20 jaar belastingen en uitkeringen in België in vogelperspectief



Vergelijkbare documenten
Financiële werkprikkels en herverdeling onder Michel I

Financiële werkprikkels en herverdeling onder Michel I

LEUVENSE ECONOMISCHE STANDPUNTEN 2018/172

WERKPRIKKELS EN HERVERDELING ONDER MICHEL I : AANVULLING EN CORRECTIES BIJ LEUVENS ECONOMISCH STANDPUNT 172

Belastingen en inkomensongelijkheid: België in een internationaal perspectief

De impact van supersterbedrijven op de inkomensverdeling

1. Wat? 2. Waarom? 3. Hoe?

Een nieuw beleidsinstrument voor de Vlaamse overheid: regionale opcentiemen op de personenbelasting

WIE DRAAGT DE LAST VAN EEN BTW-VERHOGING?

Hervorming personenbelasting: wat weten we (nog niet)?

KU LEUVEN ONDERZOEKSEENHEID CENTRUM VOOR ECONOMISCHE STUDIËN LEUVENSE ECONOMISCHE STANDPUNTEN 2013/138

Krachtlijnen van het achtste Jaarverslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing

Gezinnen in Vlaanderen Bea Cantillon

BEREKEND VLAANDEREN. workshop FLEMOSI - SBO-project Vlaams Parlement 21 januari wordt gefinancierd door

Neemt de ongelijkheid in de wereld nu toe of af?

2. Simulatie van de impact van een "centen i.p.v. procenten"-systeem

REKENING 14 EEN VERGELIJKING TUSSEN DE PARTIJPROGRAMMA S. 1. PERSONENBELASTING en WERKNEMERSBIJDRAGE SOCIALE ZEKERHEID. 9 Mei 2014

DOCUMENTATIENOTA CRB

Gebruiksaanwijzing MOTYFF

BRUSSELS ARMOEDERAPPORT 2015 Welzijnsbarometer: samenvatting

Geert Goeyvaerts & Erik Buyst

Het Vlaamse subsidiebeleid voor zonnepanelen

Vrouwenraadinfofiche 2016

De evolutie van de sociale situatie en de sociale bescherming in België Samenvatting en kernboodschappen

Vragen rond gelijkheid en ongelijkheid in de samenleving

CPB-reactie op OESOstudie over de relatie tussen inkomensongelijkheid. economische groei

Verbist: Wonen in Vlaanderen

Voorlopige update PwC rapport 2013: Laaggeletterdheid in Nederland kent aanzienlijke maatschappelijke kosten

MOTYFF: HANDLEIDING. 1 Algemene beschrijving. 1.1 Wat is MOTYFF? 1.2 Wat doet MOTYFF? Link :

De evolutie van de sociale situatie en de sociale bescherming in België Samenvatting en kernboodschappen

MICSIM. Een microsimulatiemodel voor de analyse van wijzigingen in de inkomstenbelasting. Egbert Jongen. 12 februari Centraal Planbureau

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

LES(S) 2018/168 LEUVENSE ECONOMISCHE STANDPUNTEN 2018/168

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 17 oktober Armoede in België

REKENING 14 EEN VERGELIJKING TUSSEN DE PARTIJPROGRAMMA S 2. KINDERBIJSLAG. 12 Mei 2014

Kinderarmoede en huisvesting. Gerlinde Verbist. Werken rond de structurele oorzaken van kinderarmoede COLLOQUIUM - KBS.

DC Doorrekening / Chiffrage Élections du 26 mai 2019

DETERMINANTEN VAN LAGE WERKINTENSITEIT IN HUISHOUDENS MET ARBEIDSONGESCHIKTE GEZINSLEDEN Empirische analyses voor de EU-15

Globale waardeketens, handelsschokken en jobs. Een toepassing op Brexit

Hoeveel dragen onze bedrijven bij aan de schatkist en de sociale zekerheid?

Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015

Kritische bedenkingen over de vooruitzichten van de budgettaire kosten van de vergrijzing Gert Peersman Frederick Van Gysegem

Bijlage III Het risico op financiële armoede

Spotlight. Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht. 1 Inleiding. 3 Resultaten. 3.1 Gewest en jaar. 2 Methodologie

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

Een meer gelijke verdeling van beroepsarbeid en beroepsinkomen tussen mannen en vrouwen in Vlaanderen, maar...

André Decoster Kris De Swerdt Centrum voor Economische Studiën KULeuven

Hendrik Nevejan (CRB, Secretariaat) en Guy Van Camp (FOD Sociale Zekerheid) Inhoud

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2015

DE PERFECTE STORM. Hoe de economische crisis de wereld overviel en vooral: hoe we eruit geraken. Gert Peersman & Koen Schoors.

