Goed zitten in de klas Schoolmeubilair in het basisonderwijs



Vergelijkbare documenten
Afstemmen van het schoolmeubilair

Schoolmeubilair, hoe zit dat?

Methodologie voor onderzoek in zorg, welzijn en hulpverlening. Foeke van der Zee

Auteurs: Baarda e.a. isbn:

Methodologie voor sociaalwetenschappelijk onderzoek. Foeke van der Zee

Rapportage Onderzoek buitenles

Methodologie voor onderzoek in marketing en management. Foeke van der Zee

Wat vinden uw cliënten van de zorg thuis?

Rapportage cliëntervaringsonderzoek WMO Gemeente Aalburg

Voorwoord... iii Verantwoording... v

Onderzoek Passend Onderwijs

Onderzoeksrapport. Sport op Basisscholen

Methodologie voor onderzoek in de verpleegkunde. Foeke van der Zee

Eerste effectmeting van de training ouderverstoting voor professionals in opdracht van De FamilieAcademie

STEP WerkPlekAnalyse bij

Interfacultaire Lerarenopleidingen, Universiteit van Amsterdam

Voorwoord van Hester van Herk... iii Voorwoord van Foeke van der Zee... iv Verantwoording... vi

Je kunt deze presentatie na afloop van de les downloaden.

Project Kwantitatief onderzoek Module 12 HDT H830-11

Rapportage Ervaringsonderzoek WOT's

IMPACTMETING VAN BRIGHT ABOUT MONEY

Effecten van cliëntondersteuning. Samenvatting van een haalbaarheidsonderzoek naar de meetbaarheid van door de cliënt ervaren effecten

Werkinstructies voor de CQI Gehandicaptenzorg Lichamelijk. Gehandicapten

onderdeel van

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Nederlands bedrijfsleven: maak faillissementsfraude snel openbaar

HET BELANG VAN DE RELATIE

Breedte van het werkvlak Uw werkblad moet een breedte hebben van minimaal 120 cm.

Onderzoek Module 10.3 Het empirisch onderzoek ontwerpen. Master Innovation & Leadership in Education

Praktijkgericht onderzoek - Easysteppers

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Resultaten KlantTevredenheidsOnderzoek Alympus Personeelsadvies B.V.

Begrippenlijst Anders Dit is onderzoek

Resultaten Evaluatie Pilot Bloeddrukmeting Augustus 2015

Muziek telt! Onderzoek naar behoefte en imago van muziekonderwijs bij Nederlandse publiek (18 jaar en ouder). Joep Wils.

Rapport Cliëntervaringsonderzoek. Eilandzorg Schouwen-Duiveland Zierikzee. Hulp bij het Huishouden

Omnibusenquête deelrapport. Ter Zake Het Ondernemershuis

Onderzoeksverslag Ontwikkelen evaluatiemethode Gezond en Fris

Vergelijking resultaten

tudievragen voor het vak TCO-2B

CLIËNTTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2017

Omnibusenquête deelrapport. Studentenhuisvesting

HITEA Onderzoek naar de binnenluchtkwaliteit. en de gezondheid van leerlingen en docenten

Bedrijfsarchitectuur sterker door opleiding

Meethandleiding. Handleiding meetdefinities en meetmethoden van de zithouding en drukverdeling

Gebruik ICT binnen Content and Language Integrated Learning

Het gebruik van de Wigli tijdens kantoorwerk

Evaluatie SamenOud training Anders denken, anders doen Casemanagement

Studiehandleiding Onderzoeksmethoden

SPSS Introductiecursus. Sanne Hoeks Mattie Lenzen

Verslag consumentenonderzoek zorgsector Breda

Rapportage Onderzoek ouderbetrokkenheid in het basisonderwijs

Statistische controle

Onderzoektechnische verantwoording. Opinieonderzoek Solidariteit

Nederlandse samenvatting

Age Stinissen September 2017

Onderzoeksvraag zoals geformuleerd door SZW

Verschillenanalyse effect nieuwe BKR. Samenvatting. Inleiding. datum Directie Kinderopvang, Ministerie SZW. aan

RKBS Bocholtz Bocholtz. Leerlingtevredenheidspeiling Basisonderwijs Haarlem, mei 2018

Cliëntenonderzoek Wet maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zutphen 2015

Samenvatting. BS De Liaan/ Helden. Resultaten Leerlingtevredenheidspeiling (LTP) BS De Liaan

Internet op School :

Samenvatting. BS Wegwijzer/ Vianen. Resultaten Leerlingtevredenheidspeiling (LTP) BS Wegwijzer

ALGEMEEN RAPPORT Publieksprijs Beste Vastgoedfonds Aanbieder 2011

De arbeidsmarkt voor leraren po Regio Utrecht

Rapport Cliëntervaringsonderzoek. Hof en Hiem Totaal + spiegelinformatie. Bewoners intramuraal Verslagjaar 2014

O.G. Heldringschool Den Haag. Leerlingtevredenheidspeiling Basisonderwijs Haarlem, november 2018

Screening - Onderzoeksresultaten basisscholen gem Nederweert -

Bijlage 3. Beoordelingscriteria onderzoeksplan

Landelijke peiling Nijmegen Resultaten eindmeting, januari 2006

Werkbladen voor het monitoren en

Leerlingtevredenheidsonderzoek

CLIËNTTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2017

Operationaliseren van variabelen (abstracte begrippen)

Samenvatting. BS Syncope/ Almere. Resultaten Leerlingtevredenheidspeiling (LTP) BS Syncope. De betrokkenheid van de ouders bij de school is 'redelijk'

Rapport Cliëntervaringsonderzoek. Hof en Hiem totaalrapportage alle locaties. PG-vertegenwoordigers Verslagjaar 2014

Een heleboel voorwerpen Groep / niveau Groep 4/ 5 Leerstofaspecten Gebruik van meetinstrumenten, meten met standaardmaten Benodigdheden

Samenvatting. BS Julianaschool/ Winterswijk. Resultaten Leerlingtevredenheidspeiling (LTP) BS Julianaschool

Ervaringen met zorg bij diabetes: samenvatting op zorggroepniveau

Ontwikkeling werkdruk in het onderwijs

OJB De Hoeve Hoevelaken. Leerlingpeiling Welbevinden en sociale veiligheid Basisonderwijs Haarlem, april 2019

Model informatiebrief medisch onderwijsonderzoek Met voorbeeldpassages versie juli 2017

Statistiek. Beschrijvend statistiek

AOS docentonderzoek. Rapporteren en presenteren

Rapportage Deelnemerservaringsonderzoek

Samenvatting. BS De Schakel/ Broekhuizenvorst. Resultaten Leerlingtevredenheidspeiling (LTP) BS De Schakel

De kwaliteit van educatieve activiteiten meten. Universiteitsmuseum Utrecht

Samenvatting. BS Dr Poels/ Kessel-Eik. Resultaten Leerlingtevredenheidspeiling (LTP) BS Dr Poels

1.1 Resultaten oudertevredenheidsonderzoek

Zeeland / West- Brabant

De arbeidsmarkt voor leraren po Regio Zeeland

4e Montessori Pinksterbloem Amsterdam. Leerlingtevredenheidspeiling Basisonderwijs Haarlem, oktober 2018

STICHTING KENNISNET MONITOR INTERNET EN JONGEREN: RESULTATEN IN TABELVORM 2006, 2007, A.J. (Tony) van Rooij, MSc.

gevorderd voldoende minimum

Werkinstructies voor de CQI Parkinson versie 1.0

De arbeidsmarkt voor leraren po Regio Noord-Gelderland

Werkinstructies voor de CQI Huisartsenzorg Overdag

Samenvatting. BS Gerardus Majella. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS Gerardus Majella

Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid

Bij deze bieden wij u de resultaten aan van het onderzoek naar de eerste effecten van de decentralisaties in de gemeente Barneveld.

Transcriptie:

Goed zitten in de klas Schoolmeubilair in het basisonderwijs Onderzoeksrapport Opdrachtgever: Margo van Hartingsveldt Junior adviseurs: Jessica Kreuger Sophie van Leeuwen Joris Maas Iris Meijerink Senior adviseurs: Annieck Timmerman Marjon ten Velden Juni 2012

Goed zitten in de klas Schoolmeubilair in het basisonderwijs Opdrachtgever Margo van Hartingsveldt Uitvoering Amsterdam School of Health Professions Opleiding Oefentherapie Mensendieck Opleiding Ergotherapie Junior adviseurs Jessica Kreuger Sophie van Leeuwen Joris Maas Iris Meijerink Senior adviseurs Annieck Timmerman Marjon ten Velden Trefwoorden: schoolmeubilair, basisonderwijs, ergonomie, Ergotherapie, Oefentherapie Mensendieck Hogeschool van Amsterdam Postbus 1025 1000 BA Amsterdam telefoon: 020-595 32 00 Amsterdam School of Health Professions Tafelbergweg 51 1105 BD Amsterdam telefoon: 020 595 41 11 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de samenstellers en de Hogeschool van Amsterdam.

Samenvatting Doel Het doel van deze studie is het inventariseren van de huidige stand van zaken met betrekking tot persoonlijk schoolmeubilair bij leerlingen in het reguliere basisonderwijs, in relatie tot hun stoelgebonden schoolse vaardigheden. De conclusie en aanbevelingen zullen dienen als input bij het ontwikkelen van de Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR). De aanbevelingen zijn ontwikkeld vanuit de expertise ergotherapie en oefentherapie mensendieck. Methode Design: Kwantitatief onderzoek is uitgevoerd, hierbij is gebruik gemaakt van een selecte steekproef. Participanten: De leerlingen uit groepen 3, 6 en 8 en de leerkrachten van groep 3 tot en met 8, van acht openbare en bijzonder confessionele basisscholen in de kop van Noord-Holland. Bij 402 leerlingen zijn metingen verricht, 46 leerlingen zijn geobserveerd en 49 vragenlijsten zijn ingevuld door leerkrachten. Datacollectie: Metingen van statische antropometrie van leerlingen en variabelen van het persoonlijk schoolmeubilair. Observaties van houdingen en taken van leerlingen en daarnaast gestructureerde vragenlijsten voor leerkrachten over kennis van ergonomische principes bij het afstemmen van meubilair. Bij de metingen is een meetlijst gebruikt, opgesteld aan de hand van meetpunten uit literatuuronderzoek. Een observatieschema is gebruikt die aan de hand van literatuuronderzoek is opgesteld. Er is gebruik gemaakt van een handcomputer met het programma PalmTRAC. De vragenlijst is tevens opgesteld aan de hand van literatuuronderzoek. Data-analyse: Bij alle analyses is gebruik gemaakt van het Softwareprogramma Microsoft Excel 2007. Resultaten Het schoolmeubilair blijkt uit dit onderzoek te hoog. Zowel de zithoogte als de tafelhoogte zijn in bijna alle onderzochte groepen te groot. De zitbreedte, hoogte van de rugleuning en de beenruimte is in vrijwel alle gevallen voldoende. De gemiddelde zittijd op persoonlijk meubilair is 3 uur en 13 minuten per schooldag. Hierbij worden voornamelijk taken uitgevoerd waarbij niet regelmatig gebruik van de handen nodig is, zoals lezen of groepsdiscussie. Daarna worden fijn motorische taken het meest uitgevoerd. De kennis van leerkrachten leek over het algemeen voldoende. Veel fouten werden gemaakt bij de vragen over de keuze tussen een te hoge of een te lage stoel en over de kleurcodering van stoel in combinatie met de tafel. Dat het beter is om het meubilair tweemaal per jaar af te stemmen op de leerlingen, was bij bijna iedere leerkracht bekend. Conclusie Dit onderzoek toont aan dat bij een groot aantal leerlingen van de onderzochte scholen een mismatch is tussen leerling en persoonlijk meubilair. Leerkrachten lijken voldoende kennis te hebben over het toepassen van meubilair, maar er is nog ruimte voor verbetering. De vragenlijst werd beter beantwoord als de leerkracht gehoord of gelezen heeft over Peter de Onderbeenmeter. Echter, het gebruik van Peter de Onderbeenmeter heeft in dit onderzoek niet bijgedragen aan een betere match tussen leerling en meubilair. Uit dit onderzoek blijkt dat leerlingen gemiddeld 3459 tot 3910 uren per schooljaar zitten op hun persoonlijke stoel. Uit dit onderzoek blijkt dat de huidige afstemming van de leerlingen en hun meubilair onvoldoende is bij de onderzochte basisscholen. Aanbevelingen Meer onderzoek is nodig om de betrouwbaarheid te vergroten. Met name herhaling van het onderzoek met een aselecte steekproef, een grotere steekproef, controlemetingen en uitgebreidere observaties. Ook is het raadzaam om scholen met algemeen bijzonder onderwijs bij vervolgonderzoek te betrekken. Adviezen uit dit onderzoek en eventueel vervolgonderzoek kunnen meegenomen worden bij de ontwikkeling van de NPR.

Voorwoord Voor u ligt het onderzoeksrapport van het onderzoek Goed zitten in de klas, uitgevoerd door vier vierdejaars studenten van de Hogeschool van Amsterdam, van de opleidingen Ergotherapie en Oefentherapie Mensendieck. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van ons afstudeerproject. Nederlandse leerlingen brengen een groot deel van hun tijd door in de klaslokalen van hun school en daarmee aan hun schoolmeubilair. Al jaren is er aandacht voor het meubilair waar leerlingen een groot deel van hun dag aan doorbrengen. Op dit moment is er een Europese norm voor verantwoord schoolmeubilair, maar deze is niet volledig toepasbaar op de Nederlandse situatie. Met de ontwikkeling van een Nederlandse Praktijk Richtlijn in het vooruitzicht, is er behoefte aan een inventarisatie van de huidige situatie over de afstemming tussen leerling en schoolmeubilair op basisscholen in Nederland. Veel dank is verschuldigd aan de senior adviseurs van dit onderzoek, die het mogelijk hebben gemaakt om het onderzoek tot een hoger niveau te brengen. Wij danken Dr. A.X.C. Timmerman en mevrouw M.J.M.L. ten Velden MSc, voor hun begeleiding, inzet en vertrouwen. Ook gaat onze dank uit naar lector Oefentherapie Dr. B. Visser, voor zijn adviezen en ideeën en Dr. M.J.M. Hoozemans voor het ter beschikking stellen van onderzoeksinstrumenten. Daarnaast bedanken wij dhr. Jorink voor zijn ondersteuning en het delen van kennis bij de analyse. Uiteraard was dit onderzoek niet tot stand gekomen zonder de inzet van onze opdrachtgever mevrouw M.J. van Hartingsveldt MSc en de Normcommissie Schoolmeubilair. Daarnaast noemen wij graag Dr.ir. J.F.M. Molenbroek van de Technische Universiteit Delft, die een steun was bij het ontwerpen en analyseren van het onderzoek. Speciale dank gaat uit naar de directie, de leerkrachten en leerlingen van de in het onderzoek betrokken scholen. Tijdens het onderzoek zijn zij open en zeer medewerkend geweest, wat een onderzoek als deze mogelijk heeft gemaakt. Wij hopen dat dit onderzoeksrapport een heldere indruk geeft van de resultaten met betrekking tot de afstemming tussen leerling en schoolmeubilair, en hiermee een bijdrage levert aan het ontwikkelen van de Nederlandse Praktijk Richtlijn. Wij wensen u veel plezier met het lezen van het onderzoeksrapport Goed zitten in de klas. Joris Maas Iris Meijerink Sophie van Leeuwen Jessica Kreuger Amsterdam, juni 2012

Inhoudsopgave Samenvatting...4 Voorwoord...5 1. Inleiding...7 1.1 Aanleiding...7 1.2 Doel van het onderzoek...7 1.3 Onderzoeksvraag...8 2. Achtergrond...9 3. Methode en materialen... 10 3.1 Onderzoeksdesign... 10 3.2 Dataverzameling... 10 3.2.1 Instrumenten... 10 3.2.2 Procedure... 13 3.3 Participanten... 15 3.4 Ethische verantwoording... 16 3.5 Data-analyse... 17 4. Resultaten... 20 4.1 Deelvraag 1... 20 4.2 Deelvraag 2... 24 4.3 Deelvraag 3... 29 5. Discussie... 33 5.1 Discussie over de resultaten... 33 5.1.1 Deelvraag 1... 33 5.1.2 Deelvraag 2... 34 5.1.3 Deelvraag 3... 35 5.2 Discussie over het onderzoek... 35 6. Betrouwbaarheid... 37 7. Conclusie... 38 7.1 Deelvraag 1... 38 7.2 Deelvraag 2... 38 7.3 Deelvraag 3... 38 7.4 Algemene conclusie... 39 8. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek... 40 9. Aanbevelingen voor NPR... 41 Literatuur... 43 Bijlagen... 45

