1.2 Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 19 juni 2014 beroep bij de Commissie ingesteld.

Vergelijkbare documenten
COMMISSIE VAN BEROEP VOOR HET PROTESTANTS CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS EN HOGER BEROEPSONDERWIJS. UITSPRAAK CvB.VO-HBO U.2015.

COMMISSIE VAN BEROEP VOOR HET CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS EN HOGER BEROEPSONDERWIJS UITSPRAAK. CvB VO-HBO U

COMMISSIE VAN BEROEP VOOR HET CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS EN HOGER BEROEPSONDERWIJS UITSPRAAK. CvB.VO-HBO U

het College van Bestuur van de Stichting C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

de Stichting voor Protestants Christelijk Voortgezet Onderwijs ***, verweerster, gemachtigde: mr. H.A.A. Berendsen

Door werknemer niet te belasten met lesuren in de bovenbouw is hem ten onrechte promotie in het kader van het entreerecht onthouden.

het College van Bestuur van de C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. W. Lindeboom

Commissie van Beroep VO SAMENVATTING

Commissie van Beroep voor het VO en HBO ingesteld door de Verenigde Bijzondere Scholen voor onderwijs op algemene grondslag

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. A.

Commissie van beroep vo

Beroep tegen onthouden promotie ongegrond omdat er geen aanspraak op een benoeming in een LD-functie.

106384/106490/ Werknemer (3) heeft recht op promotie op basis van het entreerecht. UITSPRAAK

Commissie van Beroep VO

SAMENVATTING. het College van Bestuur van de Stichting voor D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr.

vakbekwaamheid van appellant voor het vak maatschappijleer vanwege de voortdurende ontwikkeling van dit vak, is ongemotiveerd nu er geen enkel onderzo

SAMENVATTING U I T S P R A AK

Commissie van Beroep voor het Protestants Christelijk Voortgezet en Hoger Beroepsonderwijs

Beroep tegen onthouding promotie gegrond omdat de werkgever de procedure niet correct heeft gevolgd.

COMMISSIE VAN BEROEP VOOR HET CHRISTELIJK BASIS-, SPECIAAL- EN VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS

ECLI:NL:GHARL:2017:5960

COMMISSIE VAN BEROEP VOOR HET CHRISTELIJK BASIS-, SPECIAAL- EN VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS

Ontslag uit vast dienstverband wegens onbevoegdheid. Beroep gegrond

Inleiding Samenstelling van de Commissie

BEZWARENCOMMISSIE FUNCTIEAARDERING VOOR HET CHRISTELIJK EN ALGEMEEN BIJZONDER PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

UITSPRAAK. [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, hierna te noemen [appellant]

Commissie van Beroep PO

SAMENVATTING UITSPRAAK

COMMISSIE VAN BEROEP VOOR HET CHRISTELIJK BASIS- SPECIAAL- EN VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS

het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

Bezwarencommissie Functiewaardering voor het Christelijk en Algemeen bijzonder primair en voortgezet onderwijs:

Bezwarencommissie Functiewaardering voor het christelijk en algemeen bijzonder primair en voortgezet onderwijs

UITSPRAAK. in het geding tussen: de heer A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. S.K. Oskam

Instemmingsgeschil VO-artikel 12 lid 1 onder g WMS (toekenning generieke toelage teamleiders)

de Personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad van C, te B, verweerder, hierna te noemen de PMR

SAMENVATTING ADVIES. de bestuurscommissie van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

UITSPRAAK. de medezeggenschapsraad van de A te B, verzoeker, hierna te noemen de MR

Commissie van Beroep voor het Protestants Christelijk Voortgezet Onderwijs en Hoger Beroepsonderwijs

SAMENVATTING. het bestuur van de Stichting A, gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen het bevoegd gezag gemachtigde: de heer mr.

Bezwarencommissie Functiewaardering voor het Christelijk en Algemeen bijzonder primair en voortgezet onderwijs:

ECLI:NL:CBB:2016:450. Uitspraak. College van Beroep voor het bedrijfsleven. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/893

Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. UITSPRAAK

het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. B.J. van Hees

Commissie van Beroep PO

Bezwaar tegen niet voortzetten tijdelijk dienstverband vanwege niet tijdig behalen van de onderwijsbevoegdheid ongegrond.

COMMISSIE VAN BEROEP VOOR HET CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS EN HOGER BEROEPSONDERWIJS

SAMENVATTING. het College van Bestuur van het E, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr.

