(6.3) a. Kim koopt altijd maar huizen. b. Kims altijd maar huizen kopen (begint mij te irriteren).(vgl. *Kims kopen altijd maar huizen...

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Nederlands formuleren

begrip van de syntaxis

Nederlandse Samenvatting

zinsleer begrip van de syntaxis Jan-Wouter Zwart Understanding Syntax van Maggie Tallerman voor het Nederlands bewerkt en vermeerderd door

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

LTX016B05. Nieuwe ontwikkelingen in de syntaxis. College 7

Ontleden. a) het onderwerp b) het gezegde c) de voorwerpen (lijdend en meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp) d) de bepalingen

Inleiding. Syntaxis: de combinaties van woorden tot woordgroepen en zinnen.

6.2. Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei keer beoordeeld. Nederlands. Paragraaf 1. Dubbel op. Onjuiste herhaling

Hoe identificeer je constituenten?

Samenvatting Nederlands Formuleren

Zinnen. Zinsontleding VOORBEELDPAGINA S. Bestelnr Het grote taalboek - oefenboek - Paragraaf 18 Zinsontleding.

Eigen vaardigheid Taal

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12

Online cursus spelling en grammatica

Zinnen. 3.1 Eenvoudige zinnen en de notie finietheid Deelzinnen en eenvoudige zinnen

Benodigde voorkennis taal verkennen groep 5

A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Visuele Leerlijn Taal

OPA-methode. Inhoud. 1. De OPA-methode maakt uw zinnen leesbaar 2. Zinnen bestaan uit zinsdelen 3

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad

(werkwoordelijk gezegde)

Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen.

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

De constituent die niet bestaat Over het antecedent van betrekkelijke bijzinnen

Inleiding: Combinaties

CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3

Samenvatting Nederlands Formuleren

De vele makkes van Taalproblemen van nu

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Beknopte grammatica. voor. de cursus. Grieks van het Nieuwe Testament

LTX016B05. Nieuwe ontwikkelingen in de syntaxis. College 4

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

3,7. Dubbelop: Tautologie: Pleonasme: Contaminatie: Samenvatting door een scholier 1713 woorden 8 juni keer beoordeeld.

Zinnen 1. Henriëtte de Swart

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

LTX016B05. Nieuwe ontwikkelingen in de syntaxis. College 12

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

Iets over het taalvermogen

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Onderlinge relaties in de zin

Combinaties. Stof bij dit college

Inhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18

instapkaarten taal verkennen

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Zin 1: Lijkt + een vriendelijke jongen: kww + naamwoordelijk deel, samen naamwoordelijk geheel (nwg). Verklaring: lijken is kww.,

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

20 EEUWIGE STRUIKELBLOKKEN

Nadat Susan gedronken had, verdampte het water. Zonder haar kwamen er geen bijdragen binnen

Voordat ik je uitleg wat voornaamwoorden zijn, wil ik je vragen of je bij het lezen van de onderstaande zinnen een plaatje voor je ziet.

DE SAMENGESTELDE ZIN ONDERWERPSZIN. ( Wie niet sterk is ),( moet ) [ slim ] { zijn }.

Formuleren voor gevorderden

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Antwoorden Nederlands Ontleding

1.2.3 Trappen van vergelijking 20

DIOCESANE PEDAGOGISCHE BEGELEIDINGSDIENST BISDOM BRUGGE

Samenvatting Nederlands Correct formuleren

Iets wat alleen een mens kan. Geheel Deel Mensen Persoon Voorwerp Inhoud Product uitstreek product

Samenvatting. (Summary in Dutch. For a summary in English, see section )

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek

Syntactische processen

Basis. letter a b c hoofdletter A B C woord appel banaan citroen zin Ik eet een appel. cijfer getal

Formuleren voor gevorderden

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands

Loopt vader met moeder in het park?