1. Inleiding 1.1 Aanleiding In Europa bestaat een richtlijn waaraan schoolmeubilair zou moeten voldoen; de EN 1729 Meubelen Stoelen en tafels voor onderwijsinstellingen (NEN-EN 1729, 2006). Deze norm bestaat uit twee delen: deel één geeft eisen voor afmetingen en deel twee gaat over de veiligheidseisen en testmethoden. In 2010 is in de Normcommissie Schoolmeubilair ter sprake gekomen dat het goed zou zijn als er een aanvulling op de Europese norm wordt ontwikkeld: een Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR). De NPR zou een toelichting moeten geven op de Europese normen en toegespitst moeten zijn op de Nederlandse situatie. Uiteindelijk moet de NPR een basis vormen om een gedegen advies te kunnen geven over de toepassing van schoolmeubilair in Nederland. Met de toekomstige NPR krijgen de leerkrachten de tools om ergonomisch adequaat zitten in de klas van leerlingen en adolescenten op school te stimuleren, zodat leerlingen zo optimaal mogelijk dagelijkse schooltaken kunnen uitvoeren. Om de NPR te kunnen ontwikkelen, dient eerst onderzocht te worden hoe het meubilair is afgestemd op de statische antropometrie van de leerlingen. Voor de opdrachtgever gaf de toekomstige NPR aanleiding voor dit onderzoeksproject. Voor het ontwikkelen van de NPR is behoefte aan de volgende onderzoeken: afstemming tussen leerlingen in het reguliere basisonderwijs en schoolmeubilair, stoelgebonden schoolse taken van de leerlingen en kennis van leerkrachten over afstemmen van meubilair op leerlingen, op basis van ergonomische principes. De data uit dit onderzoek zullen worden gebruikt als input bij het ontwikkelen van de NPR. De toekomstige NPR kan bijdragen aan het zo optimaal mogelijk uitvoeren van complexe handvaardigheden door een goede zithouding en het voorkomen van rugklachten bij leerlingen in het reguliere basisonderwijs, wat tevens een aanleiding was om dit onderzoek uit te voeren. 1.2 Doel van het onderzoek De doelstelling die voor dit onderzoek is vastgesteld is: Het inventariseren van de huidige stand van zaken met betrekking tot persoonlijk schoolmeubilair bij leerlingen in het reguliere basisonderwijs, in relatie tot hun stoelgebonden schoolse vaardigheden, om te komen tot een onderzoeksrapport met conclusies en aanbevelingen, die zullen dienen als input bij het ontwikkelen van de NPR. De aanbevelingen die in dit rapport zijn vermeld, zijn ontwikkeld vanuit de expertise ergotherapie en oefentherapie mensendieck, en deze sluiten aan op het gebied van handelen en gezondheid. Met de toekomstige NPR krijgen de leerkrachten de tools om ergonomisch adequaat zitten in de klas van leerlingen en adolescenten op school te stimuleren, zodat leerlingen zo optimaal mogelijk dagelijkse schooltaken kunnen uitvoeren en fysieke gezondheidsklachten kunnen worden voorkomen. Onderzoeksrapport 7

1.3 Onderzoeksvraag Hoofdvraag: Wat is de huidige stand van zaken in Nederland met betrekking tot persoonlijk schoolmeubilair, dat voldoet aan de Europese norm, bij leerlingen in het regulier basisonderwijs, in relatie tot hun stoelgebonden schoolse vaardigheden? Deelvragen: 1. Wat is de match van persoonlijk schoolmeubilair, op basis van de Europese norm, in relatie tot relatief statische antropometrie van leerlingen in het reguliere basisonderwijs in Nederland? 2. Hoeveel uren per dag maken leerlingen, in het reguliere basisonderwijs in Nederland, gebruik van persoonlijk schoolmeubilair en welke stoelgebonden schoolse vaardigheden voeren de leerlingen uit in die tijd? 3. Wat is de kennis van leerkrachten over het afstemmen van persoonlijk schoolmeubilair bij leerlingen in het reguliere basisonderwijs in Nederland, gemaakt op basis van de Europese norm, op basis van ergonomische principes? In deelvraag 1 wordt gesproken over match. Hiermee wordt bedoeld in hoeverre het meubilair goed is afgestemd op de leerling, uitgaande van de ergonomische principes die in paragraaf 3.5 worden beschreven. Bij deelvraag 2 worden schoolse vaardigheden genoemd. In de rest van het onderzoeksrapport wordt naast vaardigheden, ook over taken gesproken. Hiermee wordt hetzelfde bedoeld. In het vervolg van dit onderzoeksrapport zal bij deelvraag 1 gesproken worden over metingen, bij deelvraag 2 wordt gesproken over observaties en met vragenlijsten wordt op deelvraag 3 gedoeld. Onderzoeksrapport 8

2. Achtergrond Leerlingen op de basisschool voeren gemiddeld 60 procent van de lestijd fijn motorische taken uit (McHale et al., 1992). Het minimum aantal lesuren van groep 1 tot en met 8 is op alle basisscholen 7520 uren per schooljaar (Rijksoverheid, 2012). Dit betekent dat leerlingen gemiddeld 4512 uren per jaar fijn motorische vaardigheden op school uitvoeren. Het is van belang dat de leerlingen tijdens deze uren een goede houding aannemen, omdat dit een positieve invloed heeft op de zitgewoonte die zij zich eigen maken en mee nemen in de rest van hun leven. Tevens zijn er aanwijzingen dat een goede zithouding de prestaties van complexe handvaardigheden op school bevorderen (Smith-Zuzovsky et al., 2004). Een goede zithouding is deels afhankelijk van goed meubilair, zo blijkt uit verschillende onderzoeken, onder andere uit onderzoek in Griekenland (Panagiotopoulou et al., 2003). Daarnaast is bekend dat bij leerlingen die slecht zitten, een hoge prevalentie van lage rugklachten is (Kratênová et al., 2007). In een Nederlandse studie bij 12-14 jarigen in de regio Arnhem/de Achterhoek werd een driemaandse prevalentie van lage rugklachten van 46,5 procent gevonden (van Gent et al., 2003). Onderzoek wijst uit dat kinderen die op jonge leeftijd rugklachten ervaren, een verhoogd risico hebben om op latere leeftijd (opnieuw) rugklachten te ontwikkelen (Harreby et al., 1995). In het jaar 2000 werden de kosten voor de gehele Nederlandse gezondheidszorg vanwege lage rugklachten geschat op 337,3 miljoen, ongeveer 0,9 procent van de totale kosten van de gezondheidszorg (RIVM, 2007). Uit bovenstaande onderzoeken en gezien vanuit de visies van ergotherapie en oefentherapie mensendieck hebben persoon, taak en omgeving effect op elkaar en hangen sterk met elkaar samen (model Person Environment Occupation (PEO)) (Désiron et al., 2006). Voor het ontwikkelen van een gunstige zithouding is het belangrijk dat een goede afstemming plaatsvindt tussen de leerling en het meubilair. Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan de fysieke omgeving. Ook de sociale omgeving speelt een rol bij een goede zithouding. Met sociale omgeving wordt gedoeld op de kennis van leerkrachten over het afstemmen van schoolmeubilair. Immers, zij zullen het meubilair afstemmen op de leerlingen. Naast de fysieke en sociale omgeving, maken de vaardigheden die de leerlingen uitvoeren het PEO-model compleet. Met onderzoek naar de vaardigheden die leerlingen op school uitvoeren, kunnen verbanden worden gelegd met de fysieke en sociale omgeving van de leerling. Onderzoeksrapport 9

3. Methode en materialen In dit hoofdstuk wordt besproken welke methode is aangehouden gedurende het onderzoek. De instrumenten die zijn gebruikt worden besproken, tevens wordt genoemd welke participanten hebben deelgenomen, hoe zij zijn geworven en de ethische verantwoording rondom het onderzoek. Tenslotte wordt de wijze van data-analyse behandeld. 3.1 Onderzoeksdesign Het onderzoeksontwerp dat is gebruikt, is een survey-onderzoek. Bij een survey-onderzoek worden in de regel bij een groot aantal onderzoekseenheden via systematische ondervraging of observatie gegevens verzameld. Veelal wordt voor een survey-onderzoek een selecte steekproef getrokken uit een omschreven grotere populatie en gaat het om één meting op één bepaald moment of in één bepaalde periode (Baarda & de Goede, 2006). Kwantitatief onderzoek is uitgevoerd, omdat men zich dan vooral kan concentreren op metingen, cijfers en getallen en daardoor makkelijker vergelijkingen kunnen vaststellen. Er zijn gegevens verzameld via metingen, observaties en een interview (gestructureerde vragenlijst). 3.2 Dataverzameling 3.2.1 Instrumenten Verschillende meetinstrumenten zijn gebruikt. In deze paragraaf zullen de instrumenten per deelvraag beschreven worden. Deelvraag1 Metingen De statische antropometrie van de leerling is in relatie tot hun schoolmeubilair gemeten. Na literatuuronderzoek zijn variabelen opgesteld waardoor gericht gemeten kon worden. Aan de hand van deze variabelen is een meetlijst ontwikkeld, waarin werd aangegeven wat de maten en afmetingen van de leerling en het persoonlijke meubilair waren. Zie Bijlage I voor de meetlijst. Voor het opmeten van de verschillende variabelen is gebruik gemaakt van een meetlint (rolmaat). Naast het meetlint werd gebruik gemaakt van Peter de Onderbeenmeter (Aardoom, 2008), met Peter de Onderbeenmeter kan door het meten van het onderbeen beoordeeld worden welke stoel het beste bij de leerling past. Bij elke stoel past een vooraf vastgestelde tafel. Tijdens de metingen hebben de leerlingen hun schoenen aangelaten, dit omdat zij deze ook aan hebben als zij gebruik maken van het meubilair. Zie Figuur 1 en 2 voor de variabelen die zijn opgenomen in de meetlijst. Onderzoeksrapport 10

Figuur 1: variabelen statische antropometrie Figuur 2: variabelen afmetingen meubilair Onderzoeksrapport 11

Deelvraag 2 - Observaties Bij deelvraag 2 zijn observaties uitgevoerd. Met observeren kan de meeste specifieke data worden verzameld en het is uitermate geschikt bij inventariseren van gedrag dat frequent voorkomt (Baarda & de Goede, 2006). Er zijn gerichte observaties uitgevoerd, waarbij de geobserveerde houdingen en de uitgevoerde taken werden ingevoerd in een handcomputer (PalmTRAC). PalmTRAC is een systeem voor dataverzameling. Op dit apparaat, dat wordt bediend doormiddel van touchscreen, kan men aanklikken welke taak wordt uitgevoerd en wanneer wordt gewisseld naar een andere taak. Bij het observeren via PalmTRAC werd een, van te voren vastgesteld, observatieschema gebruikt (zie Bijlage II voor het observatieschema en het toelichtingsformulier). De waarden in het observatieschema zijn gekozen naar aanleiding van de kerndoelen in het regulier basisonderwijs (Nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling, 2012) en het vaak gerefereerde onderzoek van Mc Hale & Cermak (1992). Doordat gebruik is gemaakt van de observatiecategorieën uit dit artikel bij de observaties, kan men relaties leggen tussen de resultaten uit dit onderzoek en de eigen resultaten. De in te voeren waarden uit het observatieschema waren onder andere: zitten op persoonlijk meubilair, zitten op ander meubilair en niet zitten. In de taken werd onderscheid gemaakt tussen fijn motorische taken (met subcategorieën voor onder andere papier- en pentaken, knippen en plakken), geïntegreerde fijn motorische taken, andere schoolse taken, niet schoolse taken en overige. Geïntegreerde fijn motorische taken zijn taken waarbij fijn motorische taken worden uitgevoerd terwijl de leerkracht iets uitlegt. Andere schoolse taken zijn schoolse taken waarbij voor de uitvoering ervan niet regelmatig gebruik van de handen nodig is, zoals lezen of groepsgesprekken. Niet schoolse taken zijn taken die niet aan school gerelateerd zijn. Overige taken zijn bijvoorbeeld pauze, verkeersexamen of uitstapjes maken. Zie Figuur 3 voor enkele taken die zijn geobserveerd. 1.Zitten op persoonlijk schoolmeubilair (ZIT +) 2.Zitten op ander schoolmeubilair + fijn motorische taken & toetsenbord en computer (ZIT - + F.M.T. & T.C.) 3. Zitten op persoonlijk meubilair + fijn motorische taken + pentaken (ZIT + & F.M.T. & PEN) 4. Zitten op persoonlijk meubilair + fijn motorische taken + knippen en plakken (F.M.T. & K+P) Figuur 3: enkele taken die zijn geobserveerd 5. Zitten op persoonlijk meubilair + andere schoolse taken (ZIT+ & A.S.T.) Onderzoeksrapport 12

Deelvraag 3 - Vragenlijsten Om antwoord te krijgen op deelvraag 3 is een gestructureerde vragenlijst ontwikkeld. Kennis is het type informatie dat wordt geïnventariseerd met de vragenlijst. Bij de onderbouwing en de ontwikkeling van de vragenlijst is gebruik gemaakt van het Basisboek Enquêteren en gestructureerd interviewen van Baarda et al. (2000). De vragenlijst bestaat uit twaalf vragen, de eerste vijf vragen zijn gericht op de leerkracht zelf. De laatste zeven gaan over de ergonomische principes bij het afstemmen van schoolmeubilair bij leerlingen. De eerste vijf vragen gaan over de leerkracht en werden gesteld omdat mogelijk het jaar van afstuderen of het aantal jaren werkervaring een rol speelt bij de kennis over het afstemmen van schoolmeubilair. Ook werden hier de vragen gesteld over de kennis van leerkrachten over Peter de Onderbeenmeter en of zij deze gebruiken bij het afstemmen van het meubilair. Deze vragen werden gesteld om eventuele verbanden te kunnen leggen met de afstemming van meubilair uit deelvraag 1. De laatste zeven vragen zijn gesteld om de kennis van leerkrachten over ergonomische principes te inventariseren. Ergonomische principes over tafelhoogte en stoelhoogte komen meermalen op verschillende manieren terug in de vragenlijst. In de vragenlijst is gekozen om gesloten vragen te stellen en antwoordalternatieven te geven om zo een snelle indruk te krijgen van de uitkomsten op deze vragenlijsten. Nadeel hiervan is dat respondenten kunnen gokken en de resultaten niet geheel zijn gebaseerd op de daadwerkelijk aanwezige kennis van de leerkrachten. Om deze reden is het alternatief Weet ik niet aangeboden. Hiermee wordt getracht te voorkomen dat er wordt gegokt. Zie Bijlage III voor de gestructureerde vragenlijst en de begeleidende brief. 3.2.2 Procedure Deelvraag 1 Metingen De metingen zijn uitgevoerd gedurende een schooldag, Hierbij kwamen de leerlingen één voor één of in tweetallen op de gang, waar de meting uitgevoerd werd. Dit om de lessen zo min mogelijk te storen. De verschillende hoogten tafels en stoelen die in de groep werden gebruikt, werden klaargezet op de gang. Zo kon iedere leerling gemeten worden op de maat stoel die hij of zij in de groep ook gebruikte. De maten zijn vanaf de persoonlijke stoelmaat gemeten. Echter, als een leerling op zo n hoge stoel zat, dat de voeten de grond niet raakten, is gekozen om de leerling op een lagere stoel te zetten om de onderbeenlengte goed te kunnen meten. De overige variabelen zijn vervolgens vanaf de persoonlijke stoel gemeten. De onderzoeksgroep heeft in tweetallen gewerkt. Elk tweetal was op een andere school aanwezig. Van de tweetallen heeft één onderzoeker gemeten, terwijl de andere onderzoeker de uitkomsten in de meetlijst noteerde. Om onderlinge overeenstemming tussen de onderzoekers te creëren, is vooraf afgestemd hoe variabelen opgemeten dienden te worden. Afgesproken is vanaf welke punt tot welk punt gemeten moest worden en in welke houding een leerling moest zitten wanneer er gemeten werd. Vervolgens is hier enkele keren mee geoefend. Onderzoeksrapport 13

