COMPETENTIEPROFIEL BIJLAGE 3D-MAP Dit competentieprofiel is een (zelf)reflectiedocument betreffende het functioneren van de BIO op een bepaald moment. Het wordt ingevuld: 1) door de begeleider zelf tijdens het eerste individuele gesprek 2) door een collega (opdracht groepssessie 2) 3) feedback van de trajectcoach aan de hand van de observatie op de werkplek 4) door de coördinator/werkplekbegeleider (gesprek met coördinator) 5) door de begeleider zelf tijdens het laatste individuele gesprek. Hoe wordt er een score gegeven? De persoon die het competentieprofiel invult, leest per thema van de sleutelcompetenties de drie gedragsbeschrijvingen eerst grondig. Daarna wordt er een score gegeven op deze drie gedragsbeschrijvingen op basis van het functioneren van de BIO op dat moment: 1 en 2: variaties van zwaar onvoldoende 3 en 4: variaties van onvoldoende 5: voldoende 6 en 7: variaties van goed 8 en 9: variaties van zeer goed 10: uitstekend. Tijdens het laatste individuele gesprek krijgt de BIO een samenvattend overzicht en besluit van de verschillende reflecties. vzw PCBO Provinciehuis Blok H/5 Universiteitslaan 3, 3500 Hasselt tel. 011 30 59 37 fax 011 30 59 08 e-mail: pcbo@limburg.be
1 Sleutelcompetentie: communicatie Kinderen Oogcontact luisteren naar kinderen (niveau 1). => Je kijkt kinderen aan wanneer je met hen praat en je luistert aandachtig naar wat ze je vertellen. Kinderen individueel aanspreken en een praatje maken (niveau 2). => Je spreekt verschillende kinderen uit jezelf aan en maakt een kort praatje. Communicatie aanpassen aan het kind, de situatie,. (niveau 3). => Wanneer je spreekt met kinderen, pas je je manier van praten en wat je zegt aan aan de situatie en aan het kind (leeftijd, ontwikkeling, ). Ouders Oogcontact - ouders begroeten in de opvang (niveau 1). => Je kijkt ouders aan wanneer ze binnenkomen of vertrekken. Je begroet de ouders en neemt afscheid. Kunnen luisteren naar informatie over kinderen (niveau 2). => Je luistert aandachtig wanneer ouders je aanspreken en je probeert hen zo goed mogelijk te helpen of je verwijst hen door naar een collega. Een gesprek aangaan met ouders over de kinderen of de opvang (niveau 3). => Je spreekt ouders uit eigen initiatief aan en vertelt hen over de ervaringen van hun kind in de opvang en over het reilen en zeilen van de opvang. Team Aandachtig luisteren naar de inbreng van anderen tijdens teamvergadering. (niveau 1) => Je luistert goed naar wat er allemaal gezegd wordt tijdens een teamvergadering. Vragen stellen ter verduidelijking (niveau 2) => Je stelt vragen tijdens de teamvergadering, als je iets niet goed begrijpt. Actief deelnemen aan het overleg, luisteren, vragen stellen en overleggen met collega s. (niveau 3). => Je luistert, stelt vragen en overlegt met collega s tijdens de teamvergadering. Je zegt je eigen mening op een goede manier tijdens de vergadering. 2 Sleutelcompetentie: functiegerichte motivatie Pagina 2 van 6
Inzet Taken uitvoeren die gevraagd worden (niveau 1). => Je doet de taken die je gevraagd worden. De taken en dagverdeling kennen (niveau 2). => Je kent de verschillende taken (die bij een werkpost horen) en je voert deze uit. Zelf spontaan beginnen aan een aantal taken, zonder dat iemand dit vraagt en zien wanneer er hulp nodig is (niveau 3). => Je begint zelf aan kleine taken (die niet noodzakelijk bij je werkpost horen) zonder dat iemand je dit vraagt. Je ziet wanneer collega s hulp nodig hebben en helpt hen. Feedback Luisteren naar de feedback die collega s / verantwoordelijke geven (niveau 1). => Je luistert aandachtig naar collega s en de coördinator wanneer die opmerkingen geven over hoe je werkt en je denkt na over wat je hiermee kan doen. Afhankelijk van de feedback, het handelen aanpassen (niveau 2). => Wanneer je opmerkingen krijgt over hoe je werkt, probeer je je huidige manier van werken hieraan aan te passen. Feedback vragen over het eigen functioneren. (niveau 3) => Je vraagt zelf aan collega s / coördinator hoe je iets gedaan hebt, je luistert en je probeert je manier van werken hieraan aan te passen. Zelfreflectie Kunnen aanduiden bij specifieke gedragingen of je deze stelt of niet (niveau 1). => Op basis van een lijst gedragingen / competenties kan je aangeven of je dit gedrag stelt of niet. Enkele sterktes en zwaktes kennen en kunnen benoemen (niveau 2). => Je kan uit jezelf aangeven wat je goed kan en wat je minder goed kan. Aan de hand van concrete situaties, sterktes en zwaktes kunnen aantonen (niveau 3). => Je weet wat je goed kan en wat je minder goed kan en je kan situaties vertellen die dit aantonen. 3 Sleutelcompetentie: Inlevingsvermogen Inleven in kinderen Gevoelens bij kinderen kunnen zien door hen te observeren (niveau 1). => Wanneer je een kind ziet, kan je zeggen of het kind blij, boos, bang of verdrietig is. Pagina 3 van 6