Vraag Antwoord Scores

25 jaar herverdeling en adequaatheid van minimuminkomens in België

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Spoor A2: De overdrachten aan de Gemeenschappen en Gewesten in het kader van de Bijzondere Financieringswet: K. Algoed D.

De financiële gevolgen voor de politieke partijen na de hervorming van de Senaat. Jef Smulders & Bart Maddens

De sociale minima: actie nodig

Het trilemma van de sociale zekerheid

Btw-verhogingen en indexsprong... Een explosieve cocktail voor de koopkracht

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015

30 augustus blauw. Toelatingsexamen arts en tandarts. Informatie verwerven en verwerken (IVV) STILLEESTEKST 2

Welzijnsbarometer 2014 Samenvatting en besluit

De evolutie van de woonsituatie in Vlaanderen in de periode

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Transfers & Regionale Groei. Damiaan Persyn

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot:

Simulatie van huursubsidies voor gezinnen in Vlaanderen Een verdelingsanalayse

ONS ENGAGEMENT VOOR UW TOEKOMST ONTCIJFERD

De regionale impact van de economische crisis

PERSBERICHT Brussel, 15 mei 2017

De financiële gevolgen voor de politieke partijen na de hervorming van de Senaat. Jef Smulders & Bart Maddens

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Reacties van de burgers op de verlaging en de invoering van de meeneembaarheid van de registratierechten

HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN

DE PERFECTE STORM Hoe de economische crisis de wereld overviel en vooral: hoe we eruit geraken Gert Peersman & Koen Schoors Universiteit Gent

Ongelijk tegenover de inflatie:

Nieuw rapport Europese Commissie: onze pensioenen zijn wél betaalbaar

PERSBERICHT Brussel, 5 december 2014

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

De inkomensverdeling van ouderen internationaal vergeleken

De fiscale moraal van de Belgen Een opinie-onderzoek o.l.v. Prof. Dr. Michel Maus Juni 2019

Sociale houdbaarheid wettelijke pensioenen

VERDIENT EEN VLAKTAKS ZICHZELF TERUG?

Waar staan we? Enkele begrippen verduidelijkt Van waar komen we? Waar gaan we naartoe? 30 JAAR DEFICITS EN SCHULD IN BELGIË. Inhoud van de lezing

Kinderarmoede in het Brussels Gewest

HOE VLAK IS ONZE TAKS? IS EEN VLAKTAKS FAIR?

STASIM vs. MOTYFF: overzicht van de belangrijkste verschillen tussen beide modellen

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

Het fileprobleem in Vlaanderen en de impact op bedrijfsprestaties

Tweede Kamer der Staten-Generaal

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014

Bijstandsuitkeringen in veel OESO-landen gedaald

KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN ONDERZOEKSEENHEID CENTRUM VOOR ECONOMISCHE STUDIËN LEUVENSE ECONOMISCHE STANDPUNTEN 2010/131

Samenvatting (Summary in Dutch)

PERSBERICHT Brussel, 13 mei 2015

André Decoster Centrum Voor Economische Studiën 1 versie van woensdag 6 juni 2007

PERSBERICHT Brussel, 16 januari 2017

Transcriptie:

0 jaar belastingen en uitkeringen in België in vogelperspectief LES(S) is more: een samenvatting van Decoster A., Perelman S., Vandelannoote D., Vanheukelom T. and Verbist G., A bird s eye view on 0 years of tax-benefit reforms in Belgium, CES Discussion Paper 15.07. André Decoster andre.decoster@kuleuven.be Toon Vanheukelom toon.vanheukelom@kuleuven.be april 015 We gebruiken ons microsimulatiemodel om 0 jaar beleidskeuzes in België samen te vatten. We berekenen koopkrachteffecten en veranderingen in werkincentieven voor de periodes 199-001, 001007 en 007-01. De keuze van het referentiescenario van ongewijzigd beleid is cruciaal: ofwel passen we het systeem aan met inflatie, ofwel garanderen we dat alles welvaartsvast is. Het beleid van de laatste twee decennia heeft de herverdeling versterkt, maar de werkprikkels verslechterd. Tegen de achtergrond van welvaartsvastheid van uitkeringen is een belangrijk deel van de herverdeling na 000 een inhaaloperatie voor de saneringen van de jaren negentig. De werkbonus is een maatregel die de werkprikkels verbetert zonder dat er ingeboet wordt aan herverdeling. LES(S) 015/18 L EUV E NSE ECO NO MISCHE STANDP U N TEN 0 1 5 /1 8