Formuleren. Doelgroep Formuleren. Omschrijving Formuleren

De laat gearriveerde koerier drinkt achter een bruin bureau koude koffie. Deze jonge verpleegster huppelt meestal vrolijk door de lange gangen.

instapkaarten taal verkennen

Toets grammaticale termen met sleutel

tafel tafels, jongen jongens, vakantie vakanties auto auto s, taxi taxi s, baby baby s maan manen, man mannen

Hiermee wijs je een speciaal iemand of iets aan. Je begint met de ene zinsstructuur en maakt de zin af in een andere zinsstructuur.

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

1e Deeltentamen Inleiding Taalkunde

Formuleren voor gevorderden

Samenvatting in het Nederlands

Transparency in Language: A Typological Study S.C. Leufkens

TAAL- en REDEKUNDIG ONTLEDEN

instapkaarten taal verkennen

LTX016B05. Nieuwe ontwikkelingen in de syntaxis. College 11

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

We gaan het hebben over de woordvolgorde in Engelse zinnen.

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

i n h o u d Inhoud Inleiding

Samenvatting Nederlands Formuleren/Spreken

Grammatica 2F. Doelgroepen Grammatica 2F. Omschrijving Grammatica 2F. meewerkend voorwerp. voegwoord alle woordsoorten

8. Logogrammen. Soemer. Uitbreiding

Kernwoord Uitleg Voorbeeld

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Een onderzoek naar het subject in het Nederlandse taalgebruik van Portugese moedertaalsprekers.

2b nr. 1 Zinnen met verschillende volgorde

DE NOMINALE GROEP of NOMINALE CONSTITUENT (NC)

A. Coördinatie / nevenschikking = HOOFDZIN + HOOFDZIN Een hoofdzin heeft dezelfde grammaticale constructie als de simpele zin!

PRINCIPES VAN DE NEDERLANDSE WOORDVOLGORDE Magda Devos, Universiteit Gent

Transcriptie:

Opdrachten bij Zinsleer, hoofdstuk 6 Vragen die gemarkeerd zijn met het symbool detective ( ) zijn pittige verdiepingsvragen waarbij je moet puzzelen op de gegevens. Maak je geen zorgen als je deze nog niet zelfstandig kunt beantwoorden. 1. Bekijk de volgende paren zinnen uit het Nederlands: (6.1) a. Kim koopt een huis. b. Kim een huis kopen? (Dat nooit!) (vgl. *Kim kopen een huis?) (6.2) a. (Ik zag dat) Kim een huis kocht. b. (Ik zag) Kim een huis kopen. (6.3) a. Kim koopt altijd maar huizen. b. Kims altijd maar huizen kopen (begint mij te irriteren).(vgl. *Kims kopen altijd maar huizen...) (6.4) a. Kim kocht een huis. b. Kim heeft een huis gekocht. (6.5) a. Kim gaat huizen kopend door het leven. b. *Kim gaat kopend huizen door het leven. Beantwoord nu de volgende vragen: a. Het werkwoord kopen staat in deze zinnen soms vóór het object (VO) en dan weer erachter (OV). Welke twee factoren zijn blijkbaar relevant voor de volgorde van het werkwoord en het object? Of het object voor het werkwoord staat, hangt af van twee factoren: (i) de finietheid van het werkwoord en (ii) of de zin een hoofd- of bijzin is. Factor (i) zie je in (6.1) en (6.3). In het a-voorbeeld is het werkwoord finiet en gaat het vooraf aan het object, in het b-voorbeeld is het werkwoord niet-finiet en volgt het op het object. In (6.5.a) zie je hetzelfde: het a-voorbeeld bevat een niet-finiet hoofdwerkwoord en dat volgt op het object. In het b-voorbeeld gaat het hoofdwerkwoord vooraf aan het object, maar de zin is ongrammaticaal. De generalisatie is dus: object > niet-finiet werkwoord. Factor (ii) zie je in (6.1.a) en (6.2.a): in (6.1.a) staat het finiete werkwoord koopt in een hoofdzin en gaat het vooraf aan het object. In (6.2.a) staat het finiete werkwoord kocht in een bijzin en volgt het op het object. b. Is er een volgorde (OV of VO) die je op grond van deze zinnen als de ongemarkeerde volgorde van de Nederlandse zin zou willen beschrijven? De VO-volgorde lijkt meer gemarkeerd omdat die alleen bij finiete werkwoorden in hoofdzinnen voorkomt. In alle andere gevallen - finiete werkwoorden in bijzinnen, 1