Deelvraag 2 Observaties Aan het begin van elke observatie, is in de handcomputer een nieuwe observatie gestart met een andere code, om de gegevens van elkaar te kunnen onderscheiden tijdens de analyse. Per groep observeerden twee onderzoekers ieder een leerling gedurende de schooldag. De onderzoekers observeerde de taken en voerden de taken in op de handcomputers. De duur en frequentie van de ingevoerde taak werd door de handcomputer geregistreerd en deze data werden daarna overgebracht naar een bestand op één vaste hoofdcomputer (Yucat, 2012). Bij de observaties is gebruik gemaakt van een real-time analyse. Hierbij is de onderzoekspersoon constant geobserveerd gedurende een bepaalde tijd, in dit geval één hele schooldag. De schooldagen varieerden in de volgende tijden: 08.30 uur tot 14.45 uur 08.30 uur tot 15.00 uur 08.30 uur tot 15.15 uur 08.45 uur tot 15.30 uur Aan de docent is, voorafgaand aan de observaties, gevraagd om een jongen en een meisje aan te wijzen die qua beweeglijkheid en gedrag in de groep ongeveer gemiddeld is. De geobserveerde leerlingen wisten niet dat zij het onderwerp van de observaties waren, ter voorkoming van mogelijke aanpassing van gedrag door de leerling. Zij wisten alleen dat de gehele dag een aantal taken zouden worden geobserveerd in de gehele groep. De onderzoekers hebben gezorgd dat de geobserveerde leerlingen niet door hadden dat alleen zij bekeken werden, door goed de klas rond te kijken tijdens de observaties. Er werd gezorgd dat zij een gunstige positie hadden in het klaslokaal, waar zij de geobserveerde leerling goed konden zien maar niet teveel in de weg zaten. Voordat kon worden gestart met de observaties, heeft een voorobservatie plaatsgevonden. Bij deze voorobservatie is het observatieschema getest op bruikbaarheid en volledigheid. Ook is geoefend met het gebruik van de PalmTRAC en het ontwikkelde observatieschema. Hierbij hebben de onderzoekers gelijktijdig een observatieobject (medestudent) op de Hogeschool van Amsterdam gevolgd en deze observaties allen in de PalmTRAC genoteerd. Deze resultaten zijn toen vergeleken en besproken. Bij deze testobservaties bleek het tempo op het reageren van een verandering in taak of houding nagenoeg gelijk, een aantal taken werden echter nog onder een andere categorie geschaard. Daarom is nog een testobservatie gedaan, waarbij gelijktijdig naar een korte film werd gekeken. Daarbij werd een leerling uit de groep door alle observatoren gelijktijdig gevolgd. Bij deze tweede testobservatie was een sterke verbetering in overeenkomst tussen de tijdstippen en gescoorde taken. Door het oefenen met het invoeren op de PalmTRAC en het vergelijken en bespreken van de resultaten is een grote afstemming verkregen tussen manier van observeren van de verschillende onderzoekers. Daarnaast is bij het ontwikkelen van het observatieschema een gedetailleerd toelichtingsformulier ontwikkeld, die werd gebruikt als extra ondersteuning tijdens de observaties. Hierop waren de te verwachten taken en houdingen te vinden met daarbij voorbeelden en een uitgebreide beschrijving. In het toelichtingsformulier stond nog eens benoemd onder welke categorie welk taken vielen, deze formulieren waren tijdens de observaties binnen handbereik van de observatoren. De toelichtingsformulieren zijn te vinden in Bijlage II. Onderzoeksrapport 14

Deelvraag 3 Vragenlijsten Voordat de vragenlijst is afgenomen bij respondenten, heeft eerst een proefafname bij vijf personen plaatsgevonden. Deze personen behoorden tot de theoretische onderzoekspopulatie. Bij de proefafname is gemeten hoeveel tijd het invullen van de vragenlijst gemiddeld in beslag neemt, respondenten konden hier zo vooraf over geïnformeerd worden. Uit de proefafname bleek dat het invullen van de vragenlijst circa 5 minuten tijd in beslag neemt. Naar aanleiding van de proefafname zijn onduidelijke vragen of antwoordalternatieven aangepast. De vragenlijsten zijn persoonlijk aan de leerkrachten uitgereikt. Deze zaten in een enveloppe, waar tevens een begeleidende brief in zat en een formulier waarop kon worden aangeven of desbetreffende leerkracht het onderzoeksrapport wilde ontvangen. Met de leerkrachten is overlegd wanneer de vragenlijst opgehaald zou worden. Bij inleveren van de vragenlijst, ontving de leerkracht een antwoordmodel (zie Bijlage IV voor het antwoordmodel). Met dit antwoordmodel kunnen de leerkrachten de ergonomische principes (alsnog) toepassen bij het afstemmen van het meubilair. Mocht blijken dat de vragenlijst niet volledig was ingevuld, is aan de leerkracht gevraagd om deze nog aan te vullen. Met deze procedure werd getracht non-respons te voorkomen en onbruikbare vragenlijsten te vermijden. 3.3 Participanten Het onderzoek is uitgevoerd bij acht basisscholen in het reguliere basisonderwijs in Nederland, waarvan het meubilair voldoet aan de Europese norm. De onderzoekspopulatie zijn de leerlingen van de groepen 3, 6 en 8 en de leerkrachten van groep 3 tot en met 8 van de betrokken scholen. Al deze scholen bevonden zich in de kop van Noord-Holland. De betrokken scholen waren openbare basisscholen en confessioneel bijzondere basisscholen (basisscholen met een geloofsovertuiging). Bij het vooraf gewenste aantal basisscholen, acht in totaal, is het onderzoek uitgevoerd. Gekozen is voor acht scholen, omdat dit haalbaar was binnen de beschikbare tijd. Tevens werden daarmee genoeg gegevens verzameld, zodat de betrouwbaarheid voldoende zou zijn. Om te zorgen dat de selecte steekproef een zo reëel mogelijk beeld gaf van de operationele populatie, werd een Quotasteekproef uitgevoerd (Baarda & de Goede, 2006). Hierbij werd de populatie eerst verdeeld in deelpopulaties. Vervolgens werd uit elke deelpopulatie een steekproef getrokken. In het onderzoek hebben zowel openbare als bijzonder confessionele scholen meegedaan. Algemeen bijzondere scholen zijn niet in het onderzoek meegenomen, omdat hier veelal andere invulling wordt gegeven aan het lesprogramma en groepsindeling (NJPV, 2010) (LOBO, 2011). Dit kan zorgen voor een ander patroon van dagindeling en het aantal uren stoelgebonden schoolse taken. Dit maakt de gegevens van deze scholen lastig samen te voegen met die van openbaar en levensbeschouwelijk onderwijs en zorgt voor te veel versnippering. De onderzoeken bij deelvraag 1, 2 en 3 zijn uitgevoerd bij dezelfde acht basisscholen. De leerlingen van de groepen 3, 6 en 8 zijn onderzocht, omdat in deze groepen verschillende leeftijd- en groeifasen zijn vertegenwoordigd (Bilo et al, 2008). Het onderzoek is niet uitgevoerd bij leerlingen van groep 1 of 2, omdat in deze groepen vaak gebruik wordt gemaakt van groepstafels (Liek et al, 2008) en het onderzoek is gericht op persoonlijk meubilair. Tevens zijn in de groepen 1 en 2 minder statische stoelgebonden vaardigheden uit de doelen en leerlijnen opgenomen in het onderwijs, waardoor waarschijnlijk minder tijd achtereenvolgens stil wordt gezeten aan het meubilair (Tussendoelen en Leerlijnen, SLO 2009). Onderzoeksrapport 15

Bij 402 leerlingen zijn bruikbare metingen verricht, waarvan 141 leerlingen in groep 3, 135 in groep 6 en 126 in groep 8 zaten. Bij deelvraag 2 zijn in totaal 46 leerlingen geobserveerd uit de groepen 3, 6 en 8. Bij deelvraag 3 zijn 49 vragenlijsten bruikbaar bevonden voor analyse (zie Tabel 1). De leerlingen van groep 8 van school 8 zijn niet geobserveerd. Die groep is niet meegenomen in de analyse. Tabel 1: respons per deelvraag per school School deelvraag 1 deelvraag 2 deelvraag 3 metingen observaties vragenlijsten School 1 70 6 6 School 2 27 6 3 School 3 53 6 7 School 4 65 6 7 School 5 32 6 4 School 6 57 6 6 School 7 75 6 11 School 8 23 4 5 Totaal 402 46 49 De scholen zijn benaderd door een persoonlijk bezoek, doormiddel van een schriftelijke brief, of zijn benaderd via email, gevolgd door een telefonisch gesprek. Met de deelnemende scholen zijn vervolgens afspraken gemaakt voor de data van het uitvoeren van het onderzoek. 3.4 Ethische verantwoording Voordat het onderzoek plaatsvond, is toestemming aan de scholen en leerkrachten gevraagd om het onderzoek uit te mogen voeren. Ter bescherming van de privacy zijn de namen van de deelnemende leerlingen niet vermeld in de observatieformulieren, metingen, analyses en het onderzoeksrapport. Elke groep op de deelnemende school heeft een code/nummer toegewezen gekregen, waardoor onderscheid tussen de groepen kan worden gemaakt. Een leerling uit groep 3 op een basisschool is bijvoorbeeld S1G3L1 (school 1, groep 3, leerling 1), zo zijn de gegevens te herleiden, maar blijft de privacy van de deelnemers gewaarborgd. Eventuele andere persoonlijke informatie die naar voren komt tijdens het onderzoek en niet behoort tot wat in het onderzoek onderzocht wordt, is niet genoteerd of meegenomen in het onderzoeksrapport. Ook de gegevens van de leerkrachten zijn vertrouwelijk behandeld. De persoonlijke gegevens van leerkrachten zijn niet aan onderzoeksgegevens gekoppeld. Wel is een respondentenlijst bijgehouden, waar namen van respondenten (leerkrachten) staan genoteerd, deze is na het onderzoek vernietigd. Derden krijgen geen toegang tot de respondentenlijst. De respondenten die aan hebben gegeven geïnteresseerd zijn in het onderzoeksrapport, hebben op een apart kaartje hun e-mailadres genoteerd, waar het rapport naartoe kan worden gestuurd. Uiteraard werden daarna ook de kaartjes met de e-mailadressen vernietigd. Onderzoeksrapport 16

3.5 Data-analyse De data-analyse is per deelvraag uitgewerkt. Bij alle analyses is gebruik gemaakt van het Softwareprogramma Microsoft Excel 2007 (Gookin, 2010). Deelvraag 1 Om de antropometrische gegevens van de leerlingen te kunnen vergelijken met de afmetingen van het schoolmeubilair, worden ergonomische principes gehanteerd. Deze ergonomische principes geven een minimale en/of een maximale waarde aan, die aangeven of er een match is tussen leerling en zijn of haar meubilair. Met match wordt bedoeld dat het meubilair goed is afgestemd op de leerling, uitgaande van de ergonomische principes die in deze paragraaf worden beschreven. Mocht er geen match zijn, wordt er bepaald in hoeverre de afstemming tussen leerling en meubilair afwijkt van de grenswaarden. Te hoog meubilair wordt aangegeven met > Max (= boven de grenswaarde) en te laag meubilair wordt aangegeven met < Min (= onder de grenswaarde). Zie voor afkortingen van variabelen Figuur 1 en 2 op blz. 11. Om een beeld te krijgen van de vergelijkingen, wordt in deze paragraaf tevens een voorbeeldcasus besproken. Zithoogte Een goede zithoogte (GRZ) hangt af van de onderbeenlengte (OBL). Evidence toont aan dat de onderbeenlengte groter moet zijn dan de zithoogte (Molenbroek & Ramaekers, 1996) (Parcells et al., 1999), maar het verschil mag niet groter zijn dan 4 cm. (Guterrez & Margado, 2001) om compressie in de billen te voorkomen. Parcells et al. (1999) geeft aan dat de zithoogte tussen de 88 en 95 procent van de onderbeenlengte dient te zijn om een match te vormen. De vergelijking wordt als volgt: 0.88OBL GRZ 0.95OBL Zitdiepte Hierbij wordt bil-knieholte lengte (BL) vergeleken met de lengte van de stoelzitting (LZ). Een goede zitdiepte hangt af van de lengte van de bil tot knieholte. Hierbij moet de rugleuning kunnen worden gebruikt, zodat de lumbale wervelkolom wordt ondersteund, zonder dat er compressie plaatsvindt in de knieholte. Poulakakis en Marmaras (1998) vermelden dat de zitdiepte minimaal 5 cm korter moet zijn dan de knieholte-bil lengte. Aan de andere kant, als de zitdiepte aanzienlijk minder is dan de lengte van de bil tot knieholte, wordt de dij niet voldoende ondersteund. Daarom wordt het criterium van Parcells et al. (1991) gebruikt, namelijk dat de lengte van de zitting 80 tot 95 procent van de lengte van de bil tot knieholte moet zijn. De vergelijking wordt als volgt: 0.80BL LZ 0.95BL Zitbreedte De heupbreedte (HBL) wordt vergeleken met de breedte van de stoelzitting (BZ). De zitting moet breed genoeg zijn om het zitvlak te kunnen ondersteunen en stabiliteit te bereiken (Corlett en Clark, 1995). In dit geval is er een match als de breedte van de zitting breder of gelijk is dan de heupbreedte van de leerling. De vergelijking wordt als volgt: BZ HBL Onderzoeksrapport 17

Hoogte rugleuning Om de mobiliteit van de armen en romp te behouden, mag de rugleuning (RLZ) niet hoger zitten dan het onderste punt van het schouderblad (SBZ) (García-Acosta & Lange-Morales, 2007; Oborne, 1996). De vergelijking wordt als volgt: SBZ RLZ Tafelhoogte Voor het bepalen van een match voor de juiste tafelhoogte, wordt de ellebooghoogte (GE) vergeleken met de tafelhoogte (GT). De meeste onderzoekers zijn van mening dat een juiste tafelhoogte afhangt van de ellebooghoogte (García- Acosta & Lange-Morales, 2007; Milanese & Grimmer, 2004; Molenbroek et al., 2003). Parcells et al. (1999) stelde voor dat tafelhoogte afhangt van flexie- of abductiehoek van de schouder. Andere onderzoekers noemen dat de tafelhoogte 3 tot 5 cm. hoger moet zijn dan de ellebooghoogte (Parcells et al., 1991; Poulakis & Marmaras, 1998). Deze stelling wordt in dit onderzoek aangehouden. De vergelijking wordt als volgt: GE+3 GT GE+5 Beenruimte In dit geval wordt met beenruimte de ruimte tussen de bovenkant van de dij (ZBD) en het onderste punt van het tafelblad (evt. het vakje/laatje) (BZOK) bedoeld. Parcells et al. (1999) schreef dat er minimaal 2 cm. speling tussen het dijbeen en het bureaublad moet zijn, terwijl Poulakakis & Marmaras (1998) stelden dat er ten minste 5 cm. speling moet zijn. Volgens andere onderzoekers moet er voldoende ruimte zijn om knieën over elkaar te kunnen kruisen (Corlett & Clark, 1995; Helander, 1997). Omdat het meeste meubilair wat is onderzocht een vakje/laatje onder het bureaublad heeft en er dus minder ruimte voor speling is, is ervoor gekozen om 2 cm. ruimte als criterium te stellen. De vergelijking wordt dan als volgt: ZBD+2 BZOK Voorbeeldcasus Ter verduidelijking van de vergelijkingen en om een beeld te krijgen van de vergelijkingen, wordt een voorbeeldcasus besproken. De fictieve leerling die wordt besproken heet Job. Variabelen uit de meetlijst zijn opgemeten. De volgende maten zijn hier uit gekomen: Tabel 2: Opgemeten variabelen van voorbeeldcasus Job Job Meubilair OBL BL HBL SBZ GE ZBD GRZ LZ BZ RLZ GT BZOK 33,5 38 27,5 32,5 47 11,5 35 31 35 32,5 59 13,5 Zithoogte (GRZ) 0.88OBL GRZ 0.95OBL De zithoogte (GRZ) moet 88 tot 95% van de onderbeenlengte bevatten. De onderbeenlengte (OBL) van Job is 33,5 cm. De zithoogte moet dus tussen de 29,5 en de 31,8 cm. zijn. De stoel is zithoogte is 35 cm. en dus 3,2 cm. te hoog. Onderzoeksrapport 18

Zitdiepte (LZ) 0.80BL LZ 0.95BL De zitdiepte (LZ) moet tussen de 80 en 95% van de bovenbeenlengte (BL) zijn. De bovenbeenlengte van Job is 38 cm. De lengte van de zitting moet dus tussen de 30,4 en de 36,1 cm. zijn. De lengte van de zitting is 31 cm. en valt dus binnen de grenswaarden. Zitbreedte BZ HBL Deze vergelijking geeft aan dat de breedte van de zitting (BZ) groter of gelijk aan de heupbreedte (HBL) van Job moet zijn. Job heeft een heupbreedte van 27,5 cm. De breedte van de zitting is 35 cm., dit valt dus binnen de grenswaarde. Hoogte rugleuning SBZ RLZ Deze vergelijking geeft aan dat het onderste gedeelte van Jobs schouderblad (SBZ) hoger of gelijk aan de bovenkant van de rugleuning (RLZ) moet zitten. In dit geval is het schouderblad van Job even hoog als de rugleuning en valt dus binnen de grenswaarde. Tafelhoogte GE+3 GT GE+5 De tafelhoogte (GT) moet 3 tot 5 cm. hoger zijn dan de afstand tussen de grond en de elleboog van Job (GE). De ellebooghoogte van Job is vanaf de grond 47 cm. Gezien de vergelijking moet de tafelhoogte tussen de 50 en 52 cm. zijn. De tafelhoogte is in dit geval 7 cm. te groot. Beenruimte ZBD+2 BZOK Er moet minimaal 2 cm. ruimte zitten tussen de bovenkant van Jobs dij en het onderste punt van het tafelblad. De dikte van Jobs dij is opgemeten (ZBD) en bedraagt 11,5 cm. Gezien de dijdikte van Job moet de afstand tussen de zitting en het onderste punt van het tafelblad minimaal 13,5 cm. zijn. In dit geval is de afstand 13,5 cm. en valt dus binnen de grenswaarde. Deelvraag 2 Bij het analyseren van de observatiegegevens van deelvraag 2 is gebruikt gemaakt van het programma PalmTRAC en Excel. De observatiedata zijn geïmporteerd in het programma PalmTRAC en daarna opgeslagen als PalmTRAC- en Excelbestand. Daarna zijn de benodigde bewerkingen en berekeningen uitgevoerd via Excel. Fouten die door de onderzoekers zijn gemaakt, zijn voor het verwerken van de gegevens aangepast in het programma PalmTRAC. Met de gegevens zijn verschillende berekeningen uitgevoerd. Er is berekend wat de gemiddelde zitduur op eigen meubilair en op ander meubilair is per groep, in minuten en procenten. Ook is hierbij de standaardafwijking uitgerekend. Daarna is berekend wat dit per groep (gemiddelde van alle groepen 3, 6 of 8) is, en per school. Vervolgens is per leerling, per groep, per alle groepen samen en per school berekend wat de gemiddelde maximale aaneengesloten zitduur was en hoeveel procent van de tijd de leerling aan een taak besteedde. Deelvraag 3 De volgende analyses zijn op de gegevens uit de vragenlijsten uitgevoerd: Percentage correcte antwoorden overall Percentage correcte antwoorden per vraag Percentage correcte antwoorden in combinatie met o afstudeerjaar o jaren werkervaring o gehoord of gelezen over Peter de Onderbeenmeter o gebruik van Peter de Onderbeenmeter Gebruik van Peter de Onderbeenmeter in vergelijking met de resultaten van de meetgegevens uit deelvraag 1 Onderzoeksrapport 19