Bezwarencommissie Functiewaardering voor het Christelijk en Algemeen bijzonder primair en voortgezet onderwijs:

Verweerster heeft op 19 oktober 2012 (ingekomen op 22 oktober 2012 bij het secretariaat) een verweerschrift ingediend.

Uitspraak in de zaak tussen: [naam appellant], wonende te [naam woonplaats], appellant,

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633

ECLI:NL:RBAMS:2009:BK9813

ECLI:NL:CRVB:2012:BX3745

CENTRALE RAAD VAN BEROEP

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:CRVB:2002:AE4462

Datum 13 oktober 2009 Betreft Notitie 'Gevolgen invoering functiemix en entreerecht LD voor de Verenigde Scholen J.A.

De Commissie van Beroep voor het Protestants- Christelijk Basis-, Speciaal- en Voortgezet Speciaal Onderwijs

ECLI:NL:RVS:2006:AX0760

ECLI:NL:RBMNE:2016:530

ECLI:NL:RVS:2007:BB7292

Samenvatting. Interpretatiegeschil VO artikel 12 WMS (beleid met betrekking tot invoering LC-functies)

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van:

ECLI:NL:CRVB:2006:AY4086

UITSPRAAK. de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad vana te B, verzoeker, hierna te noemen de PMR

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. J.A.

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

UITSPRAAK. het College van Bestuur van Stichting C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. J.A.

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

Het akkoord per sector op hoofdlijnen

het College van Bestuur van C, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. dr. J.H. van Gelderen

SAMENVATTING. het College van Bestuur van de Stichting D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr.

SAMENVATTING. het College van Bestuur van het D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr.

ECLI:NL:RBGRO:2009:BL7193

SAMENVATTING Geschil met betrekking tot het taakbelastingsbeleid van de opleiding; HBO

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:CRVB:2017:1859

Beslissing d.d. 15 november 2017 ex art Tuchtrechtreglement Bancaire Sector

J A A R V E R S L A G Bezwarencommissie cao-vo. Meer informatie op

U I T S P R A A K

ECLI:NL:RVS:2013:1522

Samenvatting. Interpretatiegeschil PO artikel 11 onder j WMS (beleid m.b.t. toelating van leerlingen)

Zaaknummer : 2014/159 en Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 17 oktober 2014 Partijen : Verzoekster tegen Hogeschool voor de Kunsten

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

Jaarverslag

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. F.J.

ECLI:NL:CRVB:2013:1059

ECLI:NL:CRVB:2014:2994

Regeling versterking van functiemix leraren voortgezet onderwijs in de Randstadregio s

Uitspraak. RECHTBANK BREDA Sector kanton. Locatie Bergen op Zoom. zaak/rolnr.: AZ VERZ beschikking d.d. 22 juli 2009.

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

Samenvatting uitspraak. Interpretatiegeschil VO artikel 10 onder b WMS (wijziging onderwijs- en examenregeling)

UITSPRAAK. de Vereniging B, gevestigd te C, verweerster, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. M. De Vita

COMMISSIE VAN BEROEP VOOR HET CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS EN HOGER BEROEPSONDERWIJS

Hoe kan het dat de loonsverhoging maar 1,2% is. Er is toch geen nullijn meer?

SAMENVATTING UITSPRAAK

FUNCTIEMIXVOORTGEZETONDERWIJS

betreft: [klager] datum: 2 februari 2015

Transcriptie:

