Van Theorie naar Praktijk De weg van traditioneel vmbo naar intersectoraal vmbo In deze bijdrage slaat junior adviseur Marloes Zewuster van CINOP de brug tussen de theorie van het intersectorale vmbo en Designing Down en de praktijk. Centraal staan de vraagstukken rond de ontwikkeling van een onderwijsvisie en een onderwijsconcept en de daarmee samenhangende keuzes die scholen moeten maken in hun huisvesting en inrichting. De ervaringen van de vier scholen die verderop in deze uitgave een inzage geven in hun praktijk komen puntsgewijze aan bod. Het vmbo onderwijs is van oudsher gericht op het verwerven van kennis en vaardigheden die gericht zijn op de voorbereiding voor een beroepsopleiding. Het intersectorale vmbo onderwijs onderscheidt zich van het traditionele vmbo door elementen die een sterk beroep doen op het verwerven van competenties die zijn afgeleid van de examenprogramma s en die aansluiten op de competenties die leerlingen binnen het mbo kunnen verwerven. De intersectorale programma s kennen dus een meer competentiegericht onderwijsconcept, integratie van theorie en praktijk en de integratie van algemene en beroepsvoorbereidende vorming. Er wordt gewerkt vanuit een zogenaamde hele-taak-benadering waarbij vanuit het geheel naar de delen wordt toegewerkt in plaats van andersom. De actieve, zelfstandige leerling staat centraal en het onderwijs staat in het teken van betekenisvol leren in een contextrijke leeromgeving binnen en buiten de school, in samenwerking met bedrijven en instellingen. Algemene- en sociale vaardigheden en een goede oriëntatie op een loopbaan zijn binnen minstens zo belangrijk als beroepsspecifieke (hand)vaardigheden. ICT is een wezenlijk, stimulerend en integraal onderdeel binnen het intersectorale vmbo: als doel, als communicatiemiddel en als didactisch instrument. Kenmerkend voor intersectorale vmbo programma's zijn de beroepsgerichte programma's, waarbij onderdelen van twee of meer verschillende sectoren Techniek, Zorg & Welzijn, Economie en Landbouw in samenhang worden aangeboden. Die samenhang is belangrijk. Immers, het vmbo is geen eindonderwijs, maar een voortraject van het mbo. Het onderwijs in het vmbo moet dan ook afgestemd zijn op het mbo, zodat zoveel mogelijk leerlingen in staat worden gesteld een startkwalificatie te behalen. Uiteraard draagt het vmbo er ook zorg voor dat elke leerling een bewuste keuze kan maken voor een vervolgopleiding in het mbo. Hoe breder leerlingen zich in het vmbo kunnen oriënteren op de beroepspraktijk en op het vervolgonderwijs, hoe beter het is. 11
Acht Tips uit de Praktijk Neem de tijd om visie en concept goed uit te denken en te concretiseren; Investeer in het personeel door tijd, geld en ruimte beschikbaar te stellen; Overleg vanaf de start van het traject met het roc, bedrijven en instellingen in je regio; Ga kijken bij andere scholen en leer van hun ervaringen; Geef docententeams de ruimte om mee te denken en mee te doen in de ontwikkelingen; Begin klein en werk vanuit succeservaringen aan verdere vernieuwingen; Wees voorzichtig met grote investeringen in huisvesting en inrichting; Ontwikkel eerst je leerplan en maak daarna de vertaling richting investeringen in je huisvesting. Verderop in deze uitgave is te lezen hoe het Carmel College Emmen, het Montaigne Lyceum Den Haag, het Vechtdal College Ommen en het Hooghuis Lyceum Ravenstein hun transformatie van traditioneel onderwijs naar intersectoraal onderwijs vorm hebben gegeven. Die praktijkervaringen leveren een breed spectrum aan informatie over de verschillende wegen die te bewandelen zijn naar hetzelfde doel. De ene school is al verder in de ontwikkelingen dan de andere, maar juist die diversiteit maakt dat andere vmbo scholen met de ambitie om intersectoraal te gaan zich een goed beeld kunnen vormen van de verschillende stappen die gezet moeten worden. Visie ontwikkeling De aanleiding om het traditionele vmbo te innoveren naar een vmbo met intersectorale opleidingen is steeds verschillend voor de vier scholen die beschreven staan in dit boekje. Het Hooghuis Lyceum te Ravenstein raakte geïnspireerd door een vernieuwend onderwijsconcept dat het gezien had op een andere school. Het Carmel College Emmen had te kampen met een teruglopend leerlingenaantal en het Vechtdal College is gestart vanuit een duidelijke visie. Het Montaigne Lyceum startte als nieuwe school naar aanleiding van een reorganisatie en fusies in de overkoepelende Esloo Onderwijsgroep. Vanuit deze achtergronden ontstonden op de scholen diverse plannen en ideeën om de noodzakelijke en gewenste veranderingen in gang te zetten. Bij de ene school is de visie gaandeweg ontstaan, bij de andere school is de visie bij de start van het veranderingstraject ontwikkeld en vastgelegd. In het traject van visie ontwikkeling kan bij uitstek gebruik gemaakt worden van ervaringen van andere scholen en de kennis en expertise van bedrijven en mbo opleidingen. In alle praktijkbeschrijvingen komt naar voren dat het van belang is om de visie vast te leggen en om al in een vroeg stadium draagvlak te creëren voor de vernieuwende visie. 12 Van Theorie naar Praktijk