4. Resultaten 4.1 Deelvraag 1 Bij het analyseren van de meetgegevens van deelvraag 1 is gebruik gemaakt van vergelijkingen om te kunnen bepalen wanneer het meubilair goed is afgestemd op de leerling, of dat het meubilair eventueel te hoog of te laag is. Deze vergelijkingen kunt in vinden in paragraaf 3.5. Bij het analyseren zijn verschillende gegevens berekend. Het gemiddelde wordt aangegeven met x. De standaardafwijking wordt aangeven met s. p3 en p97 zijn gerelateerd aan een percentage van de gehele steekproefpopulatie. p3 houdt in dat 3 procent van de populatie waarden heeft die kleiner zijn dan in de tabel aangegeven waarde. p97 houdt in dat 3 procent van de populatie waarden heeft die groter zijn dan in de tabel aangegeven waarde. In Tabel 3 vindt u een overzicht van de afstemming tussen leerling en meubilair. De leerlingen van alle acht scholen zijn bij elkaar opgeteld, en onderverdeeld in de groepen 3, 6 en 8. Zo zitten in totaal 141 leerlingen in de groepen 3 van de acht basisscholen, 135 leerlingen in de groepen 6 en 126 leerlingen in de groepen 8. Een nul geeft aan dat het meubilair goed is afgestemd op de leerling (en dus een match is), een positief getal geeft aan dat het meubilair te groot is (boven de grenswaarde) en voor een negatief getal geldt dat het meubilair te klein is (onder de grenswaarde). Tabel 3: waarden die aangeven in hoeverre het persoonlijk schoolmeubilair afwijkt van een match; per groep Groep 3 Groep 6 Groep 8 variabele n s p3 x p97 n s p3 x p97 n s p3 x p97 zithoogte 141 1,3 0,2 2,5 4,6 135 2,3 0,0 3,8 8,8 126 1,8 0,0 3,1 6,2 zitdiepte 141 1,8 0,0 1,7 5,6 135 2,3-1,8 1,3 6,3 126 0,8 0,0 0,2 2,1 zitbreedte 141 0,0 0,0 0,0 0,0 135 0,6 0,0-0,1 0,0 126 1,2-2,4-0,2 0,0 hoogte rugleuning 141 0,4 0,0 0,1 1,4 135 2,1 0,0 1,0 6,5 126 1,1 0,0 0,4 3,6 tafelhoogte 141 2,7 0,0 3,4 9,0 135 3,3 1,5 6,0 11,5 126 4,1 1,0 7,0 12,0 beenruimte 141 0,4-1,0-0,1 0,0 135 0,0 0,0 0,0 0,0 126 0,0 0,0 0,0 0,0 n = aantal leerlingen, s = standaardafwijking, p3 en p97 = percentiel; x = gemiddelde; n = aantal; overige waarden in cm.) Wat opvalt is dat de zithoogte in alle drie de groepen te hoog is. In groep 3 met een gemiddelde van 2,5 cm. met een standaardafwijking van 1,3 in groep 6 is de zithoogte gemiddeld 3,8 cm. te hoog met een standaardafwijking van 2,3 en in groep 8 zit men gemiddeld 3,1 cm. te hoog met een standaardafwijking van 1,8. Ook de tafelhoogte is in alle groepen te hoog. In groep 3 met een gemiddelde van 3,4 cm. met een standaardafwijking van 2,7. In groep 6 is de tafelhoogte gemiddeld 6,0 cm. te hoog met een standaardafwijking van 3,3. In groep 8 is dat zelfs met een gemiddelde van 7,0 cm. met een standaardafwijking van 4,1. De standaardafwijking is relatief groot, wat betekent dat er ruime variatie is in de groepen qua afstemming van tafelhoogte op de leerling. In Tabel 4 zijn bovengenoemde waarden uitgezet in een normaalfiguur. Onderzoeksrapport 20

Tabel 4: normale verdeling van afwijking van match voor zithoogte en tafelhoogte in cm.; groep 3, 6 en 8. n = respectievelijk 141, 135 en 126. Nul is match, positief getal is boven grenswaarde, negatief getal is onder grenswaarde Groep Zithoogte Tafelhoogte 3 6 8 De vergelijkingen zoals in paragraaf 3.5 beschreven, geven een minimale en een maximale grenswaarde. Om het meubilair goed af te stemmen op de leerling, moeten de maten van het meubilair binnen de grenswaarden vallen. In Tabel 5 is per variabele terug te vinden bij hoeveel procent van de leerlingen het meubilair goed is afgestemd (match). Ook wordt er per variabele weergegeven van welk percentage leerlingen het meubilair boven de grenswaarde lag (> Max) of onder de grenswaarde lag (< Min). Tabel 5: percentages match/mismatch; per groep Groep 3 n = 141 Groep 6 n = 135 Groep 8 n = 126 variabele Match > Max < Min Match > Max < Min Match > Max < Min zithoogte 2,8% 97,2% 0,0% 5,9% 94,1% 0,0% 6,3% 93,7% 0,0% zitdiepte 33,3% 66,7% 0,0% 36,3% 56,3% 7,4% 77,0% 20,6% 2,4% zitbreedte 100,0% n.v.t 0,0% 97,0% n.v.t 3,0% 94,4% n.v.t 5,6% hoogte rugleuning 89,4% 10,6% n.v.t 74,8% 25,2% n.v.t 80,2% 19,8% n.v.t tafelhoogte 16,3% 81,6% 2,1% 0,0% 100,0% 0,0% 1,6% 97,6% 0,8% beenruimte 89,4% n.v.t. 10,6% 99,3% n.v.t. 0,7% 100,0% n.v.t. 0,0% Onderzoeksrapport 21

Ook in Tabel 5 valt meteen de zit- en tafelhoogte op. In zowel groep 3, 6 en 8 zit een groot percentage van de leerlingen op een te hoge stoel, respectievelijk 97,2%, 94,1% en 93,7%. Ook de tafelhoogte is vaak te hoog. In groep 6 geldt dit zelfs voor 100% van de leerlingen. In groep 3 heeft 81,6% van de leerlingen een te hoge tafel en in groep 8 heeft 97,6% van de leerlingen een te hoge tafel. In Tabel 3 is terug te vinden hoeveel cm. Het meubilair te hoog of te laag is. Wat tevens valt af te lezen in Tabel 5 is dat de zitbreedte en de beenruimte bij een groot percentage leerlingen een match vormt. De zitdiepte is in groep 3 en 6 bij de meerderheid te groot, terwijl dit in groep 8 bij slechts 20,6% van de leerlingen te groot is is en de meerderheid een match heeft. De gegevens uit Tabel 5 zijn tevens weergegeven in de Tabel 6. Tabel 6: overzicht percentage match, percentage boven maximale grens (> Max) en percentage onder minimale grens (< Min); groep 3: n = 141, groep 6: n = 135, groep 8: n = 126 Groep Figuur match/mismatch 3 6 8 Onderzoeksrapport 22

De afwijking van een match voor de zithoogte en tafelhoogte is tevens per school berekend. Dit is te vinden in de Tabellen 7 en 8. In die tabellen staat ook het percentage leerlingen waarbij het meubilair goed is afgestemd (match), het percentage leerlingen met te hoog meubilair (> Max) en het percentage leerlingen met te laag meubilair (< Min). Tabel 7: zithoogte: overzicht van waarden die aangeven hoeveel de zithoogte afwijkt van een match en de percentages voor match, > Max en < Min; per school school n s p3 x p97 Match > Max < Min 1 70 1,7 0 2,8 5,2 11,4% 88,6% 0,0% 2 27 1,1 1,3 2,8 5,1 0,0% 100,0% 0,0% 3 53 2,0 0,1 3,0 7,2 3,8% 96,2% 0,0% 4 65 2,0 0,2 3,3 7,4 3,1% 96,9% 0,0% 5 32 2,5 0,2 3,4 8,8 3,1% 96,9% 0,0% 6 57 2,3 0,0 3,7 8,7 7,0% 93,0% 0,0% 7 75 1,3 0,1 2,5 5,4 4,0% 96,0% 0,0% 8 23 1,4 2,2 4,3 1,5 0,0% 100,0% 0,0% n = aantal leerlingen, s = standaardafwijking, p3 en p97 = percentiel; x = gemiddelde; n = aantal; overige waarden in cm, tenzij anders aangegeven.) Tabel 8: tafelhoogte: overzicht van waarden die aangeven hoeveel de tafelhoogte afwijkt van een match en de percentages voor match, > Max en < Min; per school school n s p3 x p97 Match > Max < Min 1 70 2,7 1 5,1 10,5 1,4% 98,6% 0,0% 2 27 3,1 0,0 5,1 10,1 7,4% 92,6% 0,0% 3 53 4,3-0,4 5,0 12,0 18,9% 77,4% 3,8% 4 65 2,6 1,0 5,0 11,0 0,0% 98,5% 1,5% 5 32 7,4 2,9 7,4 30,5 0,0% 100,0% 0,0% 6 57 4,2 0,0 5,7 11,7 19,3% 78,9% 1,8% 7 75 2,4 1,0 5,2 9,4 1,3% 98,7% 0,0% 8 23 2,2 2,0 6,2 2,4 0,0% 100,0% 0,0% n = aantal leerlingen, s = standaardafwijking, p3 en p97 = percentiel; x = gemiddelde; n = aantal; overige waarden in cm, tenzij anders aangegeven.) Uit de tabellen is af te lezen dat school 1 het hoogst percentage matches heeft qua zithoogte, toch is dit slechts 11,4 procent. School 3 en 6 hebben het hoogst percentage matches qua tafelhoogte, maar ook dat is respectievelijk slechts 18,9 procent en 19,3 procent. School 8 heeft voor zowel zithoogte als tafelhoogte in alle gevallen meubilair dat te groot is afgestemd op de leerling. Onderzoeksrapport 23

4.2 Deelvraag 2 Bij deelvaag 2 (de observaties) zijn verschillende analyses uitgevoerd. De volgende subvragen zullen worden beantwoord: Hoeveel uren per dag maken leerlingen, in het reguliere basisonderwijs in Nederland gebruik van persoonlijk schoolmeubilair? Wat is de maximale tijd die leerlingen aaneengesloten zitten op het persoonlijk meubilair? Welke stoelgebonden schoolse vaardigheden voeren de leerlingen gedurende hun schooldag uit? Hoeveel uren per dag maken leerlingen, in het reguliere basisonderwijs in Nederland gebruik van persoonlijk schoolmeubilair? Totaal Na het observeren van 46 leerlingen gedurende hun hele schooldag, is een goed beeld verkregen van de tijd die kinderen zittend doorbrengen op hun persoonlijke schoolmeubilair. De totale gemiddelde zittijd op persoonlijk schoolmeubilair is 3:13 uur. Per groep Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat leerlingen in groep 6 het langst zitten, daarna volgt groep 8 en tenslotte groep 3. In de onderstaande tabel is dit weergegeven. Tabel 9: gemiddelde tijd dat leerlingen uit groep 3, 6 en 8 per dag zitten op hun persoonlijke stoel gemiddelde tijd standaardafwijking percentage (uur:min) (uur:min) (t.o.v. totale tijd schooldag) gemiddelde groepen 3 3:02 0:33 45,7 gemiddelde groepen 6 3:25 0:49 51,6 gemiddelde groepen 8 3:10 0:24 47,9 Met de standaardafwijking wordt verduidelijkt in hoeverre wordt afgeweken van het gemiddelde. Zoals te zien is in Tabel 9, zitten leerlingen uit groep 3 het minst, namelijk 3:02 uur, wat gelijk staat aan 45,7 procent van hun schooldag. Om de standaardafwijking weer te geven is in Figuur 4 de gemiddelde zittijd per school weergegeven, uitgesplitst in groep 3, 6 en 8. 4:30 4:07 3:50 3:47 3:59 3:34 3:43 3:19 3:12 3:13 3:19 3:17 3:15 2:52 2:54 3:01 2:46 2:43 2:53 2:30 2:42 2:04 2:16 0:00 Groep 3 Groep 6 Groep 8 School 1 School 2 School 3 School 4 School 5 School 6 School 7 School 8 Figuur 4: gemiddelde zittijd, per groep, per school (uren:minuten) Onderzoeksrapport 24

Per school De langste zittijd is gevonden op school 3, namelijk 3:37 uur, 54,6 procent van de schooldag. De kortste zittijd is bij school 8 met 2:23 uur, 35,9 procent van de schooldag. Alle scholen hebben een gemiddelde zittijd tussen de 3 en 3¾ uur, wat vertaalbaar is naar tussen de 45 en 55 procent van de schooldag. De enige uitzondering daarop is school 8 die een aanzienlijk lager gemiddelde heeft van 2:23 uur. Hieronder een compleet overzicht van de gemiddelde zittijd per school, met tijd, standaardafwijking en percentage van de schooldag. Tabel 10: gemiddelde zittijd weergegeven per school, met daarbij de standaardafwijking en het percentage van de schooldag dat de zittijd inneemt gemiddelde tijd standaardafwijking percentage (uur:min) (uur:min) (t.o.v. totale tijd schooldag) school 1 3:34 0:50 53,8 school 2 3:01 0:37 45,4 school 3 3:37 0:35 54,6 school 4 3:06 0:35 46,8 school 5 3:22 0:34 50,7 school 6 3:04 0:31 46,3 school 7 3:17 0:07 49,6 school 8 2:23 0:34 35,9 Wat is de maximale tijd die leerlingen aaneengesloten zitten op het persoonlijk meubilair? Totaal Bij deze deelvraag is onderzocht hoeveel tijd leerlingen zittend doorbrengen op persoonlijk meubilair zonder tussentijds op te staan. De maximale tijd die leerlingen aaneengesloten bleken te zitten op persoonlijk meubilair is 2 uur. Deze tijd is waargenomen in groep 6 op school 7. Per groep In de groepen 3 ligt het gemiddelde van de maximale aaneengesloten zittijd het laagst met 1:04 uur, hierna volgen de groepen 8 met 1:59 uur, gevolgd met een verschil van minder dan 2 minuten door de groepen 6 met een gemiddelde van 2 uur. In de onderstaande tabel is de gemiddelde maximale aaneengesloten zittijd per groep weergegeven. Tabel 11: maximale aaneengesloten zittijd, gemiddelde per groep Max. tijd (uur:min) groepen 3 groepen 6 groepen 8 1:04 2:00 1:59 Onderzoeksrapport 25