infinitieven ( het hele werkwoord ) in hoofd- en bijzinnen, voltooid deelwoorden in hoofden bijzinnen, tegenwoordig deelwoorden in hoofd- en bijzinnen, nominalisaties (dat chocola (O) eten (V) ( is irritant)) staat het object voor het werkwoord. De positie van het finiete werkwoord in een hoofdzin is af te leiden met een verplaatsingsregel: V2 (zie 5.1). 2. Een oefening over agreement. De data komen uit het Lakhota, een Noord-Amerikaanse taal uit de Sioux-familie (bewerkt naar Van Valin 1985). Bekijk eerst de zinnen in (6.6) en beantwoord de vragen die er onder staan (het teken Ø geeft de afwezigheid van een prefix aan dat er in andere vormen van het werkwoord wel staat). (6.6) a. wičháša ki mathó wã Ø-Ø-kté man de beer een 3SG:OB-3SG:SU-doden De man doodde een beer. b. mathó wã wičháša ki Ø-Ø-kté beer een man de 3SG:OB-3SG:SU-doden Een beer doodde de man. c. wičháša ki mathó óta wičhá-ø-kté man de beer veel 3PL:OB-3SG:SU-doden De man doodde veel beren. a. Met welke argumenten van het werkwoord vertoont het werkwoord agreement? Het werkwoord vertoont agreement met zowel het subject als het object. Dat zie je aan de glossen: in (6.6.a) en (6.6.b) staat twee keer het morfeem weergegeven, dat betekent dat het een nulmorfeem is, oftewel een onzichtbaar morfeem. Deze worden geglost als 3SG:OB en 3SG:SU, waaruit je kunt opmaken dat het werkwoord met object en subject agreement heeft. In (6.6.c) zie je het morfeem wičhá, dat wordt geglost als 3PL:OB, en het nulmorfeem, dat wordt geglost als 3SG:SU. Ook hier heeft het werkwoord dus agreement met zowel object als subject. b. Op welke manier wordt de agreement in het Lakhota uitgedrukt? Met prefixen op het werkwoord. Vaak zijn het nulmorfemen, alleen in (6.6.c) is er een overt (zichtbaar) prefix. c. Bekijk nu de zinnen in (6.7), vergelijk ze met die in (6.6), en probeer uit te vinden hoe het komt dat zin (6.7a) en (6.7b) grammaticaal zijn, maar zin (6.7c) en (6.7d) niet. (6.7) a. wičháša ki ixʔé óta Ø-yãke man de steen veel 3SG:SU-zien De man zag veel stenen. b. wičháša ki mathó óta wičhá-ø i-yãke 2

