bestudeerde literatuur) en het praktisch deel van de informatieverzameling (weergave van de observaties, interviews, raadplegingen en/of activiteiten in de klas). Het theoretisch deel van je informatieverzameling kan je weergeven door samenvattingen van de gelezen literatuur op te nemen in je onderzoeksverslag. Fraaier is het wanneer je er in slaagt een soort eigen theoretisch kader/verhaal te schrijven, waarbij je verwijst naar auteurs die je gelezen hebt. Je kunt daarbij op verschillende manieren te werk gaan: - je kunt op post-its steekwoorden opschrijven die je in de gelezen literatuur bent tegengekomen (noteer behalve het steekwoord ook kort de bron waar het steekwoord uitkomt). Vervolgens kan je de post-its ordenen door na te gaan of er steekwoorden zijn die inhoudelijk bij elkaar horen. Op die manier creëer je als het ware (sub)paragrafen van je eigen theoretisch verhaal die je daarna gaat vullen met door jouzelf geschreven tekst. Verwijs hierbij naar de theoretische bronnen die je gelezen hebt. Uiteraard kan je citaten uit die bronnen opnemen. - Je bepaalt vanuit je onderzoeksvraag een aantal onderwerpen dat in het theoretische deel van je onderzoek aan de orde moet komen. Maak een (logische) ordening binnen deze onderwerpen. Op deze wijze ontstaan de paragrafen van je eigen theoretisch verhaal, die je gaat vullen met een door jouzelf geschreven tekst. Ook hier geldt dat je verwijst naar en/of citeert uit de theoretische bronnen die je gelezen hebt. Van het praktische deel van je informatieverzameling geef je in ieder geval een zakelijk verslag van wat je gedaan hebt. Wanneer je bij voorbeeld iemand geïnterviewd hebt beschrijf je wie je wanneer geïnterviewd hebt; hoe lang het interview duurde; waar het interview heeft plaatsgevonden; op welke manier je het interview hebt vastgelegd enz. Daarnaast geef je een korte impressie van de sfeer zoals jij die ervaren hebt op het moment dat je praktische informatie verzamelde: hoe was de sfeer toen je observeerde, interviewde, de vragenlijst aankondigde, een deskundige raadpleegde, een activiteit in de klas uitvoerde? Beschrijf ten slotte wat naar jou idee de belangrijkste punten zijn die in de praktische informatieverzameling naar boven zijn gekomen: welke belangrijke informatie heb je verkregen uit je observatie, interview, bevraging en/of activiteit met de klas? Voor zover mogelijk neem je de concreet verzamelde data (zoals uitgeschreven observaties, ingevulde observatielijsten, interviewverslagen, ingevulde vragenlijsten, werk van kinderen) op in de bijlagen. 13

3.4 Het betrekken van de verzamelde informatie op de onderzoeksvraag Vanuit de verzamelde informatie ga je na in hoeverre je je onderzoeksvraag (vanuit de antwoorden op de deelvragen) kunt beantwoorden. Dat doe je door vanuit de verzamelde informatie een antwoord op de afzonderlijke deelvragen te formuleren. Als je de afzonderlijke deelvragen beantwoord hebt, geef je een antwoord op de onderzoeksvraag. Het kan zijn dat je in deze fase ontdekt dat je nog meer informatie had moeten verzamelen. Het zou kunnen zijn dat je voor een antwoord op de onderzoeksvraag nog een andere deelvraag had moeten onderzoeken. In dat geval bedenk je je (en beschrijf je) welke deelvraag toegevoegd had moeten worden. Of je herformuleert de onderzoeksvraag: dan geef je dus niet zozeer een antwoord op je onderzoeksvraag (omdat je nu ontdekt dat dat eigenlijk nog niet kan), maar scherp je de onderzoeksvraag aan. Het betrekken van de verzamelde informatie op de onderzoeksvraag beschrijf je in het individueel onderzoeksverslag. Ook beschrijf je in hoeverre het doel van het onderzoek bereikt is: in hoeverre hebben jullie mogelijkheden van het uitstroomprofiel voor de werkplek in beeld gekregen? 14

4. Literatuur Donk, C. van der, Lanen, B. van (2009). Praktijkonderzoek in de school. Bussum: Coutinho. Harinck, F. (2006). Basisprincipes praktijkonderzoek. Antwerpen Apeldoorn: Garant Kallenberg, T., Koster, B., Onstenk, J., Scheepsma, W. (2007). Ontwikkeling door onderzoek. Een handreiking voor leraren. Utrecht Zuthpen: ThiemeMeulenhoff Kelchtermans, G. (2001). Actieonderzoek. In: Reflectief ervaringsleren voor leerkrachten. Een werkboek voor opleiders, nascholers en stagebeleiders. Deurne: Wolters Plantyn, 63-89. Oost, H., Markenhof, A. (2002). Een onderzoek voorbereiden. Utrecht Zutphen: ThiemeMeulenhoff Lectoraat Kantelende Kennis. Theorie van de volledige onderzoekscyclus. Retrieved July 7, 2010 from: http://kennisbank.lectoraat.nl 15