COMMISSIE VAN BEROEP VOOR HET CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS EN HOGER BEROEPSONDERWIJS UITSPRAAK CvB.VO-HBO.2014.082-U.2014.11 in de zaak van: XX, appellant; tegen Stichting voor Protestants Christelijk Voortgezet Onderwijs XX, verweerster; gemachtigde mevr. mr. drs. A.M. Slootweg, advocaat. 1. De procedure. 1.1 Bij brief van 18 juni 2014 heeft dhr. L., voorzitter College van Bestuur van verweerster, aan appellant meegedeeld dat niet kon worden voldaan aan zijn verzoek om hem per 1 augustus 2014 meer dan 50% les te laten geven in de bovenbouw. 1.2 Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 19 juni 2014 beroep bij de Commissie ingesteld. 1.3 Namens verweerster heeft haar gemachtigde bij brief van 16 juli 2014 bij de Commissie een verweerschrift ingediend. 1.4 Bij brief van 24 juli 2014 heeft appellant naar aanleiding van dit verweerschrift een nadere schriftelijke reactie bij de Commissie ingediend. 1.5 Op 2 september 2014 heeft de Commissie het beroep behandeld in een openbare zitting te Den Haag. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht, appellant vergezeld door dhr. K. Namens verweerster is verschenen dhr. L., voornoemd, mevr. G., P&O adviseur, en mevr. J., leidinggevende van appellant, en mevr. A.M. Slootweg, voornoemd. 2. Van belang zijnde bepalingen. 2.1 Ingevolge artikel 52, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Commissie van Beroep waarbij de werkgever is aangesloten tegen een beslissing van het bevoegd gezag inhoudende het direct of indirect onthouden van promotie. 2.2 In artikel 19, eerste lid, aanhef en onder d, van de verlengde CAO-VO 2011-2012 is bepaald dat de werknemer in beroep kan gaan bij de Commissie van Beroep waarbij de werkgever krachtens artikel 52 WVO is aangesloten tegen een door de werkgever genomen besluit inhoudende het direct of indirect onthouden van promotie. In de CAO-VO 2014-2015 is deze tekst vervat in artikel 20. Artikel 5.2 van de verlengde CAO-VO 2011-2012, dat als opschrift heeft: Entreerecht LD, luidt als volgt: Vanaf 1 augustus 2014 heeft elke docent met een eerstegraadsbevoegdheid, die structureel

50 % of meer van zijn lessen geeft in een of meer van de jaren 4 en 5 HAVO en/of 4, 5 en 6 VWO recht op een LD-functie. 2.3 Artikel 5.2 van de CAO-VO 2014-2015, dat als opschrift heeft: Entreerecht LD, luidt als volgt: 1. Vanaf 1 augustus 2014 heeft elke leraar met een eerstegraads bevoegdheid die 50 % of meer van zijn lessen binnen structurele formatie 1 geeft in een of meer van de jaren 4 en 5 HAVO en/of 4,5 en 6 VWO recht op een LD-functie. 2. Het entreerecht vervalt per 31 juli 2015. 2 3. Leraren die voor 1 augustus 2014 zijn gestart voor een master/eerste graadsbevoegdheid en voldoen aan het gestelde in lid 1, hebben tot en met 31 juli 2017 nog recht op het entreerecht. Toelichting Indien een leraar die benoemd is op basis van het entreerecht uiterlijk op 1 augustus 2016 niet voldoet aan de functievereisten van de functiebeschrijving die de werkgever op grond van artikel 12.4 CAO-VO heeft vastgesteld, kan hij teruggeplaatst worden in zijn oude functie. De inschaling geschiedt op het laatstelijk genoten salaris of het naast hogere bedrag, niet hoger dan het maximum behorende bij het carrièrepatroon van de oude functie. Ter vermijding van misverstanden wijst de Commissie er op dat de 2 vermelde voetnoten afkomstig zijn uit de CAO-VO 2014-2015. 2.4 Artikel 11.3 van de verlengde CAO-VO 2011-2012, dat als opschrift heeft: Eerste graads docentfunctie, luidt als volgt: 1. Indien voor 31 december 2010 niet een eerste stap wordt gezet in de verhoging van het aandeel LD-functies in de functiemix treedt het recht bedoeld in artikel 5.2 met onmiddellijke ingang in werking. 2. De werkgever stelt in overleg met de P(G)MR tevens een beleid vast voor de stapsgewijze toekenning van nieuwe LD functies in de periode tot 1 augustus 2014 met in achtneming van het gestelde in artikel 5.2. Een bepaling met de inhoud van artikel 11.3 komt niet meer voor in de CAO-VO 2014-2015. 3. Voorgeschiedenis. 3.1 Per 1 juli 2008 is het Convenant Leerkracht van Nederland van kracht geworden. Sociale partners en de minister van OCW hebben afgesproken dat het voor de versterking van het beroep van leraar nodig is om onder meer de beloning van de leraar te verbeteren. Daarom moeten meer loopbaanmogelijkheden worden gerealiseerd en moeten er kortere salarislijnen komen. In het convenant zijn afspraken vastgelegd met betrekking tot versterking van de functiemix. De Commissie citeert: Doelbestemming 1 Onder structurele formatie wordt verstaan formatie niet zijnde projectformatie en kortdurende vervanging minder dan een jaar. 2 Sociale partners stellen een commissie in die onderzoekt hoe de doelstellingen uit het Convenant Leerkracht kunnen worden behaald, anders dan door het entreerecht. De commissie zal worden verzocht om uiterlijk februari 2015 het onderzoek af te ronden. Sociale partners zullen een op overeenstemming gericht overleg voeren over de aanbevelingen van de commissie. 2

