Inhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18

Vergelijkbare documenten
Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek

Visuele Leerlijn Taal

1.2.3 Trappen van vergelijking 20

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Visuele Leerlijn Spelling

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands

Studiewijzer TaalCompetent

i n h o u d Inhoud Inleiding

Eigen vaardigheid Taal

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

1 WOORDSOORTEN 3 2 ZINSDELEN 8

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12

NEDERLANDS HELDER EN CORRECT

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Spelling. 1. Werkwoorden

Benodigde voorkennis taal verkennen groep 5

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Samenvatting Nederlands Cursus spellen (hoofdstuk 1 + 2)

Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I

Kernwoord Uitleg Voorbeeld

5 Niet meer twijfelen 107 Geweest is/is geweest 107 Vele of velen? 108 Hen/hun/ze 110 U/uw, jou/jouw 111 Als/dan 111 Dat/wat 113 Dat/die 115

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

Inhoud. 1 Spelling 10

instapkaarten taal verkennen

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

naamwoord naamwoord 1F enkelvoud van zelfstandig 1F meervoud van zelfstandig 1F zelfstandig naamwoord 1F lidwoord 1F werkwoord 1F samenstelling

als iets niet letterlijk is bedoeld.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Online cursus spelling en grammatica

Hiermee wijs je een speciaal iemand of iets aan. Je begint met de ene zinsstructuur en maakt de zin af in een andere zinsstructuur.

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

Taaldomein vmbo. 4 Een mondelinge presentatie Hulpmiddelen: PowerPointpresentatie. k4 3 De spreekbeurt Soorten spreekbeurten De boekpresentatie

LESSTOF. Ontleden en Benoemen

Samenvatting Nederlands NL Spelling 1 t/m 12

WERKBOEK NEDERLANDS. Mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid. Danielle De Smet Liesbet De Vuyst

Inhoud. Over taal. Ontstaan van taal 19. Hoe het Nederlands gegroeid is 40. Een taal leren 22

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Onderdeel: LEZEN Docent: RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

6,3. Samenvatting door L woorden 12 november keer beoordeeld. Nederlands. 1. Werkwoordspelling. Persoonsvorm

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

DE REFERENTIENIVEAUS. en Taal actief 4

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Totaaloverzicht kant-en-klare sjablonen Nederlands Cito spelling 3.0 Cito spelling 2.0 Begrijpend lezen Grammatica Studievaardigheid

Uitgebreide basisgrammatica NT2 Jenny van der Toorn-Schutte Boom, Amsterdam

instapkaarten taal verkennen

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Over dit boek 13 1 Zinsbouw

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Onderdeel: Grammatica zinsdelen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

71 S. instapkaarten taal verkennen 5KM. MALtABERG. QVRre. v;rw>r t. -t.

Gevarieerde Spelling is een programma voor het leren van de belangrijkste spellingregels van het Nederlands.

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden

HANDBOEK NEDERLANDS. Mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid

6.2. Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei keer beoordeeld. Nederlands. Paragraaf 1. Dubbel op. Onjuiste herhaling

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad

4.1 Wanneer schrijf je een aanbiedingsbrief? Wat is het tekstdoel van een aanbiedingsbrief? Hoe bouw je een aanbiedingsbrief op?

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing

OPLEIDINGEN MAATSCHAPPELIJKE ZORG AVENTUS APELDOORN / DEVENTER STUDIEWIJZER

(werkwoordelijk gezegde)

OPLEIDINGEN MAATSCHAPPELIJKE ZORG AVENTUS APELDOORN / DEVENTER / ZUTPHEN STUDIEWIJZER

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

TAALVERZORGING KGT 2 SPORTIEF PERRON 1

Formuleren voor gevorderden

Programma van Inhoud en Toetsing

Programma van Inhoud en Toetsing

Samenvatting Nederlands formuleren

Samenvatting Nederlands Formuleren

Inleiding 7. Deel 1 BASISVAARDIGHEDEN SPELLING 9

CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3

Grammatica. Op niveau onderbouw - Naslag

Muiswerk Grammatica I-III is bedoeld om anderstaligen te leren hoe het Nederlands in elkaar zit.