man de beer veel 3PL:OB-3SG:SU-zien De man zag veel beren. c. * wičháša ki ixʔé óta wičhá-ø-yãke man de steen veel 3PL:OB-3SG:SU-zien (bedoeld: De man zag veel stenen. ) d. * ixʔé ki hená hokšíla wã Ø-pi-phá steen de DEM jongen een 3SG:OB-3PL:SU-treffen (bedoeld: Die stenen troffen een jongen. ) Het werkwoord vertoont in (6.6) agreement met zowel het subject als het object. Dat zie je aan de prefixen op het werkwoord. Op grond daarvan zou je verwachten dat er in (6.7.b) ook agreement met zowel subject als object is. Dat klopt. Voor (6.7.c) verwachten we eveneens agreement met subject en object, maar deze zin is ongrammaticaal. De juiste vorm is (6.7.a), met alleen agreement met het subject. De relevante observatie is dus: in (6.7.b) is er wel agreement met het object, in (6.7.a) niet. Daar moeten we een verklaring voor geven. (6.7.b) en (6.7.a/c) verschillen alleen in de keus van het object: een woordgroep die iets als veel beren betekent versus een woordgroep die iets als veel stenen betekent. Kennelijk vertoont het werkwoord alleen agreement met een object als dat naar een levend wezen verwijst. Extra toelichting voor de liefhebber (dit kun je op grond van het boek niet weten): het object moet animaat (= levend) zijn. Zo n animacy-restrictie (= de beperking dat een verschijnsel alleen optreedt bij levende wezens) komt in meer talen voor. In (6.7.d) vertoont het werkwoord agreement met zowel het object als het subject. Dat is wat we zouden verwachten op grond van (6.6), maar de zin is ongrammaticaal. (6.7.d) verschilt van (6.6) in de keus van het subject: een woordgroep die iets betekent als die stenen in (6.7.d) versus een woordgroep die iets betekent als de man of een beer in (6.6). Dit verschil is vergelijkbaar met het verschil dat hierboven is genoemd: in (6.7.d) is het subject niet levend, in (6.6) wel. Kennelijk vertoont het werkwoord alleen agreement met een subject als dat naar een levend wezen verwijst. Extra toelichting voor de liefhebber (dit kun je op grond van het boek niet weten): de animacy-restrictie geldt in deze taal dus zowel voor agreement met het subject als voor agreement met het object. 4. De volgende zin uit het Latijn, aangebracht op een balustrade van het Nijmeegse Valkhof (http://www.noviomagus.nl/stadswandeling/natuurwandeling.htm), bevat een aantal discontinue constituenten (zie 6.2.2). Gebruik de glossen (met name de kenmerken naamval, getal, en geslacht) en de vertaling, om die discontinue constituenten te identificeren. Toelichting (dit is dus geen onderdeel van het antwoord): een discontinue constituent is een constituent die uit elkaar staat, waarbij de woordgroep dus wordt onderbroken door andere woorden. Voorbeeld: Ik wacht altijd uren op mijn zusje Op mijn zusje wacht ik altijd uren % Mijn zusje wacht ik altijd uren op (maar mijn broertje is altijd op tijd) 3

