Enquête naar het gebruik van buitenschoolse opvang voor kinderen van 3 jaar tot 12 jaar Voorjaar 2004



Vergelijkbare documenten
ENQUETE INZAKE HET GEBRUIK VAN BUITENSCHOOLSE KINDEROPVANG VOOR KINDEREN VAN 3 JAAR TOT 12 JAAR

Enquête naar het gebruik van opvang voor kinderen jonger dan 3 jaar Voorjaar 2004

ENQUETE INZAKE HET GEBRUIK VAN KINDEROPVANG VOOR KINDEREN JONGER DAN 3 JAAR NAJAAR 2002

KIND EN GEZIN ENQUETE INZAKE HET GEBRUIK VAN KINDEROPVANG VOOR KINDEREN JONGER DAN 3 JAAR

De (on)gelijke deelname aan kinderopvang in Vlaanderen

UNIVERSITAIR ONDERWIJS

plage-lestijden onderwijzer

ORGANISATIE VAN DE OPLEIDINGEN

nr. 187 van INGEBORG DE MEULEMEESTER datum: 13 januari 2015 aan HILDE CREVITS

Verantwoordelijke uitgever: Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers

THEMA I.2. Aantal ligdagen in klassieke hospitalisatie

Levensstandaard Fiscale statistiek van de inkomens

Statistiques Médecins - Geneesheren Statistieken toetreding akkoord , 2/3/2016, geografisch

nr. 884 van KATRIEN SCHRYVERS datum: 20 september 2017 aan JO VANDEURZEN Kinderopvang - Centra voor Inclusieve Kinderopvang (CIK s)

THEMA I.3. Daghospitalisatieverblijven

Omgevingsanalyse Beernem ikv Huis van het Kind

THEMA IV.3. Diabetes Mellitus

De vrouwen hebben dan ook een grotere kans op werkloosheid (0,39) dan de mannen uit de onderzoekspopulatie (0,29).

FAMIFED. Federaal agentschap voor de kinderbijslag GEOGRAFISCHE SPREIDING VAN DE KINDERBIJSLAG

Verantwoordelijke uitgever: Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers

Chômeurs complets mis au travail en ateliers protégés - Hommes - LIEU D'HABITATION

INHOUDSTAFEL 1. KERNCIJFERS GEOGRAFISCHE TELLING OP 31 DECEMBER

4. Hoeveel zelfstandige kinderopvanginitiatieven stapten in 2013 en 2014 (cijfers tot september) uit het IKG-systeem?

Stad Genk Publicatie Verkeersongevallen en slachtoffers

1. Kan de minister een overzicht geven van alle organisatoren van time-outbegeleiding per arrondissement?

Chômeurs complets mis au travail en ateliers protégés - Unités physiques - Hommes - LIEU D'HABITATION

VERSO- Cahier 3/ 2015 Arbeidsplaatsen in de social profit

Hoofdstuk 5 KINDEROPVANG EN ANDERE EXTERNE OPVOEDINGSMILIEUS

Analyse van de uitgaven

THEMA IV.2. Maligne neoplasma van trachea, bronchus en long

THEMA IV.4. Ischemisch Hartlijden

Chlamydia trachomatis

Chlamydia trachomatis

Kinderopvang in Vlaanderen

Omgevingsanalyse Oostende Ifv nieuwe locatie kinderdagverblijf In opdracht van CM Oostende

een inschatting van de onvervulde behoefte aan formele opvang.

Chômeurs complets de 58 ans et plus (50 ans et plus avec passé professionnel) (*) - Unités physiques - Hommes - LIEU D'HABITATION

KINDEROPVANG IN VLAANDEREN 2001

Jaar N Jaar N. Leeftijdsgroep < 1 j. 0 1 j. - 4 j. 4 5 j j j j j j j j. 88 > 65 j.

Total des attributaires sur base de prestations de travail - LIEU D'HABITATION

Nombre de travailleurs assujettis à l'o.n.s.s. répartis par classe d'âge - Hommes - LIEU D'HABITATION

Instructiefiche: processen-verbaal per hoofdbureau in de toepassing Resultatenbeheer

Invoegbedrijven. Maatregel. De begunstigden en bestedingen

THEMA I.1. Aantal klassieke ziekenhuisverblijven

Ontwikkeling van de werkloosheidsuitkering en 4 de kwartaal de kwartaal 2000

Verwerking bevraging behoefte opvang en opvoedingsondersteuning van nietschoolgaande

GENKSE BEVOLKING OP ARBEIDSLEEFTIJD NAAR SOCIO-ECONOMISCHE POSITIE

Jaar N Jaar N. Leeftijdsgroep < 1 j. 0 1 j. - 4 j j j j j j j j j. 96 > 65 j.

arrondissement Oudenaarde Knelpunten en signalen Ontbijtvergadering regiomandatarissen 24 juni 11 Gastenverblijf Steenhuyse, Oudenaarde

in vergelijking met 2001, lichte stijging van het aantal laboratoria die ten minste 1 infectie registreerden (tabel 2).

In 2015 gebeurden er in Genk 342 verkeersongevallen met doden en gewonden, dat is een daling met 26 ongevallen (-7,1%) ten opzichte van 2014.

1.1 Aantal levend geborenen dat bij geboorte woont in het Vlaamse Gewest sinds 2001

Streptococcus pyogenes

Extra investeringen nodig in wegenbouw Toestand blijft moeilijk ondanks stabilisatie eerste helft 2015

FOCUS op. loopbaanonderbreking in het kader van het verlof voor medische bijstand

in vergelijking met 2002, daling van het aantal laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden in Wallonië (2002 : N=19, 2003 : N=14; tabel 2).

Bordetella pertussis

Respiratoir Syncytiaal Virus

Dr. B. BROCHIER W.I.V. - Virologie J. Wytsmanstraat, Brussel Tel. : 02/ Fax : 02/

BEVRAGING IKG. UnieKO VZW Kasteeldreef 66/ Beveren

Bordetella pertussis

Hoofdstuk 3 KINDEREN EN DE WERKSITUATIE VAN HUN OUDERS

Trendbarometer hotels 2012 Finaal rapport

nr. 191 van MARTINE TAELMAN datum: 5 januari 2015 aan PHILIPPE MUYTERS Dienstenchequebedrijven - Aanwervingsvoorwaarden

in vergelijking met 2002 en 2003, daling van het aantal laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden (tabel 2).

Respiratoir Syncytiaal Virus

Chômeurs complets de 58 ans et plus (50 ans et plus avec passé professionnel) (*) - Hommes - LIEU D'HABITATION

Zorgvragers en zorgverstrekkers Amai! Wat een uitdaging

Graag het absolute aantal en het groeipercentage in de periode eind mei eind mei 2017.

Aanbod (Bron: Kind en Gezin, 1/7/2013)... 2 Evolutie Nood aan kinderopvang... 10

Chômeurs complets dispensés d'inscription (*) - Unités physiques - Hommes - LIEU D'HABITATION

Belangrijkste conclusies

Philippeville

Arbeidsmarkt Onderwijs

in vergelijking met 2002, stabilisatie van het aantal laboratoria die ten minste één geval diagnosticeerden (tabel 2).

Sociaal-economische analyse van de Vlaamse milieu-industrie

Oostende Waremme

Respiratoir Syncytiaal Virus

Centrale voor kredieten aan particulieren. Statistieken

MANDATARISSEN PER PE 40 ZETELS MANDATAIRES PAR EP 40 SIEGES Berekening van het aantal zetels Mode de calcul du nombre de sièges (art.

Mycoplasma pneumoniae

Op de specifieke deelvragen luidt het antwoord als volgt:

Profiel van de asielzoekers in opvang op 31 december 2015

1. Op welke manier wordt deze samenwerking tussen steden/gemeenten, de VDAB en de bouwsector concreet ingevuld?

Arbeidsmarkt Onderwijs

Werken in de social profit. Infoavond KULeuven, 19 maart 2015 Dirk Malfait

Achtergrondcijfers WELZIJNSZORG VZW HUIDEVETTERSSTRAAT BRUSSEL

Borrelia burgdorferi. Gegevens van de Referentielaboratoria. Inleiding. Voornaamste epidemiologische karakteristieken

Tabel 2.1 Overzicht van de situatie op de arbeidsmarkt van de onderzochte personen op 30/06/97. Deelpopulatie 1996

BRUSSEL RAPPORT PERSONEEL 2012

Huisvestingsmaatschappij (VHM) beschikt niet over de cijfergegevens verdeeld volgens de erkende woonnoodgebieden.

1,9 miljoen Belgen hebben nog nooit een computer gebruikt; 2,6 miljoen Belgen hebben nog nooit op het internet gesurft.