1 Spelling en uitspraak

Iets wat alleen een mens kan. Geheel Deel Mensen Persoon Voorwerp Inhoud Product uitstreek product

TAAL- en REDEKUNDIG ONTLEDEN

9,6. Samenvatting door een scholier 1001 woorden 26 maart keer beoordeeld. Nederlands

Samenvatting Nederlands Correct formuleren

Onderdeel: Grammatica -- RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

instapkaarten taal verkennen

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

Beknopte grammatica. voor. de cursus. Grieks van het Nieuwe Testament

De kleine Nederlands voor Dummies. Margreet Kwakernaak

Grammatica 2F. Doelgroepen Grammatica 2F. Omschrijving Grammatica 2F. meewerkend voorwerp. voegwoord alle woordsoorten

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Samenvatting Nederlands Spelling

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal in Beeld. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands

SKO. Cursus Nederlandse Bedrijfscorrespondentie. Opleiding Schriftelijke Communicatie Nederlands

Transcriptie:

Inhoud Deel 1 Spelling 18 Inleiding 15 1 Grondbeginselen van de Nederlandse spelling 21 1.1 Verschil tussen klank en letter 22 1.2 Hoofdregels 22 1.3 Interactie tussen de regels 24 1.4 Belang van de regel van de etymologie 25 1.5 Alle basisregels in hij houdt 26 1.6 Hoe consequent is de Nederlandse spelling? 26 1.7 Bijzondere spellingregels 27 2 Werkwoordsvormen 28 2.1 Stam van het werkwoord 29 2.2 Tegenwoordige tijd 29 2.3 Verleden tijd 31 2.4 Voltooid deelwoord 33 2.5 Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord 34 2.6 Werkwoorden waarvan het voltooid deelwoord niet gevormd wordt met het voorvoegsel ge- 35 2.7 Gebiedende wijs (imperatief) 35 2.8 Aanvoegende wijs 36 2.9 Engelse werkwoorden in de Nederlandse taal 37 2.10 Lijst van Engelse werkwoorden (volgens het Groene Boekje) 39 3 Zelfstandig naamwoord 45 3.1 Meervouden op -eren 46 3.2 Meervouden op -s 47 3.3 Meervouden op -en 48 3.4 Woorden op -man 52 3.5 Aan het Latijn ontleende woorden 53 3.6 Woorden van Italiaanse afkomst op -o 55 3.7 Onregelmatige meervouden 55 3.8 Woorden met verschillende meervoudsvormen met betekenisverschil 56 3.9 De of het? 57 3.10 Zelfstandige naamwoorden die met betekenisverschil kunnen optreden als de-woord en als het-woord 59 3.11 Verwijzen naar zelfstandige naamwoorden 60 4 Bijvoeglijk naamwoord 64 4.1 Vergrotende en overtreffende trappen van vergelijking 65 4.2 Onregelmatige trappen van vergelijking 65 4.3 Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden 67 4.4 Omschrijvingen met meer of meest 67 4.5 Verbuiging van attributief gebruikte bijvoeglijke naamwoorden 68

4.6 Verbuiging van attributief gebruikte bijvoeglijke naamwoorden die nevengeschikt verbonden zijn 68 4.7 Verbuigingsproblemen bij attributief gebruikte bijvoeglijke naamwoorden 70 4.8 Verbuiging van grondwoord op -s en -f 72 4.9 Bijvoeglijke naamwoorden met het achtervoegsel -lijk 72 4.10 Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden 74 5 Aaneenschrijven van woorden 75 5.1 Samenstellingen en afleidingen 76 5.2 Getallen 81 5.3 Aardrijkskundige eigennamen 83 5.4 Voornaamwoordelijke bijwoorden 84 5.5 Van werkwoorden afgeleide zelfstandige naamwoorden 85 5.6 Scheidbaar samengestelde werkwoorden 86 5.7 Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden 87 5.8 De zelfde of dezelfde? 87 5.9 Betekenisverschil tussen aaneengeschreven en niet aaneengeschreven 87 6 Trema 90 6.1 Waarom een trema? 91 6.2 Woorden op -ie en -ee 92 7 De apostrof 94 7.1 Wanneer gebruiken we de apostrof? 95 7.2 Namen van bedrijven: Van Nelle s koffie 97 8 Vervangingsteken of -streepje 98 8.1 Wanneer gebruiken we het vervangingsstreepje? 99 8.2 Samentrekking of samenstelling? 99 8.3 Het vervangingsstreepje en afbreken 100 9 Koppelteken 101 9.1 Wanneer gebruiken we het koppelteken? 102 9.2 Wanneer gebruiken we het koppelteken niet? 106 9.3 Koppelteken en afbreken 108 9.4 Een deel van de samenstelling staat tussen haakjes 108 10 Hoofdletters 109 10.1 De eerste letter van het eerste woord van een zin 110 10.2 Eigennamen 110 10.3 Letteraanduidingen 115 11 Verkleinwoorden 117 11.1 Woorden op -a, -o, -u en -e 118 11.2 Woorden op -i en -ine 118 11.3 Woorden op -ee en -é 119 11.4 Woorden op -eau, -ot, -aud en -ard 119 11.5 Woorden op -ing 120 11.6 Woorden op -y 120 11.7 Woorden op -al, -el, -il, -ol en -ul 121 11.8 Leenwoorden 122 11.9 Onregelmatige verkleinwoorden 122 11.10 Verkleinwoorden en afbreken 123