Op mijn zusje is een woordgroep (je kunt het voor de pv zetten en het heeft een syntactische functie: voorzetselvoorwerp), maar in het laatste zinnetje (dat niet voor alle sprekers grammaticaal is; vandaar het procent-symbool) staat die uit elkaar: mijn zusje is vooropgeplaatst, maar op is achtergebleven. In het laatste zinnetje is op mijn zusje dus een discontinue woordgroep. (6.8) Quem da-bi-s haec possi-t welke-acc:sg:masc geven-fut-2sg DEM:ACC:NTR:PL kunnen:ctf:pres-3sg qui dare cuncta locu-m? REL:NOM:SG:MASC geven allemaal-acc:ntr:pl plaats-acc:sg:masc Welke plaats kun je geven (i.e. noemen) die dit alles kan geven (i.e. bieden)? Het antwoord hieronder is nogal uitgebreid. Wat in het rood staat, is uitleg om je te helpen tot het goede antwoord te komen. In zwart staat het antwoord dat je in feite moet geven. Je vindt discontinue woordgroepen door (i) te kijken naar kenmerken in de glossen, (ii) te kijken naar de vertaling van de woorden in de glossen, en (iii) te kijken naar de vertaling van de zin. (i) Als voor meerdere woorden dezelfde kenmerken worden geglost, dan kan het zijn dat ze bij dezelfde woordgroep horen. Bij de glossen zie je dat quem en locum allebei geglost worden als accusatief mannelijk enkelvoud (ACC:MASC:SG). Dat is een aanwijzing dat ze samen een woordgroep vormen. Verder zie je dat de kenmerken ACC:NTR:PL (accusatief onzijdig meervoud) twee keer voorkomen: een keer bij haec (dat behalve accusatief onzijdig meervoud, ook nog demonstratief (=aanwijzend)) is, en nog een keer bij cuncta. Dat is een aanwijzing dat deze woorden samen een woordgroep vormen. (ii) Verder zie je (in de glosse) dat quem welke betekent en locum plaats ; het een is dus een determinator (vraagwoorden zijn determinatoren) en het ander een zelfstandig naamwoord. Je weet dat de DP bestaat uit een determinator en een zelfstandig naamwoord, ook dat is dus een aanwijzing dat ze bij elkaar horen. haec wordt geglost als een aanwijzend voornaamwoord en cuncta als allemaal. Beide zijn over het algemeen onderdeel van een DP, ook dat is dus een aanwijzing dat ze bij elkaar horen. (iii) Ten slotte zie in de vertaling dat de woorden welke en plaats bij elkaar worden genomen: welke plaats. quem en locum horen dus bij elkaar en zijn dus een constituent. Maar ze staan niet bij elkaar, het is dus een discontinue constituent. Ook haec en cuncta worden vertaald alsof ze bij elkaar horen: dit alles. Ook deze woorden zijn dus een constituent, en doordat ze uit elkaar staan, een discontinue constituent. NB De zin bestaat uit een hoofdzin en een relatiefzin. De relatiefzin is haec possit qui dare cuncta die dit allemaal/alles kan geven. Met de volgorde van de elementen van de relatiefzin is dus nogal wat gegoocheld (het Latijn heeft een behoorlijk 4

vrije woordvolgorde). Qui is het relatief pronomen, en quem locum het hoofd van de relatiefconstructie (zie 3.4 over relatiefzinnen). De discontinue constituenten zijn quem locum (want beide geglost als ACC:MASC:SG en de woorden betekenen welke en plaats, woorden die vaak samen voorkomen in een DP. Ze zijn ook vertaald als 1 DP welke plaats.) en haec cuncta (want beide geglost als ACC:NTR:PL en de woorden zijn een determinator en kwantor (allemaal), woorden die vaak samen voorkomen in een DP. Ze zijn ook vertaald als 1 DP dit alles.) 5. In de volgende zinnen is het onderstreepte woord telkens het subject. Bewijs dat door de infinitieftest toe te passen, die besproken wordt onder (i) op p. 193. (6.9) a. Jan leest een boek Jan probeert [ een boek te lezen ] Jan moet verdwijnen in de bijzin en was dus subject in de oorspronkelijke zin. c. Het regent Het dreigt [ te gaan regenen ] Het moet verdwijnen in de bijzin en was dus subject in de oorspronkelijke zin. NB In de bijzin is het hulpwerkwoord gaan toegevoegd. Zonder dat woord loopt de zin niet fraai, maar dat is voor de opdracht niet relevant. 1 d. De zittende president werd herkozen De zittende president hoopt [ herkozen te worden] De zittende president moet verdwijnen in de bijzin en was dus subject in de oorspronkelijke zin. 6. In (6.10) hebben we van de zin Bevers bouwen dammen NPs gemaakt (nominalisatie). Je ziet dat sommige nominalisaties geslaagd zijn, en andere niet. Hoe zou je deze verschijnselen kunnen gebruiken als test om subjecten en objecten in het Nederlands te identificeren? (6.10) a. *het bevers dammen bouwen b. het dammen bouwen van bevers c. *het bevers bouwen van dammen d. het bouwen van/*door dammen van/door bevers e.?? het bouwen van bevers van dammen In rood: denkstappen die je leiden naar het antwoord. In zwart: het feitelijke antwoord. In (6.10) merken we het volgende op: (6.10) a. *het bevers dammen bouwen Subject ( bevers ) en object ( dammen ) kunnen niet tegelijkertijd als NP/DP in een nominalisatie worden opgenomen. Uit (6.10.c) kun je opmaken dat het subject überhaupt niet als NP/DP in een nominalisatie kan staan (cf. * het mensen lachen) 1 Voor sommigen verandert daardoor ook de betekenis: iets uit het dreigement dat iets zal gaan regenen. Deze betekenis is niet beoogd. 5

