KNGF-richtlijn Beroerte Verantwoording en Toelichting Map K



Vergelijkbare documenten
ERASMUS MC MODIFICATIE VAN DE (REVISED) NOTTINGHAM SENSORY ASSESSMENT Handleiding

Instructie. Motor Assessment Scale Auteur: Carr J.H Scoring. Testvolgorde en instructies

Testprotocol Trunk Impairment Scale

HANDLEIDING DE HOOGSTRAAT MOTRICITY INDEX

Henny Leentvaar (Sport)Massage. Functie testen. Datum: 14 mei Opgesteld door: Henny Leentvaar

** Flexie van de pols wordt ook wel palmairflexie genoemd, extensie van de pols wordt ook dorsaal flexie of dorsaal extensie genoemd.

Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 19e jrg 2001, no. 4 (pp )

Het doorbewegen bij een dwarslaesie. Tetraplegie

Tabel van de perifere zenuwen [terminale takken]: bovenste extremiteit

KNGF-richtlijn Beroerte

K.5 Aanbevolen meetinstrumenten: handvaardigheid

1. m. Rectus Abdominis (rechte buikspier) A. Origo en insertie: van 5-7de rib naar schaambeen. C. Indeling en functie van de spier:

KNGF-richtlijn Beroerte Verantwoording en Toelichting Map K

Cursus Ontspanningsmassage. Bijlage spieren. Trapezius

Skillslab handleiding

Skillslab handleiding

Lichamelijk onderzoek

2. Bevestiging spieren. 3. Stevigheid (samen met spieren) 4. Beweeglijkheid (samen met spieren) 5. Aanmaak rode bloedcellen in beenmerg

P. van der Tas & J.M. Klomp-Jacobs

Voorbeelden krachtoefeningen voor niet lopende sporters met CP

Samenvatting Fysieke Ergonomie

Opbouw Bij ongetraindheid de werphouding (Links:abduction/external rotation) en reiken achter de rug (Rechts : hyperextension) vermijden.

M. supraspinatus. Origo: Insertio: Innervatie: Functie: Fossa supraspinata. Tuberculum maius. N. suprascapularis. Abductie arm

POLS- EN VINGEROEFENINGEN NA VERWIJDERING VAN GIPS

Theorie-examen Anatomie 13 januari 2006.

Bijscholing BorgInsole 1

Melbourne Evaluatie 2 Score Criteria

Gebruiksaanwijzing Rafys Digitale Goniometer

Diagnostiek aan de schoudergordel. Model orthopedische geneeskunde ( James Cyriax) (Dos winkel)

* short head: eind van coracoid van scapula * long head: supraglenoid deel scapula. * Ulna. * halverwege voorkant humerus.

Berg Balance Scale (BBS)

Inspectie, anatomische structuren en palpatie liggend

andere been wordt gebogen opzij gelegd. Met de romp en de handen ter hoogte van het onderbeen, de enkel of de tip van

Bijlage 2 Meetinstrumenten

Verdiepingsmodule. Vaardigheid schouderonderzoek. Schoudersklachten: Vaardigheid schouderonderzoek. 1. Toelichting. 2. Doel, doelgroep en tijdsduur

Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 7e jrg 1989, no. 2 (pp )

Anatomie van de heup. j 1.1

Inhoud. Inleiding 1. 4 Anatomie van de schouder Anteflexie Retroflexie Abductie Adductie 46

Het doorbewegen bij een dwarslaesie. Paraplegie

Oefeningen voor reumapatiënten

Mobiliserende oefeningen voor thuis

Oefeningen voor patiënten met reumatoïde artritis

Waarom meten Podologen zoveel?

VGN immobilisatieprotocollen

frontaal vlak sagittale as transversale as sagittaal vlak mediosagittaal (mediaan) vlak

Hemiplegische zijde: rechts/links Transfer met hulp: nee/ja Tonus ontspannen: gemakkelijk /moeilijk

6. Van welk deel van de wervelkolom is de vertebra prominens een onderdeel? 7. Hoe wordt de binnenste laag van het gewrichtskapsel genoemd?

Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 6e jrg 1988, no. 2 (pp )

DE INTRINSIEKE MUSCULATUUR VAN DE HAND: ANATOMIE EN FUNCTIE

Auteur(s): E. Koes Titel: De schouderhoogstand Jaargang: 18 Jaartal: 2000 Nummer: 2 Oorspronkelijke paginanummers:

Schuitemaker fysiotherapie en manuele therapie bv - Amsterdam

Pak die rugklachten aan bij de basis!

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL NA OPEN/ARTHROSCOPISCH HECHTEN CUFFRUPTUUR SCHOUDER, MIDDEL

bij kniegerelateerde

SNT KLINISCHE TESTS. Dia 1 / 64

Gebruikershandleidingen

Core training. Door: Roeland Smits. Roeland Smits Core training voor zwemmers 1

DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg)

Demo stretchings. Door Inge Delforterie. (O= ontvanger / G= gever) DEEL 1: Buikligging

ONDERZOEK KNIE. Datum onderzoek... Naam onderzoeker. SENSIBILITEIT Tintelingen. nee / ja. Lokalisatie...bovenbeen / knie / onderbeen / voet. Hobby s.

Afdeling Handchirurgie

VERSUS, Tijdschrift voor fysiotherapie, 20e jaargang 2002, no.1(3-17)

Gross Motor Function Measure (GMFM)

Gross Motor Function Measure (GMFM)

Auteur: S. van Grinsven (klinisch epidemioloog paramedische diensten Rijnstate, Arnhem)

Afdeling Handchirurgie

Bewegingsleer DeelIDebovensteextremiteit

Inleiding. Anatomie. Humerus

ISPO JAAR CONGRES Biomechanica en vervaardiging enkel voet orthese bij Cerebrale Parese

ROMPSTABILISATIE U17 Vurste-Semmerzake

Anatomie van de Spieren

Krachttraining. Een krachttrainingsschema voor Bewegen, sport en maatschappij. Naam Klas Docent

Oefeningen voor de knie

Reader Bowflex. Hogeschool van Amsterdam 09/2009

Theorie-examen anatomie 25 januari 2008

Oefenprogramma revalidatie rechterzijde

Writing Readiness Inventory Tool In Context (WRITIC)

Behandeladvies Epicondylitis Lateralis in de sub-acute fase

Trainingsprogramma Spierkrachtversterking

Fase 1: 0-4 weken (na operatie) Revalidatie schema Knie Anatomic Medial Reconstruction. Auteurs: F.A.M. Brooymans, Msc. R.P.A. Janssen M.D.

Theorie - herexamen Anatomie 23 mei 2008

RUGREVALIDATIE THUISPROGRAMMA STRETCHING-MOBILISATIE-STABILISATIE. - Patiëntinformatie -

Boulestechniek Keuze van boules

Oefenprogramma revalidatie linkerzijde

Cva: Herkennen en gepast reageren

Naam patiënt:... Datum: BERG BALANCE SCHAAL (BBS)


OPEN LESSEN HERFSTVAKANTIE FUNCTIONELE ANATOMIE Prof. dr. Ingrid Kerckaert 13u-14u15

Reader Pully. Hogeschool van Amsterdam 09/2009

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL NA OPEN/SCOPISCH HECHTEN CUFFRUPTUUR SCHOUDER, KLEIN

Registratie-richtlijnen D001 WERKGERELATEERDE AANDOENINGEN VAN DE BOVENSTE EXTREMITEIT

2. Bridging 3x10 sec. vasthouden. (links & rechts). 10 sec. rust.

Examenprogramma Aquasportief voor Kids 1, 2 en 3

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL NA OPEN/ARHTROSCOPISCH HECHTEN CUFFRUPTUUR SCHOUDER, GROOT

Transcriptie:

