Milieuhandhavingscollege

Vergelijkbare documenten
Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen 6/24, hierna de

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de 24 januari 2013

52-VK van. hierna de. tegen. voor wie. hierna de. 6 november 2012

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de 24 januari 2013

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Voorliggende publicatie bundelt dan ook de geanonimiseerde versies van de uitspraken van het Milieuhandhavingscollege in 2010:

hierna de tegen voor wie hierna de 29 maart 20122

35-VK van. hierna de. tegen. hierna de. 9 augustus 2012

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Infosessies geluidsnormen muziek

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

voor wie van de Vlaamse

Milieuhandhavingscollege

mevrouw hierna de tegen hierna de 16 februari 2012

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

51-VK van. mevrouw. raadsman, hierna de. tegen. voor wie. hierna de. noemen, 6 november 2012

de BVBA advocaat, hierna de tegen 6/24, hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

STROOMDIAGRAM MILIEUHANDHAVING BEROEP BIJ HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

advocaat hierna de tegen hierna de

I n s t i t u u t van de B e d r i j f s r e v i s o r e n. C o m m i s s i e v a n B e r o e p. N e d e r l a n d s t a l i g e K a m e r

de BVBA hierna de tegen wie optreedtt afdelingshoofd Energie hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MHHC-11/ /5-VK. advocaat. hierna de. tegen. hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 4 maart 2010 in de zaak A /XII-5232.

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Beslissing. hierna de. tegen. hierna de

hierna de tegen voor wie de Vlaamse overheid, hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERKIEZINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERKIEZINGSBETWISTINGEN ARREST

hierna de tegen hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Hof van Cassatie van België

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

Transcriptie:

Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/57-VK van 25 september 2014 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, voor wie optreedt mevrouw Sigrid RAEDSCHELDERS, afdelingshoofd van de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid, hierna de verwerende partij te noemen, ingeschreven in het register van de beroepen op 16 januari 2014 onder nummer 14/MHHC/8-M, MHHC-14/57-VK 25 september 2014 1

heeft het Milieuhandhavingscollege het volgende overwogen: 1. Voorwerp van het beroep Het beroep is gericht tegen de beslissing 13/AMMC/207-M/DDS van 28 november 2013. Met deze beslissing legt de gewestelijke entiteit aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 302 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 1.812 euro, dit wegens het verbranden van snoeiafval in een tuin. 2. Verloop van de rechtspleging 2.1. Op 6 februari 2013 beslist de procureur des Konings te Turnhout om de milieumisdrijven niet strafrechtelijk te behandelen. Met een brief van 4 april 2013 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. Op 28 november 2013 legt de gewestelijke entiteit de voormelde bestuurlijke geldboete op. De kennisgeving van deze beslissing aan de verzoekende partij gebeurt op 6 december 2013. 2.2. Met een aangetekende brief van 14 januari 2014 stelt de verzoekende partij beroep in tegen de beboetingsbeslissing. Het verzoekschrift vermeldt het eraan toegevoegde overtuigingsstuk. De verwerende partij dient op 30 januari 2014 bij de griffie een dossier in met een kopie van de bestreden beslissing en de stukken op grond waarvan de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft genomen. De verwerende partij dient op 24 maart 2014 een memorie van antwoord in. Bij beschikking 14/MHHC/8-M/B1 van 22 juli 2014 heeft de kamervoorzitter de behandeling van het beroep vastgesteld op de zitting van 28 augustus 2014. Bij mail van 21 augustus 2014 en in toepassing van artikel 20 van het besluit van de Vlaamse regering van 27 mei 2011 houdende vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege (hierna Procedurebesluit), vraagt de kamervoorzitter de Stad Mechelen een attest van de gezinssamenstelling van de verzoekende partij. Bij mail van 22 augustus 2014 bezorgt de Stad Mechelen het gevraagde attest. 2.3. Hoewel haar op regelmatige wijze is kennisgegeven van de dag van de zitting, is de verzoekende partij ter zitting noch aanwezig, noch vertegenwoordigd. De verwerende partij is vertegenwoordigd door de heer Pieter CALLEBAUT, beleidsmedewerker van de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid. Zij ontvangt een kopie van het attest van gezinssamenstelling van de verzoekende partij. Bestuursrechter Carole M. BILLIET brengt verslag uit. MHHC-14/57-VK 25 september 2014 2