Arrondissement N % N % N % N % N % N % N % N % N % Antwerpen

Simulatie van de vraag naar voorschoolse kinderopvang

Deel 7 ANDERE OPLEIDINGSVORMEN. Hoofdstuk 1 : VDAB-opleidingen

Arbeidsmarkt Onderwijs

De recente evolutie van de vruchtbaarheid in het Vlaamse Gewest:

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen

Inclusie kinderen met specifieke zorgbehoefte/handicap. Borrelen en bruisen 10 december 2013

Transcriptie:

Enquête naar het gebruik van buitenschoolse opvang voor kinderen van 3 jaar tot 12 jaar Voorjaar Katleen Govaert Bea Buysse Kind en Gezin Hallepoortlaan 27, 1060 Brussel Telefoon: 02/533 14 11 - Wettelijk Depot /4112/17 -

Inhoud WOORD VOORAF 5 OVERZICHT TABELLEN 7 INLEIDING 9 1. Waarom een nieuwe enquête in? 9 2. Bevragingswijze 9 3. Onderzoeksgroep, omvang steekproef en wijze van trekking 9 4. Respons 11 5. Inhoud van de bevraging 11 DEEL I. HET GEBRUIK VAN BUITENSCHOOLSE OPVANG VOOR KINDEREN VAN 3 TOT 12 JAAR 13 1. Hoe omvangrijk is het gebruik van opvang? 13 1.1. In het Vlaams Gewest 13 1.2. Naargelang de provincie 13 1.3. Naargelang het arrondissement 16 1.4. Naargelang de leeftijd van het kind 16 1.5. Naargelang de intensiteit van de opvang 17 1.6.1. In het Vlaams Gewest 17 1.6.2 Naargelang de Provincie 17 2. Welke instantie neemt de opvang op zich? 20 2.1. Gebruikte opvangvormen 20 2.2. Gebruik van de diverse opvangvormen : geografische verschillen 22 DEEL II. HET GEBRUIK VAN BUITENSCHOOLSE OPVANG NAAR GELANG VAN HET OPVANGMOMENT 25 1. In het Vlaams gewest 25 2. Naargelang de provincie 26 1

DEEL III. GEZINS- EN WERKSITUATIE VAN DE OUDERS 27 1. De gezinssituatie 27 2. Het gebruik naar opvang naargelang de gezinssituatie 27 3. De werksituatie van de ouders 28 3.1. De werksituatie van de moeder 28 3.2. De werksituatie van de vader 29 4. Het gebruik naargelang de werksituatie van de ouders 29 4.1. Het gebruik van opvang naargelang de werksituatie van de moeder 29 4.2. Het gebruik van opvang naargelang de werksituatie van de vader 30 4.3 Het gebruik van opvang naargelang de gezins- en werksituatie van de ouders 30 BESLUIT 31 BIJLAGE 33 VRAGENLIJST 37 3

Test titel basispagina Woord vooraf Ter ondersteuning van haar beleid organiseert Kind en Gezin regelmatig een enquête naar het gebruik van kinderopvang voor kinderen jonger dan 3 jaar. Sinds 1997 is Kind en Gezin ook bevoegd voor de buitenschoolse kinderopvang voor kinderen van 3 tot 12 jaar. Ook op dit domein wenst Kind en Gezin het gebruik nauwgezet op te volgen. In het najaar van 2002 werd een eerste grootschalige bevraging naar het gebruik van buitenschoolse opvang georganiseerd die ook betrouwbare informatie verstrekt tot op het niveau van de provincies. Vanaf werd de bevraging verschoven naar de maand februari. Dit had te maken met een afstemming op de telling van de schoolpopulatie. De telling van de schoolpopulatie gebeurt namelijk op 1 februari. Steeds vaker worden statistieken gevraagd per leeftijdsjaar (o.a. in internationaal verband). Het opmaken van deze statistieken werd bemoeilijkt door het verschillend moment van telling. Gezien de complexe situatie tijdens de schoolvakanties werd enkel het gebruik van buitenschoolse opvang gedurende een gewone schoolweek bevraagd. In dit rapport worden de resultaten van de enquête in (februari) voorgesteld en wordt een vergelijking gemaakt met de resultaten van de enquête van 2002 (oktober). Dit rapport geeft een antwoord op de volgende vragen: hoeveel ouders en kinderen maken gebruik van buitenschoolse opvang in een gewone schoolweek? Op welke leeftijd is het gebruik het hoogst? Welke opvangvorm wordt gebruikt? En op welk moment van de week maken het meeste kinderen gebruik van opvang? Wie meer wil weten over de kinderopvang in Vlaanderen, verwijzen we graag door naar de jaarverslagen van Kind en Gezin en de jaarverslagen kinderopvang. Al deze gegevens en meer informatie over Kind en Gezin zijn te vinden op http://www.kindengezin.be/professioneel/kinderopvang/rapportenenverslagen/default.jsp 5

Test titel basispagina Overzicht tabellen Tabel 1 Tabel 2 Tabel 3 Tabel 4 Tabel 5 Tabel 6 Gebruik van buitenschoolse opvang voor kinderen van 3 tot 12 jaar in het Vlaams Gewest in 2002 en blz 13 Percentage kinderen van 3 tot 12 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per provincie in blz 14 Percentage kinderen van 3 tot 12 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per provincie in 2002 en blz 14 Percentage kinderen van 3 tot 6 en van 6 tot 12 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per provincie in 2002 en blz 15 Percentage kinderen van 3 tot 12 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per provincie in 2002 en blz 15 Percentage kinderen van 3 tot 12 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per arrondissement in blz 16 Tabel 7 Gebruik van buitenschoolse opvang in het Vlaams Gewest naar leeftijd blz 17 Tabel 8 Tabel 9 Gebruik van buitenschoolse opvang in het Vlaams Gewest naargelang de intensiteit van de opvang blz 17 Gebruik van buitenschoolse opvang in de provincie Antwerpen naargelang de intensiteit van de opvang blz 18 Tabel 10 Gebruik van buitenschoolse opvang in de provincie Vlaams Brabant naargelang de intensiteit van de opvang blz 18 Tabel 11 Gebruik van buitenschoolse opvang in de provincie West-Vlaanderen naargelang de intensiteit van de opvang blz 18 Tabel 12 Gebruik van buitenschoolse opvang in de provincie Oost-Vlaanderen naar- gelang de intensiteit van de opvang blz 19 Tabel 13 Gebruik van buitenschoolse opvang in de provincie Limburg naargelang de intensiteit van de opvang blz 19 Tabel 14 Belangrijkste opvangvorm voor kinderen van 3 tot 12 jaar in het Vlaams Gewest - 2002 en (gebruikers) blz 20 Tabel 15 Belangrijkste opvangvorm voor kinderen van 3 tot 6 jaar en van 6 tot 12 jaar in Vlaams Gewest 2002 en (gebruikers) blz 21 Tabel 16 Relatief aandeel van buitenschoolse opvang in een gezinsmilieu en in een groepsmilieu in Vlaams Gewest in 2002 en in blz 22 Tabel 17 Relatief aandeel van de drie belangrijkste opvangvormen voor kinderen van 3 tot 12 jaar naargelang de provincie blz 22 Tabel 18 Relatief aandeel van buitenschoolse opvang in een gezinsmilieu en in een groepsmilieu, naar gelang van de provincie 2002 en blz 23 Tabel 19 Percentage gebruikers van buitenschoolse opvang van 3 tot 12 jaar in het Vlaams Gewest per opvangmoment blz 25 7

Test titel basispagina Tabel 20 Percentage gebruikers van 3 tot 12 jaar op het drukste opvangmoment en op woensdagnamiddag naargelang de provincie blz 26 Tabel 21 De gezinssituatie van de ouders blz 27 Tabel 22 Het gebruik van opvang naar gezinssituatie van de ouders blz 27 Tabel 23 Relatief aandeel van opvangsoort naar gezinssituatie blz 28 Tabel 24 De werksituatie van de moeder blz 28 Tabel 25 De werksituatie van de vader blz 29 Tabel 26 Het gebruik van opvang naar werksituatie van de moeder blz 29 Tabel 27 Het gebruik van opvang naar werksituatie van de vader blz 30 Tabel 28 Het gebruik van opvang naar gezins- en werksituatie van de ouders blz 30 Tabel 29 Percentage kinderen van 3 tot 12 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per arrondissement in 2002 en blz 33 Tabel 30 Percentage kinderen van 3 tot 6 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per arrondissement in 2002 en blz 34 Tabel 31 Percentage kinderen van 6 tot 12 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per arrondissement in 2002 en blz 35 Tabel 32 Het gebruik van buitenschoolse opvang in het Vlaams Gewest naar leeftijd 2002 en blz 36 Tabel 33 Relatief aandeel van de drie belangrijkste opvangvormen naargelang de provincie in 2002 en blz 36 Grafiek 1 Gebruik van opvang voor kinderen van 3 tot 12 jaar in het Vlaams Gewest in per opvangmoment blz 25 8