Het extra budget voor de invulling van meer hogere leraarsfuncties is uitsluitend bestemd voor de realisatie van meer OP-formatie in de schalen LC en LD en dient daar ook elk jaar volledig voor te worden ingezet. De extra formatie op grond van het budget voor de functiemix wordt uitsluitend toegekend aan leraren met lesgeven als hoofdtaak, dat wil zeggen dat zij in overwegende mate (bedoeld is meer dan ca. 60 %) zijn belast met een lestaak. (.) Invulling functiemix Sociale partners zullen in de CAO landelijke doelen opnemen over de te realiseren functiemix. (.) De werkgever stelt in overleg met de P(G)MR jaarlijks het volume aan functies vast dat omgezet wordt in hogere functies. (.) De werkgever en P(G)MR geven per functiegroep (LC en LD) aan hoeveel functies in dat jaar gerealiseerd worden. LD functie Leraren met een eerstegraads bevoegdheid, die ongeacht de omvang, in de bovenbouw structureel lesgeven hebben recht op een LD functie. Partijen zullen dit recht in de CAO verankeren. 3.2 In de CAO s vanaf 2008 zijn vervolgens bepalingen opgenomen over het entreerecht. 3.3 Op 15 april 2014 is het Onderhandelaarsakkoord CAO-VO 1-8-2014 tot 1-8-2015 gesloten. Partijen hebben daarbij afspraken gemaakt over onder meer het entreerecht. Deze luiden als volgt: Entreerecht Partijen erkennen dat het entreerecht onevenwichtige en ongewenste effecten heeft. Er zijn echter verwachtingen gewekt en partijen vinden het niet acceptabel zo vlak voor de inwerkingtreding van het recht die verwachtingen ongedaan te maken. Daarom zal het entreerecht als volgt worden aangepast: Vanaf 1 augustus 2014 heeft elke docent met een eerstegraads bevoegdheid, die meer dan 50 % van zijn lessen, binnen structurele formatie 3 geeft in een of meer van de jaren 4 en 5 HAVO en/of 4,5 en 6 VWO recht op een LD functie. Het entreerecht vervalt per 31 juli 2015. Docenten die voor 1 augustus 2014 zijn gestart voor een master/eerste graads-bevoegdheid en meer dan 50 % lesgeven in de bovenbouw hebben tot en met 31 juli 2017 nog recht op het entreerecht. In de toelichting op het artikel betreffende het entreerecht komt te staan: Indien een docent die benoemd is op basis van het entreerecht uiterlijk op 1 augustus 2016 niet voldoet aan de functievereisten van de functiebeschrijving die de werkgever op grond van artikel 11.5 CAO-VO heeft vastgesteld, kan hij teruggeplaatst worden in zijn oude functie met bijbehorende salaristrede, zonder behoud van salarisperspectief van de LD functie. Daarnaast wordt een commissie ingesteld die onderzoekt hoe de doelstellingen uit het Convenant Leerkracht kunnen worden behaald, anders dan door het entreerecht. De commissie zal worden verzocht om uiterlijk februari 2015 het onderzoek af te ronden. Sociale partners zullen een op overeenstemming gericht overleg voeren over de aanbevelingen van de commissie. De vermelde voetnoot is afkomstig uit eerdergenoemd Onderhandelaarsakkoord. 3 Onder structurele formatie wordt verstaan formatie niet zijnde projectformatie en kortdurende vervanging minder dan een jaar. 3

