De heer S.C.R. Verwiel, examinator, verbonden aan de Academie voor HRM en Bedrijfskunde te s-hertogenbosch, nader te noemen: verweerder.



Vergelijkbare documenten
de Examencommissie PABO van de Academie voor Pedagogisch Onderwijs van Avans Hogeschool, locatie Breda, hierna te noemen: verweerster

Zaaknummer : 2014/153

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

Zaaknummer : CBHO 2015/047 Rechter(s) : mrs. Olivier, Scholten-Hinloopen en Verheij Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en

verbonden aan de Academie voor Financieel Management, opleiding Accountancy,

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

De Examencommissie van de Academie voor Marketing en Business Management

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2013/207 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juli 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van:

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de HZ University of Applied Sciences, gevestigd te Vlissingen, verweerder.

U I T S P R A A K 07 73

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

COMMISSIE VAN BEROEP VOOR TOETSING UITSPRAAK

Zaaknummer : CBHO 2018/215 Rechter(s) : mr. Troostwijk, Verheij en De Moor van Vught Datum uitspraak : 11 juni 2019 Partijen : appellant en CBE van

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: CBE), verweerder.

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2014/150 : mrs. Olivier, Borman, Hoogvliet Datum uitspraak : 16 december 2014 : Appellante en Vrije Universiteit Amsterdam

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2013/261

U I T S P R A A K

X wonende te Y, appellant, tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans verweerder,

Zaaknummer : 2014/069 Rechter(s) : mr. Nijenhof. Datum uitspraak : 23 juli 2014 Partijen : Appellante tegen het CBE van de Hogeschool Rotterdam

U I T S P R A A K

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2013/129

het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2015/247.5 Rechter(s) : mrs. Borman, Lubberdink en Streefkerk Datum uitspraak : 6 juni 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

het college van beroep voor de examens van de Hogeschool Utrecht, verweerder.

CBE-1142 (030)

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Kenmerk: pag. 1. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens. Avans Hogeschool 's-hertogenbosch. in het geschil tussen: XXX

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

CR 12/2415 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Verweerder heeft op 7 november 1995 een verweerschrift ingediend.

Zaaknummer: 2000/026 en 2000/026.1 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 22 mei 2000 X tegen het college van bestuur van de Universiteit Leiden

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Uitspraak CBE-EUR op het beroep van mevrouw...

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

3 oktober 2012 heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel.

CBE-1166 (030)

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

U I T S P R A A K en

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs

U I T S P R A A K

Breda. de Examencommissie van de Academie voor Gezondheidszorg van Avans Hogeschool, hierna te noemen: verweerster

Waardebepaling tegen de zin van een van de twee opdrachtgevers gemeld.

U I T S P R A A K

COMMISSIE VAN BEROEP VOOR TOETSING UITSPRAAK

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS

A td el i n g b est u n rsrec h rsp ra a k Pagina 1 van 1. Uw kenmerk. Onderwerp

Zaaknummer : 2014/001/CBE en 2014/001.1

Zaaknummer : CBHO 2016/180.5 Rechter(s) : mr. Streefkerk Datum uitspraak : 2 november 2016 Partijen : appellant en CBE Hogeschool Inholland

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam

Transcriptie:

Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens Avans Hogeschool in het geschil tussen: XXX wonende te XXX, nader te noemen: appellante en De heer S.C.R. Verwiel, examinator, verbonden aan de Academie voor HRM en Bedrijfskunde te s-hertogenbosch, nader te noemen: verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geschil Appellante is vierdejaars student aan de opleiding Bedrijfskunde, Management, Economie en Recht (BKM) aan bovenvermelde Academie. Op 23 augustus 2013 heeft appellante samen met haar afstudeerpartner, haar afstudeerrapport verdedigd. De eindcijfers hiervoor waren, voor appellante: beoordeling afstudeerrapport: 4.7, beoordeling verdediging afstudeerrapport: 4, beoordeling beroepshouding: 7. De afstudeerpartner van appellante heeft voor de verdediging van het afstudeerrapport een voldoende gehaald. Na de afstudeerzitting hebben appellante en haar afstudeerpartner besloten individueel het afstuderen te herkansen. Op 26 augustus 2013 heeft er een feedbackbijeenkomst plaatsgevonden, waaraan appellante heeft deelgenomen, met de afstudeercoach, mevrouw XXX (tevens examinator voor het cijfer van de beroepshouding). Tijdens deze bijeenkomst zijn verbeterpunten aangegeven. Appellante heeft op 2 december 2013 haar herschreven afstudeerrapport verdedigd. De cijfers van deze afstudeerzitting waren: beoordeling afstudeerrapport: 4.5, beoordeling verdediging afstudeerrapport: 5, beoordeling beroepshouding: 7. Per e-mail van 13 december 2013 informeert mevrouw XXX, studieadviseur en stage- en afstudeercoördinator appellante dat zij gebruik kan maken van het recht op inzage van het beoordelingsformulier. In dit bericht staat opgenomen: Inzage kan alleen plaatsvinden voor de beoordeling van 2 december. Niet voor de beoordeling van 23 augustus. Procedureel is dit niet meer mogelijk. Op 19 december 2013 heeft appellante gebruik gemaakt van het recht op inzage. Daarbij heeft zij vragen gesteld en reacties gegeven en verweerder gevraagd zijn beoordeling te herzien. Op 23 januari 2014 heeft verweerder per e-mail gereageerd, waarin hij gemotiveerd op deze vragen en reacties antwoord geeft. Appellante antwoordt dezelfde dag op deze e-mail, waarin zij aangeeft de toelichting onvoldoende te vinden. In antwoord op dit bericht heeft verweerder appellante op 27 januari 2014 laten weten dat hij als beoordelaar geen reden ziet het oordeel te heroverwegen. Appellante is bij beroepschrift, ontvangen op 28 februari 2014 bij het College van Beroep voor de Examens (hierna: het College), in beroep gekomen tegen voornoemde beslissing van verweerder. Zij stelt - voor zover in deze zaak relevant en zeer sterk samengevat - dat het afstudeerproces voorafgaand aan de afstudeerzitting van 23 augustus 2013 en de afstudeerzitting zelf onvoldoende zorgvuldig zijn verlopen, dat de voorbereidingen, de feedback en de afstudeerzitting van 2 december 2013 eveneens onzorgvuldig zijn verlopen, dat verweerder haar reacties en vragen naar aanleiding van de afstudeerzitting van 2 december 2013 onvoldoende onderbouwd terzijde heeft geschoven en dat zij ten onrechte de beoordelingsformulieren van 23 augustus 2013 en 2 december 2013 niet ter beschikking gesteld krijgt. Haar voorkeur is nog om met de school te kijken naar de mogelijkheid van mediation dan wel een second opinion van herbeoordeling van de scriptie door een onafhankelijke persoon. Op 20 maart 2014 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen appellante en de examencommissie van de Academie voor HRM en Bedrijfskunde. Dit overleg heeft niet tot een schikking geleid. Pagina 1 van 6