Inleiding In de periode van 2 februari tot 22 februari werd een aselecte steekproef van kinderen tussen 3 tot 12 jaar uit het Vlaams Gewest bevraagd omtrent het gebruik van buitenschoolse kinderopvang gedurende een week. In deze inleiding staan we stil bij een aantal onderzoekstechnische aspecten van het onderzoek. 1. Waarom een nieuwe enquête in? Om de evoluties in het gebruik van buitenschoolse opvang gericht te kunnen opvolgen, werd ervoor geopteerd om in het voorjaar van opnieuw een enquête te organiseren, met dezelfde definitie en volgens dezelfde methodiek als de bevraging van 2002. De vragenlijst werd enkel uitgebreid met de gezinssituatie van de ouders. Bovendien heeft Kind en Gezin de opdracht om een programmatie-instrument te ontwikkelen voor de uitbreiding van plaatsen in de initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO s). Het ontwikkelen van een programmatie-instrument veronderstelt gedetailleerde informatie over het gebruik van buitenschoolse kinderopvang. Deze enquête kan hier een antwoord op bieden. 2. Bevragingswijze Wegens de goede ervaringen met de vorige enquête in 2002 werd opnieuw gekozen voor een telefonische enquête. De telefonische enquêtering werd uitgevoerd door het onderzoeksbureau DIMARSO in Brussel. 3. Onderzoeksgroep, omvang steekproef en wijze van trekking Onderzoeksgroep De onderzoeksgroep omvat kinderen van 3 tot 12 jaar wonend in het Vlaams Gewest. Omvang van de steekproef en wijze van steekproeftrekking In werd opnieuw geopteerd voor een ruime steekproef, met name een basissteekproef van 5000 eenheden. Op basis van NIS-gegevens over de bevolking naar leeftijdsgroepen per provincie werd bepaald hoeveel kinderen per leeftijdsjaar en per provincie moesten worden bevraagd. In de kleinere arrondissementen werd het aantal respondenten in de basissteekproef verhoogd, opdat we over minimaal 150 respondenten zouden beschikken. In de grote arrondissementen werd het aantal respondenten iets verlaagd. Dit betekende een initiële steekproef van 5987 respondenten. Vervolgens werd een weging toegepast, wat het aantal respondenten op 5998 bracht. Voor het uitvoeren van de enquêtes naar het gebruik van kinderopvang voor kinderen jonger dan 3 jaar beschikt Kind en Gezin over het databestand IKAROS met gegevens over alle kinderen in Vlaanderen. Voor kinderen in de leeftijdsgroep 3 tot 12 jaar beschikt Kind en Gezin niet over een recent databestand. Vandaar dat het aangestelde enquêtebureau een beroep deed op een commerciële databank van 20.000 gezinnen in Vlaanderen met kinderen onder de 18 jaar. Uit dit databestand werd een aselecte steekproef getrokken. Gezinnen met meerdere kinderen in de leeftijdsgroep van 3 tot 12 jaar werden bevraagd over de eerstjarige. 9

4. Respons In totaal werden er 5987 enquêtes gerealiseerd. De respons in de steekproef bedroeg 68%. Gelet op het feit dat een aantal adressen een foutief telefoonnummer hadden, is die respons heel behoorlijk. Wanneer we de adressen met een foutief telefoonnummer niet meerekenen bedroeg de respons 73%. De verschillen in respons tussen de provincies noopten tot een beperkte weging zodat de proporties in de populatie werden hersteld. Hierdoor kan het aantal cases in de tabellen licht verschillen. 5. Inhoud van de bevraging In het onderzoek werd gepeild naar het al dan niet gebruik maken van buitenschoolse opvang in de week voorafgaand aan de enquête. Om een volledig beeld te krijgen van het gebruik over een hele week, werd de bevraging stopgezet indien het kind in die week ziek was. Het onderzoek richtte zich specifiek naar het gebruik van buitenschoolse opvang in een gewone schoolweek buiten de schoolvakanties. De ouders dienden per dag en per opvangmoment, zijnde vóór de school, na de school en op woensdagnamiddag, aan te geven of er buitenschoolse opvang werd gebruikt en van welke opvangvorm men gebruik had gemaakt. 11

Deel 1. Het gebruik van buitenschoolse opvang van kinderen van 3 tot 12 jaar 1. Hoe omvangrijk is het gebruik van buitenschoolse opvang? 1.1. In het Vlaams Gewest In het voorjaar werd bijna 45% van de kinderen van 3 jaar tot 12 jaar tijdens een doorsnee schoolweek opgevangen door andere personen of voorzieningen dan de ouders. Dit wil zeggen dat zij in de loop van een week minstens eenmaal vóór de school, na de school of op woensdagnamiddag worden opgevangen. Zoals verwacht ligt het gebruik van buitenschoolse opvang bij de 3- tot 6-jarigen hoger dan bij de 6- tot 12-jarigen, meer bepaald 55% tegenover 39,8%. Deze verschillen zijn statistisch significant 1. Tabel 1 - Gebruik van buitenschoolse opvang voor kinderen van 3 tot 12 jaar in het Vlaams Gewest in 2002 (N=5065) en (N=5998) 2002 3 tot 6 jaar (1) 6 tot 12 jaar (2) 53,6 40,5 55,0 39,8 3 tot 12 jaar (3) 44,7 44,6 Evolutie -: (1) 2= 0,638 df = 1 p = 0,425 (ns.) (2) 2= 0,469 df = 1 p = 0,494 (ns.) (3) 2= 0,21 df = 1 p = 0,885 (ns.) In vergelijking met 2002 is het gebruik van buitenschoolse opvang in bij de groep 3- tot 12-jarigen nagenoeg gelijk gebleven. Bij de 3- tot 6-jarigen zien we een lichte stijging van 1,4%. Bij de 6- tot 12-jarigen zien we een lichte daling van 0,7%. Deze wijzigingen zijn statistisch niet significant. 1.2. Naargelang de provincie Het gebruik van buitenschoolse opvang bij kinderen van 3 tot 12 jaar verschilt significant naargelang de provincie 2. In de provincies Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen liggen de percentages het hoogst, nl. 52,4% en 46,8%. In de provincie Limburg ligt het percentage het laagst, nl. 5% lager dan in het Vlaams Gewest. 1 2 = 121,592 df = 1 p 0,001 (s.) 2 2 =44,1671 df = 4 p 0,001 (s.) 13

Deel 1. Het gebruik van buitenschoolse opvang van kinderen van 3 jaar tot 12 jaar Bij de 3- tot 6-jarigen verschilt het gebruik van buitenschoolse opvang naargelang de provincie niet significant 1. Het hoogste percentage zien we in Vlaams-Brabant met ruim 57%. Limburg heeft hier het laagste percentage, nl. 52,2%. Het gebruik van buitenschoolse opvang verschilt wel significant bij de 6- tot 12-jarigen 2. Vlaams-Brabant heeft duidelijk het hoogste percentage met ruim 50%, gevolgd door Oost-Vlaanderen met 42,8%. West-Vlaanderen en Antwerpen hebben een vergelijkbaar percentage en Limburg scoort met 33,7% het laagste percentage. Tabel 2 - Percentage kinderen van 3 tot 12 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per provincie in 3 tot 6 jaar N = 1901 6 tot 12 jaar N= 4097 3 tot 12 jaar N= 5998 Antwerpen 54,4 36,0 41,9 Vlaams-Brabant 57,1 50,2 52,4 West-Vlaanderen 55,2 36,7 42,4 Oost-Vlaanderen 55,5 42,8 46,8 Limburg 52,2 33,7 39,5 Vlaams-Gewest 55,0 39,8 44,6 In vergelijking met 2002 valt het op dat het gebruik bij de 3- tot 12-jarigen daalde in alle provincies behalve in de provincie Vlaams-Brabant. Daar steeg het gebruik met 6%. Deze wijzigingen zijn statistisch niet significant. Tabel 3 - Percentage kinderen van 3 tot 12 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per provincie in 2002 en Antwerpen (1) Vlaams-Brabant (2) West-Vlaanderen (3) Oost-Vlaanderen Limburg (5) 2002 3 tot 12 jaar N=5056 43,0 46,4 43,3 49,5 39,9 3 tot 12 jaar N=5998 41,9 52,4 42,4 46,8 39,5 Vlaams Gewest 44,7 44,6 Evolutie -: (1) 2= 0,369 df = 1 p = 0,544 (ns.) (2) 2= 6,846 df = 1 p = 0,009 (ns.) (3) 2= 0,193 df = 1 p = 0,661 (ns.) (4) 2= 1,750 df = 1 p = 0,186 (ns.) (5) 2= 0,360 df = 1 p = 0,849 (ns.) Om de evolutie in het gebruik per provincie beter te kunnen begrijpen, bekijken we ook de evolutie voor de twee verschillende leeftijdsgroepen apart. Bij de 3- tot 6-jarigen steeg het gebruik van opvang in alle provincies. Opvallend is dat de provincies waarvan het percentage in 2002 het laagste was, een inhaalbeweging deden. Zo steeg het gebruik in de provincie Limburg met ruim 4% en in West-Vlaanderen met 3,4%. Deze wijzigingen zijn statistisch niet significant. 1 2 = 1,538 df = 4 p = 0,820 (ns.) 2 2 = 54,174 df = 4 p 0,001 (s.) 14

Deel 1. Het gebruik van buitenschoolse opvang van kinderen van 3 jaar tot 12 jaar Tabel 4 - Percentage kinderen van 3 tot 6 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per provincie in 2002 en Antwerpen (1) Vlaams-Brabant (2) West-Vlaanderen (3) Oost-Vlaanderen (4) Limburg (5) 2002 3 tot 6 jaar N=1639 53,7 56,9 51,8 55,4 48,1 3 tot 6 jaar N=1901 54,4 57,1 55,2 55,5 52,2 Vlaams Gewest 53,6 55,0 Evolutie -: (1) 2= 0,034 df = 1 p =0,854 (ns.) (2) 2= 0,002 df = 1 p = 0,968 (ns.) (3) 2= 0,774 df = 1 p = 0,379 (ns.) (4) 2= 0,000 df = 1 p = 0,989 (ns.) (5) 2= 0,760 df = 1 p = 0,383 (ns.) Bij de 6- tot 12-jarigen steeg het gebruik enkel in de provincie Vlaams-Brabant en dit met 8,7%. In alle andere provincies daalde het gebruik, waarbij het gebruik in Oost-Vlaanderen het sterkst daalde, nl. met bijna 4%. Deze wijzigingen zijn statistisch niet significant. Tabel 5 - Percentage kinderen van 6 tot 12 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per provincie in 2002 en Antwerpen (1) Vlaams-Brabant (2) West-Vlaanderen (3) Oost-Vlaanderen (4) Limburg (5) 2002 6 tot 12 jaar N=3423 37,6 41,5 39,4 46,7 36,3 6 tot 12 jaar N=4097 36,0 50,2 36,7 42,8 33,7 Vlaams Gewest 40,5 39,8 Evolutie 2002- (1) 2= 0,628 df = 1 p =0,428 (ns.) (2) 2= 9,669 df = 1 p = 0,002 (ns.) (3) 2= 1,217 df = 1 p = 0,270 (ns.) (4) 2= 2,659 df = 1 p = 0,103 (ns.) (5) 2= 0,844 df = 1 p = 0,358 (ns.) 15