Per school Uit het onderzoek blijkt dat de maximale aaneengesloten zittijd bij alle scholen tussen de 1 en de 2 uur ligt. De kortste maximale aaneengesloten zittijd is te vinden op school 5 met een gemiddelde van 1:00 uur, de langste tijd op school 7 met een gemiddelde van 2:00 uur. In Tabel 12 is de gemiddelde maximale aaneengesloten zittijd per school weergegeven. Tabel 12: maximale aaneengesloten zittijd, gemiddelde per school Max. tijd (uur:min) school 1 school 2 school 3 school 4 school 5 school 6 school 7 school 8 1:18 1:28 1:12 1:03 1:00 1:59 2:00 1:09 Om de standaardafwijking goed weer te geven is in Figuur 5 de maximale aaneengesloten zittijd per school weergegeven, uitgesplitst in groep 3, 6 en 8. 2:00 1:52 1:59 1:04 1:03 0:55 0:48 0:37 0:40 0:31 0:35 1:12 0:55 1:00 0:47 0:39 1:09 1:28 1:18 1:03 0:53 0:45 1:29 0:00 Groep 3 Groep 6 Groep 8 School 1 School 2 School 3 School 4 School 5 School 6 School 7 School 8 Figuur 5: maximale aaneengesloten zittijd, per groep, per school Welke stoelgebonden schoolse vaardigheden voeren de leerlingen gedurende hun schooldag uit? Totaal In Tabel 13 is het percentage weergegeven dat de taken van de schooldag innemen. Gekeken naar de tijd die leerlingen op hun persoonlijke meubilair en op ander meubilair doorbrengen is de volgende verdeling in taken te zien: Tabel 13: percentage meest voorkomende taken, tijdens zitten op eigen meubilair (zitten +) en ander meubilair (zitten -) Hoofdtaak Percentage Deeltaak Zitten + Fijn motorische taken Pentaken 26,5 2,6 Fijn motorische taken Knippen en plakken 1,3 3,0 Fijn motorische taken Toetsenbord en computer 0,0 5,1 Fijn motorische taken Overige manipulatie 1,3 1,8 Geïntegreerd fijn motorische taken Pentaken 3,9 0,5 Geïntegreerd fijn motorische taken Knippen en plakken 0,0 0,0 Geïntegreerd fijn motorische taken Toetsenbord en computer 0,0 0,0 Geïntegreerd fijn motorische taken Overige manipulatie 0,0 0,0 Andere schoolse taken - 36,3 3,8 Niet schoolse taken - 7,7 1,3 Overige taken - 4,8 0,0 Percentage Zitten - Onderzoeksrapport 26

Uit de gegevens is te zien dat andere schoolse taken (A.S.T.) het meest voorkomen tijdens dit onderzoek, 36,3% van de zittijd. A.S.T zijn taken waarbij niet regelmatig gebruik van de handen nodig is, zoals lezen of groepsdiscussie. De tweede veelvuldig uitgevoerde taken zijn fijn motorische taken + pentaken (F.M.T. + PEN), dit zijn alle taken waarbij potlood, pen, krijt, of marker op papier wordt gebruikt, zoals tekenen of dictee. Deze nemen 26,5% van de zittijd in beslag. Zie voor uitgebreide informatie over wat elke taak inhoudt het toelichtingsformulier in Bijlage II. Per groep Zittend op persoonlijk schoolmeubilair Gekeken naar de zittijd op persoonlijk meubilair is te zien dat bij groep 3 A.S.T het meest voorkomen, F.M.T. + PEN op de tweede plaats. Gekeken naar groep 6 is het omgekeerde te zien, F.M.T.+ PEN komen het meest voor gevolgd door A.S.T. Bij zes van de acht scholen komt A.S.T. het meest voor, gevolgd door F.M.T. + PEN. In Figuur 6 een overzicht van elke groep apart, waarin de verdeling van de taken die uitgevoerd worden op persoonlijk schoolmeubilair, in percentages. 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0% F.M.T + PEN F.M.T + K&P F.M.T + OV.M G.FM.T + PEN A.S.T N.S.T OV Groep 3 20,9% 0,7% 1,6% 3,4% 43,5% 6,5% 3,7% Groep 6 33,6% 2,6% 0,5% 5,8% 29,1% 4,5% 6,9% Groep 8 24,3% 0,3% 2,1% 2,2% 36,7% 12,9% 3,3% Figuur 6: taken, percentage van de zittijd (op persoonlijk meubilair) per groep *Zitten+ = het zitten op persoonlijk meubilair van de leerling dat voldoet aan de NEN-norm Zittend op ander schoolmeubilair Bij de zittijd op ander meubilair is te zien dat bij groep 3 de taken F.M.T. + T.C het meest voorkomen, gevolgd door A.S.T. In groep 6 komen F.M.T. + K&P het meest voor, gevolgd door F.M.T. + T.C. Groep 8 geeft weer andere resultaten, F.M.T. + PEN komt het meest voor, daarna F.M.T. + T.C. In Figuur 7 een overzicht van elke groep apart waarin de verdeling van de taken die uitgevoerd worden op ander schoolmeubilair, weergegeven in percentages. 8,0% 7,0% 6,0% 5,0% 4,0% 3,0% 2,0% 1,0% 0,0% F.M.T + PEN (-) F.M.T + K&P (-) F.M.T + T.C. (-) F.M.T + OV.M (-) G.FM.T + PEN (-) A.S.T (-) N.S.T (-) Groep 3 0,7% 1,0% 6,9% 2,7% 0,0% 5,5% 2,9% Groep 6 2,0% 5,8% 3,7% 1,3% 0,1% 3,4% 0,7% Groep 8 5,4% 2,0% 4,8% 1,5% 1,5% 2,4% 0,3% Figuur 7: taken, percentage van de zittijd per groep (zitten -) *Zitten - = het zitten op ander meubilair dan het persoonlijk meubilair van de leerling Onderzoeksrapport 27

Per school Zittend op persoonlijk schoolmeubilair Gekeken naar de zittijd op persoonlijk meubilair per school komt naar voren dat A.S.T. het meest voorkomen, gevolgd door F.M.T. + PEN. In Figuur 8 een overzicht per school van de verdeling van de taken die uitgevoerd worden op persoonlijk schoolmeubilair, weergegeven in percentages. 50,0% 45,0% 40,0% 35,0% 30,0% 25,0% 20,0% 15,0% 10,0% 5,0% 0,0% F.M.T + PEN F.M.T + K&P F.M.T + OV.M G.FM.T + PEN A.S.T N.S.T OV School 1 34,7% 5,3% 2,4% 3,9% 33,9% 2,4% 13,4% School 2 39,5% 0,3% 0,0% 6,9% 29,5% 0,3% 8,6% School 3 35,4% 0,0% 2,1% 4,1% 45,3% 0,0% 5,7% School 4 17,0% 0,3% 4,4% 7,8% 37,3% 6,6% 1,6% School 5 23,9% 0,0% 0,5% 5,0% 34,2% 14,1% 8,1% School 6 16,5% 0,2% 0,6% 0,3% 34,9% 25,6% 0,0% School 7 27,7% 0,3% 0,0% 1,8% 40,7% 4,6% 0,0% School 8 16,1% 4,8% 0,0% 0,3% 31,7% 7,4% 0,0% Figuur 8: taken, percentage van de zittijd per school (zitten +)* *Zitten+ = het zitten op persoonlijk meubilair van de leerling dat voldoet aan de NEN-norm Zittend op ander schoolmeubilair Gekeken naar de zittijd op ander meubilair per school komt naar voren dat F.M.T + T.C. het meeste voorkomen, gevolgd door A.S.T. In Figuur 9 een overzicht per school van de verdeling van de taken die uitgevoerd worden op ander schoolmeubilair, weergegeven in percentages. 14,0% 12,0% 10,0% 8,0% 6,0% 4,0% 2,0% 0,0% F.M.T + PEN (-) F.M.T + K&P (-) F.M.T + T.C. (-) F.M.T + OV.M (-) G.FM.T + PEN (-) A.S.T (-) N.S.T (-) School 1 3,1% 0,0% 0,0% 0,0% 0,7% 0,1% 0,0% School 2 1,3% 0,0% 4,9% 0,0% 2,1% 4,5% 2,1% School 3 0,5% 0,0% 0,8% 5,9% 0,0% 0,0% 0,0% School 4 5,1% 6,0% 6,5% 2,7% 0,1% 4,2% 0,1% School 5 4,2% 0,0% 4,2% 2,3% 0,3% 2,6% 0,7% School 6 2,6% 0,0% 9,6% 0,0% 0,0% 9,7% 0,0% School 7 0,0% 12,0% 6,9% 0,0% 0,9% 5,2% 0,0% School 8 4,3% 7,1% 9,2% 4,1% 0,0% 4,2% 10,8% Figuur 9: taken, percentage van de zittijd per school (zitten -)* *Zitten - = het zitten op ander meubilair dan het persoonlijk meubilair van de leerling Onderzoeksrapport 28

4.3 Deelvraag 3 In deze paragraaf zullen de resultaten uit de vragenlijsten worden beschreven en zullen waar mogelijk verbanden worden gelegd. De vragenlijst is bij 53 leerkrachten uitgedeeld en door 49 leerkrachten ingevuld. Deze waren allemaal bruikbaar voor analyse. De volgende analyses zijn op de gegevens uit de vragenlijsten uitgevoerd: Percentage correcte antwoorden overall Percentage correcte antwoorden in combinatie met o afstudeerjaar o jaren werkervaring o gehoord of gelezen over Peter de Onderbeenmeter (POM) o gebruik van Peter de Onderbeenmeter Gebruik van Peter de Onderbeenmeter in vergelijking met de resultaten van de meetgegevens uit deelvraag 1 In Tabel 14 is te zien hoeveel leerkrachten er per school de vragenlijst hebben ingevuld. Tabel 14: respons vragenlijsten deelvraag 3 school aantal school 1 6 school 2 3 school 3 7 school 4 7 school 5 4 school 6 6 school 7 11 school 8 5 totaal 49 De vragenlijst bestaat uit twaalf vragen waarvan zeven betrekking hebben op de kennis van leerkrachten over het afstemmen van persoonlijk schoolmeubilair op basis van de Europese norm, gebaseerd op ergonomische principes. Gemiddeld zijn vier vragen correct beantwoord, een percentage van 61,5 procent. In Figuur 10 is per vraag weergegeven hoeveel procent van de leerkrachten de vraag correct heeft beantwoord. Opvallend is dat op vraag 7 en 11 slecht gescoord werd. Vraag 7 luidt: Wat zou u doen als er geen geschikte stoelhoogte voor de leerling beschikbaar is?. Het antwoord op de vraag is correct ingevuld door 40,8 procent van de leerkrachten. Zij antwoorden dat een leerling beter op een iets te lage stoel kan zitten. Het percentage leerkrachten dat denkt dat een leerling beter op een iets te hoge stoel kan zitten is 34,7 procent. De overige 24,5 procent gaf aan het antwoord op deze vraag niet te weten. In vraag 11 wordt de vraag gesteld of een leerling met een stoel met een bepaalde kleurcodering, dus bijvoorbeeld code rood, dan ook automatische een tafel nodig heeft met de kleurcode rood. De meeste leerkrachten, 44,9 procent denken dat de leerling automatische dezelfde kleurcode tafel als stoel zou moeten hebben. 22,4 procent heeft de vraag goed beantwoord en weten dat dit niet automatisch zo hoeft te zijn. De overige 32,7 procent geeft aan het antwoord op deze vraag niet te weten. Onderzoeksrapport 29

Een groot gedeelte van de leerkrachten, 91,8 procent, weet dat het beter is om het meubilair tweemaal per schooljaar onder de leerlingen te afstemmen. De vragen 6, 8, 9 en 10 werden door de leerkrachten gemiddeld voldoende ingevuld. Figuur 10: percentage correcte antwoorden, n = 49 Verband afstudeerdatum en aantal correcte antwoorden Onderzocht is of er verband bestaat tussen de datum van afstuderen en het aantal correcte antwoorden. De data van afstuderen zijn ingedeeld in groepen van vijf jaar. In Tabel 15 is af te lezen dat er niet een duidelijk verband bestaat tussen het jaartal van afstuderen en het percentage correcte antwoorden. Tabel 15: het verband tussen het jaartal van afstuderen en het percentage correcte antwoorden jaar van afstuderen n x s 2012-2007 9 66,7% 0,2 2007-2002 6 47,6% 0,2 2002-1997 9 65,1% 0,3 1997-1992 3 61,9% 0,3 1992-1987 1 85,7% - 1987-1982 5 65,7% 0,2 1982-1977 6 57,1% 0,1 1977-1972 7 71,4% 0,2 1972-1967 3 33,3% 0,2 Onderzoeksrapport 30

Verband tussen werkervaring en correcte antwoorden Met de gegevens uit de vragenlijst is een verband aantoonbaar tussen de werkervaring en het aantal correcte antwoorden. In onderstaande tabel is weergegeven hoe lang een leerkracht werkzaam is in het onderwijs. Tabel 16 laat zien dat er geen opvallende uitkomsten zijn in het aantal correct gegeven antwoorden en het aantal jaren werkervaring. Leerkrachten met 30-35 jaren werkervaring scoren gemiddeld iets beter maar het verschil is echter niet veel groter. Tabel 16: het verband tussen het aantal jaren werkervaring en het gemiddelde percentage correcte antwoorden jaren werkervaring n x s 0-5 10 64,3% 0,2 5-10 7 51,0% 0,2 10-15 8 64,3% 0,3 15-20 3 61,9% 0,3 20-25 6 61,9% 0,3 25-30 7 63,3% 0,2 30-35 4 71,4% 0,1 35-40 4 53,6% 0,2 Tijdens opleiding/cursus aandacht besteed aan het afstemmen van schoolmeubilair Vraag 3 van de vragenlijst luidt: Is er tijdens uw opleiding en/of cursus aandacht besteed aan het afstemmen van schoolmeubilair bij leerlingen? Uit de vragenlijst komt naar voren dat dit bij elf leerkrachten het geval is. Dat is 22,4 procent van de leerkrachten die een vragenlijst hebben ingevuld. De elf leerkrachten waarbij op een cursus of opleiding aandacht is besteed aan het instellen van schoolmeubilair hebben gemiddeld 66,2 procent van de vragen correct beantwoord. De overige 38 leerkrachten hebben gemiddeld 60,2 procent van de vragen correct beantwoord. Er lijkt een verband te zijn tussen het aantal correct ingevulde antwoorden en het feit dat tijdens een opleiding en/of cursus aandacht is besteed aan het afstemmen van meubilair. Zie Tabel 17 voor een overzicht. Tabel 17: aandacht besteed aan het instellen van meubilair tijdens opleiding en het percentage correcte antwoorden tijdens opleiding aandacht besteed aan instellen meubilair n x s ja 11 66,2% 0,2 nee 38 60,2% 0.2 Onderzoeksrapport 31

Gehoord of gelezen over Peter de Onderbeenmeter en aantal correcte antwoorden Van de 49 leerkrachten die een vragenlijst hebben ingevuld hebben vijftien leerkrachten gehoord of gelezen over Peter de Onderbeenmeter. Dit is 30,6 procent van de leerkrachten die een vragenlijst hebben ingevuld. De vijftien leerkrachten die aangaven gehoord of gelezen te hebben over Peter de Onderbeenmeter hebben 68,6 procent van de vragen correct beantwoord. De overige 34 leerkrachten hebben een gemiddelde van 58,4 procent correcte antwoorden. In Tabel 18 is af te lezen dat leerkrachten die aangeven gehoord of gelezen te hebben over Peter de Onderbeenmeter een beter gemiddelde scoren dan leerkrachten die Peter de Onderbeenmeter niet kennen. Tabel 18: gehoord of gelezen over POM en het percentage correcte antwoorden gehoord / gelezen over POM n x s Ja 15 68,60% 0,2 Nee 34 58,40% 0,2 Peter de Onderbeenmeter ingezet bij het afstemmen van schoolmeubilair en aantal correcte antwoorden Van de vijftien leerkrachten die hebben aangeven gehoord of gelezen te hebben over Peter de Onderbeenmeter, hebben dertien leerkrachten aangeven deze ook daadwerkelijk te hebben gebruikt bij het afstemmen van schoolmeubilair. Van deze dertien leerkrachten is berekend hoeveel procent van de antwoorden zij goed hebben ingevuld. De dertien leerkrachten hadden gemiddeld 72,5 procent van de antwoorden correct ingevuld. De overige 36 leerkrachten beantwoorde 57,5 procent van de antwoorden correct. In Tabel 19 is het verband af te lezen tussen het gebruik van Peter de Onderbeenmeter tijdens het instellen van meubilair en het percentage correcte antwoorden, te lezen valt dat leerkrachten die gebruik hebben gemaakt van Peter de Onderbeenmeter duidelijk beter scoren. Tabel 19: leerkrachten die POM hebben gebruikt tijdens het instellen en percentage correcte antwoorden POM gebruikt tijdens afstemmen n x s ja 13 72,5% 0,2 nee 36 57,5% 0,2 Alleen school 4 van de onderzochte scholen heeft bij het afstemmen van het meubilair gebruik gemaakt van Peter de Onderbeenmeter. Gebruik Peter de Onderbeenmeter in vergelijking met de metingen uit deelvraag 1 De gegevens uit de vragenlijst over het gebruik van Peter de Onderbeenmeter tijdens het afstemmen van het schoolmeubilair kunnen worden gekoppeld aan de metingen uit deelvraag 1. Onderzocht kant worden of leerlingen daadwerkelijk aan beter afgestemd meubilair zitten, als gebruik is gemaakt van Peter de Onderbeenmeter. School 4 heeft bij het afstemmen van het schoolmeubilair gebruik gemaakt van Peter de Onderbeenmeter. Echter, uit de gegevens van deelvraag 1 blijkt dat op school 4 niet vaker een match is tussen leerling en meubilair dan bij de overige scholen, waar geen gebruik is gemaakt van Peter de Onderbeenmeter. Onderzoeksrapport 32