4. Standpunten van partijen 4.1 Appellant heeft kort samengevat het volgende aangevoerd. Appellant is sinds augustus 1999 in vaste dienst als docent op het XX College en sinds 1 augustus 2012 eerstegraadsbevoegd voor het vak Godsdienst. Hij bekleedt thans een LC functie en heeft de laatste drie schooljaren structureel meer dan 50 % les gegeven in de bovenbouw. Hierbij is rekening gehouden met de door hem onbevoegd gegeven lesuren Maatschappijleer. Het feit dat hem per 1 augustus 2014 minder dan 50% lessen in de bovenbouw zijn toegedeeld, heeft tot gevolg dat hem aldus een LD-functie wordt onthouden. Deze functie komt hem op grond van het in artikel 5.2 van de verlengde CAO-VO 2011-2012 geregelde entreerecht wel toe. Daarmee is sprake van het onthouden van promotie; tegen een dergelijk besluit kan beroep ingesteld worden. Volgens appellant is het beleid dat verweerster bij lessentoedeling voert enkel ingegeven om het aantal docenten dat aanspraak zou kunnen maken op een LD-functie te beperken. Aldus maakt verweerster naar het oordeel van appellant een oneigenlijk gebruik van haar bevoegdheid tot lessentoedeling. 4.2 Verweerster stelt zich primair op het standpunt dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk is. De door appellant bestreden urentoedeling voor het jaar 2014-2015 houdt namelijk geen onthouding van promotie in. In dat verband wijst verweerster er op dat voor de toekenning van een LD-functie niet alleen de per 1 augustus 2014 vastgestelde urentoedeling van belang is, maar dat het tevens gaat om de urentoedeling over de afgelopen jaren. Dit vloeit voort uit artikel 5.2 van de verlengde CAO-VO 2011-2012. Appellant heeft over de schooljaren 2012-2013 en 2013-2014 minder dan 50% van zijn lessen in de bovenbouw gegeven. Ook per 1 augustus 2014 heeft appellant minder dan 50 % lesuren in de bovenbouw gekregen. Op grond van bovengenoemde redenen stelt verweerster zich primair op het standpunt dat appellant in zijn beroep niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard. 4.3 Verweerster is verder van mening dat indien de Commissie appellant in zijn beroep ontvankelijk verklaart, dit beroep dient te worden verworpen. Essentieel is in dit verband dat appellant de voorgaande jaren nooit meer dan 50% van zijn uren in de bovenbouw heeft les gegeven. Ter zitting heeft verweerster aangegeven dat bij de vaststelling van dit percentage geen rekening is gehouden met de door appellant onbevoegd gegeven uren Maatschappijleer. Dit zou onterecht zijn omdat het geven van onbevoegde uren niet beloond behoort te worden met een promotie. In aanvulling daarop stelt verweerster dat zij op het terrein van het entreerecht een eenduidig en redelijk beleid voert. Dit beleid komt in de woorden van de Commissie kort samengevat - onder meer op het volgende neer: (a) het toekennen van een LD-functie aan alle docenten met een eerstegraads bevoegdheid leidt tot financieel onaanvaardbare consequenties; (b) het toedelen van zo min mogelijk LD-functies is het uitgangpunt; en (c) het heeft de voorkeur wanneer door het toekennen aan een docent van minder dan 50% aan bovenbouwuren het stellen van een LD-vacature kan worden voorkomen. 5.Beoordeling van het geschil. 5.1 De Commissie is van oordeel dat het bestreden besluit wordt beheerst door artikel 5.2 van de verlengde CAO-VO 2011-2012. Beslissend acht de Commissie het feit dat het bestreden besluit is genomen ten tijde van de looptijd van deze CAO. Bovendien is het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende beleid gebaseerd op de verlengde CAO-VO 2011-2012. 5.2 Onder promotie moet naar het oordeel van de Commissie worden verstaan de overgang naar een hogere functie. In het licht van artikel 5.2 voornoemd moet beoordeeld worden of appellant voldoet aan de in deze bepaling voorkomende criteria om in aanmerking te komen voor een LD-functie. Aangezien artikel 5.2 van de verlengde CAO-VO 2011-2012 (onder meer) een duidelijke en directe 4