Deel 1. Het gebruik van buitenschoolse opvang van kinderen van 3 jaar tot 12 jaar 1.3. Naargelang het arrondissement Ook naargelang het arrondissement is het gebruik van buitenschoolse opvang bij kinderen van 3 tot 12 jaar significant verschillend 1. In de arrondissementen Leuven, Halle-Vilvoorde en Gent ligt het gebruik het hoogst. Het laagste gebruik vindt men in de arrondissementen Turnhout, Ieper, Maaseik en Tongeren. Tabel 6 - Percentage kinderen van 3 tot 12 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per arrondissement in (N=5998) Antwerpen Vlaams-Brabant 41,9 Antwerpen 42,2 Mechelen 47,4 Turnhout 37,1 52,4 Halle-Vilvoorde 51,8 Leuven 53,3 West-Vlaanderen 42,4 Brugge 41,7 Diksmuide 45,3 Ieper 38,1 Kortrijk 45,2 Oostende 40,7 Roeselare 40,1 Tielt 45,3 Veurne 41,8 Oost-Vlaanderen 46,8 Aalst 45,2 Dendermonde 45,4 Eeklo 47,9 Gent 50,5 Oudenaarde 45,6 Sint-Niklaas 42,6 Limburg 39,5 Hasselt 43,4 Maaseik 35,1 Tongeren 37,4 Vlaams Gewest 44,6 44,6 In vergelijking met 2002 is het gebruik van buitenschoolse opvang per arrondissement in niet significant gewijzigd. In tabel 29, 30 en 31 in de bijlagen vindt u de percentages per arrondissement voor de totale groep en voor de twee leeftijdsgroepen apart. 1.4. Naargelang de leeftijd van het kind Uit de voorgaande tabellen bleek reeds dat 3- tot 6-jarigen duidelijk meer gebruik maken van buitenschoolse opvang dan de 6- tot 12-jarigen. De jongste kleuters worden het vaakst opgevangen (55,2%), de 10-jarigen het minst (30,3%). De verschillen inzake gebruik van opvang naar gelang van de leeftijdscategorie zijn significant 2. Opvallend is dat op 6-jarige leeftijd nog de helft van de kinderen gebruik maakt van opvang en op 11 jaar slechts 1 kind op 3. Een mogelijke verklaring voor het lagere gebruik vanaf 10 jaar kan zijn dat een aantal kinderen vanaf 10 jaar na schooltijd alleen (of met oudere broer of zus) thuis blijft tot een ouder thuiskomt. In vergelijking met 2002 verschilt het gebruik naargelang de leeftijd in niet significant. In tabel 32 in de bijlagen vindt u deze vergelijking. 1 2 = 64,001 df = 21 p 0,001 (s.) 2 2 = 191,173 df = 8 p 0,001 (s.) 16

Deel 1. Het gebruik van buitenschoolse opvang van kinderen van 3 jaar tot 12 jaar Tabel 7 - Gebruik van buitenschoolse opvang in het Vlaams Gewest naar leeftijd (N=5999) 3 jaar 4 jaar 5 jaar 6 jaar 7 jaar 8 jaar 9 jaar 10 jaar 11 jaar 55,2 54,7 55,1 50,1 43,3 40,4 42,3 30,3 33,7 Totaal 44,6 1.5. Naargelang de intensiteit van de opvang 1.5.1. In het Vlaams Gewest In tabel 8 wordt de intensiteit van de opvang vóór de school geplaatst tegenover de intensiteit van de opvang na de school. Bijna 64% van de kinderen die gebruik maken van buitenschoolse opvang, wordt niet of slechts eenmaal per week vóór de school opgevangen. Meer dan 14% van de gebruikers wordt 4 of 5 dagen van de week zowel vóór de school als na de school opgevangen. Hoewel er negen opvangpatronen mogelijk zijn, blijkt uit tabel 8 dat bijna 80% van de gebruikers zich situeert in 4 van de 9 opvangpatronen, nl. geen of weinig gebruik, een matig gebruik of een hoog gebruik na de school gecombineerd met een laag gebruik voor de school en een hoog gebruik zowel voor als na de school. Tabel 8 - Gebruik van buitenschoolse opvang in het Vlaams Gewest naargelang de intensiteit van de opvang - (N=2674) (1) NA DE SCHOOL Geen of weinig gebruik Matig gebruik Hoog gebruik Totaal Geen of weinig gebruik 17,0 25,4 21,4 63,9 VOOR DE SCHOOL Matig gebruik 3,7 6,0 1,3 11,0 Hoog gebruik 6,8 4,0 14,3 25,0 Totaal 27,4 35,4 37,1 (1) Geen of weinig gebruik staat voor 0 of 1 opvangmoment Matig gebruik staat voor 2 tot 3 opvangmomenten Hoog gebruik staat voor 4 tot 5 opvangmomenten 1.5.2. Naargelang de provincie Niet alleen het percentage gebruikers verschilt per provincie, ook de intensiteit van het gebruik verschilt (tabel 9 t.e.m. tabel 13). De provincies Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen vertonen een hogere intensiteit van het gebruik. In de andere provincies ligt de intensiteit van het gebruik lager dan het percentage van het Vlaams Gewest. Het percentage gebruikers dat zowel vóór de school als na de school 4 of 5 dagen per 17

Deel 1. Het gebruik van buitenschoolse opvang van kinderen van 3 jaar tot 12 jaar week wordt opgevangen ligt ook het hoogst in Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant. Opvangpatronen waarbij er geen of weinig gebruik na de school gecombineerd wordt met een hoog gebruik voor de school,vinden we vooral terug in Limburg (10,9%). Tabel 9 - Gebruik van buitenschoolse opvang in de provincie Antwerpen naargelang de intensiteit van de opvang - (N=2674) (1) NA DE SCHOOL Geen of weinig gebruik Matig gebruik Hoog gebruik Totaal VOOR DE SCHOOL Geen of weinig gebruik 19,5 27,0 22,4 68,9 Matig gebruik 3,3 6,0 0,9 10,2 Hoog gebruik 5,6 2,7 12,6 20,9 Totaal 28,4 35,7 35,9 (1) Geen of weinig gebruik staat voor 0 of 1 opvangmoment Matig gebruik staat voor 2 tot 3 opvangmomenten Hoog gebruik staat voor 4 tot 5 opvangmomenten Tabel 10 - Gebruik van buitenschoolse opvang in de provincie Vlaams-Brabant naargelang de intensiteit van de opvang - (N=544) (1) NA DE SCHOOL Geen of weinig gebruik Matig gebruik Hoog gebruik Totaal VOOR DE SCHOOL Geen of weinig gebruik 15,3 22,5 22,7 60,5 Matig gebruik 4,6 6,3 2,0 12,9 Hoog gebruik 5,9 4,6 16,1 26,6 Totaal 25,8 33,4 40,8 (1) Geen of weinig gebruik staat voor 0 of 1 opvangmoment Matig gebruik staat voor 2 tot 3 opvangmomenten Hoog gebruik staat voor 4 tot 5 opvangmomenten Tabel 11 - Gebruik van buitenschoolse opvang in de provincie West-Vlaanderen naargelang de intensiteit van de opvang - (N=587) (1) NA DE SCHOOL Geen of weinig gebruik Matig gebruik Hoog gebruik Totaal VOOR DE SCHOOL Geen of weinig gebruik 19,0 25,2 19,6 63,8 Matig gebruik 3,5 4,9 1,8 10,2 Hoog gebruik 7,8 5,7 12,5 26,0 Totaal 30,3 35,8 33,9 (1) Geen of weinig gebruik staat voor 0 of 1 opvangmoment Matig gebruik staat voor 2 tot 3 opvangmomenten Hoog gebruik staat voor 4 tot 5 opvangmomenten 18