12 Naamvalsvormen 125 12.1 Tweede naamval 126 12.2 De tweedenaamvalsvormen der, wier, des, wiens en diens 127 12.3 Oude naamvalsvormen 127 12.4 U beider belang of uw beider belang? 135 13 Bijvoeglijke naamwoorden zelfstandig gebruikt 136 13.1 Wanneer alle, wanneer allen? 137 13.2 Bijvoeglijk of zelfstandig gebruikt? 137 13.3 Problemen 138 14 Tussenklanken in samenstellingen 139 14.1 Wat zijn tussenklanken? 140 14.2 De tussenklank -s- 140 14.3 Problemen 141 14.4 De tussenklank -e(n)- 141 15 Leestekens 146 15.1 Punt 147 15.2 Aanhalingstekens 149 15.3 Dubbele punt 150 15.4 Komma 151 15.5 Puntkomma 156 15.6 Vraagteken 157 15.7 Uitroepteken 158 15.8 Beletselteken 159 15.9 Gedachtestreepjes 159 15.10 Haakjes 160 15.11 Accent 160 16 Afbreken van woorden 162 16.1 Afbreken van niet-bastaardwoorden 163 16.2 Afbreken van bastaardwoorden 164 17 Afkortingen 166 17.1 Typen afkortingen 167 17.2 Afkortingen en punten 168 17.3 Afkortingen en hoofdletters 169 Deel 2 Stijlverschijnselen 172 18 Discongruentie 175 18.1 Wat is discongruentie? 176 18.2 Congruentieprobleem 1: het meewerkend voorwerp wordt als onderwerp gevoeld 177 18.3 Congruentieprobleem 2: het onderwerp is een collectief 179 18.4 Congruentieprobleem 3: namen van landen en instellingen die naar de vorm meervoudig zijn 181 18.5 Congruentieprobleem 4: en... en, zowel... als enzovoort 183 18.6 Congruentieprobleem 5: een van de meisjes 184 18.7 Congruentieprobleem 6: bijvoeglijke bijzinnen waarin een betrekkelijk voornaamwoord onderwerp is 187

18.8 Congruentieprobleem 7: woorden in zelfnoemfunctie en namen van boeken, toneelstukken en tijdschriften die in het meervoud staan 187 18.9 Congruentieprobleem 8: congruentie bij onderwerpen die bestaan uit twee of meer nevengeschikte zelfstandig naamwoorden 187 18.10 Congruentieprobleem 9: meer dan één 188 18.11 Congruentieprobleem 10: rekenkundige bewerkingen en breuken 188 19 Inversie 189 19.1 Wat is inversie? 190 19.2 Inversie in zinnen die door nevenschikking samengesteld zijn 190 19.3 Inversie in dag- en weekbladen 191 20 Samentrekking 194 20.1 Wat is samentrekking? 195 20.2 Samentrekking op woordniveau 195 20.3 Samentrekking op woordgroepsniveau 198 20.4 Samentrekking op zinsniveau 200 21 Beknopte bijzin 205 21.1 Wat zijn beknopte bijzinnen? 206 21.2 Vaste uitdrukkingen 209 21.3 Twijfelgevallen 210 21.4 Overlijdensadvertenties 211 21.5 Gebruik van om in beknopte bijzinnen 211 22 Volgorde binnen de werkwoordelijke groep 213 22.1 Formulering van het probleem 214 22.2 Volgordemogelijkheden binnen tweeledige groepen 214 22.3 Volgorde in werkwoordelijke groepen met meer dan twee leden 215 22.4 Volgorde in naamwoordelijke gezegdes 216 22.5 Elementen die de werkwoordelijke groep kunnen doorbreken 218 23 Tangconstructie 219 23.1 Wat is een tangconstructie? 220 23.2 Tangconstructie vermijden 220 24 Betrekkelijke voornaamwoorden 222 24.1 Waarmee of met wie? 223 24.2 Gesplitst of ongesplitst? 223 24.3 Het betrekkelijk voornaamwoord welke 225 24.4 Het betrekkelijk voornaamwoord wat 225 24.5 Wier of wiens, welker of welks? 227 25 Herhaling van woorden 228 25.1 Het probleem van woordherhaling 229 25.2 Oplossingen voor woordherhaling 229 25.3 Slordige verwijswoorden 230 26 Hun of hen? 233 26.1 Een oude schoolregel 234 26.2 Hun als onderwerp 234 26.3 Dag- en weekbladen 235