LES(S) 015/18 1 Het voorbeeld bij uitstek is de keuze van het modaal tweeverdienersgezin met twee schoolgaande kinderen. In EU- SILC 01 beantwoordt slechts 5,8% van de gezinnen aan dit profiel, ofwel 10,1% van de bevolking. Het eindrapport van Rekening1 is hier terug te vinden. 3 Voor meer info over FLEMOSI en directe toegang tot MEFISTO, klik hier. EUROMOD, het microsimulatiemodel voor de EU, wordt ontwikkeld en beheerd door ISER aan de Universiteit van Essex. Toen de nieuw gevormde regeringen in het najaar van 01 hun eerste maatregelen bekend maakten, doken in het publieke debat al snel de welbekende winnaars-verliezers plaatjes op. Zo berichtte De Standaard begin november 01: Volgens de PS verliest iemand met een nettoloon van 1900 euro per maand een gemiddeld salaris in ons land op jaarbasis 336 euro als de maatregelen van de regering op kruissnelheid draaien. Maar een dag later werd die berekening gecounterd door MR met een verwijzing naar het atypische karakter van het onderliggende bestedingspatroon: Moeten we dan aannemen dat alle werknemers roken, alcohol drinken, plastische chirurgie ondergaan en een woning tussen de vijf en tien jaar verbouwen? (De Standaard en 5 november 01). En nog enkele weken later kwam De Standaard met een nieuwe berekening:...een metselaar met werkende partner wint 166 euro per jaar... (De Standaard 19 december 01). Dit wordt al snel een dovemansgesprek, want het probleem met deze zogenaamde typegevallen is net dat ze heel atypisch gekozen kunnen zijn. 1 Met Rekening1, het project waarbij we in het voorjaar van 01 de verschillen tussen de verkiezingsprogramma s in kaart brachten, hebben we geprobeerd om een meer representatieve analyse van de effecten van beleidsmaatregelen ingang te doen vinden. We passen nu dezelfde methode toe om de vele tientallen beleidsmaatregelen die over een periode van twintig jaar, 199 tot 01, getroffen werden te evalueren. Dat laat toe de beleidsoriëntatie doorheen de tijd te vergelijken. We focussen daarbij op twee invalshoeken: werd het beleid meer of minder herverdelend? En hoe sterk heeft het beleid de werkprikkels beïnvloed? Vooraleer de resultaten te bespreken, leggen we kort de methodologie uit. MEFISTO: EEN MICROSIMULATIEMODEL VOOR BELEIDSANALYSE Onze analyse maakt gebruik van een microsimulatie-model. Dit model rekent het effect van beleidsmaatregelen door op het niveau van een representatieve populatie van individuele economische agenten. Daarvoor zijn in essentie twee zaken nodig. Ten eerste een representatieve steekproef met voldoende bruikbare informatie om bijvoorbeeld belastingen te berekenen voor elk individu en gezin. En ten tweede: de rekenregels die de overheid toepast om eenieders belastingen en/ of uitkeringen te bepalen. In het door IWT gefinancierde project FLEMOSI hebben we het model dat op Europees vlak de standaard is (EUROMOD) aangepast en uitgebreid voor Belgische en Vlaamse toepassingen. 3 Dit model is ook online beschikbaar onder de naam MEFISTO. Het rekent beleid door op de steekproef EU-SILC (European Union Statistics on Income and Living Conditions), de benchmark Europese huishoudenquête. In deze paper gebruiken we de gegevens van EU-SILC 010. Belastingschalen een tijd lang niet indexeren kan beschouwd worden als een beleidskeuze. MEFISTO past de feitelijke Belgische en Vlaamse beleidsregels toe op elke persoon, elk gezin of huishouden. Daarbij gebruiken we alle beschikbare informatie: gezinssituatie, leeftijd, arbeidsmarktpositie (bv. voltijds of halftijds werken, werkloos of gepensioneerd zijn). Voor werkenden beschikken we over de bruto-inkomens. Voor dat gegeven bruto-inkomen, en gegeven de situatie, worden de te betalen belastingen en de meeste te ontvangen uitkeringen gesimuleerd onder een bepaalde beleidsvariant (bv. het belastingen uitkeringensysteem van 01). Zo bepalen we het netto beschikbaar inkomen per huishouden (of per individu) voor dat specifiek beleid. We berekenen ook de marginale aanslagvoet als iemand beslist wat meer te werken, en hoeveel iemand die niet werkt, netto overhoudt als hij of zij beslist aan de slag te gaan. We hebben MEFISTO gebruikt om na te gaan hoe verschillend de beschikbare inkomens en de werkprikkels zouden zijn als we in het model het beleid implementeren dat van kracht was in 199, 001, 007 en 01. Let wel: we berekenen de nieuwe inkomensverdeling en de nieuwe werkprikkels telkens op dezelfde EU-SILC dataset van 010. We houden de bevolking en haar demografische kenmerken constant, en we reconstrueren dus niet de feitelijke inkomensverdeling van 199 (of van 001, 007 of 01). Wel simuleren we een counterfactual die ons toelaat het zuivere effect van de beleidsoriëntering in kaart te brengen. Het is belangrijk die begrenzing van de oefening in het hoofd te houden. HOE LIJNEN WE BELEID AF? Het is niet evident om eenduidig vast te leggen wat we onder beleid verstaan. Neem de personenbelasting: de meesten onder ons vinden het normaal dat belastingschalen en andere nominale bedragen in de personenbelasting geïndexeerd worden met de inflatie. Anders zou de belastingdruk toenemen wanneer er enkel inflatie is (en de reële belastbare inkomens dezelfde blijven). De beslissing om de belastingschalen in de jaren negentig een tijd lang niet te indexeren kan in die zin beschouwd worden als een expliciete beleidskeuze. We kunnen dit uitbreiden voor alle nominale bedragen die voorkomen in het volledige belasting- en uitkeringensysteem: kinderbijslagen, werkloosheidsvergoedingen, accijnsbedragen, pensioenen, inkomensdrempels enz. In de resultaten hieronder spreken we in dat geval van het referentiesysteem: prijsindexering of herschaling op basis van prijsevolutie.