Deel 1. Het gebruik van buitenschoolse opvang van kinderen van 3 jaar tot 12 jaar Tabel 12 - Gebruik van buitenschoolse opvang in de provincie Oost-Vlaanderen naargelang de intensiteit van de opvang - (N=623) (1) NA DE SCHOOL Geen of weinig gebruik Matig gebruik Hoog gebruik Totaal VOOR DE SCHOOL Geen of weinig gebruik 14,3 25,3 21,6 61,2 Matig gebruik 3,8 6,7 0,6 11,2 Hoog gebruik 5,9 4,0 17,6 27,6 Totaal 24,0 36,1 39,9 (1) Geen of weinig gebruik staat voor 0 of 1 opvangmoment Matig gebruik staat voor 2 tot 3 opvangmomenten Hoog gebruik staat voor 4 tot 5 opvangmomenten Tabel 13 - Gebruik van buitenschoolse opvang in de provincie Limburg naargelang de intensiteit van de opvang - (N=322) (1) NA DE SCHOOL Geen of weinig gebruik Matig gebruik Hoog gebruik Totaal VOOR DE SCHOOL Geen of weinig gebruik 16,8 27,3 20,5 61,1 Matig gebruik 3,4 5,9 1,6 12,7 Hoog gebruik 10,9 2,8 10,9 26,2 Totaal 31,1 36,0 32,9 (1) Geen of weinig gebruik staat voor 0 of 1 opvangmoment Matig gebruik staat voor 2 tot 3 opvangmomenten Hoog gebruik staat voor 4 tot 5 opvangmomenten 19

Deel 1. Het gebruik van buitenschoolse opvang van kinderen van 3 jaar tot 12 jaar 2. Welke instantie neemt de buitenschoolse opvang op zich? 2.1. Gebruikte opvangvormen Het merendeel van de gebruikers (85,9% ) heeft gedurende de bevraagde week slechts één opvangvorm gebruikt. Voor de gebruikers die van meerdere opvangvormen gebruik maakten, werd enkel de belangrijkste opvangvorm opgenomen. Voor 2,9% van de gebruikers is de belangrijkste opvangvorm niet opgenomen omdat ze in de bevraagde week twee opvangvormen evenveel gebruikt hebben. Tabel 14 - Belangrijkste opvangvorm voor kinderen van 3 tot 12 jaar in het Vlaams Gewest - 2002 en (gebruikers) BELANGRIJKSTE OPVANGVORM - PERCENTAGES VAN DE GEBRUIKERS 2002 N= 2265 N= 2672 Grootouders Ander familielid Buren, kennissen 43,1 2,4 2,6 } } 35,1 48,1 4,9 42,3 2,3 IBO Opvang door en in de school Zelfstandige onthaalouder Opvanggezin van een dienst Erkend kinderdagverblijf Zelfstandig kinderdagverblijf Onthaalouder type onbekend Andere 2 of 3 opvangvormen die even belangrijk zijn 12,4 28,4 2,0 1,5 1,1 0,6 0,0 3,0 2,9 11,5 34,5 1,9 2,2 0,6 0,6 0,1 3,3 2,9 Totaal Evolutie 2002-: 2 = 62,27 df = 1 1 p 0,000 (s.) 42,3% van de kinderen tussen 3 en 12 jaar die gebruik maken van buitenschoolse opvang wordt opgevangen door het informele netwerk: 40% van de kinderen wordt opgevangen in familieverband en 2,3% door buren of kennissen. Op de tweede plaats komt de opvang door en in de school. Dat aandeel bedraagt in 34,5%. Initiatieven voor buitenschoolse opvang staan in voor 11,5% van de opvang en komen daarmee op de derde plaats. Het relatieve aandeel van de verschillende opvangvormen is in gewijzigd ten opzichte van 2002 en de verschillen zijn statistisch significant. Opvallend is dat het aandeel van de opvang door de grootouders daalde met 8%. De opvang door een ander familielid dan de grootouders verdubbelde van 2,4% naar 4,9%. Het totale aandeel van de informele opvang daalde met 5,8%. In vergelijking met 2002 steeg het aandeel van de opvang in en door de school met 6%. Verder is er een kleine afname van de opvang via initiatieven voor buitenschoolse opvang (-1,2%) en via een erkend kinderdagverblijf (-0,5%). Het gebruik van opvang via diensten voor opvanggezinnen stijgt (+0,7%), terwijl de opvang bij de zelfstandige onthaalouders en in zelfstandige kinderdagverblijven en minicrèches nagenoeg status-quo blijft. Om de evolutie in het gebruik van de verschillende opvangvormen beter te kunnen begrijpen, bekijken we ook de evolutie bij de twee verschillende leeftijdsgroepen apart. 20

Deel 1. Het gebruik van buitenschoolse opvang van kinderen van 3 jaar tot 12 jaar Tabel 15 - Belangrijkste opvangvorm voor kinderen van 3 tot 6 jaar en van 6 tot 12 jaar in het Vlaams Gewest - 2002 en (gebruikers) 3 TOT 6 JAAR (1) 6 TOT 12 JAAR (2) 2002 N= 879 N=1046 2002 N= 1386 N= 1626 Grootouders Ander familielid Buren, kennissen 42,5 1,8 2,3 } } } } 34,4 46,6 5,4 42,2 2,8 49,1 4,6 42,3 2,4 43,5 2,8 35,6 2,2 IBO 13,4 12,1 11,7 11,1 Opvang door en in de school 25,8 31,1 30,0 36,8 Zelfstandige onthaalouder 2,9 3,3 1,6 1,0 Opvanggezin van een dienst 2,2 2,9 1,2 1,7 Erkend kinderdagverblijf 1,3 1,1 0,9 0,4 Zelfstandig kinderdagverblijf 1,3 0,8 0,1 0,6 Onthaalouder type onbekend 0,0 0,2 2,8 0,1 Andere 3,2 3,1 2,8 3,4 2 of 3 opvangvormen die even belangrijk zijn 3,3 3,3 2,6 2,6 Totaal Evolutie 2002-: (1) 2 = 33,255 df = 10 p 0,000 (s.) (2) 2 = 41,556 df = 11 p 0,000 (s.) De verschillen tussen de twee leeftijdsgroepen zijn statistisch significant 1. De oudste groep maakt vaker gebruik van opvang in en door de school dan de jongste groep. De 3- tot 6- jarigen daarentegen maken iets vaker gebruik van andere formele opvangvormen, nl. een IBO, een zelfstandige onthaalouder, een opvanggezin van een dienst of een erkend kinderdagverblijf. Het relatieve aandeel van de verschillende opvangvormen is in gewijzigd ten opzichte van 2002 en de verschillen zijn statistisch significant. 1 2 = 36,387 df = 11 p 0,000 (s.) 21

Deel 1. Het gebruik van buitenschoolse opvang van kinderen van 3 jaar tot 12 jaar Tabel 16 - Relatief aandeel van buitenschoolse opvang in een gezinsmilieu en in een groepsmilieu in het Vlaams Gewest in 2002 en (gebruikers) 3 TOT 6 JAAR (1) 3 TOT 12 JAAR (2) 2002 N= 849 N=1011 N= 1350 N= 1585 Gezinsmilieu 56,1 52,0 55,3 48,3 Groepsmilieu 43,9 48,0 44,7 51,7 Totaal Evolutie 2002-: (1) 2 = 3,028 df = 1 p = 0,082 (ns.) (2) 2 = 14,325 df = 1 p = 0,000 (s.) Het relatieve aandeel buitenschoolse opvang in een gezinsmilieu bij de 3- tot 6-jarigen ligt iets hoger dan bij de 6- tot 12-jarigen. Deze verschillen zijn niet significant 1 In vergelijking met 2002 is het aandeel buitenschoolse opvang in een gezinsmilieu bij beide leeftijdscategorieën gedaald. Het aandeel daalde bij de 3- tot 6-jarigen met 4% en bij de 6- tot 12-jarigen met 7%. Het verschil is significant bij de 6- tot 12-jarigen, maar niet bij de 3- tot 6-jarigen. 2.2. Gebruik van de diverse opvangvormen: geografische verschillen Tabel 17 - Relatief aandeel van de drie belangrijkste opvangvormen voor kinderen van 3 tot 12 jaar, naargelang de provincie - (N= 2675) (gebruikers) Informele opvang Opvang door en in de school IBO Antwerpen 47,3 32,5 10,2 Vlaams-Brabant 41,4 40,4 9,2 West-Vlaanderen 39,3 34,8 11,7 Oost-Vlaanderen 42,1 36,3 10,8 Limburg 38,7 25,1 18,9 Vlaams Gewest 42,4 34,5 11,4 1 2 = 3,380 df = 1 p = 0,066 (ns.) 22