Een visie moet niet alleen van het management zijn maar moet worden gedragen en groeien binnen de hele school. Niet op alle scholen heeft de visieontwikkeling vooraf gestructureerd plaatsgevonden. Ondanks de verschillen in aanpak en werkwijze is er een aantal essentiële vragen die alle scholen zichzelf gesteld hebben in de ontwikkelingen richting het intersectorale vmbo: Waar wil de school voor staan? Welke uitstroomrichtingen kan de school aanbieden? Waar wil de school in de opleidingen voor staan? Welke rol zou het bedrijfsleven kunnen spelen? Welke rol zou het mbo kunnen spelen? Ontwikkeling van het onderwijsconcept Het onderwijsconcept is een concretisering van de onderwijsvisie. De school heeft keuzes gemaakt in die zaken waar ze voor wil staan, de uitstroomrichtingen die ze wil aanbieden en de manier waarop de school wil samenwerken met het bedrijfsleven en 13
het mbo in de regio. Vanuit de keuzes die gemaakt zijn gaat een school verder met het uitdenken en vastleggen van die zaken die nodig zijn om de visie te kunnen realiseren. Het ontwikkelen van het onderwijsconcept is dan ook feitelijk het beantwoorden van de vraag hoe het onderwijs concreet vorm zal krijgen. In de praktijkbeschrijvingen is wederom te zien dat scholen dit allemaal op hun eigen manier aanpakken. Op sommige scholen wordt het onderwijsconcept direct vastgelegd bij de ontwikkeling van de visie. Op andere scholen zijn de visiekaders breed en worden docenten naderhand betrokken om de kaders verder in te vullen. Op de vier scholen die beschreven staan in deze uitgave zijn docenten op verschillende momenten en manieren betrokken bij de ontwikkeling van het onderwijsconcept. De meeste scholen zijn begonnen met de innovatie van een enkele brede opleiding, waarna in een later stadium ook andere brede opleidingen meegaan in het verandertraject. Essentiële vragen in de ontwikkeling van het onderwijsconcept bij intersectoraal vmbo zijn: Hoe gaat het intersectorale onderwijs eruit zien? Hoe kan de school het onderwijs afstemmen op de mbo opleidingen en beroepen in de regio? Hoe kan de school het onderwijs competentiegericht vormgeven? Welke onderdelen van het onderwijs biedt de school binnenschools aan, welke onderdelen kunnen leerlingen in bedrijven doen? En wanneer kan de school gebruik maken van simulaties? 14 Van Theorie naar Praktijk
Hoe kan de school avo vakken en ict integreren in het beroepsgerichte onderwijs? Hoe kan de school maatwerk realiseren voor individuele leerlingen? Wie is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het onderwijsmateriaal? Ontwikkeling van huisvesting en inrichting De vraagstukken rond huisvesting en inrichting zijn in de vier praktijkbeschrijvingen heel divers opgepakt. Het Carmel College Emmen inventariseerde onder docenten wat hun wensen waren en overlegde vervolgens met architecten over de mogelijkheden om het bestaande gebouw aan te passen. Het Hooghuis Lyceum te Ravenstein had al verschillende verbouwingen achter de rug en de aanpassingen aan het gebouw zijn nog volop gaande. De verschillende teamleiders hebben daarover kunnen mee beslissen. Het Vechtdal College ondervond belemmeringen door het materiaal waaruit de bestaande school was opgebouwd. Niet alle wensen konden daardoor direct worden verwezenlijkt en de aanpassingen zijn daarom in eerste instantie gericht op de minimale voorwaarden om een intersectoraal programma aan te kunnen bieden. Het Montaigne Lyceum was gebonden aan een PPS-constructie Publiek Private Samenwerking van de gemeente, wat een geheel eigen dynamiek met zich mee bracht. Uit de praktijkbeschrijvingen blijkt wel dat de modeltheorie van Designing Down niet altijd één op één is toe te passen voor elke school. Desondanks kan deze theorie belangrijke handreikingen bieden voor de vragen rond huisvesting en inrichting bij de ontwikkelingen van een nieuw onderwijsconcept. Die vragen luiden dan: Welke onderdelen van het onderwijs kunnen leerlingen buitenschools volgen? Welke onderdelen van het onderwijs kunnen leerlingen binnenschools volgen? Hoe gaan de simulatieruimtes eruit zien? Hoe gaan de theorielokalen eruit zien? Hoe gaan de praktijkruimtes eruit zien? Welke mogelijkheden zijn er voor flexibiliteit en multifunctionaliteit? Wat is er binnenschools aan inventaris nodig om intersectoraal te kunnen draaien? 15