3 LES(S) 015/18 Voor de personenbelasting betekent het tweede referentiescenario dat belastingschalen zouden moeten worden aangepast met inflatie en reële inkomensgroei. Dat is niet de gangbare praktijk. Als belastingschalen enkel worden aangepast met inflatie komt dat in de benchmark van loonindexering tot uiting als een belastingverhoging. Merk op dat we in onze simulaties ofwel àlle parameters met de prijzen aanpassen, ofwel àlle parameters aanpassen met de nominale loongroei. We hadden ook een gemengd scenario kunnen nemen als referentiekader: welvaartsaanpassing voor de uitkeringen en prijsaanpassing voor personenbelasting. 5 We gebruiken daarvoor de Reynolds-Smolensky index. Vereenvoudigd gesteld is dat het verschil in ongelijkheid van de inkomensverdeling vóór belastingen en transfers, en ongelijkheid van de inkomensverdeling na belastingen en transfers (zie Lambert 001). 6 De Marginal Cost of Public Funds is een maatstaf voor het welvaartsverlies ten gevolge van distortieve belastingen en transfers. In de CES Discussion Paper 15.06 (Decoster et al. 015) leggen we in detail de interpretatie van deze maatstaf uit. De aggregatie gebeurt in essentie aan de hand van elasticiteiten van het arbeidsaanbod en van de impact die ze hebben op de overheidsinkomsten. De gedragseffecten zijn groter voor mensen met lage lonen, maar hun impact op overheidsinkomsten is kleiner. 7 Dezelfde opmerking geldt als bij de verdelingseffecten: dit zijn budgettaire effecten in de gesimuleerde counterfactual, niet de feitelijk geregistreerde budgettaire wijzigingen over die periode. Als uitkeringen enkel geïndexeerd worden met inflatie dan blijven ze, bij reële groei van de arbeidsen kapitaalinkomens, achter op de welvaartsgroei. Net daarom wordt er op geregelde tijdstippen een welvaartsaanpassing doorgevoerd van uitkeringen. Het is best mogelijk dat het impliciete sociaal contract inhoudt dat we ook deze aanpassing normaal vinden. In dat geval wordt het opschorten of uitstellen van welvaartsaanpassingen van uitkeringen een expliciete beleidskeuze. In de resultaten hieronder noemen we dit andere referentiesysteem herschaling op basis van loongroei, omdat we de nominale loongroei tussen 199 en 01 als vergelijkingspunt nemen. KOOPKRACHTEFFECTEN EN WERKPRIKKELS Voor elk individu of gezin hebben we drie indicatoren berekend die aangeven hoe verschillend het beleid was in 199, 001, 007 en 01. Ten eerste berekenen we het beschikbaar inkomen onder die vier verschillende beleidsregimes. De veranderingen in het beschikbaar inkomen, die we hieronder koopkrachteffecten noemen, zijn enkel het gevolg van beleidswijzigingen. De individuele koopkrachteffecten hebben we samengevat in één geaggregeerde statistiek die de mate van herverdeling weergeeft van het volledige belasting- en uitkeringenstelsel. 5 De veranderingen in het belasting- en uitkeringensysteem zorgen, ceteris paribus, voor meer herverdeling dan 0 jaar geleden... Ten tweede hebben we het effect berekend van de vier beleidsregimes op de werkprikkels. Hiervoor hebben we ons beperkt tot de subpopulatie van individuen die beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt (dus geen kinderen, geen gepensioneerden, wel werklozen). Voor deze subpopulatie hebben we twee indicatoren berekend: de effectieve marginale aanslagvoet en de participatie-aanslagvoet. De marginale aanslagvoet gaat na hoeveel er van een verhoging van het bruto-inkomen van zij die al aan het werk zijn, wordt wegbelast als ze meer verdienen. We houden hierbij rekening met alle lasten: personenbelasting en sociale bijdragen, maar ook het eventueel wegvallen van voordelen omdat het belastbare inkomen stijgt. Dit laatste aspect is in elk geval van belang bij de zogenaamde participatie-aanslagvoet. Die indicator geeft aan hoeveel iemand die niet aan het werk is en al dan niet een vervangingsinkomen geniet, netto overhoudt bij de overstap van niet werk naar een halftijdse of voltijdse job. Het verlies van de vervangingsuitkering en soms ook van andere inkomensvoordelen, zorgt ervoor dat mensen die aan de slag gaan voor een laag loon, in netto termen vaak weinig extra overhouden in vergelijking met hun netto-inkomen toen ze niet aan het werk waren. Stel dat het verschil tussen het arbeidsinkomen en het vervangingsinkomen in netto-termen 5% bedraagt van het bruto-arbeidsinkomen, dan zeggen we dat de participatie-aanslagvoet 95% bedraagt. Hieronder stellen we beide marginale aanslagvoeten voor doorheen decielen van de loonverdeling. Net zoals de koopkrachteffecten aggregeren we ook de indicatoren van werkprikkels over de hele relevante populatie. We gebruiken daarvoor het concept Marginal Cost of Public Funds (Kleven and Kreiner 006), afgekort als MCF. 6 In feite is MCF een maatstaf voor het welvaartsverlies van distortieve belastingen. Daarom gebruiken we 1-MCF als indicator voor het al dan niet verbeteren van de werkprikkels. HERVERDELING, WERKPRIKKELS EN DE SCHATKIST: 199-01 De beleidswijzigingen over de volledige periode 199-01 staan samengevat in figuur 1. Op de horizontale as staat de geaggregeerde indicator voor de werkprikkels. Op de verticale as staat de indicator van herverdeling. We hebben beide indicatoren herschaald naar 100 voor het beleid van 199. Dat laat ons toe duidelijk de beleidsoriëntering aan te geven. Het startpunt voor 199, met als coördinaten (100,100) bepaalt grafisch de vier kwadranten waarin beleidswijzigingen ons kunnen brengen vanuit de beginsituatie 199. Werkincentieven kunnen verbeteren (naar rechts) of verslechteren (naar links) en de herverdeling kan toenemen (naar boven) of afnemen (naar onder). Aangezien de beleidswijzigingen die we analyseren niet noodzakelijk budgettair neutraal zijn (verre van zelfs), geven we naast de pijl voor de desbetreffende periode, ook het budgettaire effect weer in miljard euro. 7... maar ook voor slechtere werkincentieven. Figuur 1 vertelt een duidelijk verhaal. Ten eerste zijn de beleidskeuzes van de voorbije 0 jaar duidelijk georiënteerd: alle punten liggen in hetzelfde Noord-Westelijke kwadrant. Dat betekent dat de veranderingen in het belasting en uitkeringssysteem, ceteris paribus, nu zorgen voor meer herverdeling dan 0 jaar geleden en dat de werkprikkels over het algemeen verslechterd zijn. Opmerkelijk is de periode 001-007 waarin de herverdeling is toegenomen, zonder dat de werkprikkels sterk verslechterd zijn. In de volgende paragraaf zoomen we in detail in op de werkprikkels en op de maatregelen zelf die voor de beweging hebben gezorgd. Ten tweede bepaalt de keuze van het referentiescenario hoe we het gevoerde beleid percipiëren. Wat onder het referentiescenario prijsindexering overkomt als een keuze voor meer herverdeling, blijft dat ook onder het referentiescenario loonevolutie, maar dan wel veel minder uitgesproken. Dat is logisch.