De verwerende partij wordt gehoord. Zij neemt standpunt in over voornoemd attest, waarvan akte in het proces-verbaal van de zitting. De debatten worden gesloten en de zaak wordt voor uitspraak in beraad genomen. 3. Ontvankelijkheid 3.1. De verwerende partij voert aan dat het beroep onontvankelijk is. Dienaangaande werpt zij twee excepties op: onontvankelijkheid ratione temporis en onontvankelijkheid naar de inhoud van het verzoekschrift, meer bepaald door ontstentenis van een inventaris van de stukken. 3.2.1. Wat de aangevoerde laattijdigheid van het verzoekschrift betreft, wijst zij op de datum van kennisgeving van de bestreden beslissing, 6 december 2013, enerzijds, en op de datum van het beroep, ingesteld bij aangetekend schrijven van 14 januari 2014, anderzijds. Aansluitend brengt zij artikel 6 Procedurebesluit in herinnering, dat een beroepstermijn van dertig dagen voorschrijft die op straffe van onontvankelijkheid geldt. Zij besluit tot de onontvankelijkheid van het beroep. 3.2.2. Luidens artikel 6 Procedurebesluit wordt het beroep op straffe van onontvankelijkheid ingesteld binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de bestreden beboetingsbeslissing, een kennisgeving waartoe artikel 16.4.37, eerste lid, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna DABM) verplicht. Zoals het Milieuhandhavingscollege reeds eerder oordeelde, vormt een rechtsgeldige kennisgeving van de beboetingsbeslissing een essentiële vereiste om het recht op beroep van de beboete persoon te waarborgen. In het bestuurlijke beboetingscontentieux op grond van titel XVI DABM moet er des te nauwlettender op de rechtsgeldigheid van de vereiste kennisgeving worden toegezien, nu de beboetingsbesluiten punitieve sancties opleggen en de kennisgeving ervan het recht op toegang dient te waarborgen tot het College, een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie conform artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het valt dan ook uit te sluiten dat de beroepstermijn bepaald in artikel 6 Procedurebesluit een aanvang zou nemen bij ontstentenis aan rechtsgeldige kennisgeving van de bestreden beslissing aan de beboete persoon. Te dezen blijkt de kennisgeving van de bestreden beslissing op 6 december 2013 niet te zijn gebeurd op het adres van de verzoekende partij, met name [ ] maar op het adres [ ]. Een dergelijke kennisgeving, met een verkeerd huisnummer, vormt geen rechtsgeldige kennisgeving. Nu de kennisgeving van 6 december 2013 niet rechtsgeldig is gebeurd, heeft zij de termijn om beroep in te stellen niet doen lopen. Het beroep ingediend bij aangetekende brief van 14 januari 2014 is dan ook niet laattijdig maar, integendeel, ontvankelijk ratione temporis. De exceptie is ongegrond. 3.3.1. Aangaande haar exceptie betreffende de inventaris, wijst de verwerende partij op artikel 7, 1, 5, Procedurebesluit, luidens hetwelk een verzoekschrift een inventaris van de stukken dient te bevatten. Te dezen bevat het verzoekschrift volgens haar geen inventaris van de stukken die bij het verzoekschrift zijn gevoegd. Ook om deze reden is het onontvankelijk. 3.3.2. Luidens artikel 7, 1, 5, Procedurebesluit vermeldt het verzoekschrift, op straffe van onontvankelijkheid, een inventaris van de stukken. Naar het Milieuhandhavingscollege reeds eerder oordeelde, doelt de term stukken in deze bepaling uiteraard op overtuigingsstukken, die de gegrondheid van het beroep ondersteunen. Bij ontstentenis van een nadere precisering ervan en gelet op de rechtsbeschermende basisfunctie van het bestuurlijke procesrecht, moet deze ontvankelijkheidsvereiste voorts worden begrepen in functie van het normdoel: in het verzoekschrift zekerheid te bieden over het aantal en de strekking van eraan toegevoegde stukken. MHHC-14/57-VK 25 september 2014 3