Gevoelens bij kinderen kunnen benoemen (niveau 2). => Wanneer je bepaalde emoties bij een kind ziet, kan je het kind hierover kort aanspreken. Gevoelens van kinderen toelaten en hierop inspelen (niveau 3). => Je geeft kinderen de tijd en de mogelijkheid om hun emoties te tonen en je weet hoe je hiermee moet omgaan. Gewoontes/verschillen Bepaalde gedragingen herkennen als gewoontes van kinderen, ouders, collega s (niveau 1). => Je merkt verschillen tussen mensen (kinderen, ouders, collega s) op en je kan verschillende gewoontes van mensen benoemen. Ruimte geven aan bepaalde gewoontes van kinderen en ouders (niveau 2). => In de mate van het mogelijke laat je kinderen en ouders in de opvang vrij om dingen te doen op hun eigen manier. Het handelen aanpassen in functie van bepaalde gewoontes van kinderen en ouders (niveau 3). => Tijdens je taken als begeleider houd je, in de mate van het mogelijke, rekening met de gewoontes van kinderen en ouders. Vooroordelen Je weet wat vooroordelen zijn en je herkent deze bij anderen (niveau 1). Je herkent vooroordelen bij jezelf (en denkt na over de oorsprong van deze ideeën) (niveau 2). Ervoor zorgen dat vooroordelen het handelen in de opvang niet beïnvloeden (niveau 3). => Je zorgt ervoor dat eigen vooroordelen geen invloed hebben op je omgang met de kinderen, ouders en collega s. 4 Sleutelcompetentie: Kind met kinderen zijn Meespelen Kijken naar kinderen die aan het spelen zijn en erdoor geboeid zijn (niveau 1). => Je vindt het fijn om kinderen te zien spelen en bekijkt hun spel aandachtig. Pagina 4 van 6
Meespelen met de kinderen op hun vraag (niveau 2). => Als kinderen je vragen om mee te spelen, doe je dit met plezier. Meespelen met kinderen op eigen initiatief als men merkt dat ze dit wensen en hierbij de begeleidersrol behouden in het spel (niveau 3). => Je begint zelf mee te spelen met kinderen in hun spel als je merkt dat dit voor hen geen probleem is. Je let erop dat alle kinderen zich goed voelen tijdens het spel. Spelprikkels Spelprikkels kunnen herkennen (niveau 1). => Je merkt dat een spel van kinderen op verschillende manieren kan veranderen. Spelprikkels aanbieden, wanneer kinderen aan het spelen zijn (niveau 2). => Wanneer je meespeelt met kinderen, geef je zelf ook vrijblijvend ideeën of opmerkingen, waardoor het spel kan veranderen. Spelprikkels aanbieden, indien nodig (niveau 3). => Wanneer het spel stilvalt bij kinderen of ze hebben zelf geen ideeën, help je hen op weg door een idee te geven. Leefwereld Je merkt op wat kinderen leuk vinden, wat hen interesseert (niveau 1). Bevragen bij kinderen wat ze leuk vinden (niveau 2) => Je vraagt aan kinderen wat ze leuk vinden (bij spelen, activiteiten, ). Spelen / activiteiten afstemmen op hun voorkeur (niveau 3) => Wanneer je meespeelt met de kinderen of activiteiten organiseert, probeer je zoveel mogelijk in te spelen op hun interesses en voorkeuren. 5 Sleutelcompetentie: verantwoordelijkheid Veiligheid, gezondheid en hygiëne De geldende veiligheids- en hygiënemaatregelen kennen (niveau 1). => Je kent de verschillende afspraken en regels die in de opvang gelden i.v.m. de veiligheid en de hygiëne. Pagina 5 van 6
De geldende veiligheids- en hygiënemaatregelen opvolgen (niveau 2). => Je volgt alle regels en afspraken die in de opvang gelden i.v.m. de veiligheid en de hygiëne. Gevaarlijke situaties herkennen en indien nodig, ingrijpen (niveau 3). => Je ziet wanneer een situatie gevaarlijk is en je grijpt volgens de richtlijnen in. Professionele houding Vertrouwelijk omgaan met informatie (niveau 1). => Je geeft geen persoonlijke informatie door van kinderen of ouders. Zich houden aan gemaakte afspraken (niveau 2). => Je houdt je aan afspraken die gemaakt worden in de opvang. Eigen fouten, tekorten kenbaar maken en hiervoor verantwoordelijkheid nemen (niveau 3). => Wanneer je een fout hebt gemaakt of wanneer je iets moeilijk vindt zeg je dit aan collega s / coördinator en probeer je hier aan te werken. Structureren en grenzen stellen Zelf het goede voorbeeld geven en de regels naleven (niveau 1). => Je kent de geldende afspraken en regels voor de kinderen en je volgt zelf steeds deze regels. Praten met kinderen over wat kan en niet kan in de opvang (niveau 2). => Je zorgt ervoor dat de kinderen de aanwezige regels kennen, door deze af en toe te herhalen. Op een rustige manier ingrijpen indien regels overtreden worden en de afspraken herhalen (niveau 3). => Wanneer kinderen regels overtreden blijf je steeds rustig, je herhaalt aan de kinderen de afspraak en wanneer dit nodig is grijp je verder in. Je overlegt met kinderen over wat wel en niet kan in de opvang. Pagina 6 van 6