LES(S) 015/18 8 De hoofdreden voor dit grote verschil ligt in het feit dat onder het referentiescenario aanpassing op basis van nominale loonevolutie ook het effect van de boven unitaire elasticiteit van de personenbelasting mee gerekend wordt als extra inkomst. Dit referentiescenario gaat er immers van uit dat we jaarlijks de belastingschalen (en andere nominale parameters) zo zouden moeten aanpassen dat de gemiddelde belastingvoet niet zou toenemen. Het feit dat we dit slechts op onregelmatige tijdstippen doen (de belastinghervorming van 1988, de Reynders-hervorming van 00-005) zorgt ervoor dat in de intervallen daartussen een belastingverhoging binnensluipt. 9 Voor de decielen delen we de bevolking op in tien groepen met evenveel individuen, waarbij we de individuen ordenen op basis van het beschikbaar gezinsinkomen, gedeeld door de OESO equivalentieschaal (1 voor de eerste volwassene, 0,5 voor andere personen van 1 en ouder, en 0,3 voor kinderen jonger dan 1). Figuur 1: Effecten van beleid 199-01: Herverdeling, werkincentieven & budgettaire impact (199=100) Herverdeling 10 115 110 105 100 95 90 85 -. Meer herverdeling + slechtere werkincen even -. 3 80 90 9 9 96 98 100 10 10 106 108 110 Werkincen even verslechterd/verbeterd Ervoor zorgen dat de werkloosheidsvergoedingen de lonen bijhouden, wordt in het eerste referentiescenario als bijkomende herverdeling beschouwd, terwijl dit in het tweede scenario als de norm wordt gezien. Ten derde toont figuur 1 ook aan dat het belangrijkste onderscheid tussen de drie beschouwde periodes te vinden is in de budgettaire impact. Dat illustreert meteen ook de sterk verschillende macroeconomische situatie. Gemeten in de gesimuleerde counterfactual namen de netto-overheidsinkomsten tussen 199 en 001 toe met,5 miljard t.o.v. het beleid waarin enkel met inflatie zou geïndexeerd worden. Als we als benchmarking nominale loonindexering gebruiken, dan was de extra Minder herverdeling +slechtere werkincen even -1.3 3-6.5 +11. +.5 Bron: EU-SILC 010 en eigen berekeningen aan de hand van MEFISTO-EUROMOD Noot1: 1 = 199 = 001 3 = 007 = 01 Noot: Budgettaire impact in miljard euro Noot3: Resultaten voor de bevolking beschikbaar voor de arbeidsmarkt 1 Meer herverdeling +betere werkincen even Herschaling obv prijsevolu e Herschaling obv loonevolu e Budge air effect in miljard euro Minder herverdeling +betere werkincen even overheidsopbrengst zelfs 11, miljard. 8 In de periode 001-007 werd dit beleid drastisch omgegooid. Belastingverlagingen (de Reynders-hervorming ) en verhoging van de uitkeringen (zie hieronder) kostten nu 6,5 miljard (resp., miljard). Dit was in beperktere mate ook het geval tussen 007-01: 1,3 miljard euro (resp., miljard). KOOPKRACHTEFFECTEN TUSSEN 199-01 In figuur geven we meer detail over de toename van het herverdelend effect van het belasting- en uitkeringensysteem tussen 199 en 01. We hebben de effecten van het beleid op de beschikbare inkomens weergegeven per inkomensdeciel. 9 Daarbij maken we een opdeling per onderdeel van het belasting- en uitkeringssysteem. In het linkerpaneel van figuur gebruiken we prijsindexering als referentiesysteem, in het rechterpaneel nominale loonevolutie. Figuur bevestigt de beweging op de verticale as van figuur 1. Over de hele periode beschouwd, is de inkomensgradiënt progressief. Met prijsindexering betekent dit dat lagere inkomensgroepen relatief meer gewonnen hebben bij de beleidsveranderingen tussen 199 en 01 dan de gemiddelde winst van,0%. Als we nominale loongroei als referentie nemen, dan stellen we vast dat beleidskeuzes het beschikbaar inkomen met ongeveer 3% hebben doen dalen tussen 199 en 01, maar dat die inlevering kleiner was voor de onderste helft van de inkomensverdeling. Vooral de onderste twee decielen ontsprongen de dans. Men kan geen zinnige discussie over herverdeling voeren zonder het referentiekader duidelijk te expliciteren. Het belang van de keuze van het referentiekader wordt bevestigd. Met prijsindexering zorgden de beleidswijzigingen tussen 199 en 01 voor een toename van,0% van het beschikbaar inkomen (linkerpaneel, meest linkse balkje). Maar als we nominale loongroei gebruiken als referentiekader dan zorgde het beleid voor de reeds vermelde afname van het beschikbaar inkomen met bijna 3%. Figuur reveleert ook welke beleidsdomeinen daar meest hebben toe bijgedragen. Wat het gemiddelde voor de hele bevolking betreft zijn het vooral de pensioenen en de personenbelasting die voor de inversie zorgen tussen de twee referentiekaders.