Deel 1. Het gebruik van buitenschoolse opvang van kinderen van 3 jaar tot 12 jaar Naast de verschillen in de mate van gebruik van buitenschoolse opvang naargelang de provincie en de arrondissementen (zie 1.2. en 1.3), werd ook nagegaan of er verschillen zijn tussen de provincies inzake de gebruikte opvangvormen. De verschillen zijn statistisch significant 1. In tabel 17 zien we dat het aandeel van de informele opvang in de provincie Antwerpen duidelijk het hoogst ligt, nl. op 47,3%. Het aandeel van de opvang door en in de school ligt het laagst in Limburg (25,1%) en het hoogst in Vlaams-Brabant (40,4%). Het aandeel van de IBO s is duidelijk het hoogst in Limburg (18,9%). In vergelijking met 2002 is het aandeel van de drie belangrijkste opvangvormen in de verschillende provincies niet significant gewijzigd in (zie tabel 32 in bijlagen). Tabel 18 - Relatief aandeel van buitenschoolse opvang in een gezinsmilieu en in een groepsmilieu, naargelang de provincie - 2002 en (gebruikers) 2002 N= 2198 N=2596 Gezinsmilieu Groepsmilieu Gezinsmilieu Groepsmilieu Antwerpen (1) 60,5 39,5 54,5 45,5 Vlaams-Brabant (2) 53,2 46,8 47,0 53,0 West-Vlaanderen (3) 51,2 48,8 49,4 50,6 Oost-Vlaanderen (4) 55,3 44,7 48,8 51,2 Limburg (5) 55,8 44,2 46,5 53,5 Vlaams Gewest 55,6 44,4 49,8 50,2 Evolutie 2002-: (1) 2 = 4,583 df = 1 p = 0,032 (ns.) (2) 2 = 3,476 df = 1 p = 0,062 (ns.) (3) 2 = 0,304 df = 1 p = 0,581 (ns.) (4) 2 = 4,791 df = 1 p = 0,029 (ns.) (5) 2 = 5,039 df = 1 p = 0,025 (ns.) Het aandeel van de opvang in een gezinsmilieu of in een groepsmilieu in verschilt niet significant naar gelang van de provincie 2. Het aandeel van de groepsopvang is het laagst in Antwerpen (45,5%) en het hoogst in Limburg (53,5%) en West-Vlaanderen (53,0%). In vergelijking met 2002 is het aandeel buitenschoolse opvang in een gezinsmilieu in alle provincies gedaald. Het verschil is in geen enkele provincie significant. 1 2 = 57,325 df = 12 p 0,001 (s.) 2 2 = 9,479 df = 4 p = 0,050 (ns.) 23

Deel 2. Het gebruik van buitenschoolse opvang naargelang van het opvangmoment Naast de vraag hoeveel kinderen minstens 1 maal per week gebruik maken van buitenschoolse opvang, is het interessant na te gaan hoeveel kinderen gebruik maken van buitenschoolse opvang per opvangmoment. In het bijzonder hebben we hier aandacht voor de opvang op woensdagnamiddag, wanneer er geen school is. 1. In het Vlaams Gewest In tabel 19 zien we per opvangmoment het percentage kinderen van 3 tot 12 jaar dat gebruik maakt van opvang. Opvallend is dat op woensdag vóór de school het minst kinderen gebruik maakt van opvang, nl. 11,4%. Ook op de andere dagen zien we dat slechts 13,6% tot 14,7% van alle kinderen opvang gebruikt vóór de school. Tabel 19 - Percentage gebruikers van buitenschoolse opvang van 3 tot 12 jaar in het Vlaams Gewest per opvangmoment - (N=5992) Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Vóór de school 14,0 14,7 11,4 14,1 13,6 Na de school 26,6 27,6 19,0 26,8 22,2 Het drukste opvangmoment is dinsdag na de school: 27,6% van alle kinderen maakt op dat moment gebruik van buitenschoolse opvang. Op andere avonden ligt het gebruik iets lager en het laagste percentage vinden we op vrijdagavond terug (22,2%). Op woensdagnamiddag maakt 19% van alle kinderen gebruik van opvang. Het gebruik bij de 3- tot 6-jarigen en de 6- tot 12-jarigen volgt hier hetzelfde patroon, alleen ligt het gebruik bij de 6- tot 12-jarigen systematisch lager dan bij de 3- tot 6-jarigen. In grafiek 1 wordt het gebruik van buitenschoolse opvang weergegeven per opvangmoment en per leeftijdsgroep. 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Grafiek 1 : gebruik van buitenschoolse opvang in het Vlaams Gewest in Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Kinderen van 3 tot 6 jaar voor de school Kinderen van 6 tot 12 jaar voor de school Kinderen van 3 tot 6 jaar na de school Kinderen van 6 tot 12 jaar na de school 25

Deel 2. Het gebruik van buitenschoolse opvang naar gelang van het opvangmoment 2. Naargelang de provincie In alle provincies is het drukste moment de dinsdagavond, uitgezonderd in de provincie West-Vlaanderen waar het drukste moment donderdagavond is met 24,6%. In tabel 20 bekijken we per provincie het gebruik op woensdagnamiddag en het opvangmoment waarop het gebruik van buitenschoolse opvang het hoogst is. Op het drukste opvangmoment maakt meer dan 1 kind op 3 gebruik van buitenschoolse opvang in de provincie Vlaams-Brabant. In de andere provincies ligt het gebruik lager. In de provincies West-Vlaanderen en Limburg is dit minder dan 1 kind op 4. Op woensdagnamiddag telt de provincie Vlaams-Brabant met meer dan 1 kind op 5 opnieuw het hoogste aantal gebruikers. In het Vlaams Gewest ligt het gebruik op woensdagnamiddag 31,2% lager dan op het drukste opvangmoment. Opvallend is dat in West-Vlaanderen het gebruik op woensdagnamiddag slechts 22,8% lager ligt dan op het drukste opvangmoment. Tabel 20 - Percentage gebruikers van buitenschoolse opvang van 3 tot 12 jaar op het drukste opvangmoment en op woensdagnammiddag naargelang de provincie - (N=5992) % Gebruikers op woensdagnamiddag % Gebruikers op het drukste opvangmoment Verhouding gebruikers woensdagnamiddag/drukste opvangmoment Antwerpen 18,1 26,1 69,3 Vlaams-Brabant 21,7 34,8 62,4 West-Vlaanderen 19,0 24,6 77,2 Oost-Vlaanderen 19,8 30,0 66,0 Limburg 16,3 22,8 71,1 Vlaams Gewest 19,0 27,6 68,8 26

Deel 3. Gezins- en werksituatie van de ouders Deel 3. Gezins- en werksituatie van de ouders In de enquête werd ook de gezins- en werksituatie van de ouders bevraagd. We trachten na te gaan of er verschillen in gebruik van opvang waar te nemen zijn naargelang de gezins- en werksituatie van de ouders. Eerst beschrijven we hoe de gezinnen van de kinderen uit de steekproef zijn samengesteld. 1. De gezinssituatie De overgrote meerderheid van de ouders van de kinderen is gehuwd of samenwonend. Slechts een kleine minderheid (6,6%) is alleenstaand. Tabel 21 - Gezinssituatie van de ouders- (N= 5987) Gezinssituatie Gehuwd of samenwonend Alleenstaande vrouw Alleenstaande man 93,4 5,7 0,9 Totaal 2. Het gebruik van opvang naargelang de gezinssituatie Alleenstaanden maken iets meer gebruik van buitenschoolse opvang dan gehuwden of samenwonenden. De verschillen tussen de twee categorieën zijn echter niet significant 1. Tabel 22 - Het gebruik van opvang naar gezinssituatie - (N= 5986) Gezinssituatie Gebruik Geen gebruik Totaal Gehuwd of samenwonend (N= 5593) 44,5 55,5 Alleenstaand (N= 393) 46,3 53,7 Totaal 44,6 55,4 1 2 = 0,496 df = 1 p = 0,481 (ns.) 27

Deel 3. Gezins- en werksituatie van de ouders Wanneer we kijken naar het soort opvang naargelang de gezinssituatie valt het op dat alleenstaanden minder gebruik maken van informele opvang. Ze maken meer gebruik van opvang door en in de school dan gehuwden of samenwonenden. Het verschil is echter niet statistisch significant 1. Bij alleenstaanden worden iets meer kinderen opgevangen in een groepsmilieu (53,1%) dan bij gehuwden en samenwonenden (50,0%). Het verschil is ook hier niet statistisch significant 2. Tabel 23 - Relatief aandeel van opvangsoort naar gezinssituatie - (N=2670) Informeel Opvang door de school IBO Andere vormen Gehuwd of samenwonend N= 2487 42,7 34,0 11,6 11,7 Alleenstaand N=182 38,5 41,2 10,4 9,9 Totaal 3. De werksituatie van de ouders 3.1. De werksituatie van de moeder Op het moment van de bevraging heeft 78,5% van de moeders bezoldigd werk, hetzij deeltijds, hetzij voltijds. Bijna 11% van de moeders geeft aan huisvrouw te zijn. 5% van de moeders is werkloos, van wie 4,4% uitkeringsgerechtigd. Tabel 24 - De werksituatievan de moeder - (N=5900) Werksituatie moeder Voltijds werkend Deeltijds werkend Zwangerschapsverlof Ouderschapsverlof Ziekteverlof of invaliditeit Loopbaanonderbreking Onbezoldigd verlof Werkloos met uitkering Werkloos zonder uitkering Student Huisvrouw Gepensioneerd 39,3 } 78,5 39,2 1,0 0,7 1,6 1,7 0,1 4,4 0,8 0,3 10,9 0,1 Totaal 1 2 = 3,940 df = 3 p = 0,268 (ns.) 2 2 = 0,621 df = 1 p = 0,431 (ns.) 28