KNGF-richtlijn Beroerte Verantwoording en Toelichting Map K K.3.5 Brunnstrom Fugl-Meyer assessment (Aanbevolen generiek meetinstrument) Het Brunnstrom Fugl-Meyer assessment (BFM) is een test, waarmee de mate van synergievorming wordt geëvalueerd.28 De test bestaat uit 55 testitems die ge-scoord worden op een ordinale 3-puntsschaal (0-2 punten). In totaal zijn 114 punten te scoren. De totale test bestaat uit een onderzoek van de bovenste extremiteit, een onderzoek van de onderste extremiteit en een onderzoek van het evenwicht. Het evenwichtgedeelte heeft echter geen meerwaarde ten opzichte van andere meetinstrumenten die het evenwicht evalueren. In de beschrijving en in het testformulier zijn de evenwichtitems derhalve niet opgenomen. De maximaal score van de motorische items bedraagt 100 punten. De BFM staat beschreven onder de aanbevolen meetinstrumenten voor handvaardigheid. Voor het testgedeelte van de bovenste extremiteit is een hogere betrouwbaarheid gevonden. Het nadeel van het testgedeelte voor de onderste extremiteit is de grote meetfout. 35 Testprotocol Brunnstrom Fugl-Meyer assessement Voor het afnemen van de test zijn nodig: reflexhamer; beker; tennisbal; stopwatch. Geef duidelijke en nauwkeurige instructies bij het bewegen; zowel verbale als non-verbale instructies zijn toegestaan. Laat de patiënt eerst met de niet-paretische zijde de gewenste beweging maken. Pas wanneer de patiënt de beweging heeft begrepen, wordt de paretische zijde getest. Herhaal de beweging drie keer en noteer de beste prestatie. Faciliteer de beweging bij het testen niet. Verbale aanmoedigingen c.q. correcties zijn gedurende de test wel toegestaan. Noteer bij twijfel over de uitvoering van een item de laagste score. De passieve bewegingsuitslag van de gewrichten dient als referentie voor het bepalen van de actieve bewegingsuitslag. De patiënt wordt voor het onderzoek van de bovenste extremiteit in zittende uitgangshouding getest. De patiënt wordt voor het onderzoek van de onderste extremiteit zowel in lig, zit als in stand getest.6 Alvorens de coördinatie van de bovenste of onderste extremiteit te testen, moet de patiënt de maximale score van stadium 4 ( geïsoleerd bewegen ) van de desbetreffende extremitiet hebben gescoord. A. Onderzoek van de schouder en de elleboog Stadium 1: Reflexactiviteit opwekken is mogelijk Onderzoek de reflexactiviteit van de m.biceps brachii en m.triceps brachii. Scoor bij het slaan van de myostatische reflexen als volgt: 0 = geen reflexactiviteit 1 = reflexactiviteit van de m.biceps brachii 2 = reflexactiviteit van de m.triceps brachii N.B.: Activiteit van zowel de m.biceps brachii als de m.triceps brachii betekent een score van 4 punten.

Stadium 2: Willekeurige beweging is mogelijk binnen de flexie- of extensiesynergie Uitvoering flexiesynergie Instrueer de patiënt om de paretische arm naast het hoofd te brengen in de flexiesynergie dat wil zeggen in 90º abductie en volledige exorotatie van de schouder en 90º flexie met volledige supinatie van de elleboog. Bij een goede uitvoering van deze beweging hoeft nauwelijks retractie en elevatie van de schouder op te treden. Deze bewegingen kunnen daarom onderzocht worden buiten de synergiebeweging om. Kijk naar de volgende componenten van de synergie: a) elevatie van de schouder b) retractie van de schouder c) abductie van de bovenarm tot 90 d) exorotatie van de schouder e) flexie van de elleboog tot 90º f) supinatie van de onderarm Uitvoering extensiesynergie Instrueer de patiënt om de paretische hand tegen de buitenzijde van de contralaterale knie te brengen met adductie en volledige endorotatie van de schouder en volledige extensie met pronatie van de elleboog. Indien er twijfel bestaat over de activiteit waarmee de beweging wordt uitgevoerd, kan ter controle een lichte manuele weerstand aan de beweging worden gegeven. Kijk naar de volgende componenten van de synergie: g) endorotatie/adductie van de schouder