Het College stelt vast dat het verzoekschrift als bijlage een kopie omvat van een brief van 8 januari 2014 waarin de gewestelijke entiteit de verzoekende partij erop wijst dat het verzoekschrift verkeerdelijk naar haar adres werd verzonden. Een dergelijk stuk is manifest geen overtuigingsstuk dat de gegrondheid van het beroep ondersteunt en valt dienvolgens buiten de toepassing van artikel 7, 1, 5, Procedurebesluit. Te dezen is bij het verzoekschrift slechts één overtuigingsstuk gevoegd, met name een Attest verhoogde tegemoetkoming, met op zijn achterzijde uitleg over het recht op verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering. Het verzoekschrift vermeldt dienaangaande: In bijlage vindt u een attest dat mijn invaliditeit verklaar[t]. Het verzoekschrift maakt geen melding van enig ander toegevoegd stuk. De verwijzing houdt uit haar aard verband met eerdere toelichtingen in het verzoekschrift: Ik ben ( ) na een zware kanker en een hartinfarct met 4 overbruggingen invalide verklaard en ben hierdoor mijn werk kwijt. Ik leef nu van een uitkering van de mutualiteit waardoor mijn inkomen zo laag is dat ik OMNIO verklaard ben om mijn dure medicatie te kunnen betalen. De toegepaste vermeldingswijze voldoet aan het normdoel: het verzoekschrift vermeldt het aantal en de strekking van de toegevoegde stukken op een wijze die de verwerende partij en het College dienaangaande uitsluitsel biedt. De exceptie is ongegrond. 3.4. Het beroep, dat op 14 januari 2014 is ingediend met een aangetekende brief, is tijdig en voldoet aan het voorschrift van artikel 7, 1, 5, Procedurebesluit. Er stellen zich geen problemen met betrekking tot andere aspecten van de ontvankelijkheid ervan en de verwerende partij werpt desbetreffend geen verdere excepties op. Het beroep is ontvankelijk. 4. Feiten De feiten die vaststaan en relevant zijn voor de beoordeling van het beroep zijn de volgende. Op 20 oktober 2012 begeeft een inspecteur van lokale politie (hierna verbalisant) zich, vergezeld van een collega, naar de woning van de verzoekende partij waar zij lastens laatstgenoemde procesverbaal opstelt wegens de verbranding van tuinafval. Het plaatsbezoek gebeurt ingevolge een melding van buurtbewoners, die meedelen dat het vuur dermate groot is dat zij vrezen dat het zal overslaan naar hun eigendommen. Bij haar aankomst stelt de verbalisant vast dat de brandweer reeds ter plekke is en begon aan de voorbereidingen om bluswerken uit te voeren. De brandweercommandant doet haar het volgende relaas: Betrokkene is tuinafval en houtafval aan het opstoken. Doch de berg afval is ruim 10 meter lang, 2 meter hoog en ongeveer 3 meter in breedte. Hij had naar eigen zeggen water voorzien om te blussen doch bij nazicht blijkt dit absoluut niet voldoende. Bovendien ligt er op ongeveer 2 meter naast de brandstapel nog een ongeveer even grote stapel tuinafval om eveneens te verbranden. De verbalisant stelt voorts: Wij verrichten nazicht en stellen vast dat betrokkene ( ) enkel een tuinslang had voorzien die maar net tot aan de voorzijde van de brandstapel reikt. De tuinslang is eveneens niet voorzien van een kopstuk, waardoor er geen enkele druk voorzien is op de waterstraal. ( ) Tijdens de bluswerken stellen wij vast dat er een hevige rookontwikkeling is en een lichte geurhinder ten gevolge van de brand. De verzoekende partij verklaart (bijlage 1 proces-verbaal) onder meer: Wij hebben zuiver hout verbrand 70 meter van het eerste gebouw ; Ik snoei jaarlijks heel mijn tuin en verbrand het houtafval. ( ) Het is normaal nooit zo veel afval ( ) Ik was er mij niet van bewust dat dit niet toegelaten is. MHHC-14/57-VK 25 september 2014 4