5 LES(S) 015/18 10 De niveaus voor en na, en andere detail informatie is terug te vinden in de vermelde CES Discussion Paper 15.06 (Decoster et al. 015). Figuur : Koopkrachteffecten 199-01 1 1 10 8 6 0 - - (in % van het beschikbaar inkomen van de 199 counterfactual) Herschaling obv prijsevolu e Tot 1 3 5 6 7 8 9 10 Tot 1 3 5 6 7 8 9 10 Bron: EU-SILC 010 en eigen berekeningen aan de hand van MEFISTO-EUROMOD Dat betekent dat de pensioenen wel verhoogd werden in reële termen (grijze balkjes), maar onvoldoende om de welvaartstijging, zoals gemeten door de evolutie van de lonen, te volgen. En de personenbelasting werd wel verlaagd (blauwe balkjes), maar over de volledige periode eveneens onvoldoende om een stijging van de gemiddelde belastingdruk te voorkomen. De indirecte belastingen, maar vooral de sociale bijdragen hebben gezorgd voor een afname van het beschikbaar inkomen. In tegenstelling tot de pensioenen zijn de werkloosheidsvergoedingen, over de volledige periode beschouwd, ongeveer welvaartsvast gebleven. Het progressief karakter van 0 jaar beleid volgt in hoofdzaak uit het feit dat de hogere sociale bijdragen vooral wegen op de bovenste helft van Herschaling obv loonevolu e Indirecte belas ngen Sociale uitkeringen Gezinsuitkeringen Werkloosheidsvergoeding Pensioenen Personenbelas ng Werknemersbijdragen RSZ Beschikbaar inkomen de inkomensverdeling en dat ook de veranderingen in de personenbelasting opmerkelijk progressief waren. Ook de verhoging van de pensioenen en werkloosheidsvergoedingen zorgt ervoor dat de inkomensgradiënt progressief is. STERKE VERSCHILLEN PER PERIODE, EN HET BELANG VAN HET REFERENTIESCENARIO In figuur 3 tonen we bovenaan de opsplitsing van de koopkrachteffecten per subperiode. Om het overzichtelijk te houden, beperken we de verdelingsinformatie nu tot vijf kwintielen (0% van de bevolking) en geven we enkel de resultaten voor het referentiescenario nominale loongroei. Onderaan tonen we de verandering (in procentpunt) van de twee vermelde marginale aanslagvoeten. De bevolking betreft hier enkel de subpopulatie die potentieel actief is. Het verschil tussen de periode voor en na de eeuwwende is duidelijk. De periode 199-001 werd gedomineerd door het saneringsbeleid van de regeringen Dehaene (vooral het Globaal Plan van 1993), met een inlevering van gemiddeld 6,3%. Die bestond voornamelijk uit twee componenten. Enerzijds was er de verhoging van de personenbelasting en de sociale bijdragen. Die lastenverhogingen leidden in het onderste paneel tot een forse verhoging van de marginale aanslagvoeten, vooral aan de intensieve marge. Maar daarnaast steunde de sanering ook op het laten eroderen van de vervangingsuitkeringen. Opnieuw wordt duidelijk hoe belangrijk de keuze van het referentiescenario is. Onder de benchmark aanpassing op basis van loongroei, vinden we in deze periode een regressief patroon. Het niet welvaartsvast zijn van de uitkeringen, vooral de pensioenen, zorgt voor een proportioneel zwaardere last voor de lagere inkomensgroepen. De toename van deze uitkeringen in de laatste subperiode kan dan ook vooral gezien worden als een gedeeltelijke inhaaloperatie van de inlevering van de jaren negentig. De tweede periode (001-007) wordt gedomineerd door de belastinghervorming Reynders, uitgerold tussen 00 en 005. Opnieuw valt op hoe gelijkmatig het voordeel daarvan uitgesmeerd werd over de vijf kwintielen. De verlaging van de sociale bijdragen voor de laagste lonen (de sociale werkbonus) en de verhoging van de werkloosheidsuitkeringen zorgen voor substantieel hogere winst in het laagste kwintiel. Zeker de eerste maatregel (de werkbonus) zorgt voor een significante daling van de participatie aanslagvoet. Voor het laagste kwintiel daalt de participatieaanslagvoet met procentpunt. 10 De verhoging van de marginale aanslagvoeten (blauwe balkjes) is, toch voor de lage lonen, het onvermijdelijke gevolg van het richten van deze lastenverlaging op de laagste lonen.