b. het dammen bouwen van bevers Subject kan wel als PP ( van bevers ) in de nominalisatie voorkomen; de PP staat dan achter het werkwoord. Het object kan wel als NP/DP in de nominalisatie staan, en staat dan voor het werkwoord. c. *het bevers bouwen van dammen Als subject als NP/DP in de nominalisatie staat (voor het werkwoord) en object als PP (achter het werkwoord), is de nominalisatie ongrammaticaal in de bedoelde betekenis. d. het bouwen van/*door dammen van/door bevers Als subject en object als PP in de nominalisatie staan (achter het werkwoord), krijgt het object het voorzetsel van en het subject het voorzetsel van of door. e.?? het bouwen van bevers van dammen Als subject en object als PP in de nominalisatie staan (achter het werkwoord), staat het subject het liefst voor het object. (Een vraagteken voor een zin betekent dat die niet volledig acceptabel is maar ook niet ongrammaticaal; twee vraagtekens betekent dat ook, maar de zin is minder acceptabel dan een zin met slechts één vraagteken). Dit levert de volgende tests op: Als het argument als NP/DP in de nominalisatie kan staan, is het een object; Als het argument niet als NP/DP in de nominalisatie kan staan, is het een subject; Als het argument als PP in de nominalisatie kan staan en het kan het voorzetsel van of door als hoofd hebben, is het een subject; Als het argument als PP in de nominalisatie kan staan en het kan het voorzetsel van maar niet door als hoofd hebben, is het een object; Als er twee PP-argumenten in de nominalisatie staan, is het eerste waarschijnlijk een object en het tweede een subject. 7. Op p. 157-158 van hoofdstuk 5 hebben we gezien dat het indirect object en het direct object hiërarchisch georganiseerd zijn: het indirect object zit hoger in de boom dan het direct object. Dan verwacht je dus dat de asymmetrieën tussen het subject en het object (besproken op p. 193-194) ook bestaan tussen het indirect object en het direct object. Bespreek in dit verband de verschijnselen in (6.11) (NB het eerste zinsdeel is telkens het subject): Toelichting (dus geen onderdeel van het antwoord): woordgroepen als ook maar iemand zijn negatief polaire uitdrukkingen (NPU; ook wel negatief polaire items genoemd (NPI)). Dat wil zeggen dat ze alleen voor kunnen komen als er ook een negatief element in de zin voorkomt. Oftewel: een NPU moet gelicentieerd worden door een negatief element, zoals niet of niemand. Zonder zo n element is de zin ongrammaticaal (zie ook subjecttest (iii) op p. 193): * Harry kent ook maar iemand met een chihuahua Niemand kent ook maar iemand met een chihuahua 6