5. Beoordeling 5.1. De gewestelijke entiteit kwalificeert de vastgestelde feiten als een milieumisdrijf overeenkomstig artikel 16.1.2, 2, DABM, meer bepaald als een schending van artikel 12 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, dat onder meer verbiedt afvalstoffen te beheren in strijd met de voorschriften van het decreet zelf of zijn uitvoeringsbesluiten. Zij legt met toepassing van de artikelen 16.4.25 tot en met 16.4.38 DABM en artikel 76 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI DABM de voormelde alternatieve bestuurlijke geldboete op. 5.2. Met haar verzoekschrift beoogt de verzoekende partij een kwijtschelding, minstens een vermindering, van de opgelegde geldboete. Zij verklaart zich hierbij bereid in de mate van het mogelijke) ( ) een alternatieve werkstraf uit te voeren zoals het opruimen van gedumpte afval. Te dien einde werpt zij twee bezwaren op: - haar geringe financiële draagkracht; - de onevenredigheid van de boete ten aanzien van de gepleegde feiten en meer in het bijzonder hun ernst, de eenmaligheid ervan, en de omstandigheden waarin zij werden gepleegd. 5.3.1. Wat het eerste bezwaar betreft, laat de verzoekende partij haar gezinstoestand en geringe inkomsten gelden: Ik ben een alleenstaande vader met 4 kinderen en ben na een zware kanker en een hartinfarct met 4 overbruggingen invalide verklaard en ben hierdoor mijn werk kwijt. Ik leef nu van een uitkering van de mutualiteit waardoor mijn inkomen zo laag is dat ik OMNIO verklaard ben om mijn dure medicatie te kunnen betalen. Ik kan financieel mijn hoofd moeilijk boven water houden. De opgelegde boete kan zij wegens [haar] financiële toestand helemaal niet betalen. 5.3.2. De verwerende partij benadrukt dat zij bij het nemen van de bestreden beslissing niet over de minste aanduiding beschikte omtrent de opgeworpen precaire financiële situatie. Voorts acht zij het neergelegde Attest verhoogde tegemoetkoming een onvoldoende bewijs van een dergelijke financiële situatie. Dit attest geeft immers geen globaal overzicht van alle inkomsten en vermogens van verzoekende partij. 5.3.3.1. Artikel 16.4.4 DABM bepaalt: Bij het opleggen van (...) bestuurlijke geldboeten [zorgt] (...) de gewestelijke entiteit (...) ervoor dat er geen kennelijke wanverhouding bestaat tussen de feiten die aan de (...) bestuurlijke geldboeten ten grondslag liggen, en (...) de boeten die op grond van die feiten worden opgelegd. Wegens de wezenlijk punitieve aard van de bestuurlijke geldboeten, waarin leedtoevoeging het eerste sanctiedoel vormt, moet redelijkerwijze worden aangenomen dat de vereiste dat er geen kennelijke wanverhouding mag bestaan tussen de feiten, enerzijds, en de boete die wegens die feiten wordt opgelegd, anderzijds, een proportionaliteitsverplichting oplegt waar bij het afwegen van de relatieve zwaarwichtigheid van de boete, naast het objectieve boetebedrag, onder omstandigheden ook de mate mag worden meegenomen waarin dit bedrag de overtreder pijn berokkent gezien zijn financiële draagkracht. Dit is met name het geval wanneer er manifest reden bestaat tot een dergelijke proportionaliteitsbeoordeling wegens de zeer geringe financiële draagkracht van de betrokkene of wegens de maatschappelijk kwetsbare positie van het gezin waarvoor de betrokkene met beperkte financiële draagkracht instaat. Het staat aan de verzoekende partij die haar financiële draagkracht inroept om het bewijs te leveren van het uiterst geringe karakter daarvan dan wel van het beperkte karakter ervan in het licht van een maatschappelijk kwetsbare gezinspositie. 5.3.3.2. Ook bij ontstentenis van een aanslagbiljet, dat een gezaghebbende indicatie biedt voor het geheel van de gezinsinkomsten, kan de som van de voorliggende gegevens van aard zijn om te besluiten tot een maatschappelijk kwetsbare gezinspositie met beperkte financiële middelen. Het Milieuhandhavingscollege oordeelt evenwel dat het te dezen door de verzoekende partij niet in de gelegenheid is gesteld om met kennis van zaken haar financiële draagkracht te beoordelen in het licht MHHC-14/57-VK 25 september 2014 5