27 Contaminatie 236 27.1 Wat is contaminatie? 237 27.2 Contaminatie van uitdrukkingen met vaste voorzetsels 237 27.3 Contaminatie van werkwoorden 239 27.4 Andere contaminaties 241 28 Pleonasme 244 28.1 Wat is pleonasme? 245 28.2 Dag- en weekbladen 246 28.3 Literaire of komische effecten 248 29 Hebben of zijn? 249 29.1 Probleemstelling 250 29.2 Wanneer hebben, wanneer zijn? 250 29.3 Problematische werkwoorden 251 29.4 Met verschil in betekenis 252 30 Als of dan? 253 30.1 Trappen van vergelijking 254 30.2 Gelijkheid 254 30.3 Verschil 255 30.4 De onderwerpsvorm na als of dan 256 31 Omdat of doordat? 257 31.1 Wanneer omdat, wanneer doordat? 258 31.2 Dag- en weekbladen 259 32 Het voegwoord nadat 260 32.1 Het probleem 261 32.2 Dag- en weekbladen 261 32.3 De voltooid tegenwoordige tijd in nadat-zinnen 262 33 Negatie 264 33.1 Negatieve zinnen 265 33.2 Werkwoorden met een impliciete ontkenning 265 33.3 Niet het minst/ niet in het minst 266 33.4 Niet nadat/ niet dan nadat 267 33.5 Debet zijn aan en tenzij 267 33.6 Bereik van niet en gebruik van komma s 268 Deel 3 Grammaticaal compendium 270 Woordsoorten 273 34 Zelfstandig naamwoord 273 34.1 Wat is een zelfstandig naamwoord? 274 34.2 Pluralis tantum (alleen meervoud) 274 35 Bijvoeglijk naamwoord 275 35.1 Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden? 276 35.2 Attributief en predicatief gebruik 276

36 Telwoorden 277 36.1 Wat zijn telwoorden? 278 36.2 Ik heb er... 278 37 Werkwoord 280 37.1 Wat zijn werkwoorden? 281 37.2 Zelfstandige werkwoorden 281 37.3 Hulpwerkwoorden 283 37.4 Koppelwerkwoorden 285 38 Lidwoord 287 38.1 Wat is een lidwoord? 288 38.2 Meervoud van lidwoorden 288 39 Voornaamwoorden 289 39.1 Wat zijn voornaamwoorden? 289 39.2 Persoonlijk voornaamwoord 289 39.3 Bezittelijk voornaamwoord 291 39.4 Aanwijzend voornaamwoord 292 39.5 Betrekkelijk voornaamwoord 293 39.6 Vragend voornaamwoord 294 39.7 Onbepaald voornaamwoord 295 40 Bijwoorden 296 40.1 Wat zijn bijwoorden? 297 40.2 Bijwoorden van graad 297 40.3 Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord? 297 40.4 Voornaamwoordelijk bijwoord 298 41 Voorzetsels 299 41.1 Wat zijn voorzetsels? 300 41.2 Achterzetsels 300 42 Voegwoorden 301 42.1 Wat zijn voegwoorden? 302 42.2 Andere onderschikkende voegwoorden 302 42.3 Voegwoord of bijwoord? 302 43 Tussenwerpsels 304 43.1 Wat zijn tussenwerpsels? 305 Zinsdelen 306 44 Persoonsvorm 306 44.1 Wat is de persoonsvorm? 307 44.2 De persoon van de persoonsvorm 308 45 Onderwerp 309 45.1 Wat is het onderwerp? 310 45.2 Loos onderwerp 311 45.3 Plaatsonderwerp 311