5. Discussie 5.1 Discussie over de resultaten 5.1.1 Deelvraag 1 Uit dit onderzoek blijkt dat het schoolmeubilair veelal een mismatch vormt in relatie tot de relatief statische antropometrie van de leerlingen. Zowel de zithoogte als de tafelhoogte zijn in alle onderzochten groepen bijna overal te groot. De zitdiepte is in groep 3 en 6 meestal te groot, terwijl de zitdiepte in groep 8 in de meeste gevallen matcht met de antropometrie van de leerlingen. De zitbreedte, de hoogte van de rugleuning en de beenruimte vormen in bijna alle gevallen een match. De vergelijkingen die zijn gebruikt bij het bepalen van een match of mismatch, zijn gebaseerd op soms tegenstrijdige criteria uit de literatuur die niet altijd zijn bepaald op basis van wetenschappelijk onderzoek. In dit onderzoek zijn de vergelijkingen bepaald op basis van de criteria die het meest voorkwamen of vaker werden gebruikt bij andere soortgelijke onderzoeken (Castellucci et al., 2010; Gouvali & Boudolos, 2006). De zithoogte is in groep 3, 6 en 8 respectievelijk bij 97,2, 94,1 en 93,7 procent te groot. Door een te grote zithoogte kunnen de meeste leerlingen niet goed met hun voeten op de vloer steunen. Hierdoor komt een grote druk op het weefsel boven de knieholte (Milanese & Grimmer, 2004). Deze bevindingen komen overeen met vergelijkbare onderzoeken. In Chili is onderzoek gedaan bij 195 leerlingen tussen de 12,5 en 14,5 jaar oud op drie verschillende scholen. Hieruit kwam naar voren dat de zithoogte bij 72 tot 86 procent van de leerlingen te groot was (Castellucci et al., 2010). Vergelijkbare onderzoeken werden ook uitgevoerd bij Nederlandse leerlingen tussen de 4 en de 12 jaar, waarbij 60 procent van de zithoogte te groot was (Molenbroek et al., 2003), bij Griekse leerlingen tussen de 6 en 18 jaar, waarbij 71,5 procent van de zithoogte te groot was (Gouvali & Boudolos, 2006) en bij Amerikaanse leerlingen tussen de 6 en 12 jaar, waarbij de zithoogte bij 81 tot 91 procent te groot was (Parcells et al., 1999). Ook de tafelhoogte is in veel gevallen te groot. In groep 3 bij 81,6 procent, In groep 8 is dat 97,6 procent en in groep 6 is de tafelhoogte zelfs in 100 procent van de gevallen te groot. In het onderzoek bij de Griekse leerlingen bleek dat de tafelhoogte bij 78,8 procent te hoog was (Gouvali & Boudolos, 2006). Een te hoge tafel zorgt dat leerlingen worden gedwongen om te werken met schouderflexie en schouderabductie, waardoor spieren meer onder druk komen te staan en ongemak en pijn in de schouderregio kan ontstaan (Szeto et al., 2002). De zitdiepte is in groep 3 en 6 meestal te groot; in groep 3 bij 66,7 procent en in groep 6 bij 56,3 procent. Een te grote zitdiepte zorgt dat compressie in de knieholten plaatsvindt, waardoor leerlingen hun billen naar voren plaatsen op de zitting om de compressie te vermijden. Als gevolg van het naar voren schuiven, is er kans op kyfotische houdingen door verkeerd gebruik van de rugleuning (Oborne, 1996) (Knight & Noyes, 1999). De zitbreedte valt in de meeste gevallen binnen de grenswaarde. De zitbreedte moet minstens zo breed zijn als de heupbreedte van de leerling. Echter, in groep 6 is de zitbreedte bij 3 procent te smal en in groep 8 is dat 5,6 procent. Een te smalle zitting zorgt voor onvoldoende ondersteuning van de billen, ook kunnen mobiliteitsbeperkingen een gevolg zijn (Evans et al., 1988)(Helander, 1997). De hoogte van de rugleuning vormt in de meeste gevallen een match met de antropometrische afmetingen van de leerlingen. Toch bleek dat in groep 3, 6 en 8 de leerlingen een te hoge rugleuning hadden, namelijk hoger dan de onderkant van het schouderblad: respectievelijk bij 10,6, 25,2 en 19,8 procent. Dit kan leiden tot beperking van de armmobiliteit (Orborne, 1996) en dus het optimaal uitvoeren van stoelgebonden schoolse taken nadelig kunnen beïnvloeden. In groep 3 heeft 10,6 procent te weinig beenruimte. Hierdoor is onvoldoende bewegingsmogelijkheid voor de benen aanwezig, wat de mobiliteit van de leerling beperkt (Parcells et al., 1999). In de Onderzoeksrapport 33

onderzoeken van Parcells et al. (1999) en Gouvali & Boudolos (2006) is bij 0 en 5,8 procent de beenruimte te klein. Het verschil tussen dit onderzoek en het onderzoek dat zij hebben uitgevoerd kan verklaard worden door de vergelijking die is gebruikt bij het bepalen van een match. In dit onderzoek is 2 cm. ruimte voldoende terwijl Parcells et al. en Gouvali & Boudolos 5 cm. hanteerden. In groep 6 is bij 0,7 procent de beenruimte onvoldoende en in groep 8 is bij 100 procent de beenruimte voldoende. Het verschil met groep 3 kan mogelijk worden verklaard doordat in groep 3 97,2 procent een te hoge stoel heeft en 81,6 procent een te hoge tafel. Met een groot percentage te hoge stoel en een minder groot percentage te hoge tafel, is er minder ruimte aanwezig tussen stoel en tafel. In groep 6 en 8 zijn de percentages te hoge stoel en te hoge tafel meer gelijk aan elkaar. 5.1.2 Deelvraag 2 Leerlingen brengen een groot deel van de schooldag zittend door. Uit de observatie van dit onderzoek blijkt dat in de groepen 3, 6 en 8 gemiddeld 46 tot 52 procent van de totale schooldag wordt gezeten op het persoonlijk schoolmeubilair. Het minimum aantal lesuren van groep 1 tot en met 8 is volgens de Nederlandse wetgeving 7520 uren per schooljaar (Rijksoverheid, 2012). Voor de leerlingen uit dit onderzoek betekent dit dat zij gemiddeld 3459 tot 3910 uren per schooljaar op hun stoel zitten als we 46 en 52 procent van 7520 uren berekenen. De leerlingen brengen dus ongeveer de helft van het minimum aantal schooluren zittend door, daarom is het belangrijk om een goed passende stoel en tafel per kind aan te meten. Storr-Paulsen & Aagaard-Hanssen vonden in 1994 zelfs dat kinderen gemiddeld zo n 60 procent van de lestijd op hun stoel zitten. Hoewel het percentage in dit onderzoek lager uitvalt, is het nog steeds een aanzienlijk deel van de schooldag. De maximale tijd die leerlingen aaneengesloten op persoonlijk meubilair hebben gezeten was in groep 3 het laagst met gemiddeld 1:04 uur. Hierna volgde groep 8 met 1:59 uur en vervolgens groep 6 met een gemiddelde aaneengesloten zittijd van 2:00 uur. In de literatuur is geen afkappunt voor de zitduur bij kinderen te vinden. Voor de zittende houding is ook de onderlinge stand van onderbenen, bovenbenen, bekken, romp en hoofd van belang (Staarink, 2007). Wel zijn afkappunten bekend van de zitduur in combinatie met de lichaamshoeken (Voskamp 2007), maar omdat in dit onderzoek niet gekeken is naar de hoek, kunnen deze afkappunten niet gebruikt worden om een conclusie te schrijven. Hierdoor kan niet geconcludeerd worden of deze zitduur eventueel verantwoord of risicovol is, maar geeft wel een goede indicatie van de duur van de belasting en variatie van houding tijdens de schooldag. Een statische houding belemmert de doorbloeding van de spieren en houdt zo het transport van voedings- en afvalstoffen tegen. Voldoende variatie en afwisseling van houding is belangrijk (Arboportaal 2012). Schoolmeubilair dat onvoldoende is afgestemd op de antropometrische maten van de leerling en het aantal uren dat gezeten wordt, zijn de belangrijkste oorzaken voor rugklachten (Beija et al., 2005). Schoolmeubilair en de zithouding wordt in onderzoeken van Balague et al. (1999), Geldof et al. (2007), Murphy et al. (2004) en Grimmer & Williams (2000) als belangrijkste factoren voor lage rugklachten genoemd. Dit wetende, in combinatie met de gevonden mismatch tussen de leerlingen en het meubilair en de aanzienlijke zitduur, lijkt het gerechtvaardigd hier aandacht aan te besteden. Uit dit onderzoek blijkt dat groep 6 het grootst aantal uren op hun persoonlijk meubilair doorbracht, en dat zij van de drie onderzochte groepen de meeste tijd besteedden aan fijn motorische taken en andere schoolse taken. McHale en Cermak hebben in 1992 onderzoek gedaan op openbare basisscholen in New England in de Verenigde Staten (McHale & Cemak, 1992). Dat onderzoek is uitgevoerd om een gedetailleerd beeld te krijgen van de fijn motorische taken in de klassen van het regulier basisonderwijs. Onderzocht werd hoeveel tijd de leerlingen aan fijn motorische taken besteedden en welke fijn motorische taken de leerlingen in die tijd uitvoerden. Daar kwam uit dat 30 tot 60 procent van de schooldag besteed werd aan fijn motorische taken waarbij pentaken het meest voorkwamen (McHale & Cermak, 1992). Onderzoeksrapport 34

In dit onderzoek werd 15 tot 50 procent van de schooldag besteed aan zittende fijn motorische taken waarbij ook pentaken het meest voorkwamen, namelijk 67 procent van de tijd die besteed werd aan fijn motorische taken. Er kan dus geconcludeerd worden dat in vergelijking met het eerder uitgevoerde onderzoek in 1992, tegenwoordig minder tijd wordt besteed aan fijn motorische taken, en in het bijzonder aan pentaken. Wel moet hierbij vermeld worden dat het onderzoek van McHale en Cermak (1992) uitgevoerd is bij zes complete klassen op twee scholen, en dat dit onderzoek bij twee leerlingen in drie klassen op acht basisscholen is uitgevoerd. 5.1.3 Deelvraag 3 Uit de vragenlijst kwam naar voren dat de kennis over het toepassen van meubilair gemiddeld was, gemiddeld waren vier van de zeven vragen correct beantwoord. Dit komt neer op een percentage van 61,5. Opvallend is dat ruim één derde van de leerkrachten heeft aangegeven dat een leerling beter op een te hoge stoel kan zitten dan een te lage. De resultaten van de meting uit deelvraag 1 laten ook zien dat het grootste deel van de leerlingen op een te hoge stoel zit. Aardoom et al. (2008) geven aan dat leerlingen beter op een te lage dan op een te hoge stoel kunnen zitten. Dit wordt dan ook geadviseerd bij het meetinstrument Peter de Onderbeenmeter. Uit het onderzoek blijkt tevens dat slechts 15 van de 49 leerkrachten bekend waren met Peter de Onderbeenmeter. Slechts 13 leerkrachten gebruikten dit meetinstrument ook daadwerkelijk bij het afstemmen van meubilair. Opvallend is dat dit meetinstrument niet veel bekendheid geniet. Een groot gedeelte van de leerkrachten, 91,8 procent, wist dat het beter is om het meubilair tweemaal per schooljaar onder de leerlingen af te stemmen. In de praktijk blijkt dit echter niet te gebeuren, op de meeste scholen vindt het aanmeten slechts één keer per schooljaar plaats. Mogelijk spelen tijdgebrek of het niet inzien van de noodzaak hierbij een rol. Leerkrachten waarbij tijdens hun opleiding en/of cursus aandacht is besteed aan het afstemmen van meubilair of die gehoord of gelezen hebben van Peter de Onderbeenmeter, lijken meer kennis over het afstemming van het meubilair te hebben. Zij hadden gemiddeld meer vragen goed beantwoord. Ook de leerkrachten die Peter de Onderbeenmeter tijdens het instellen van meubilair daadwerkelijk gebruikten, scoorden duidelijk beter op de vragenlijst. Echter, uit het onderzoek blijkt ook dat als leerkrachten Peter de Onderbeenmeter hebben gebruikt bij het verdelen van het meubilair, er niet vaker een match is tussen leerling en meubilair. Het is niet duidelijk of dit komt doordat het meetinstrument niet op een juiste manier is gebruikt of dat het benodigde meubilair niet voorradig was. 5.2 Discussie over het onderzoek Door het zorgvuldig opstellen van de onderzoeksmiddelen en maatregelen ter verbetering van de betrouwbaarheid, is getracht een zo betrouwbaar en toepasbaar mogelijk onderzoek neer te zetten. Echter, dit onderzoek werd beperkt door de tijdsperiode waarbinnen het moest worden uigevoerd, omdat het een afstudeeronderzoek betrof. Dit heeft gezorgd dat keuzes gemaakt moesten worden die het onderzoek begrensden. Tevens hadden de onderzoekers nog geen ervaring met onderzoek doen. Dit onderzoek is gebaseerd op data van acht basisscholen, dit is slechts een klein deel van de totale onderzoekspopulatie. De steekproef is van een dergelijke omvang dat een betrouwbare indruk kan worden gegeven van de huidige situatie. Bij de vragenlijsten voor de leerkrachten zijn alle leerkrachten meegenomen van groep 3 tot en met 8, bij de metingen en observaties is gekozen om alleen de leerlingen uit de groepen 3, 6 en 8 te betrekken. Dit zorgde dat het onderzoek uit te voeren was binnen de beschikbare tijd, maar heeft als consequentie dat leerlingen uit de groepen 4, 5 en 7 niet zijn meegenomen in het onderzoek. Door de leerlingen uit de groepen 3, 6 en 8 te betrekken is Onderzoeksrapport 35

toch een overzicht verkregen van de situatie in verschillende leeftijds- en ontwikkelingsfasen (Bilo et al., 2008). De keuze is gemaakt om speciaal onderwijs en scholen met meubilair dat niet voldoet aan de Europese norm niet te onderzoeken. Hierover worden dan ook geen uitspraken gedaan in dit rapport. Zowel bij de vragenlijsten als de observaties en metingen heeft geen herhaalmeting plaatsgevonden. Een andere beperking was dat de observaties een momentopname zijn geweest van slechts één dag in de week per groep. Idealiter zou men een indruk krijgen van de gehele week, alleen is gekozen om slechts één hele dag te observeren, om zo meer verschillende scholen te kunnen vergelijken. Door het observeren van een gehele schooldag is wel een goede indruk van de taken en het zitten gedurende een schooldag verkregen. Een ander aandachtspunt is dat bij de observaties niet is gekeken naar de lichaamshoeken en houdingen van de leerlingen, en hierdoor geen harde uitspraken gedaan kunnen worden over de exacte belasting op het lichaam gerelateerd aan de geobserveerde tijd (Voskamp 2007). Het uitgevoerde onderzoek was zeer uitgebreid, de hoofdvraag en deelvragen van het onderzoek konden goed worden beantwoord. Er zijn nog meer gegevens met dit onderzoek vergaard, maar die zijn niet meegenomen in de analyse. Hierdoor zijn dus nog data beschikbaar die voor vervolgonderzoek relevant en van belang zijn. Onderzoeksrapport 36

6. Betrouwbaarheid Tijdens het uitvoeren van het onderzoek hebben alle vier de onderzoekers de onderzoeksgegevens verzameld. Het uitvoeren van de metingen (deelvraag 1) en de observaties (deelvraag 2) is betrouwbaar uitgevoerd, doordat in tweetallen is gewerkt. Het ene koppel werd gevormd door twee oefentherapiestudenten en het andere koppel werd gevormd door twee ergotherapiestudenten. Deze verdeling werd gemaakt om praktische redenen. Om te zorgen dat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid zo groot mogelijk was tijdens de uitvoering, is voorafgaand aan het onderzoek geoefend met het uitvoeren van het onderzoek (zie hiervoor paragraaf 3.2.2). Gegevens die verkeerd zijn genoteerd of ingevoerd door de onderzoekers zijn aangepast op de meetlijst of in het observatiesysteem PalmTRAC. Bijvoorbeeld als een onderzoeker een onderbeenlengte van maar 10 cm. noteerde op de meetlijst. Ook is veelvuldig gebruik gemaakt van peerreviews en het inwinnen van advies bij Dr.ir. J.F.M. Molenbroek van de Technische Universiteit Delft, de senior adviseurs en de opdrachtgever. Geprobeerd werd een zo goed mogelijke weerspiegeling te maken van de populatie met de onderzoeksgroep. Er is rekening gehouden met de verschillende onderwijssoorten, leeftijden, groeifasen en het geslacht van de onderzoeksgroep. De onderzoeksgroep is daardoor representatief voor de gehele onderzoekspopulatie. De gebruikte onderzoeksmethoden zijn betrouwbaar doordat gebruik is gemaakt van onderbouwing doormiddel van wetenschappelijke literatuur. Tevens hebben voormetingen plaatsgevonden om de betrouwbaarheid te vergroten. Ook het instrument dat gebruikt is bij de observaties, de PalmTRAC, geniet een goede betrouwbaarheid. Murphy et al. (2004) hebben een vergelijkbaar observatiesysteem (PEO) getest. De directe observatiemethode bleek de beste manier om de zithouding van leerlingen te observeren. Enkele gegevens die zijn voortgekomen uit de metingen van deelvraag 1, zijn vergeleken met de gegevens uit het onderzoek van Steenbekkers (1993). Omdat de steekproef in dat onderzoek van zeer ruime grootte was, kunnen die gegevens als betrouwbaar worden beschouwd. De gegevens uit dit onderzoek komen redelijk overeen met de gegevens uit het onderzoek van Steenbekkers. Dit zorgt dat de gegevens uit dit onderzoek betrouwbaar zijn. De heupbreedte en dijdikte zijn in dit onderzoek groter dan in het onderzoek van Steenbekkers, dit is te verklaren doordat de Nederlandse jeugd de afgelopen jaren beduidend dikker is geworden. Dit blijkt uit onderzoek van TNO Kwaliteit van Leven en het VUmc bij meer dan 80.000 schoolkinderen (HiraSing, 2006). Zie voor de vergelijking van de onderzoeksdata Bijlage V. Ten slotte zijn de onderzoeksdata op te vragen om in te kijken, wat de betrouwbaarheid van dit onderzoek vergroot. Onderzoeksrapport 37