van de proportionaliteitsbeoordeling die artikel 16.4.4 DABM voorschrijft. De verzoekende partij is, zoals zij betoogt, effectief een alleenstaande vader met vier inwonende kinderen, geboren in 1992, 1994, 1999 en 2000, bij het nemen van de bestreden beslissing aldus, respectievelijk, 22, 20, 15 en 14 jaar oud. Het gezinsattest bewijst zulks. Daarnaast is uitsluitend vaststaand dat het gezin recent met gezondheidsproblemen kampte die hoge gezondheidskosten veroorzaken. Het neergelegde stuk bewijst immers het recht van het gezin op een verhoogde tussenkomst in 2013. De invaliditeit van de verzoekende partij en het vervangingsinkomen dat zij dienvolgens geniet, worden echter door geen enkel stuk gestaafd. Over de vraag of het huis een eigen eigendom betreft of niet, bestaat ook geen duidelijkheid, zodat het evenmin duidelijk is of er maandelijks huur te betalen valt of niet. Er moet voorts worden aangenomen dat het gezin kinderbijslag krijgt, maar het is tevens niet duidelijk of ook de oudste twee inwonende kinderen nog ten laste zijn. Het bezwaar is ongegrond. 5.4.1. In het tweede bezwaar kenmerkt de verzoekende partij de boete als niet in verhouding ( ) met de gepleegde feiten, buiten proportie. Aldus laat zij redenen gelden die de ernst van de feiten relativeren: zij heeft enkel zuiver hout verbrand, van een vogel-vriendelijke natuurlijke haag en de omvang van de brand is ( ) zwaar overdreven, misschien omdat de brandweer voor de politie ter plaatse was en de houtresten en assen van de brand door de hoge druk van de waterslang verder over de tuin [heeft] verspreid. Daarnaast betwist zij de toepassing van de factor frequentie. Het was de eerste keer, stelt zij, dat de omvang van het vuur te groot was om in een klein vuurkorfje te verbranden. De reden hiervoor is dat de tuin al enkele jaren (wegens gezondheidsredenen) niet gesnoeid was geweest, wat uiteraard voor veel meer snoeiafval zorgt. Deze keer zijn er vrienden en familie komen helpen met het snoeiwerk. Het was dus éénmalig. Tot slot wijst zij erop dat zij zich van geen kwaad bewust was. De boer verbrandt namelijk ook elk jaar de takken van knotwilgen. En plaatselijke scouts maken regelmatig een kampvuur. 5.4.2. Verwerende partij acht het bezwaar ongegrond. Aangaande de omvang van de brand verwijst zij naar de beschikbare informatie uit het proces-verbaal, die bewijswaarde heeft ten titel van inlichting. Haar stelling luidt, samengevat, dat de verzoekende partij hiertegenover enkel beweringen maar geen enkel bewijs aanvoert. Zij wijst er tevens op dat de besteden beslissing aanneemt dat de verbranding tuin- en houtafval betrof en verwijst naar de uitgebreide motivering van de ernst van de verbranding hiervan. Wat de factor frequentie betreft, werpt zij op de verklaring die de verzoekende partij ten tijde van de vaststellingen aflegde en haar verklaringen in het verzoekschrift zelf aantonen aan dat de bestreden beslissing terecht met de factor frequentie rekening heeft gehouden. Zij merkt tevens op dat DABM niet in alternatieve bestraffing zoals een werkstraf voorziet. 5.4.3. Met haar tweede bezwaar voert de verzoekende partij in wezen een schending aan van artikel 16.4.4, hogerop aangehaald, zoals gepreciseerd door artikel 16.4.29 DABM. Luidens artikel 16.4.29 DABM wordt de hoogte van een alternatieve bestuurlijke geldboete afgestemd op de ernst van het milieumisdrijf. Tevens wordt rekening gehouden met de frequentie en de omstandigheden waarin de vermoedelijke overtreder (...) milieumisdrijven heeft gepleegd of beëindigd. Van een mogelijke schending van de artikelen 16.4.4 juncto 16.4.29 DABM kan alleen dan sprake zijn wanneer de gewestelijke entiteit op kennelijk onredelijke wijze toepassing heeft gemaakt van de criteria tot bepaling van het boetebedrag die er zijn voorzien. Te dezen betwist de verzoekende partij de beoordeling, in het bestreden besluit, van de ernst van de feiten, hun frequentie, en de omstandigheden waarin zij werden gepleegd. Het Milieuhandhavingscollege stelt dienaangaande vast dat de bestreden beslissing, bij de bepaling van het boetebedrag, de ernst van de feiten overweegt, de factor frequentie als boeteverzwarende factor in aanmerking neemt en aangaande de omstandigheden oordeelt dat er wat dit milieumisdrijf betreft, geen bijzondere omstandigheden [zijn] die een invloed hebben op de hoogte van de geldboete. 5.4.3.1. Voor wat de ernst van de feiten betreft, gaat de bestreden beslissing in op de plaats die afvalverbranding in het Vlaams afvalbeleid toekomt. Materiaalrecyclage verdient de voorkeur. Afvalverbranding moet gebeuren in daartoe geëigende installaties met maximale energierecuperatie. De nadelige effecten van illegale afvalverbranding voor mens en milieu worden beschreven. Er MHHC-14/57-VK 25 september 2014 6

