CRB 2016-0510 SR/LVN 03.02.2016 Conclusies van de sociale gesprekspartners op basis van de documentatienota Macro economische context
2 CRB 2016-0510 Overzicht groei sinds 1996 Onder invloed van de conjuncturele cycli kan de economische groei gevoelig variëren van jaar tot jaar. Aldus was er in 2001 een wereldwijde conjunctuurverzwakking. Deze was echter vrij beperkt in vergelijking met de terugval die zich voordeed in de periode na 2007, aangeduid als de grote recessie. Hierdoor was er zowel in België als in de buurlanden een breuk tussen de periode van 1996 tot 2007 en de daaropvolgende jaren. In België bv. bedroeg de gemiddelde jaarlijkse reële groei van het bbp in de periode voor de crisis (1996-2007) 2,, terwijl ze voor de periode 2007-2013 op 0, lag. Sinds 2008 zien we dus zwakke economische prestaties, een hoge werkloosheid, een onderbenutting van de productiecapaciteit en een lage inflatie, die de jongste periode ook daalde door de scherpe terugval van de olie- en voedselprijzen. Ondanks de economische omwentelingen was de volgorde van de koopkracht per inwoner dezelfde in 2013 als in 1996: ze lag hoger in Duitsland en Nederland dan in België, maar lager in Frankrijk. Dit is verder uitgewerkt in de documentatienota betreffende de koopkracht. Verklaring groeidynamiek In de periode 1996-2007 liep de groei in Duitsland achter op deze in België en de andere 2 buurlanden, hoofdzakelijk als gevolg van de zwakkere toename van de drie componenten van de binnenlandse vraag 1. Nederland kende dan weer de sterkste groei als gevolg van een hoog particulier en overheidsverbruik. Frankrijk had een iets lagere groei dan België als gevolg van een negatieve handelsbalans. Van de vier beschouwde landen kende Duitsland de sterkste groei tussen 2007 en 2013 dankzij de minder sterke daling van de investeringen en een sterkere groei van het reëel beschikbaar inkomen dan België. Frankrijk had een iets zwakkere groei dan België, hoofdzakelijk vanwege een lagere private consumptie. Door een inzinking van de binnenlandse vraag kende Nederland een inkrimping van het bbp (jaarlijks gemiddeld -0,3%). Dit is gekoppeld aan een lagere privéconsumptie vanwege een lager reëel beschikbaar gezinsinkomen. In België was er tussen 1996 en 2013 een stevige toename van de werkgelegenheid in de publieke en niet-marktsector maar ook de marktsector, i.h.b. de profit -marktdiensten, presteerde goed. Tot slot zien we in de vier landen een lagere potentiële groei van het bbp in de periode na 2007. Duurzaamheid van de gerealiseerde groei: begrotingsbeleid Nu willen we weten of de groei ook duurzaam was, dus of ze de komende jaren geen problemen zal veroorzaken voor de Belgische economie. Duurzame groei veronderstelt o.a. dat er geen systematische toename is van de verhouding tussen de overheidsschuld en het bbp, die de overheid zou verplichten om steeds grotere intresten te betalen, ook gekend als het rentesneeuwbaleffect. Zeker met het oog op de toekomstige stijging van de publieke uitgaven als gevolg van de vergrijzing moet dit worden vermeden. Daarom staan we stil bij de rol van het begrotingsbeleid in de gerealiseerde groei. 1 De particuliere consumptie, het openbaar verbruik en de investeringen.