7. Conclusie 7.1 Deelvraag 1 De onderzoeksvraag van de metingen luidt: Wat is de match van persoonlijk schoolmeubilair, op basis van de Europese norm, in relatie tot relatief statische antropometrie van leerlingen in het reguliere basisonderwijs in Nederland? Uit dit onderzoek blijkt dat het schoolmeubilair veelal een mismatch vormt in relatie tot de relatief statische antropometrie van de leerlingen. Zowel de zithoogte als de tafelhoogte zijn in alle onderzochten groepen bijna overal te groot. De zitdiepte is in groep 3 en 6 meestal te groot, terwijl de zitdiepte in groep 8 in de meeste gevallen matcht met de antropometrie van de leerlingen. De zitbreedte, de hoogte van de rugleuning en de beenruimte vormen in bijna alle gevallen een match. 7.2 Deelvraag 2 De onderzoeksvraag van de observatie luidt als volgt: Hoeveel uren per dag maken leerlingen, in het reguliere basisonderwijs in Nederland, gebruik van persoonlijk schoolmeubilair en welke stoelgebonden schoolse vaardigheden voeren de leerlingen uit in die tijd? Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat leerlingen uit groep 3, 6 en 8 per schooldag gemiddeld 3:12 uur zitten op persoonlijk schoolmeubilair. Als men kijkt naar de stoelgebonden schoolse vaardigheden die zij uitvoeren, blijkt dat andere schoolse taken het meest worden uitgevoerd, namelijk 36,3 procent van de zittijd. Dit zijn taken waar voor de uitvoering niet regelmatig gebruik van de handen nodig is, zoals lezen of groepsdiscussie. Papier- en pentaken bij zitten op persoonlijk meubilair nemen gemiddeld 26,5 procent van de zittijd in beslag. De overige tijd wordt besteed aan knippen en plakken, beeldschermwerk, niet schoolse taken en andere fijn motorische taken. 7.3 Deelvraag 3 De onderzoeksvraag van deelvraag 3 luidt: Wat is de kennis van leerkrachten over het toepassen van persoonlijk schoolmeubilair bij leerlingen in het reguliere basisonderwijs in Nederland, gemaakt op basis van de Europese norm, op basis van ergonomische principes? De kennis van leerkrachten over het toepassen van persoonlijk schoolmeubilair blijkt uit dit onderzoek over het algemeen voldoende. Echter, er kwamen drie uitschieters naar voren vanuit de vragenlijst. De kennis over het toepassen van een alternatieve stoel, als er geen geschikte stoel aanwezig was, was in dit onderzoek onvoldoende. Een tweede uitschieter gaat over de kennis van het toepassen van Peter de Onderbeenmeter: leerkrachten gaven aan dat leerlingen met een bepaalde kleurcodering vanuit de meetlint van Peter automatisch zowel een stoel als een tafel met die kleurcodering nodig hebben. Zij wisten meestal niet dat er leerlingen zijn die een tafel en stoel met verschillende kleurcodering nodig kunnen hebben. De derde uitschieter gaat over het verdelen van het meubilair. Bijna alle leerkrachten wisten dat zij dit het best tweemaal per jaar kunnen verdelen. De kennis hierover is bovengemiddeld goed. Echter, de Onderzoeksrapport 38

leerkrachten pasten deze kennis niet toe: de meeste leerkrachten verdeelden het meubilair slechts eenmaal per schooljaar. Wat tevens opvalt in dit onderzoek is dat leerkrachten die gehoord of gelezen hebben over Peter de Onderbeenmeter, over het algemeen meer kennis hebben over het toepassen van persoonlijk schoolmeubilair. Echter, uit het onderzoek blijkt ook dat als leerkrachten Peter de Onderbeenmeter hebben gebruikt bij het verdelen van het meubilair, er niet vaker een match is tussen leerling en meubilair. 7.4 Algemene conclusie De hoofdvraagvraag is als volgt: Wat is de huidige stand van zaken in Nederland met betrekking tot persoonlijk De hoofdvraagvraag is als volgt: Wat is de huidige stand van zaken in Nederland met betrekking tot persoonlijk schoolmeubilair, dat voldoet aan de Europese norm, bij leerlingen in het regulier basisonderwijs, in relatie tot hun stoelgebonden schoolse vaardigheden? De huidige stand van zaken is dat bij het overgrote deel van de leerlingen een mismatch is tussen het persoonlijk meubilair en de leerlingen. Veelal is de tafel en stoel te hoog in verhouding met de statische antropometrie van de leerlingen. De zitbreedte, hoogte van de rugleuning en de beenruimte is in vrijwel alle gevallen voldoende, de zitdiepte is in groep 3 en 6 meestal te groot. Daarnaast lijkt onder de leerkrachten voldoende kennis te zijn over het meubilair. Echter, er is nog ruimte voor verbetering ter verbreding van de kennis. Ook het toepassen van de kennis in de praktijk kan worden verbeterd. Tevens blijkt dat bij gebruik van Peter de Onderbeenmeter het meubilair niet beter is afgestemd op de leerling. Uit dit onderzoek blijkt dat leerlingen van de acht onderzochte scholen gemiddeld 3459 tot 3910 uren per schooljaar zitten op hun persoonlijke stoel. De meest voorkomende schoolse vaardigheden die tijdens het zitten worden uitgevoerd zijn vooral andere schoolse vaardigheden, zoals lezen en of een groepsdiscussie, en fijn motorische pen- en papiertaken. Gezien het aantal uren dat de leerlingen doorbrengen op hun persoonlijk meubilair, en het percentages mismatches tussen leerling en meubilair, kan geconcludeerd worden dat de huidige situatie onvoldoende is bij de onderzochte basisscholen. Onderzoeksrapport 39

8. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek Vervolgonderzoek is aan te raden op de volgende punten: Herhaling van het onderzoek met een aselecte steekproef. Dit zal de generaliseerbaarheid van de resultaten op de Nederlandse populatie vergroten (Ostelo et al., 2006). Een grotere steekproef bij vervolgonderzoek zorgt voor een reëler beeld van de Nederlandse situatie. Dit kan gedaan worden door meer verschillende scholen te betrekken in volgend onderzoek, of per school meer groepen (bijv. groep 3 tot en met 8) te betrekken. Ook kan vervolgonderzoek meerdere regio s betrekken dan alleen de kop van Noord-Holland. Scholen met algemeen bijzonder onderwijs zijn niet betrokken bij dit onderzoek. Door het mogelijke verschil in dagindeling en onderwijsinvulling is onderzoek bij algemeen bijzonder scholen wenselijk. Een onderzoek dat ook de scholen betrekt die meubilair gebruiken dat niet voldoet aan de Europese Norm kan van nut zijn, om ook deze scholen te ondervangen in de onderzoekspopulatie. Observaties van taken en houdingen gedurende een gehele schoolweek. Om een nog meer gedetailleerde indruk te krijgen van de zitduur en variatie in schoolse taken. Herhaling van de observaties van taken en houdingen met de toevoeging van observatie van de standen en hoeken van het lichaam wordt aangeraden. Doordat in het huidige onderzoek niet is gekeken naar onder andere de romphoek en de hoek van de armen en nek, is helaas geen heldere conclusie vast te stellen over de totale lichamelijke belasting, gekoppeld aan de duur (Visser et al., 2008). Bij vervolgonderzoek is aan te raden de intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid te vergroten, door herhalingsmetingen te verrichten door dezelfde onderzoeker. Tevens is aan te raden de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te vergroten door dezelfde metingen door verschillende onderzoekers (onafhankelijk van elkaar) te laten uitvoeren. Een stukje kwalitatief onderzoek kan bij vervolgonderzoek worden meegenomen. Zo kan worden onderzocht wat de ervaringen van leerlingen zijn over de afstemming van hun meubilair: ervaren zij bijvoorbeeld dat hun stoel te laag of hoog is? Veel data uit dit onderzoek zijn nog niet gebruikt in de analyse. Deze data kunnen worden gebruikt in vervolgonderzoek, om tot meer conclusies te komen die eventueel van belang kunnen zijn bij het ontwikkelen van de NPR. Onderzoeksrapport 40

9. Aanbevelingen voor NPR Vanuit de expertises Ergotherapie en Oefentherapie kijkt men onder andere naar de uitkomsten aan de hand van het Person - Enviroment - Occupation (PEO) model. Dit model geeft aan dat de leerling, zijn omgeving en de taken die zij uitvoeren met elkaar in verbinding staan en elkaar kunnen beïnvloeden (Désiron, et al., 2006). Bij het analyseren van de uitkomsten van het onderzoek, zijn, in acht nemend van dit model, een aantal zaken naar voren gekomen die als aandachtspunten voor de NPR kunnen gelden. Deze aandachtspunten zijn gebaseerd op de fysieke en sociale omgeving van de leerling. Deze aandachtspunten moeten zorgen dat leerlingen hun schoolse taken zo optimaal kunnen uitvoeren als zij van een geschikte stoel en tafel gebruik maken (Smith-Zuzovsky, et al., 2004). Daarnaast zouden fysieke klachten van de leerlingen voorkomen kunnen worden door het goed afstemmen van het meubilair (Kratênová, et al., 2007; Panagiotopoulou, et al., 2003). Het vergroten van de beschikbaarheid van verschillende soorten meubilair bij de scholen Bij de onderzochte scholen is vaak een beperkt aantal meubilair van verschillende hoogtes aanwezig. Deze beperkte aantallen moeten worden verdeeld onder de verschillende groepen. Hierdoor komt het voor dat de ideale hoogte niet meer voorradig is, waardoor leerlingen op een andere maat terecht komen dan eigenlijk de bedoeling is. Er zijn dus onvoldoende middelen/materialen aanwezig om de fysieke omgeving van de leerling optimaal in te richten. Een goede match van persoon en omgeving (meubilair) is wenselijk en volgens dit onderzoek ook aangetoond. Scholen beschikken niet over voldoende meubelen (of budget) om genoeg geschikt meubilair voorradig te hebben. Een mogelijke oplossing is een contract met de meubelfabrikanten waarbij per jaar, of het liefst zelfs per half jaar, de meubels ingewisseld kunnen worden voor de op dat moment benodigde maten. Een grotere opslagplek of depot voor een aantal scholen bij elkaar of leasecontract kan hierbij eveneens uitkomst bieden. Dit zou besproken kunnen worden met de fabrikanten die betrokken zijn bij het ontwikkelen van de NPR. Betere afstemming van meubilair op leerling Uit het onderzoek kwam naar voren dat slechts één keer per jaar het meubilair werd afgestemd op de leerlingen. Dit brengt risico s met zich mee, omdat leerlingen binnen dat jaar een groeispurt kunnen hebben en daardoor op te laag meubilair komen te zitten. Als leerkrachten het meubilair hebben afgestemd en daarbij rekening hebben gehouden met een te verwachtte groeispurt, kan het zijn dat leerlingen te lang op te hoog meubilair zitten, als deze groeispurt uitblijft. Aan te raden is om in de NPR op te nemen dat meubilair minimaal tweemaal per jaar afgestemd dient te worden. De kennis over het afstemmen van meubilair van de leerkrachten vergroten De leerkracht valt onder de sociale omgeving van de leerling. De leerkracht speelt een belangrijke rol bij het afstemmen van het meubilair. Gekeken naar de resultaten uit de vragenlijsten over de kennis van de leerkrachten met betrekking tot het afstemmen van meubilair, zou de ideale situatie zijn dat alle vragen goed beantwoord worden. Echter, in het onderzoek komt naar voren dat ongeveer de helft van de vragen goed beantwoord zijn, wat aangeeft dat hier nog wat ruimte voor verbetering is. De leerkrachten vormen juist een belangrijke schakel in het uitzoeken en afstemmen van het meubilair bij de leerlingen. Het vergroten van de kennis van leerkrachten over het afstemmen van het meubilair is wenselijk. Peter de Onderbeenmeter meer bekendheid geven onder de scholen/leerkrachten Van de acht betrokken scholen, maakt slechts één school gebruikt van Peter de Onderbeenmeter. Het overgrote deel van de leerkrachten uit het onderzoek is in zijn geheel Onderzoeksrapport 41

niet bekend met dit meetinstrument. Uit dit onderzoek blijkt dat bij gebruik van Peter de Onderbeenmeter de leerlingen niet op beter afgestemd meubilair zitten. Mogelijk komt dit door onvoldoende voorraad van verschillende maten meubilair. Wel blijkt dat leerkrachten die kennis hebben over Peter de Onderbeenmeter, meer vragen correct hebben beantwoord in de vragenlijst. Hierdoor lijkt het nuttig dit meetinstrument meer draagvlak te geven bij Nederlandse scholen. Om dit het op een juiste manier toedelen van schoolmeubilair ten goede kunnen komen, en daarmee de omgeving voor de leerling te kunnen optimaliseren. Voldoende beweging gedurende een schooldag Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat leerlingen per schooljaar gemiddeld tussen de 3459 tot 3910 uur op hun stoel zitten. Aan te raden is om deze zittende houding regelmatig af te wisselen met beweging. Onderzoeksrapport 42

Literatuur Aardoom, H., Jeene, B.G., Mertens, L., Molenbroek, J., Notenboom, M., Voorbij, L. (2008) Schoolmeubilair, hoe zit dat? http://www.nvs-schoolmeubelfabrikanten.nl/pdf/brochure%20schoolmeubilair%20hoe%20zit%20dat.pdf geraadpleegd op 22-2-2012 Baarda, D.B., Goede de, M.P.M. (2006) Basisboek Methoden en Technieken. Groningen / Houten: Wolters-Noordhoff bv. Baarda, D.B., Goede de, M.P.M., Kalmijn, M. (2000) Basisboek Enquêteren en Gestructureerd Interviewen. Groningen / Houten: Wolters- Noordhoff bv. Balagué, F., Troussier, B. and Salminen, J.J. (1999). Non-specific low back pain in children and adolescents: risk factors. European Spine Journal, 8, pp. 429-438. Bilo, R.A.C., Voorhoeve, H.W.A., Koot,J.M. (2008), Kind in ontwikkeling: een handreiking bij de observatie van jonge kinderen. Londen: Reed business B.V. Castellucci, H.I., Arezes, P.M., Viviani, C.A. (2009) Mismatch between classroom furniture and anthropometric measures in Chilean schools, Applied Ergonomics, (2010) Volume 41, pp. 563 568. Corlett, E.N., Clark, T,S. (1995) The Ergonomics of Workspaces and Machines. A design manual. London: Taylor & Francis, pp. 18 39. Désiron, H., Heijsman, A., & Van Nes, A. (2006). De omgeving in het Person Environment Occupation Model. In: A. Kinébanian & M. le Granse (red.), Grondslagen van de ergotherapie Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg. pp. 308-314. Evans, W.A., Courtney, A.J., Fok, K.F., 1988. The design of school furniture for Hong Kong school children: an anthropometric case study. Applied Ergonomics 19, pp. 122 134. Feijen, E., Trietsch, P. (2010) Snel afstuderen, stap voor stap naar een geslaagde scriptie. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Garcia-Acosta, G., Lange-Morales, K. (2007) Definition of sizes for the design of school furniture for Bogotá schools based on anthropometric criteria Ergonomics, Ergonomics, 50 (2007), pp. 1626 1642. Geldhof, E., Cardon, G., De Bourdeaudhuij, I. and DeClerq, D. (2007). Back posture education in elementary schoolchildren: a 2-year follow-up study. European Spine Journal, 16, pp. 841-850. Geldhof, E., Cardon, G., De Bourdeaudhuij, I. and DeClerq, D. (2007). Back posture education in elementary schoolchildren: stability of two-year intervention effects. Europa Medicophysica, 43, pp. 369-379. Geldhof, E., DeClerq, D., De Bourdeaudhuij, I. and Cardon, G. (2007). Classroom postures of 8-12 year old children. Ergonomics, 50, pp. 1571-1581. Gent van, C., Dols, J.J.C.M., Rover de C.M., Hira Sing, R.A., Vet de, H.C.W.(2003) The weight of schoolbacks and the occurence of neck, shoulder and back pain in young adolescents. Spine 28, pp. 916-921. Gookin, D., Harvey, G. (2010) Dubbelpocket word 2007,Excel 2007 voor dummies. Pearson Education. Gouvali, M.K., Boudolos, K. (2006) Match between school furniture dimensions and children's anthropometry. Applied ergonomics, 2006 pp. 765 773. Grimmer, K. and Williams, M. (2000). Gender-age environmental associates of adolescent low back pain. Applied Ergonomics, 31, pp. 343-360. Gutiérrez., Morgado,P (2001) Guía de recomendaciones para el diseño del mobiliario escolar Chile Ministerio de Educación and UNESCO, Santiago de Chile. Harreby, M., Nygaard, B., Jessen, T., Larsen, E., Storr Paulsen, A., Lindahl, I., Laegaard, E. (1999) Risk factors for low back pain in a cohort of 1389 Danish school children: an epidemiologic study, European Spine Journal, Volume 8, nummer 6, pp. 444-450. Helander, M. (1997) Anthropometry in workstation design, A Guide to the Ergonomics of Manufacturing, London: Taylor & Francis, pp. 17 28. HiraSing, R. (2006) Nederlandse jeugd snel steeds dikker.tno Kwaliteit van Leven, VUmc, HiraSing, R. (2006) Nederlandse jeugd snel steeds dikker.tno Kwaliteit van Leven, VUmc, Hofstede, S. (2010). Peter de Onderbeenmeter: valide instrument voor passend meubilair. Nederlands tijdschrift voor Ergotherapie, 5, pp. 32. Knight, G., Noyes, J. (1999). Children's behavior and the design of school furniture Ergonomics, 42, pp. 747 760. Onderzoeksrapport 43