wordt gewezen op de overheidsinitiatieven om eenieder hierover uitgebreid te informeren. Waarna wordt opgemerkt: Het afval betrof tuin- en houtafval. Zoals blijkt uit het feitenrelaas is de omvang van de brandende berg afval door de brandweercommandant ingeschat voorafgaand aan de komst van de verbalisant en haar collega en beschreven als ruim 10 meter lang, 2 meter hoog en ongeveer 3 meter in breedte. De loutere bewering van de verzoekende partij dat deze omschrijving zwaar overdreven is, vermag het naar het oordeel van het Milieuhandhavingscollege niet deze inlichting, gegeven door een gezagdragend professioneel, te ontkrachten. Op dit punt treedt het College de verzoekende partij dus niet bij. Samen met de verzoekende partij oordeelt het College daarentegen dat de samenstelling en herkomst van het afval wel bij de beoordeling van de ernst van het milieumisdrijf betrokken diende te worden. De afvalverbranding betrof immers, naar ook de bestreden beslissing vaststelt, tuin- en houtafval afkomstig van een onderhoudsbeurt van de tuin van de verzoekende partij zelf. Naar blijkt uit artikel 4.4.1.1, 1, van het besluit van de Vlaamse regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (hierna VLAREM II), kan de verbranding van dergelijke plantaardige afvalstoffen afkomstig van het onderhoud van tuinen in de openlucht onder omstandigheden perfect legaal zijn, wat de ernst van de verbranding van dergelijke afvalstoffen in de openlucht relativeert. Het zou kennelijk redelijk geweest zijn dit gegeven in aanmerking te nemen bij de weging van de ernst van de feiten, veeleer dan ze af te toetsen aan de ernst van afvalverbranding in het algemeen. Dit onderdeel van het bezwaar is in de aangegeven mate gegrond en wettigt een substantiële vermindering van het boetebedrag. 5.4.3.2. Wat de factor frequentie betreft, stelt het Milieuhandhavingscollege samen met de verwerende partij vast dat de verzoekende partij zowel ten tijde van de vaststelling van de feiten als in haar verzoekschrift erkent dat zij reeds verschillende keren snoeiafval afkomstig van het onderhoud van haar tuin heeft verbrand. Op het eerste gezicht heeft de bestreden beslissing dan ook terecht deze factor als boeteverzwarend in aanmerking genomen, ware het niet dat informatie over de precieze plek van de eerdere verbrandingen ontbreekt. Aldus rijst de vraag of de verbrandingen wel degelijk illegaal waren in het licht van artikel 4.4.1.1, 1, VLAREM II, inzonderheid de afstandsregels vervat in de regelgeving waarnaar deze bepaling verwijst. Mede in het licht van de ruime tuin waarover de verzoekende partij blijkt te beschikken -- de brandstapel van 10 meter lang op 3 meter breed zou zich in