46 Werkwoordelijk gezegde 313 46.1 Wat is het werkwoordelijk gezegde? 314 46.2 Werkwoorden met zich 314 46.3 Werkwoorden met een scheidbare aanvulling 315 47 Naamwoordelijk gezegde 317 47.1 Wat is het naamwoordelijk gezegde? 318 47.2 Uitdrukkingen 319 47.3 Afwijkende congruentie 319 47.4 Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? 320 47.5 Het koppelwerkwoord als voltooid deelwoord of als infinitief 320 48 Lijdend voorwerp 322 48.1 Wat is het lijdend voorwerp? 323 48.2 Lijdende en bedrijvende vorm 324 48.3 Voltooide tijden in de lijdende vorm 324 48.4 Vreemde passieve zinnen 325 48.5 Bijwoordelijke bepalingen in passieve zinnen 326 48.6 Telwoorden in passieve zinnen 326 49 Meewerkend voorwerp 327 49.1 Wat is het meewerkend voorwerp? 328 49.2 Iets moeilijker meewerkende voorwerpen 329 49.3 Het meewerkend voorwerp en passieve zinnen 329 50 Voorzetselvoorwerp 331 50.1 Wat is een voorzetselvoorwerp? 332 50.2 De en wel-proef 332 51 Bijwoordelijke bepaling 334 51.1 Wat is een bijwoordelijke bepaling? 335 51.2 Verschil tussen een bijwoordelijke bepaling en een voorzetselvoorwerp 335 52 Bijvoeglijke bepaling 337 52.1 Wat is een bijvoeglijke bepaling? 338 52.2 Bijstelling 338 53 Bepaling van gesteldheid 339 53.1 Verschil tussen een bijwoordelijke bepaling en een bijvoeglijke bepaling 340 53.2 De bepaling van gesteldheid 1 340 53.3 De bepaling van gesteldheid 2 341 54 Nevenschikking 343 54.1 Samengestelde zinnen 344 54.2 Samengestelde zinnen ontleden 345 55 Onderschikking 347 55.1 Wat is onderschikking? 348 55.2 Hoofdzin en bijzin 348 55.3 Herkennen van hoofd- en bijzinnen 349 56 Onderwerpszin 351 56.1 Wat is een onderwerpszin? 352 56.2 Het verder ontleden van bijzinnen 353

57 Naamwoordelijkgezegdezin 354 57.1 Wat is een naamwoordelijkgezegdezin? 355 57.2 Het verder ontleden van een naamwoordelijkgezegdezin 355 58 Lijdendvoorwerpszin 357 58.1 Wat is een lijdendvoorwerpszin? 358 58.2 Voorlopig lijdend voorwerp 358 58.3 Lijdendvoorwerpszinnen die beginnen met vraagwoorden 358 58.4 Het verder ontleden van een lijdendvoorwerpszin 359 59 Meewerkendvoorwerpszin 360 59.1 Wat is een meewerkendvoorwerpszin? 361 59.2 Het verder ontleden van een meewerkendvoorwerpszin 361 60 Voorzetselvoorwerpszin 362 60.1 Wat is een voorzetselvoorwerpszin? 363 60.2 Het verder ontleden van een voorzetselvoorwerpszin 363 60.3 Het voorlopig voorzetselvoorwerp is soms weglaatbaar 364 61 Bijwoordelijke bijzin 365 61.1 Wat is een bijwoordelijke bijzin? 366 61.2 Het verder ontleden van een bijwoordelijke bijzin 366 62 Bijvoeglijke bijzin 368 62.1 Wat is een bijvoeglijke bijzin? 369 61.2 Het verder ontleden van een bijvoeglijke bijzin 369 63 Zinnen met meer dan één bijzin 371 63.1 Meervoudig samengestelde zinnen 372 63.2 Ontleden van een meervoudig samengestelde zin 372 64 Beknopte bijzinnen 374 64.1 Wat zijn beknopte bijzinnen? 375 64.2 Het verder ontleden van beknopte bijzinnen 375 Deel 4 Woordenlijsten 378 Woordenlijst 381 Lijsten voor het vormen van samenstellingen 461 Woorden op -e die in samenstellingen een -n krijgen 462 (Schijn)samenstellingen met een -e 463 Alfabetische lijst van aardrijkskundige namen 465 Lijst van aardrijkskundige eigennamen 466 Lijst van hoofdsteden 488 Geraadpleegde literatuur 491 Over de auteurs 492 Register 493