6 LES(S) 015/18 Figuur 3: Effecten op koopkracht- en werkincenteiven, per kwintiel en per periode (verandering in procentpunten) BESLUIT 6 0 - - -6-8 8 6 0 - - Koopkrachteffecten 199-001 001-007 007-01 Tot 1 3 5 Tot 1 3 5 Tot 1 3 5 Werkincen even Indirecte belas ngen Sociale uitkeringen Gezinsuitkeringen Werkloosheidsvergoeding Pensioenen Personenbelas ng Bijdragen RSZ Beschikbaar inkomen 199-001 001-007 007-01 Tot 1 3 5 Tot 1 3 5 Tot 1 3 5 Marginale effec eve aanslagvoet Par cipa e-aanslagvoet Ten eerste bevestigt ons onderzoek dat het belastingen uitkeringenbeleid de inkomensongelijkheid in België vermindert en vooral dat het beleid van de laatste twee decennia die ongelijkheidsreductie gevrijwaard en zelfs wat aangescherpt heeft. Als we enkel naar de evolutie van het reële beschikbare inkomen kijken, dan was tijdens de saneringsperiode van de jaren negentig de inkomensdaling kleiner voor lagere inkomens dan voor hogere inkomens. En na de eeuwwende stegen de reële inkomens meer voor lage dan voor hoge inkomens. Maar onze simulaties brengen een belangrijke en volgens ons onderbelichte - nuance aan het licht. Men kan geen zinnige discussie over verdeling en herverdeling voeren zonder het referentiekader voor beleidskeuzes duidelijk te expliciteren. Daar waar we onder prijsindexering het beleid in grote mate als progressief zouden bestempelen, verdwijnt veel van die herverdeling als ze belicht wordt tegen de achtergrond van noodzakelijke welvaartsaanpassingen van de uitkeringen. In de saneringsperiode van de jaren negentig waren de inleveringen zelfs regressief. Ten tweede maken onze simulaties duidelijk dat die zelfde welvaartsaanpassingen onvermijdelijk leiden tot een erosie van de werkprikkels. Maar we vinden wel dat de invoering van de sociale werkbonus er duidelijk in slaagt de werkprikkels te verbeteren zonder de herverdelingsfunctie te eroderen. Bron: EU-SILC 010 en eigen berekeningen aan de hand van MEFISTO-EUROMOD Noot: Kwintielen voor koopkrachteffecten op basis van equivalente beschikbare huishoudinkomens, kwintielen voor werkincentieven op basis van de lonen (en geïmputeerde lonen voor personen zonder loon) voor de individuen op de arbeidsmarkt. Het gradueel laten uitdoven van de sociale werkbonus zorgt ervoor dat het marginale tarief in die zone hoger komt te liggen. De laatste periode (007-01) wordt gedomineerd door de welvaartsaanpassing van de pensioenen, die, zoals reeds opgemerkt, een gedeeltelijke rechtzetting vormt van het achterblijven van deze uitkeringen op de welvaartsgroei. Ook de welvaartsaanpassing van de werkloosheidsvergoedingen werd verder gezet. Dit laatste zorgt dan weer voor een onvermijdelijke toename van de participatie-aanslagvoeten. Ten derde was de budgettaire impact van het beleid erg verschillend voor de verschillende deelperiodes: het besparingsbeleid van de regeringen Dehaene staat in schril contrast met de grotere netto-uitgaven van de daaropvolgende regeringen. Tenslotte zeggen onze resultaten niets over andere factoren die de ongelijkheid in beschikbare inkomens of de armoede in België tijdens de beschouwde