Kratĕnová, J., Zeiglicova, K., Maly, M. and Filipova, V. (2007). Prevalence and risk factors of poor posture in school children in the Czech Republic. Journal of School Health, 77, pp.131-137. Landelijke Oudervereniging voor Bijzonder Onderwijs op algemene grondslag, 2011 Liek,I.R., Mertens L., Jeene,B.G., Molenbroek,J., Aardoom,H., Notenboom M. (2008) Schoolmeubilair, hoe zit dat? NVS brochure. www.nvs-schoolmeubelfabrikanten.nl McHale, K., & Cermak, S. (1992). Fine motor activities in elementary school: Preliminary findings and provisional implications for children with fine motor problems. American Journal of Occupational Therapy, 46, pp. 898 903. Milanese,S., Grimmer, K. (2004) School furniture and the user population: an anthropometric perspective, Ergonomics, 47 (2004), pp. 416 426. Molenbroek, J.F.M., Kroon-Ramaekers, Y.M.T., Snijders, C.J. (2003) Revision of the design of a standard for the dimensions of school furniture, Ergonomics, 46 (2003), pp. 681 694. Molenbroek, J.F.M., Ramaekers, Y.M.T. (1996) Anthropometric design of a size system for school furniture, Proceedings of the Annual Conference of the Ergonomics Society: Contemporary Ergonomics, London (1996), pp. 130 135. Murphy, S., Buckle, P. and Stubbs, D. (2004). Classroom posture and self-reported back and neck pain in schoolchildren. Applied Ergonomics, 35, pp. 113-210. Nederlandse Norm (2006). NEN-EN 1729-1. Geraadpleegd op 08-02-2012, http://www.nen.nl/pdfpreview/preview_109019.pdf. Orborne, D.J. (1996) Ergonomics at Work: Human Factors in Design and Development, Chihester. Ostelo, R.W.J.G., Verhagen, A.P., Vet, H.C.W., de. ( 2006) Onderwijs in wetenschap lesbrieven voor paramedici Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Panagiotopoulou, G., Christoulas, K., Papanckolaou, A., Mandroukas, K., (2004). Classroom furniture dimensions and anthropometric measures in primary school. Ergophysiology Laboratory, Department of Physical Education and Sports Science, Aristotle University of Thessaloniki, Thessaloniki 62100, Greece. Parcells, C., Stommel, M., Hubbard, R.M. (1999) Mismatch of classroom furniture and student body dimensions: empirical findings and health implications. Journal of Adolescent Health, 24 (1999), pp. 265 273. Poulakakis, G., Marmaras, N. (1998) A model for the ergonomic design of office, Proceedings of the Ergonomics Conference in Cape Town: Global Ergonomics, Elsevier Ltd, pp. 500 504. Rijksoverheid (2011). Aantal lesuren per leerjaar op de basisschool. Rijksoverheid,http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/schooltijden-en-onderwijstijd/vraag-enantwoord/hoe-regelen-basisscholen-de-schooltijden-en-lesuren.html,Geraadpleegd op 07-02-2012 Sanders, M.S., McCormick, E.J., (1993) Applied anthropometry, work-space design and seating. In: Human Factors in Engineering and Design, seventh ed. Singapore: McGraw-Hill, Schönbeck, Y., Buuren, S. van. (2010) Resultaten Vijfde Landelijke Groeistudie. TNO Factsheet 1-3. SLO (Nationaal expertisecentrum leerplantonwikkeling) (2012) Enschede. www.slo.nl Smith-Zuzovsky, N., & Exner, C. E. (2004). The effect of seated positioning quality on typical 6- and 7-year-old children s object manipulation skills. American Journal of Occupational Therapy, 58, pp. 380 388. Staarink, H.A.M. (2007) Zo zit het, over zitten stoelen en rolstoelen. Gorcum b.v. Steenbekkers, L.P.A. (1993) Child development, design implications and accindent prevention. Delft University Press. Storr-Paulsen, A. Aagaard-Hansen, J. (1994). The working positions of Szeto,G.P., Straker, L., Raine, S.(2002) A field comparison of neck and shoulder postures in symptomatic and asymptomatic office workers. Applied Ergonomics, 33 (2002), pp.75-84. Visser, B., Formanoy, M., Kuis, Y., Duits, W., Doornbusch, J. (2008) Werkhouding. www.arboportaal.nl en www.arbokennisnet.nl, geraadpleegd maart 2012. Vogels, R., Bronnemans-Helmer, R. (2003). Autochtone achterstandsleerlingen. Sociaal en cultureel planbureau. Voskamp, P., Peereboom, K.J., Van Scheijndel, P.A.M., (2007), Handboek ergonomie, Alphen aan de Rijn: Kluwer. Watson, K.D., Papageorgiou, J.G.T., Taylor, S. (2002) Symmons DPM,Silman AJ, Macfarlane GJ. Low back pain in schoolchildren: occurrence and characteristics. Pain pp. 87-92. Yucat ( 2012) Gedachtsobservatie met PalmTrac, via http://www.yucat.com/palmtrac.php, geraadpleegd maart 2012. Onderzoeksrapport 44

Bijlagen I. Meetlijst II. Observatieschema + toelichtingsformulier III. Vragenlijst + begeleidende brief IV. Antwoordmodel vragenlijst V. Vergelijking onderzoeksdata met onderzoeksdata Steenbekkers (1993) Onderzoeksrapport 45

Bijlage I - Meetlijst Meetlijst De volgende punten zijn in de meetlijst opgenomen: Respondentennummer: Het nummer dat aan de respondent is toegewezen. 1. Merk meubilair Merk van het meubilair waar de leerling gebruik van maakt. 2. Onderbeenlengte + afstand vanaf de grond tot bovenste rand van de zitting Zie onderbouwing punt 4 3. Vanaf bil leerling tot knieholte + lengte van de zitting stoel (zitdiepte van de stoel) In de literatuur is te lezen dat bij leerlingen die op een te hoge stoel zitten, een kans bestaat dat ze te maken krijgen met een slechte doorbloeding van de onderbenen en voeten. Een minimale ruimte van 5 cm. is gewenst. Leerlingen gaan vaak onderuit zitten waardoor de rug minder wordt ondersteund. Ook als de leerling wel rechtop zit wordt bij een te hoge stoel de lage rug onvoldoende ondersteund. In beide gevallen bestaat een vergrote kans op rugklachten en zelfs vergroeiing van de wervelkolom. Tevens kan een leerling worden beperkt in zijn bewegingsvrijheid als de bovenzijde van de rugleuning hoger is dan de onderkant van de schouderbladen (Parcells et al., 1999,. Molenbroek en Ramaekers, 1996). Een te lage stoel zorgt dat de druk op de billen wordt verhoogd. Dit kan leiden tot pijn bij de zitknobbels en een slechte doorbloeding. Bij een te lage stoel wordt de rug ook onvoldoende ondersteund waardoor rugklachten en vergroeiingen kunnen ontstaan (Garcıa-Molina et al.,1992). 4. Breedte van de zitting + heupbreedte leerling In verschillende onderzoeken is te lezen dat kinderen op een stoel moeten zitten die voldoende ondersteuning van het zitvlak biedt. Het is van belang dat de benen voldoende ondersteuning hebben om klachten te voorkomen. (Evans et al., 1988; Gutierrez and Morgado, 2001; Helander, 1997; Mondelo et al., 2000; Orborne, 1996; Sanders and McCormick, 1993). 5. De afstand tussen het middelpunt van de bovenrand van de rugleuning tot het middelpunt van de zitting + het laagste punt van het schouderblad tot de zitting Om de leerling voldoende bewegingsvrijheid te bieden is het belangrijk dat de rugleuning op de juiste hoogte is afgesteld Een te hoge rugleuning beperkt de leerling in zijn beweging mogelijkheden (Garcıa-Acostaand Lange-Morales, 2007; Gutierrez and Morgado, 2001; Orborne,1996) 6. Hoogte vanaf grond tot elleboog + de afstand vanaf de grond tot aan de bovenste rand van de tafel De onderarmen/ellebogen moeten zich ongeveer op werkhoogte bevinden. Als ze lager zitten gaat men (onbewust) met opgetrokken schouders werken. Het gevolg: schouder- en nekklachten. Als men te hoog zit, gaat de leerling met een kromme rug voorover leunen op de ellebogen (Liek et al.). 7. Tussenruimte tussen bovenkant zitting en onderste punt van tafelblad (evt. laatje) + zitting tot bovenkant dij Leerlingen hebben voldoende bewegingsruimte voor de benen nodig. (Garcıa-Acosta and Lange-Morales, 2007; Molenbroek et al., 2003; Parcells et al. 1999)

Maten in cm. Maten in cm. Resp. nr. 1. Merk meubilair 2. OBL + GRZ 3. BL + LZ 4. BZ + HBL 5. RLZ +SBZ 6. GE + GT 7. BZOK + ZBD 8. Kleur stoel + tafel Kleur: Kleur: 9. Kleur volgens PoM Kleur: Tabel - Meetlijst deelvraag 1

Bijlage II Observatieschema + toelichtingsformulier Uitgebreide observatieschema Activiteit Niet zitten Zitten + Zitten - Uitleg Elke vorm waarbij leerlingen niet zitten, bijvoorbeeld staan, lopen, rennen, verplaatsen. De leerling zit op de stoel behorende bij het schoolmeubilair. De leerling zit, maar niet op de stoel behorende bij het schoolmeubilair, bijvoorbeeld op de grond, op de tafel, op een kruk, of achter de computer. Taak Uitleg Fijn motorische De taken waarbij de uitvoering ervan vraagt om veel gebruik van de handen: taken Taak Uitleg Pentaken Papier en pentaken. Alle taken waarbij potlood, pen, krijt, of marker op papier wordt gebruikt. Dit omvat: Overschrijven van tekst van het schoolbord Herhalende schrijfbewegingen zoals het leren schrijven van een letter. Geïntegreerde fijn motorische taken Woorden schrijven op papier Aantekeningen maken Dictee Werken in werkbladen of werkboeken. Corrigeren van werk. Vragen beantwoorden in de tekst Verhalen schrijven Tekenen. Knippen en plakken Gebruik maken van een schaar om papier te knippen, en dit plakken met gebruik van lijm. Toetsenbord computer Gebruik maken van het toetsenbord bij het uitvoeren van taken op de computer Overige manipulatie Gebruik maken van voorwerpen zoals bijvoorbeeld lego of knex. Taken waarbij fijn motorische taken en andere schoolse taken tegelijkertijd voorkomen: Bijvoorbeeld als een leraar mondeling uitlegt terwijl leerlingen hun werkbladen afmaken. Taak Uitleg Pentaken Papier en pentaken. Alle taken waarbij potlood, pen, krijt, of marker op papier wordt gebruikt. Dit omvat: Overschrijven van tekst van het schoolbord Herhalende schrijfbewegingen zoals het leren schrijven van een letter. Woorden schrijven op papier Aantekeningen maken Dictee Werken in werkbladen of werkboeken.

Andere schoolse taken Knippen en plakken Toetsenbord computer Overige manipulatie Gebruik maken van een schaar om papier te knippen, en dit plakken met gebruik van lijm Gebruik maken van het toetsenbord bij het uitvoeren van taken op de computer Gebruik maken van voorwerpen zoals bijvoorbeeld lego of knex. Taken waarbij voor de uitvoering ervan niet regelmatig gebruik van de handen nodig is: Bijvoorbeeld lezen of groepsdiscussie Overig Niet schoolse taken Overig De activiteiten die eerder functioneel of een overgang zijn dan leerzaam. Functioneel (Bijv: geld verzamelen voor de lunch) Overgang (verplaatsen van een klaslokaal naar een ander klaslokaal of naar buiten) Alle ander taken die niet onder het bovenstaande vallen. Alle overige bewegingen of houdingen.

Gebruiksuitleg PalmTRAC tijdens observatie op basisscholen SCHERM 1 SCHERM 2 SCHERM 1 Afkorting Betekenis Vervolgactie NZ Niet zitten. Geen ZIT+ Zitten op het onderzochte meubilair Op scherm 2, deel 1 een taak aanklikken. ZIT - Zitten op ander meubilair dan het Op scherm 2, deel 1 een taak aanklikken. onderzochte. OV Overige Geen SCHERM 2 DEEL 1 Afkorting Betekenis Vervolgactie F.M.T. Fijn motorische taken Kies een taak uit scherm 2, deel 2 G.FM.T Geïntegreerde fijn motorische taken Kies een taak uit scherm 2, deel 2 A.S.T. Andere schoolse taken Geen N.S.T. Niet schoolse taken Geen OV Overige Geen Afkorting Betekenis Vervolgactie PEN Papier en pentaken. Geen K+P Knippen en plakken Geen T.C. Toetsenbord computer Geen OV.M. Overige manipulatie Geen

Toelichtingsformulier SCHERM 1 Afkorting Betekenis Uitleg NZ Niet zitten. Elke vorm waarbij kinderen niet zitten, bijvoorbeeld staan, lopen, rennen, verplaatsen. ZIT+ - Het kind zit op de stoel behorende bij het schoolmeubilair. ZIT - SCHERM 2 DEEL 1 Afkorting Betekenis Uitleg F.M.T. Fijn motorische taken De taken waarbij de uitvoering ervan vraagt om veel gebruik van de handen. De fijn motorische taken bestaan uit: Pentaken, knippen en plakken, toetsenbord/computer en overige manipulatie. (uitleg, zie volgende blz) G.FM.T A.S.T. Geïntegreerde fijn motorische taken Andere schoolse taken Het kind zit, maar niet op de stoel behorende bij het schoolmeubilair, bijvoorbeeld op de grond, op de tafel, op een kruk, etc. OV Overige Het kind zit, maar niet op de stoel behorende bij het schoolmeubilair, bijvoorbeeld op de grond, op de tafel, op een kruk, etc. Taken waarbij fijn motorische taken en andere schoolse taken tegelijkertijd voorkomen: bijvoorbeeld als een leraar mondeling uitlegt terwijl leerlingen hun werkbladen afmaken. (uitleg, zie volgende blz) Taken waarbij voor de uitvoering ervan niet regelmatig gebruik van de handen nodig is: bijvoorbeeld lezen of groepsdiscussie. N.S.T. Niet schoolse taken De activiteiten die eerder functioneel of een overgang zijn dan leerzaam. - Functioneel (Bijv: lunchen) - Overgang (verplaatsen van een klaslokaal naar een ander klaslokaal of naar buiten) OV Overige Alle overige taken. SCHERM 2 DEEL 2 Afkorting Betekenis Uitleg PEN Papier en pentaken. Alle taken waarbij potlood, pen, krijt, of marker op papier wordt gebruikt. (uitleg, zie volgende blz) K+P Knippen en plakken Gebruik maken van een schaar om papier te knippen, en dit plakken met gebruik van lijm. T.C. Toetsenbord computer Gebruik maken van het toetsenbord bij het uitvoeren van taken op de computer OV.M. Overige manipulatie Gebruik maken van voorwerpen zoals bijvoorbeeld lego of knex.

Bijlage III Vragenlijst + begeleidende brief