3 CRB 2016-0510 Hoewel de periode tot 1999 werd gekenmerkt door bezuinigingsmaatregelen in het kader van de oprichting van de EMU, was er over de hele periode 1996-2007 een duidelijk expansieve begrotingskoers in België, Nederland en Frankrijk, wat een procyclisch effect had. Het primair saldo in deze landen nam af. In Duitsland werd er daarentegen een eerder restrictieve begrotingskoers aangehouden. De primaire uitgaven daalden er sterk, wat een stijging van het primair overschot tot gevolg had. Gedurende de grote recessie was er een beleidsbreuk in de richting van een meer restrictief begrotingsbeleid. In Duitsland en Frankrijk is de begrotingskoers tussen 2007 en 2013 duidelijk restrictief. Enkel in België bleef het beleid over de gehele periode bekeken expansief, deels vanwege stijgende uitgaven in de pensioenen en gezondheidszorg en deels ter ondersteuning van de stilgevallen economie via stimulerende maatregelen en een werking van de automatische stabilisatoren. Aldus zien we in België over de hele periode 1996-2013 een expansief budgettair beleid wat mede de relatief hoge groei t.o.v. Duitsland in de eerste periode en t.o.v. Nederland in de tweede periode grotendeels verklaart. Aldus groeide de werkgelegenheid in de publieke en niet-marktsector (vnl. gezondheidszorg en dienstencheques), wat de private consumptie ondersteunde. Over de volledige periode 1996-2013 stegen de subsidies aan vennootschappen, waar de dienstencheques deel van uitmaken, aanzienlijken was er een lichte daling van de publieke investeringen. Duurzaamheid van de gerealiseerde groei: lopende rekening Duurzaamheid betekent naast het vermijden van een rentesneeuwbaleffect dat er geen langdurige tekorten mogen ontstaan op de lopende rekening, waardoor er buitenlandse schulden worden opgebouwd en de financiering van de private en overheidsschulden kwetsbaarder wordt voor onvoorspelbare ontwikkelingen op de internationale kapitaalmarkten. Gelet op de hoge schuldgraad en de grote kosten van de vergrijzing kan België zich niet veroorloven dat een negatieve internationale schuldpositie zou leiden tot een opstoot van de intrestkosten te betalen aan het buitenland. Indien de financiële markten te weinig vertrouwen hebben in de financieringscapaciteit op lange termijn, dan kan de financiering van een negatief lopend saldo problemen opleveren nog voor er sprake is van een uit de hand gelopen rentesneeuwbaleffect. Sinds 1996 was er een aanzienlijke achteruitgang van de Belgische lopende rekening. Deze daalde meer bepaald van een surplus van 5,5% in 1997 naar een tekort van 1,9% in 2013 (volgens de betalingsbalans). Door een herziening van de berekening van de betalingsbalans zijn de recentste gegevens beschikbaar sinds 2008 (Grafiek 1). We zien dat het lopend saldo voor België verbetert sinds 2011, met een positief resultaat in 2014 en begin 2015. De verbetering zou vooral het gevolg zijn van grotere internationale kapitaalinkomsten maar ook het tekort op de goederenmarkt zakte van bijna 3% van het bbp in 2011-2012 naar 1,5% in 2014. (EC, 2015, blz. 3) Bovendien was er in 2013 voor het eerst sinds 2009 een toename van het Belgische aandeel in de wereldexport, die zich verderzette in 2014 (Grafiek 2). Daarbij verstevigde de goederenhandel zijn positie in 2013 terwijl de dienstensectoren in 2014 hun exportaandeel optrokken. Desondanks was het totale aandeel van de Belgische export in de wereldexport in 2014 (1,9%) nog 0,2 procentpunt lager dan in 2008 (2,1%). Verder droeg de lagere olieprijs bij aan de verbetering netto-uitvoer in 2014.
4 CRB 2016-0510 Grafiek 1-1: Het lopend saldo in België en referentielanden, 2008-1e kwartaal 2015 (in % bbp, volgens de betalingsbalans) 1 1 1 8% - - 2008 1e kwartaal 2015 Lopend saldo volgens de betalingsbalans enbbp volgens de nationale rekeningen (ESR 2010) Bron : Eurostat Grafiek 1-2: Ontwikkeling van het exportmarktaandeel van België en referentielanden, 2008-2014 (volgens de betalingsbalans, wijzigingen t.o.v. 1 jaar eerder) - - -1-1 -1 Goederen 8% - - -1-1 Diensten Goederen en Diensten - - -1-1 Bron: Eurostat