koppeling legt met de urenverdeling, moet naar het oordeel van de Commissie de conclusie luiden dat het bestreden besluit (tevens) aangemerkt moet worden als een besluit tot het indirect onthouden van promotie. Ook aan de overige ontvankelijkheidsvereisten is voldaan, zodat appellant in zijn beroep kan worden ontvangen. 5.3 Essentieel voor een juiste toepassing van artikel 5.2 van de verlengde CAO-VO 2011-2012 is het element structureel ( 50% of meer van zijn lessen). Beide partijen zijn het erover eens dat hieronder moet worden verstaan het aantal lessen dat een betrokken docent in de voorafgaande jaren in de genoemde bovenbouw les heeft gegeven. In dat kader verschillen partijen slechts van mening of bij de vaststelling van bedoeld percentage onbevoegd gegeven uren wel of niet moeten worden meegeteld. De Commissie is van oordeel dat onbevoegd gegeven lesuren hierbij wel moeten worden meegeteld. De bewuste CAO- bepaling maakt namelijk geen ander onderscheid in lesuren dan het aantal lesuren dat een docent in de bovenbouw les geeft. Evenmin biedt de redactie van deze bepaling ruimte voor een andere of nadere beleidsmatige invulling door verweerster. 5.4 Vervolgens resteert de vraag of verweerster appellant per 1 augustus 2014 op goede gronden minder dan 50% van de lessen in de bovenbouw mocht aanbieden en hem aldus een LD-benoeming mocht onthouden. In dat kader overweegt de Commissie het volgende. Uit het Convenant Leerkracht van Nederland, zoals hiervoor kort aangehaald, blijkt genoegzaam dat het streven er op gericht moet zijn om leraren meer doorgroei- en promotiemogelijkheden te bieden. Daartoe dient onder meer de functiemix te worden versterkt, onder andere doordat jaarlijks het aantal functies moet worden vastgesteld dat moet worden omgezet in hogere functies en door te bepalen dat leraren met een eerstegraadsbevoegdheid die, ongeacht de omvang, structureel in de bovenbouw lesgeven, recht hebben op een LD-functie, welk recht in de CAO verankerd dient te worden. Dit entreerecht is vanaf 2008 in de CAO verankerd, zo ook in de verlengde CAO-VO 2011-2012. De Commissie benadrukt dat het entreerecht is geregeld in deel 1 van deze CAO (de artikelen 1-5). Ingevolge artikel 1.3, eerste lid, van die CAO, is afwijken van de artikelen in deel 1 niet toegestaan. De (ook ter zitting) besproken functiemix is geregeld in deel 2 van die CAO (te beginnen bij artikel 6), waarin onder meer streefcijfers en nadere bepalingen met betrekking tot de functiemix zijn opgenomen. Artikel 1.3, tweede lid, van die CAO bepaalt dat de artikelen in deel 2 een minimumkarakter hebben, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald. Gelet op het Convenant en de plaats van het entreerecht in een deel van de verlengde CAO-VO 2011-2012 waarvan afwijking niet is toegestaan, is het naar het oordeel van de Commissie juist de bedoeling van de CAO- partijen geweest om grote prioriteit te geven aan de toekenning van LD-functie s aan eerstegraads leraren die gedurende een aantal jaren in de bovenbouw les hebben gegeven. De Commissie erkent dat als uitgangspunt heeft te gelden dat verweerster haar schoolorganisatie zo mag inrichten als nodig is voor het in stand houden van een kwalitatief optimale en financieel gezonde onderwijsorganisatie. Het daarbij te voeren beleid dient daarbij, voor zover het betrekking heeft op het entreerecht, echter te blijven binnen de juridische kaders van (onder meer) de van toepassing zijnde CAO. Hier biedt artikel 5.2 van de verlengde CAO-VO 2011-2012, welke bepaling imperatief is geredigeerd, weinig tot geen ruimte biedt voor het voeren van een eigen beleid ten aanzien van de toekenning van LD-functies. Zulk beleid was bijvoorbeeld denkbaar geweest met betrekking tot een nadere invulling van het begrip structureel, zulks in termen van het bepalen van het aantal jaren dat een docent in de bovenbouw moet hebben les gegeven om per 1 augustus 2014 in aanmerking te komen voor een LD-functie. Van een dergelijk beleid is in dit geval geen sprake. Het beleid van verweerster had daarentegen juist als uitgangspunt om zo weinig mogelijk LD-functies in het leven te roepen, zulks vanwege de financiële implicaties daarvan. De Commissie is daarom van oordeel dat verweerster in het licht van haar verplichting als goed werkgever te handelen, niet in redelijkheid tot haar besluit kon komen om appellant minder dan 50 % van zijn lessen in de bovenbouw te laten geven. 5

5.5 Al hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking meer omdat dit aan vorenstaande conclusie niet kan toe- of afdoen. 6. Beslissing De Commissie verklaart het beroep gegrond. Aldus gegeven op 2 september 2014 te Den Haag, door mr. H. Manuel, voorzitter, en mevr. mr. R. Steinvoort- de Groot, mevr. mr. Chr. H. Stokman-Prins, mr. T. Elzenga en mr. J. Douwes, leden, in aanwezigheid van mevr. mr. A.C. Melis-Gröllers, griffier, en getekend door de voorzitter en griffier voornoemd. CvB.VO-HBO.2014.082-U.2014.11 6