Deel 3. Gezins- en werksituatie van de ouders 3.2. De werksituatie van de vader De overgrote meerderheid van de vaders werkt voltijds. Slechts 2,4% van de vaders werkt deeltijds. 3,7% van de vaders geeft aan op het moment van de bevraging geen bezoldigd werk te hebben. Tabel 25 - De werksituatie van de vader - (N=5629) Werksituatie vader Voltijds werkend Deeltijds werkend Ouderschapsverlof Ziekteverlof of invaliditeit Loopbaanonderbreking Werkloos met uitkering Werkloos zonder uitkering Huisman Gepensioneerd andere 93,9 } 96,3 2,4 0,2 1,1 0,1 1,3 0,2 0,4 0,4 0,1 Totaal 4. Het gebruik van opvang naargelang de werksituatie van de ouders 4.1. Het gebruik van opvang naargelang de werksituatie van de moeder Het gebruik van opvang verschilt naargelang de werksituatie van de moeder 1. Werkende moeders maken meer regelmatig gebruik van kinderopvang dan alle andere categorieën. Slechts 7% van de huisvrouwen maakt gebruik van buitenschoolse opvang; ook werklozen en leefloontrekkers maken naar verhouding minder gebruik van kinderopvang. Tabel 26 - Gebruik van opvang naar werksituatie van de moeder - (N=5900) Werksituatie moeder Gebruik Geen gebruik Totaal Voltijds bezoldigd werk 52,2 47,8 Deeltijds bezoldigd werk 53,7 46,3 Tijdelijke arbeidsonderbreking (1) 27,1 72,9 Werkloos of leefloontrekkend 15,6 84,4 Huisvrouw 7,0 93,0 (1) zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof, ziekteverlof of invaliditeit, loopbaanonderbreking, onbezoldigd verlof 1 2 = 637,737 df = 5 p 0,001 (s.) 29

Deel 3. Gezins- en werksituatie van de ouders 4.2. Het gebruik van opvang naargelang de werksituatie van de vader Het gebruik van kinderopvang verschilt sterk naargelang de werksituatie van de vader 1. Wanneer de vader 1 werkt, blijkt meer dan 45% van de kinderen te worden opgevangen. 17,3% van de kinderen wordt opgevangen wanneer de vader werkloos is of een leefloon ontvangt. 33,3% van de huismannen maakt gebruik van buitenschoolse opvang. Dit percentage moet voorzichtig gehanteerd worden, aangezien het om een laag absoluut aantal gaat (21 respondenten). Tabel 27 - Gebruik van opvang naar werksituatie van de vader - (N=5629) Werksituatie moeder Gebruik Geen gebruik Totaal Voltijds bezoldigd werk 45,4 54,6 Deeltijds bezoldigd werk 47,4 52,6 Tijdelijke arbeidsonderbreking (1) 24,7 75,3 Werkloos of leefloontrekkend 17,3 82,7 Huisman 33,3 66,7 (1) ouderschapsverlof, ziekteverlof of invaliditeit, loopbaanonderbreking, onbezoldigd verlof 5. Het gebruik van opvang naargelang de gezins- en werksituatie van de ouders Tot slot bekijken we het gebruik naargelang de gezinssituatie en de werksituatie van de ouders van de kinderen samen. Het gebruik van opvang ligt het laagst bij samenwonende of gehuwde gezinnen waarbij de moeder noch de vader beroepsactief is. Bij de gezinnen waarvan een van beide partners niet beroepsactief is, valt het op dat het gebruik van opvang hoger ligt wanneer de vader niet beroepsactief(30,4%) is dan wanneer de moeder niet beroepsactief is(15,2%). De percentages bij de niet-beroepsactieven moeten voorzichtig gehanteerd worden, aangezien het om een laag absoluut aantal gaat. Tabel 28 - Gebruik van opvang naar gezinssituatie en werksituatie van de ouders - (N=5924) Gezins- en werksituatie van de ouders Gebruik Geen gebruik Totaal Alleenstaande beroepsactief (N=307) 55,5 45,5 Alleenstaande niet beroepsactief (N=86) 13,6 86,4 Samenwonend of gehuwd: moeder en vader beroepsactief (N=4215) 53,5 46,5 Samenwonend of gehuwd: moeder en vader niet beroepsactief (N=69) 2,9 97,1 Samenwonend of gehuwd: moeder niet beroepsactief en vader beroepsactief (N=1112) 15,2 84,8 Samenwonend of gehuwd: moeder beroepsactief en vader niet beroepsactief (N=135) 30,4 69,9 1 2 = 55,024 df = 5 p 0,001 (s.) 30

Besluit In het voorjaar maakte bijna 45% van de kinderen tussen 3 en 12 jaar tijdens de week gebruik van buitenschoolse opvang. Dit wil zeggen dat zij in de loop van een week minstens eenmaal vóór de school, na de school of op woensdagnamiddag worden opgevangen. In vergelijking met 2002 is het gebruik van buitenschoolse opvang in voor de 3- tot 12-jarigen nagenoeg gelijk gebleven. Het gebruik bij de 3- tot 6-jarigen ligt meer dan 15% hoger dan bij de 6- tot 12-jarigen. De mate van gebruik van buitenschoolse opvang verschilt significant naargelang de provincie en naargelang het arrondissement. Bij de 3- tot 6-jarigen is het gebruik met ruim 57% het hoogst in Vlaams-Brabant. Ook bij de 6- tot 12-jarigen is de provincie Vlaams-Brabant koploper met ruim 50%, gevolgd door Oost- Vlaanderen met 42,8%. De provincie Limburg heeft het laagste aandeel gebruikers met 33,7%. Naarmate het kind ouder wordt, vermindert het gebruik van buitenschoolse opvang. Terwijl nog ruim 55% van de 3-jarigen wordt opgevangen, gebruikt vanaf de leeftijd van 10 jaar minder dan 1 kind op 3 opvang. Meer dan 6 kinderen op 10 die gebruik maken van buitenschoolse opvang, wordt niet of slechts eenmaal per week vóór de school opgevangen. Meer dan 14% van de gebruikers wordt 4 of 5 dagen van de week zowel vóór de school als na de school opgevangen. Niet alleen het percentage gebruik verschilt per provincie, ook de intensiteit van het gebruik verschilt. De provincies Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen vertonen een hogere intensiteit in het gebruik van buitenschoolse opvang. 42,3% van de kinderen van 3 tot 12 jaar die gebruik maken van opvang, wordt opgevangen door het informele netwerk: 35,1% van de kinderen wordt opgevangen door de grootouders en 7,2% door een ander familielid, buren of kennissen. De opvang door en in de school vormt met 34,5% de tweede belangrijkste opvangvorm. Op de derde plaats komen de Initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO s) met 11,5%. Het relatieve aandeel van de verschillende opvangvormen is in significant gewijzigd ten opzichte van 2002. Opvallend is dat het aandeel van de opvang door grootouders daalde met 8% en het aandeel opvang door en in de school steeg met 6%. De verschillen tussen de oudste en jongste groep kinderen op het vlak van gebruikte opvangvormen zijn statistisch significant. De 6- tot 12-jarigen maken vaker gebruik van opvang door en in de school dan de 3 tot 6-jarigen. De 3- tot 6-jarigen daarentegen maken iets vaker gebruik van andere formele opvangvormen, nl. een IBO of erkend kinderdagverblijf of een onthaalouder. De verschillen tussen de provincies inzake de gebruikte opvangvormen zijn significant. Het aandeel van de opvang door en in de school ligt het laagst in Limburg en het hoogst in Vlaams-Brabant. Het aandeel van de IBO s is met bijna 19% duidelijk het hoogst in Limburg. In de provincie Antwerpen is het aandeel van de informele opvang met 47,3% het hoogst. Wanneer we het gebruik van buitenschoolse opvang per opvangmoment bekijken, zien we dat het drukste opvangmoment dinsdag na de school is: 27,6% van alle kinderen maakt op dat moment gebruik van buitenschoolse opvang. Op woensdagnamiddag maakt 19% van alle kinderen gebruik van opvang. Woensdag vóór de school maakt het minste kinderen gebruik van opvang nl. 11,4%. Ook op de andere dagen zien we dat slechts 14% van de kinderen opvang gebruikt voor de school. Alleenstaande ouders maken iets meer gebruik van opvang dan samenwonenden of gehuwden. Alleenstaanden maken minder gebruik van informele opvang en meer gebruik van opvang in en door de school. Deze verschillen zijn echter niet significant. 31

Besluit Het gebruik van buitenschoolse opvang verschilt naargelang de werksituatie van de moeder. Werkende moeders maken meer gebruik van opvang dan alle andere categorieën. Slechts 10,9% van de huisvrouwen maakt gebruik van opvang; ook werklozen en mensen met een leefloon maken naar verhouding minder gebruik van opvang. Het gebruik van buitenschoolse opvang verschilt ook naargelang de werksituatie van de vader. Wanneer de vader werkt, blijkt meer dan 45% van de kinderen te worden opgevangen. 17,3% van de kinderen wordt opgevangen wanneer de vader werkloos is of een leefloon ontvangt. Wanneer we het gebruik naargelang de gezins- en werksituatie van de ouders samen bekijken, zien we dat het gebruik van opvang het laagst ligt bij de samenwonenden of gehuwde gezinnen waarbij de moeder noch de vader beroepsactief is. 32