h) extensie van de elleboog i) pronatie van de onderarm Stadium 3: De patiënt kan afwijken van de basissynergieën en is in staat om de componenten van de flexie- en extensiesynergie te combineren Instrueer de patiënt om: a) de handrug van de paretische arm op het sacrum te plaatsen. 0 = de hand komt niet voorbij de spina iliaca anterior superior (SIAS) 1 = de hand komt wel voorbij de SIAS, maar kan niet op het sacrum worden geplaatst 2 = de gewenste armpositie kan worden ingenomen b) de paretische arm tot 90º te anteflecteren in de schouder met een volledige extensie van de elleboog; de onderarm mag hierbij in pronatie worden gehouden. 0 = bij de anteflexiebeweging treedt abductie van de schouder en flexie van de elleboog op 1 = de anteflexiebeweging wordt, met een geëxtendeer de elleboog, niet volledig verkregen of er is nog een lichte flexiecomponent in de elleboog bij een volledige anteflexiebeweging 2 = de gewenste armpositie kan worden ingenomen c) de paretische onderarm maximaal te pro- en supineren in een uitgangshouding met 0º abductie van de schouder en 90º flexie van de elleboog. 0 = de gewenste uitgangshouding kan niet volledig worden ingenomen 1 = de gewenste uitgangshouding kan worden ingenomen, echter de pro- en supinatie is nog onvolledig 2 = de gewenste uitgangshouding kan worden ingenomen en de pro- en supinatie kan volledig worden uitgevoerd Stadium 4: Volledige dissociatie van synergieën is mogelijk Instrueer de patiënt om: a) de paretische arm tot 90º te abduceren in de schouder met een volledige extensie van de elleboog; de onderarm mag hierbij in pronatie worden gehouden. 0 = de beweging wordt met een sterke flexie van de elleboog uitgevoerd 1 = de beweging wordt met een lichte flexie van de elleboog uitgevoerd 2 = de beweging kan volledig worden uitgevoerd b) de paretische arm tot 180º te anteflecteren in de schouder met een volledige extensie van de elleboog en 0º abductie van de schouder. 0 = de beweging wordt met een sterke flexie van de elleboog en abductie van de schouder uitgevoerd 1 = de beweging wordt met een lichte flexie van de elleboog uitgevoerd 2 = de beweging kan volledig worden uitgevoerd