7 LES(S) 015/18 periode eventueel - omhoog of omlaag stuwden. Wij houden de verdiende marktinkomens en de gezinssamenstelling constant en brachten enkel de beleidsoriëntatie zelf in kaart. Maar om beleid te evalueren, lijkt ons dit hoe dan ook het noodzakelijke ingrediënt. REFERENTIES Decoster, A., Perelman, S., Vandelannoote, D., Vanheukelom, T. & Verbist, G.,015, A bird s eye view on 0 years of tax-benefit reforms in Belgium, CES Discussion Paper 15.06 Kleven, H. J. & Kreiner, C. T. 006, The marginal cost of public funds: Hours of work versus labor force participation, Journal of Public Economics, 90(10), 1955-1973 Lambert, P., 001, The distribution and redistribution of income, Manchester University Press.

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSWETENSCHAPPEN Centrum voor economische studiën Naamsestraat 69 3000 LEUVEN, Belgium André Decoster is gewoon hoogleraar aan de KU Leuven. Hij doet onderzoek in publieke financiën en welvaartseconomie, met een focus op simulatiemodellen om de effecten van beleidsveranderingen in kaart te brengen. Toon Vanheukelom is doctoraatsstudent aan de KU Leuven. Hij doet onderzoek in publieke economie, en richt zich voornamelijk op de rol van belastingen en uitkeringen voor herverdeling en werkincentieven. LES(S) staat voor Leuvense Economische Standpunten (Short) en vormt een aanvulling bij de gewone LES waarin stafleden van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen opiniërende studies en essays publiceren. Onder de titel Less is more brengen we een verkorte analyse of samenvatting van een langere wetenschappelijke paper of publicatie waarin beleidsrelevante resultaten beschreven werden. Dergelijke reeks zal uiteraard verschillende opinies en denkstromingen brengen. Leuvense Economische Standpunten vertolken alleen de visie van de auteur. Zij kunnen niet doorgaan als de visie van een instelling. U kan een elektronische versie van de LES(S) terugvinden op de website van de faculteit: feb.kuleuven.be/onderzoek.htm Reacties op de Leuvens Economische Standpunten zijn altijd welkom bij ces@kuleuven.be v.u.: Professor André Decoster, Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, KU Leuven, Naamsestraat 69, 3000 Leuven