Bijlage Tabel 29 - Percentage kinderen van 3 tot 12 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per arrondissement in 2002 en Antwerpen 41,9 Antwerpen Mechelen Turnhout 2002 N=5065 43,2 43,4 42,1 N=5998 42,2 47,4 37,1 Vlaams-Brabant 52,4 Halle-Vilvoorde Leuven 44,8 47,8 51,8 53,3 West-Vlaanderen 42,4 Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Oost-Vlaanderen 46,8 Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde Sint-Niklaas 42,7 41,5 40,4 47,8 39,7 50,4 38,4 32,6 53,8 40,8 57,7 51,3 52,7 43,1 41,7 45,3 38,1 45,2 40,7 40,1 45,3 41,8 45,2 45,4 47,9 50,5 45,6 42,6 Hasselt 45,7 43,4 Limburg 39,5 Maaseik 34,0 35,1 Tongeren 34,8 37,4 Vlaams Gewest 44,6 44,7 44,6 (Evolutie 2002-: Arrondissementele verschillen Antwerpen 2 = 0,181 df = 1 p = 0,670 (ns.) Turnhout 2 = 1,966 df = 1 p = 0,161 (ns.) Leuven 2 = 2,680 df = 1 p = 0,102 (ns.) Diksmuide 2 = 0,137 df = 1 p = 0,711 (ns.) Kortrijk 2 = 0,354 df = 1 p = 0,552 (ns.) Roeselare 2 = 2,856 df = 1 p = 0,091 (ns.) Veurne 2 = 0,905 df = 1 p = 0,341 (ns.) Dendermonde 2 = 0,724 df = 1 p = 0,395 (ns.) Gent 2 = 0,058 df = 1 p = 0,810 (ns.) Sint-Niklaas 2 = 0,010 df = 1 p = 0,922 (ns.) Maaseik 2 = 0,055 df = 1 p = 0,815 (ns.) Mechelen 2 = 0,892 df = 1 p = 0,345 (ns.) Halle- Vilvoorde 2 = 4,739 df = 1 p = 0,029 (ns.) Brugge 2 = 0,048 df = 1 p = 0,827 (ns.) Ieper 2 = 0,121 df = 1 p = 0,728 (ns.) Oostende 2 = 0,030 df = 1 p = 0,861 (ns.) Tielt 2 = 0,807 df = 1 p = 0,369 (ns.) Aalst 2 = 3,324 df = 1 p = 0,068 (ns.) Eeklo 2 = 1,387 df = 1 p = 0,239 (ns.) Oudenaarde 2 = 1,026 df = 1 p = 0,311 (ns.) Hasselt 2 = 0,381 df = 1 p = 0,537 (ns.) Tongeren 2 = 0,263 df = 1 p = 0,608 (ns.) 33

Bijlage Tabel 30 - Percentage kinderen van 3 tot 6 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per arrondissement in 2002 en Antwerpen 54,4 Antwerpen Mechelen Turnhout 2002 N=1645 52,7 55,3 55,2 N=1902 56,1 66,7 41,1 Vlaams-Brabant 57,1 Halle-Vilvoorde 56,8 53,4 Leuven 57,0 62,0 West-Vlaanderen 55,2 Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Oost-Vlaanderen 55,5 Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde Sint-Niklaas 45,2 52,9 48,6 62,3 37,8 60,0 48,4 53,8 56,0 40,7 63,3 59,0 58,1 54,1 50,6 62,5 55,9 55,6 53,7 57,4 66,7 50,0 56,4 49,2 60,9 58,6 52,8 52,6 Limburg 55,2 Hasselt 51,0 60,5 Maaseik 46,8 45,9 Tongeren 45,3 41,4 Vlaams Gewest 55,0 53,6 55,0 Evolutie 2002-: Arrondissementele verschillen Antwerpen 2 = 0,609 df = 1 p = 0,435 (ns.) Turnhout 2 = 4,650 df = 1 p = 0,031 (ns.) Leuven 2 = 0,732 df = 1 p = 0,392 (ns.) Diksmuide 2 = 0,308 df = 1 p = 0,579 (ns.) Kortrijk 2 = 0,736 df = 1 p = 0,391 (ns.) Roeselare 2 = 0,062 df = 1 p = 0,804 (ns.) Veurne 2 = 0,042 df = 1 p = 0,837 (ns.) Dendermonde 2 = 0,806 df = 1 p = 0,369 (ns.) Gent 2 = 0,023 df = 1 p = 0,879(ns.) Sint-Niklaas 2 = 0,029 df = 1 p = 0,864 (ns.) Maaseik 2 = 0,009 df = 1 p = 0,923 (ns.) Mechelen 2 = 2,496 df = 1 p = 0,114 (ns.) Halle- Vilvoorde 2 = 0,358 df = 1 p = 0,549 (ns.) Brugge 2 = 0,419 df = 1 p = 0,518 (ns.) Ieper 2 = 0,372 df = 1 p = 0,542 (ns.) Oostende 2 = 1,959 df = 1 p = 0,162 (ns.) Tielt 2 = 2,083 df = 1 p = 0,149 (ns.) Aalst 2 = 0,003 df = 1 p = 0,959 (ns.) Eeklo 2 = 0,034 df = 1 p = 0,854 (ns.) Oudenaarde 2 = 0,188 df = 1 p = 0,664 (ns.) Hasselt 2 = 1,961 df = 1 p =0,161 (ns.) Tongeren 2 = 0,172 df = 1 p = 0,678 (ns.) 34

Bijlage Tabel 31 - Percentage kinderen van 6 tot 12 jaar dat buitenschoolse opvang gebruikt per arrondissement in 2002 en 2002 N=3426 N=4097 Antwerpen 36,0 Antwerpen 38,1 35,7 Mechelen 37,9 38,2 Turnhout 36,5 35,1 Vlaams-Brabant 50,2 Halle-Vilvoorde 39,1 51,0 Leuven 43,8 49,2 West-Vlaanderen 36,7 Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Oost-Vlaanderen 42,8 Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde Sint-Niklaas 41,5 33,3 34,5 41,7 41,2 45,0 30,2 24,2 52,9 40,8 52,5 48,1 50,0 37,8 37,6 37,8 31,6 40,7 35,1 31,7 36,4 38,5 39,4 42,9 42,0 46,5 43,6 38,1 Limburg 33,7 Hasselt 43,6 35,2 Maaseik 28,0 29,8 Tongeren 29,4 35,7 Vlaams Gewest 44,6 Evolutie 2002-: Arrondissementele verschillen 40,5 44,6 Antwerpen 2 = 0,759 df = 1 p = 0,384 (ns.) Turnhout 2 = 0,107 df = 1 p = 0,744 (ns.) Leuven 2 = 1,674 df = 1 p = 0,196 (ns.) Diksmuide 2 = 0,128 df = 1 p = 0,720 (ns.) Kortrijk 2 = 0,040 df = 1 p = 0,842 (ns.) Roeselare 2 = 3,636 df = 1 p = 0,057 (ns.) Veurne 2 = 1,662 df = 1 p = 0,197 (ns.) Dendermonde 2 = 0,094 df = 1 p = 0,759 (ns.) Gent 2 = 0,200 df = 1 p = 0,655(ns.) Sint-Niklaas 2 = 0,002 df = 1 p = 0,963 (ns.) Maaseik 2 = 0,108 df = 1 p = 0,742 (ns.) Mechelen 2 = 0,003 df = 1 p = 0,959 (ns.) Halle- Vilvoorde 2 = 9,377 df = 1 p = 0,002 (ns.) Brugge 2 = 0,549 df = 1 p = 0,459 (ns.) Ieper 2 = 0,122 df = 1 p = 0,727 (ns.) Oostende 2 = 0,698 df = 1 p = 0,403 (ns.) Tielt 2 = 0,436 df = 1 p = 0,509 (ns.) Aalst 2 = 5,454 df = 1 p = 0,020 (ns.) Eeklo 2 = 0,984 df = 1 p = 0,321 (ns.) Oudenaarde 2 = 0,571 df = 1 p = 0,450 (ns.) Hasselt 2 = 3,828 df = 1 p =0,050 (ns.) Tongeren 2 = 1,065 df = 1 p = 0,302 (ns.) 35

Bijlage Tabel 32- Gebruik van buitenschoolse opvang in het Vlaams Gewest naar leeftijd - 2002 en 3 jaar 4 jaar 5 jaar 6 jaar 7 jaar 8 jaar 9 jaar 10 jaar 11 jaar 2002 N=5064 55,6 55,3 49,9 48,9 43,1 48,2 39,9 32,4 30,5 N=5999 55,2 54,7 55,1 50,1 43,3 40,4 42,3 30,3 33,7 Totaal 44,7 44,6 Tabel 33 - Relatief aandeel van de drie belangrijkste opvangvormen naargelang de provincie in 2002 (N=2265) en in (N=2675) Opvang door de school IBO Informeel Andere vormen Totaal Antwerpen 2002 26,3 32,5 9,9 10,2 50,6 47,3 13,2 10,1 Vlaams-Brabant 2002 33,4 40,4 10,8 9,2 47,9 41,4 7,9 9,0 West-Vlaanderen 2002 32,9 34,8 10,8 11,7 41,3 39,3 14,9 14,1 Oost-Vlaanderen 2002 29,1 36,3 12,6 10,8 50,3 42,1 8,0 10,9 Limburg 2002 17,2 25,1 21,9 18,9 49,6 38,7 11,3 17,3 Vlaams Gewest 2002 28,4 34,5 12,4 11,4 48,2 42,4 11,0 11,7 Evolutie 2002- Vlaams Gewest: 2 = 24,692 df = 3 p = 0,000 (s.) Evolutie 2002- in de provincies: Antwerpen 2 = 7,756 df = 3 p = 0,051 (ns.) Vlaams-Brabant 2 = 6,309 df = 3 p = 0,098 (ns.) West-Vlaanderen 2 = 0,702 df =3 p = 0,873 (ns.) Oost-Vlaanderen 2 = 12,459 df = 3 p = 0,006 (ns.) Limburg 2 = 12,751 df = 3 p = 0,005 (ns.) 36