c) de paretische arm maximaal te pro- en supineren in een uitgangshouding met 90º anteflexie van de schouder en volledige extensie van de elleboog; de bovenarm mag hierbij worden ondersteund. 0 = de pro- en supinatie van de onderarm worden met een sterke flexie van de elleboog uitgevoerd 1 = de pro- en supinatie van de onderarm kunnen, met een lichte flexie van de elleboog, volledig worden uitgevoerd of de pro- en supinatie zijn, bij een volledige extensie van de elleboog, nog licht beperkt 2 = de pro- en supinatie kunnen in de gewenste uitgangspositie met volledige extensie van de elleboog worden uitgevoerd Stadium 5: Normale reflexactiviteit De reflexen van de m.biceps brachii en de m.triceps brachii worden onderzocht op hun activiteit ten opzichte van de niet-paretische zijde. 0 = beide reflexen zijn sterk verhoogd in vergelijking met de niet-paretische zijde 1 = één van de twee reflexen is nog sterk verhoogd of beide reflexen zijn levendig ten opzichte van de niet-paretische zijde 2 = de reflexen zijn symmetrisch B. Onderzoek van de pols Instrueer de patiënt om: a) een circa 15º dorsale flexiestand van de pols in te nemen in een uitgangshouding met 0º abductie van de schouder en 90º flexie en volledige pronatie van de elleboog; de onderarm mag hierbij worden ondersteund. 0 = de positie van de pols kan niet worden gehandhaafd 1 = de positie van de pols kan worden gehandhaafd, echter er kan geen lichte manuele weerstand aan de pols worden gegeven 2 = de positie van de pols kan tegen een lichte manuele weerstand worden gehandhaafd b) een maximale dorsale en palmaire flexie van de pols uit te voeren met lichte flexie van de vingers in een uitgangshouding met 0º abductie van de schouder en 90º flexie en volledige pronatie van de elleboog; de onderarm mag hierbij worden ondersteund. 0 = de beweging van de pols kan niet worden uitgevoerd 1 = de beweging van de pols kan gedeeltelijk worden uitgevoerd 2 = de beweging van de pols kan volledig worden uitgevoerd c) een circa 15º dorsale flexiestand van de pols in te nemen in een uitgangshouding met 90º anteflexie van de schouder en volledige extensie en pronatie van de elleboog; de bovenarm mag hierbij worden ondersteund. 0 = de positie van de pols kan niet worden gehandhaafd 1 = de positie van de pols kan worden gehandhaafd, echter er kan geen lichte manuele weerstand aan de pols gegeven worden 2 = de positie van de pols kan tegen een lichte manuele weerstand worden gehandhaafd d) een maximale dorsale en palmaire flexie van de pols uit te voeren met een lichte flexie van de vingers in een uitgangshouding met 90º anteflexie van de schouder en volledige extensie en pronatie van de elleboog; de bovenarm mag hierbij worden ondersteund. 0 = de beweging van pols kan niet worden uitgevoerd 1 = de beweging van de pols kan gedeeltelijk worden uitgevoerd 2 = de beweging van de pols kan volledig worden uitgevoerd

e) een maximale circumductie van de pols uit te voeren met een lichte flexie van de vingers in een uitgangshouding met 90º anteflexie van de schouder en volledige extensie en pronatie van de elleboog; de bovenarm mag hierbij worden ondersteund. 0 = de beweging van de pols kan niet worden uitgevoerd 1 = de beweging van de pols kan gedeeltelijk worden uitgevoerd 2 = de beweging van de pols kan volledig worden uitgevoerd C. Onderzoek van de hand Het onderzoek van de hand vindt plaats met de elleboog in 90º flexie. De onderzoeker mag zo nodig de onderarm (echter niet de pols) ondersteunen Instrueer de patiënt om: a) de vingers maximaal te flecteren. 0 = er is geen flexieactiviteit van de vingers aanwezig 1 = flexie van de vingers is gedeeltelijk mogelijk 2 = volledige flexie van de vingers is mogelijk b) de vingers maximaal te extenderen vanuit volledige flexiestand. 0 = er is geen extensieactiviteit van de vingers aanwezig 1 = extensie van de vingers kan gedeeltelijk worden uitgevoerd 2 = volledige extensie van de vingers is mogelijk c) de zogeheten hook-grasp of koffergreep uit te voeren; d.w.z. extensie van de metacarpo-phalangeale gewrichten en flexie van de interphalangeale gewrichten van digiti 2 t/m 4. Deze positie wordt isometrisch op zijn weerstand getest. 0 = de gewenste positie kan niet worden ingenomen 1 = er kan lichte weerstand tegen de vingertoppen worden geboden 2 = er kan sterke weerstand tegen de vingertoppen worden geboden d) de lateral-prehension greep uit te voeren; d.w.z. de duim wordt tegen het os metacarpale 2 geadduceerd. De andere vingers blijven hierbij geëxtendeerd. Deze positie wordt isometrisch op zijn weerstand onderzocht 0 = de gewenste positie kan niet worden ingenomen 1 = er kan lichte weerstand tegen de duim worden geboden 2 = er kan sterke weerstand tegen de duim worden geboden e) de palmair-prehension greep uit te voeren; d.w.z. de duim wordt tegen de top van de wijsvinger geplaatst. Deze positie wordt isometrisch op zijn weerstand onderzocht. 0 = de gewenste positie kan niet worden ingenomen 1 = er kan lichte weerstand tegen de duim en de wijsvinger worden geboden 2 = er kan sterke weerstand tegen de duim en de wijsvinger worden geboden f) de cylindrical-grasp of kokergreep uit te voeren; d.w.z. de patiënt moet een beker kunnen omvatten. Gelet wordt op de kracht, waarmee de beker kan worden vastgehouden. 0 = de beker kan niet worden omvat 1 = de beker kan worden omvat, maar niet stevig worden vastgehouden (er kan lichte weerstand tegen de vingertoppen worden geboden) 2 = de beker kan stevig worden vastgehouden