weerwil van zijn afmetingen nog op 70 meter van het eerste gebouw hebben bevonden kan, bij ontstentenis van enige informatie op dit punt, uit de verklaringen van de verzoekende partij niet met de rechtens vereiste zekerheid worden afgeleid dat de eerdere verbrandingen van tuinafval inderdaad illegaal waren, zodat de factor frequentie ten onrechte is meegenomen. Dit onderdeel van het bezwaar is gegrond en wettigt een bijkomende vermindering van het boetebedrag. 5.4.3.3. Het lijkt, tenslotte, aannemelijk dat de verzoekende partij zich van geen kwaad bewust was. Gezien de omvang van de stapel snoeiafval die verbrand werd in de nabijheid van andere huizen, acht het College het evenwel niet kennelijk onredelijk dat de gewestelijke entiteit geen bijzondere omstandigheden in aanmerking nam. Integendeel, de verzoekende partij treft het dat het risico die de grote brandhaard voor de buurt betekende niet in aanmerking is genomen als verzwarende factor. Dit onderdeel van het bewaar is ongegrond. 5.5. Gezien artikel 16.4.19, 3 en 4, DABM, is het Milieuhandhavingscollege er a contrario niet toe bevoegd om een alternatieve straf zoals een werkstraf op te leggen. Het Milieuhandhavingscollege herinnert er hieromtrent aan dat, overeenkomstig artikel 16.5.4 DABM, een gemotiveerd verzoek tot uitstel of spreiding van betaling kan gericht worden aan de ambtenaar, belast met de inning en invordering. De modaliteiten hiervan staan vermeld in de bijlage bij de bestreden beslissing. 5.6. De behandeling van het beroep door het Milieuhandhavingscollege heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. MHHC-14/57-VK 25 september 2014 7

Om deze redenen beslist het Milieuhandhavingscollege: 1. Het door de verzoekende partij ingediende beroep is ontvankelijk en in de aangegeven mate gegrond. 2. De beslissing 13/AMMC/207-M/DDS van 28 november 2013 van de gewestelijke entiteit wordt vernietigd in zoverre zij een alternatieve bestuurlijke geldboete oplegt van 302 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 1.812 euro. 3. De alternatieve bestuurlijke geldboete wordt verminderd tot 135 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 810 euro. Dit arrest is uitgesproken in Brussel op de openbare zitting van 25 september 2014 door het Milieuhandhavingscollege, dat samengesteld is uit: Luk JOLY voorzitter, kamervoorzitter Carole M. BILLIET ondervoorzitter Ludo DE JAGER bestuursrechter Josef NIJS bestuursrechter Peter SCHRYVERS bestuursrechter Linda VAN GEYSTELEN plaatsvervangend bestuursrechter, wettig verhinderd bij de uitspraak bijgestaan door Xavier VERCAEMER griffier. De griffier, De voorzitter, Xavier VERCAEMER Luk JOLY MHHC-14/57-VK 25 september 2014 8