Hoofdstuk 2: Consumenten Economie VWO 2011/2012 www.lyceo.nl
H2: Consumenten Economie 1. Inkomen 2. Consument 3. Producenten 4. Markt en Overheid 5. Internationale betrekkingen 6. Kringloop Inkomensvorming Consument en welvaart Produceren en welvaart Goederenmarkt Internationale arbeidsverdeling Economische kringloop Inkomensverdeling Markt, overheid en economische orde Europese integratie Arbeidsmarkt Sociale zekerheid Betalingsbalans Inflatie Wisselkoersen 2 www.lyceo.nl
Consumeren en welvaart 2. Consument Inhoud: Basisbegrippen Consumptiegoederen Extern effect Elasticiteit Wet van Engel Consument en welvaart 3 www.lyceo.nl
Basisbegrippen Schaarste: een goed is schaars als er iets voor gedaan moet worden en er behoefte naar is. Absolute schaarste: weinig voorkomend Relatieve schaarste (ook wel economische schaarste): als er productiemiddelen en/of tijd moeten worden opgeofferd om het product voort te brengen Economische schaarste dwingt tot keuze Behoeftebevrediging Welvaart in ruime zin: immateriële behoeften, deze zijn erg lastig om te meten (bijv. kwaliteit van producten, frisse lucht en geluid). Welvaart in enge zin: materiële behoeften (bijv. goederen en diensten die je tot je beschikking hebt) Welzijn: mate van geluk Behoeften Primaire i bh behoefte: eten, kleding en huisvesting i Secundaire behoefte: alle andere goederen 4 www.lyceo.nl
Consumptiegoederen Vrije goederen (lucht, zon, wind) Economische goederen (schaars) Primaire en secundaire goederen Inferieure goederen: goederen waar mensen minder van gaan kopen als hun inkomen stijgt. Wet van Engel Substitutiegoederen: goederen die als geheel of gedeeltelijk als vervanger kunnen gelden voor andere goederen, vanuit het oogpunt van de afnemer. Negatief verband: als vraag naar goed A stijgt, daalt vraag naar goed B. Kruisprijselasticiteit Complementaire goederen: goederen die elkaar aanvullen. Positief verband: als vraag naar goed A, stijgt de vraag naar goed B ook. Kruisprijselasticiteit 5 www.lyceo.nl
Extern effect Gevolg voor de omgeving. Iets kopen en verbruiken kan een negatief of positief extern effect op de omgeving hebben, waar geen betaling tegenover staat. Positieve externe effecten Mooi aan /uitzicht Veiligheid Negatieve externe effecten Geluidsoverlast Versterking broeikaseffect Milieuvervuiling 6 www.lyceo.nl
Elasticiteit Segmentelasticiteit Δ G 100% procentuele verandering van het gevolg (G) ΔG O E = = G = procentuele verandering van de oorzaak (O) ΔO 100% ΔO G O Puntelasticiteit dg O E = do G Elastische reactie: verandering gevolg relatief groter dan verandering oorzaak Prijselasticiteit van de vraag: de gevraagde hoeveelheid reageert sterk op een prijsverandering E < 1 en E > 1 Inelastische reactie: verandering gevolg relatief kleiner dan verandering oorzaak Prijselasticiteit van de vraag: de gevraagdehoeveelheid nauwelijks op de prijsverandering 1 < E < 0 en 0 < E < 1 7 www.lyceo.nl
Wet van Engel Het verband tussen de uitgaven aan producten (voeding) (oedin)enen het inkomen. Bij een hoger reëel inkomen geeft men absoluut meer, maar relatief minder uit aan voeding. Aantal gekochte producten Verzadigingsinkomen Luxe goed Bijv. merkkleding, horloge van een A- merk. Noodzakelijk goed Bijv. medicijnen. Inferieur goed Bijv. producten van een B-merk. Drempelinkomen Reëel inkomen 8 www.lyceo.nl
Tips & Tricks Inde economie spreken we vrijwelaltijdover relatieve schaarste (= economische schaarste) in plaats van over absolute schaarste. Een extern effect is altijd een effect waar geen tegenprestatie tegenover staat. Maak onderscheid tussen segmentelasticiteit (de elasticiteit van een verandering) en puntelasticiteit (de elasticiteit in een bepaald punt). Kijk goed welke elasticiteit ze vragen: hoeveelheid, prijs? Wat is de oorzaak, wat is het gevolg? 9 www.lyceo.nl