Het licentiëren van een NPU is aan een aantal eisen gebonden. In deze opdracht maak je kennis met een daarvan. In rood: denkstappen die je leiden naar het antwoord. In zwart: het feitelijke antwoord. Aan de zinnen in (6.11) valt het volgende op: (6.11) a. [Niemand] heeft [ook maar iemand] [geld] gegeven Als het negatieve element het subject is en de NPU het IO, dan is de zin grammaticaal. Een NPU-IO kan dus gelicentieerd worden door een subject. Dat mag geen verrassing zijn: we wisten al dat het subject die NP is die de eigenschappen van de andere kan controleren (zie test (iii) op p. 1113). b. [Niemand] heeft [mij] [ook maar iets] gegeven Als het negatieve element het subject is en de NPU het DO, dan is de zin grammaticaal. Een NPU-DO kan dus gelicentieerd worden door een subject. Dat mag geen verrassing zijn: we wisten al dat het subject die NP is die de eigenschappen van de andere kan controleren (zie test (iii) op p. 1113). c. [Ik] heb [niemand] [ook maar iets] gegeven Dit voorbeeld geeft nieuwe informatie. Als het negatieve element het IO is en de NPU het DO, dan is de zin grammaticaal. Een NPU-DO kan dus gelicentieerd worden door een IO. Kennelijk staat IO hoger in de boom dan DO. d. *[Ook maar iemand] heeft [niemand] [geld] gegeven Als het negatieve element het IO is en de NPU het subject, dan is de zin ongrammaticaal. Een NPU-subject kan dus niet gelicentieerd worden door een IO. Dat mag geen verrassing zijn: we weten dat het subject hoger in de boom staat dan de andere argumenten. We weten ook dat een NPU een negatief element vereist dat hoger in de boom staat (zie zin (46b) in hoofdstuk 6). e. *[Ook maar iemand] heeft [mij] [niets] gegeven Als het negatieve element het DO is en de NPU het subject, dan is de zin ongrammaticaal. Een NPU-subject kan dus niet gelicentieerd worden door een DO. Dat mag geen verrassing zijn: we weten dat het subject hoger in de boom staat dan de andere argumenten. We weten ook dat een NPU een negatief element vereist dat hoger in de boom staat (zie zin (46b) in hoofdstuk 6). f. *[Ik] heb [ook maar iemand] [niets] gegeven (f) en (c) zijn de voorbeelden waar het om gaat. Als het negatieve element het DO is en de NPU het IO, dan is de zin ongrammaticaal. Als beide objecten NP/DP s zijn, kan een NPU- IO dus niet gelicentieerd worden door een DO. DO staat dus niet hoger in de boom dan IO. 7

Deze observaties kunnen als volgt worden samengevat: Een NPU-subject kan niet gelicentieerd worden door enig object; Een NPU-IO kan gelicentieerd worden door een negatief subject, maar niet door een negatief DO; Een NPU-DO kan gelicentieerd worden door een negatief subject en door een negatief IO. Dat wijst erop dat de NP/DP s op verschillende hoogtes in de boom staan: het subject het hoogst, boven IO en DO; het IO lager dan het subject maar hoger dan het DO, en het DO lager dan subject en IO, zoals hieronder schematisch is weergegeven: 9. Als we in het Nederlands twee deelzinnen coördineren, dan kunnen we in de tweede deelzin het subject weglaten als dat verwijst naar hetzelfde element als het subject van de eerste deelzin: (6.10) [Jan kwam thuis] en [ (hij) pakte een boterham] Zoals beschreven op p. 195 kunnen we dat gegeven gebruiken om het subject te vinden. Voor het IJslands bevestigt dat de conclusie van 6.5.2.2.1 dat het element met de quirky naamval een subject is. Leg dat uit aan de hand van voorbeeld (6.11): (6.11) a. Mér líkar vel við hana ik:dat leuk.vinden met haar Ik vind haar leuk. b. Ég sá stúlkuna og (mér) líkaði vel við hana ik:nom zag het.meisje:acc en ik:dat leuk.vinden:past met haar Ik zag het meisje en (ik) vond haar leuk. In zin (6.11.b) is de zin in (6.11.a) gecoördineerd en is het het tweede conjunct. mér mag daarbij weggelaten worden. Dit laat zien dat het het subject is, ook al heeft het niet de naamval die het subject meestal krijgt; alleen het subject mag namelijk weggelaten worden. Dat mér een andere vorm heeft dan ég in het eerste conjunct, doet er kennelijk niet toe. 8