g) de spherical-grasp of bal-greep uit te voeren; d.w.z. de patiënt moet een tennisbal kunnen omvatten. Gelet wordt op de kracht waarmee de bal kan worden vastgehouden. 0 = de bal kan niet worden omvat 1 = de bal kan worden omvat, maar niet stevig worden vastgehouden (er kan lichte weerstand tegen de vingertoppen worden geboden) 2 = de bal kan stevig worden vastgehouden D. Onderzoek van de coördinatie Dit onderzoek wordt uitgevoerd met behulp van de top-neusproef (TNP), zonder visuele correctie. a) De top-neusproef wordt met een intentietremor uitgevoerd; dat wil zeggen de beweging verloopt atactisch. 0 = er is een sterke intentietremor aanwezig 1 = er is een lichte intentietremor aanwezig 2 = er is geen intentietremor aanwezig b) De top-neusproef wordt met een dysmetrie uitgevoerd; dat wil zeggen de plaats waar de wijsvinger eindigt wijkt ruimtelijk gezien af van de top van de neus. 0 = er is een sterke dysmetrie aanwezig 1 = er is een lichte dysmetrie aanwezig 2 = er is geen dysmetrie aanwezig c) De top-neusproef wordt zo snel mogelijk 5 keer achtereenvolgens uitgevoerd. De tijdsduur waarin de 5 herhalingen worden voltooid wordt opgenomen. Gelet wordt op het tijdsverschil tussen de paretische zijde en de niet-paretische zijde. 0 = de uitvoering van de paretische zijde duurt > 6 seconden langer dan de uitvoering aan de nietparetische zijde 1 = de uitvoering van de paretische zijde duurt 2 tot 5 seconden langer dan de uitvoering aan de nietparetische zijde 2 = de uitvoering van de paretische zijde duurt < 2 seconden langer dan de uitvoering aan de nietparetische zijde E. Onderzoek van de onderste extremiteit Stadium 1: Reflexactiviteit kan worden opgewekt De reflexactiviteit van de m.quadriceps femoris en de m.triceps surae wordt onderzocht. De uitgangshouding van de patiënt is rugligging. Bij het slaan van de myotatische reflexen wordt als volgt gescoord: 0 = geen reflexactiviteit 1 = reflexactiviteit van de m.triceps surae 2 = reflexactiviteit van de m.quadriceps femoris N.B. bij activiteit van zowel de m.triceps surae als de m.quadriceps femoris worden 4 punten gescoord.

Stadium 2: Willekeurige beweging is mogelijk binnen de flexie- of extensiesynergie Uitvoering flexiesynergie De uitgangshouding van de patiënt is rugligging. De patiënt wordt geïnstrueerd om de paretische knie in de richting van de borst te brengen met maximale flexie in heup, knie en enkel. Kijk naar de volgende componenten van de synergie. a) flexie over de heup b) flexie over de knie c) dorsale flexie over de enkel Uitvoering extensiesynergie De uitgangshouding van de patiënt is rugligging. De patiënt wordt geïnstrueerd om het paretische been tegen een lichte weerstand van de onderzoeker in te extenderen en te adduceren. Kijk naar de volgende componenten van de synergie d) extensie over de heup (weerstand wordt gegeven aan de dorsale zijde van het bovenbeen) 0 = de component kan niet tegen een lichte weerstand worden uitgevoerd 1 = de component kan tegen een lichte weerstand worden uitgevoerd 2 = de component kan tegen een sterke weerstand worden uitgevoerd e) adductie over de heup (weerstand wordt gegeven aan de mediale zijde van het bovenbeen) 0 = de component kan niet tegen een lichte weerstand worden uitgevoerd 1 = de component kan tegen een lichte weerstand worden uitgevoerd 2 = de component kan tegen een sterke weerstand worden uitgevoerd f) extensie over de knie (weerstand wordt gegeven aan de volaire zijde van het onderbeen). 0 = de component kan niet tegen een lichte weerstand worden uitgevoerd 1 = de component kan tegen een lichte weerstand worden uitgevoerd 2 = de component kan tegen een sterke weerstand worden uitgevoerd g) plantaire flexie van de voet (weerstand wordt gegeven aan de voetzool) 0 = de component kan niet tegen een lichte weerstand worden uitgevoerd 1 = de component kan tegen een lichte weerstand worden uitgevoerd 2 = de component kan tegen een sterke weerstand worden uitgevoerd

Stadium 3: De patiënt kan afwijken van de basissynergieën en is in staat om de componenten van de flexie- en extensiesynergie te combineren De uitgangshouding van de patiënt is zit. Instrueer de patiënt om: a) de voet over de grond naar achteren te schuiven vanuit extensiestand van de knie, waarbij de voet plat op de grond moet blijven; let op de bewegingsuitslag van de knie. 0 = er is geen willekeurige flexie van de knie mogelijk 1 = de knie kan worden geflecteerd, maar komt niet voorbij de 90º 2 = de knie kan voorbij de 90º worden geflecteerd b) de voet in dorsale flexie te brengen vanuit 90º flexiestand van de knie en heup. 0 = er is geen willekeurige dorsale flexie mogelijk 1 = de dorsale flexie kan gedeeltelijk worden uitgevoerd 2 = de dorsale flexie kan volledig worden uitgevoerd Stadium 4: Volledige dissociatie van synergieën is mogelijk De uitgangshouding van de patiënt is stand. Instrueer de patiënt om: a) het paretische been tot 90º te flecteren in de knie, terwijl de heup geëxtendeerd moet blijven (de patiënt mag hierbij steun nemen). 0 = de beweging wordt met flexie over de heup uitgevoerd 1 = de beweging wordt nog met lichte flexie over de heup uitgevoerd 2 = de beweging kan volledig worden uitgevoerd zonder flexie van de heup b) de enkel van het paretische been in dorsale flexie te brengen, terwijl de heup en knie geëxtendeerd moeten blijven (de patiënt mag hierbij steun nemen). 0 = de beweging kan niet zonder flexie over de heup en knie worden uitgevoerd 1 = de beweging kan gedeeltelijk worden uitgevoerd met geëxtendeerde heup en knie 2 = de beweging kan volledig worden uitgevoerd met geëxtendeerde heup en knie Stadium 5: Normale reflexactiviteit De reflexen van de m.quadriceps femoris en de m.triceps surae worden onderzocht op hun activiteit ten opzichte van de niet-paretische zijde. 0 = beide reflexen zijn sterk verhoogd in vergelijking met de niet-paretische zijde 1 = één van de twee reflexen is nog sterk verhoogd of beide reflexen zijn levendig ten opzichte van de niet-paretische zijde 2 = de reflexen zijn symmetrisch

F. Onderzoek van de coördinatie Dit onderzoek wordt uitgevoerd met behulp van de knie-hielproef (KHP), zonder visuele correctie. a) De knie-hielproef wordt met een intentietremor uitgevoerd; dat wil zeggen de beweging verloopt atactisch. 0 = er is een sterke intentietremor aanwezig 1 = er is een lichte intentietremor aanwezig 2 = er is geen intentietremor aanwezig b) De knie-hielproef wordt met een dysmetrie uitgevoerd; dat wil zeggen de plaats waar de hiel eindigt wijkt ruimtelijk gezien af van de knie. 0 = er is een sterke dysmetrie aanwezig 1 = er is een lichte dysmetrie aanwezig 2 = er is geen dysmetrie aanwezig c) De knie-hielproef wordt zo snel mogelijk 5 keer achtereenvolgens uitgevoerd. De tijdsduur waarin de 5 herhalingen worden voltooid wordt opgenomen. Gelet wordt op het tijdsverschil tussen de paretische zijde en de niet-paretische zijde. 0 = de uitvoering van de paretische zijde duurt > 6 seconden langer dan de uitvoering aan de nietparetische zijde 1 = de uitvoering van de paretische zijde duurt 2 tot 5 seconden langer dan de uitvoering aan de nietparetische zijde 2 = de uitvoering van de paretische zijde duurt < 2 seconden langer dan de uitvoering aan de nietparetische zijde

Scoreformulier Brunnstrom Fugl-Meyer assessment Datum Stadium 1 score = 4) reflexen Stadium 2 score = 18 flexiesynergie A. Schouder/elleboog R L R L R L R L m.biceps brachii / m.triceps brachii elevatie schouder retractie schouder abductie schouder exorotatie schouder flexie elleboog supinatie onderarm Extensiesynergie endorotatie/adductie schouder extensie elleboog pronatie onderarm Stadium 3 score = 6) afwijken van basissynergie Stadium 4 score = 6) geïsoleerd bewegen hand op sacrum anteflexie schouder 0-90 pronatie/supinatie (elleboog 90 flexie) abductie schouder 0-90 anteflexie 90-180 pronatie/supinatie (elleboog 0 extensie) Stadium 5 (maximal score = 2) normale reflexactiviteit m.biceps brachii / m.triceps brachii

score = 10) B. Pols dorsale flexie 15 (flex) dorsale/palmaire flexie (flex) dorsale flexie 15 (ext) dorsale/palmaire flexie (ext) circumductie (ext) score = 14) C. Hand flexie extensie koffergreep lateral prehension palmair prehension kokergreep balgreep score = 6) D. Coördinatie en snelheid intentietremor bij TNP* dysmetrie bij TNP snelheid bij TNP Totaal bovenste extremiteit * top-neusproef

E. Heup / Knie / Enkel Stadium 1 score = 4) reflexen Stadium 2 score = 14) flexiesynergie m.quadriceps / m.triceps surae flexie heup flexie knie dorsale flexie enkel extensiesynergie extensie heup adductie heup extensie knie plantaire flexie enkel Stadium 3 score = 4) afwijken van basissynergie Stadium 4 score = 4) geïsoleerd bewegen Stadium 5 score = 2) normale reflexactiviteit score = 6) zit: flexie knie zit: dorsale flexie enkel stand: flexie knie stand: dorsale flexie enkel m.quadriceps femoris / m.triceps surae F. Coördinatie en snelheid (OE) intentietremor bij KHP* dysmetrie bij KHP snelheid bij KHP Totaal onderste extremiteit * knie-hielproef

Totaal Onderste extremiteit maximale score = 34 Bovenste extremiteit maximale score = 66 TOTAAL score = 100) Opmerkingen (bijvoorbeeld de reden dat de test niet kon worden afgenomen).........