De examencommissie van voornoemde Academie heeft op 31 maart 2014 een verweerschrift ingediend en daarin het navolgende aangevoerd. De examencommissie ziet zich voor de vraag gesteld of het beroepschrift van appellante moet worden opgevat als een verzoek tot herziening van een beoordeling. In dat geval gaat het om een verzoek op grond van art. 9 lid 1 (eerste gedachtestreepje) van de OER BKM 2013 2014. De vraag is of dat ook de herziening is die appellante bedoelt als zij spreekt over een second opinion. De examencommissie stelt zich op het standpunt dat zij geen verweer kan voeren als niet helder is wat de status is van het beroepschrift van appellante. Bij brief van 17 april 2014 heeft het College appellante onder meer verzocht een aanvullend beroepschrift in te dienen waarin zij zich uitspreekt over de vraag of zij haar beroep blijft richten tegen de beslissingen van de examinatoren van 23 augustus 2013, 2 december 2013 en 23 januari 2014. Daarbij dienen de namen van de examinatoren vermeld te worden. In een aanvulling op haar beroepschrift d.d. 6 mei 2014 stelt appellante dat haar beroep zich richt op twee zaken: zij is het niet eens met de beoordeling door verweerder van haar afstudeerrapport en het mondelinge examen en zij meent dat de procedure rondom haar afstuderen niet zorgvuldig is verlopen. Zij richt haar beroep niet zozeer op de eerste beoordeling van 23 augustus 2013, maar vindt wel dat zij moet weten waarom zij op die datum een negatieve beoordeling heeft ontvangen. Appellante stelt voorts samengevat - dat voorafgaand aan het plannen van een nieuwe datum voor het afstuderen een bespreking had moeten plaatsvinden om te onderzoeken of de kwaliteit van het werk nu voldoende was. Daarnaast is het voor appellante onbegrijpelijk dat het afstuderen van haarzelf en van haar afstudeerpartner verschillend is verlopen in die zin dat haar afstudeerpartner slechts het afstudeerrapport hoefde te herschrijven, terwijl appellante daarnaast nogmaals een mondeling examen moest afleggen. Ten aanzien van de beoordeling van het afstudeerrapport verwijst appellante naar artikel 7.1 lid 1 van de OER van onderhavige Academie. In dit artikel wordt verduidelijkt dat Avans Hogeschool bijzondere aandacht heeft voor personen die behoren tot een etnische of culturele minderheid. Appellante behoort tot een dergelijke minderheid en daarnaast is zij dyslectisch. Uit de beoordeling blijkt niet dat met deze omstandigheden, die zich met name uiten in het geschreven Nederlands, op enige manier rekening is gehouden. Ten aanzien van de ontvankelijkheid stelt appellante dat zij van de beslissing d.d. 2 december 2013 geen schriftelijke beslissing heeft ontvangen met daarin een beroepstermijn (art. 9.2 lid 4 OER) zodat zij niet geacht kan worden enige termijn te hebben overschreden. Zij heeft naar aanleiding van haar verzoek hiertoe op 19 december 2013 inzage gehad in haar beoordeling, en op 23 januari 2014 is er een reactie gekomen van verweerder naar aanleiding van de opmerkingen die appellante had na de inzage. Op 28 februari 2014, dat wil zeggen binnen 6 weken na de reactie van verweerder, heeft appellante haar beroepschrift aan het College doen toekomen, derhalve binnen de daarvoor gestelde termijn, aldus appellante. Op 26 mei 2014 heeft het College een aanvullend verweerschrift van verweerder en van mevrouw XXX ontvangen. In dit verweerschrift stelt verweerder, kort gezegd en voor zover relevant, dat appellante voldoende coaching heeft ontvangen in het afstudeertraject, dat zij voor het interimrapport twee keer extra beoordeling en feedback heeft gekregen, dat zij voor het bespreken van de concept-versie van de scriptie één keer extra schriftelijk en één keer extra mondeling feedback heeft gekregen, en dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid zoals omschreven in het blokboek om éénmaal begeleiding te krijgen van de beoordelaar in de vorm van feedback op de conceptversie van de scriptie die zij op 2 december 2013 heeft verdedigd. Voorts stelt verweerder dat de beoordeling van het afstudeerrapport een gewogen gemiddelde is, dat op 2 december 2013 uitkwam op een 4,5. Ten opzichte van het afstudeerrapport van 23 augustus 2013 was het met name de uitwerking van de aanbevelingen die in de deelbeoordeling gezakt is van zwak naar onvoldoende. Dit heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat het eindcijfer van het afstudeerrapport van 2 december 2013 t.o.v. 23 augustus 2013 van een 4,7 naar een 4,5 is gezakt. Voorts stelt verweerder dat het afstudeerrapport vragen opriep bij zowel de extern deskundige als bij hemzelf. In de zitting waren de vragen daarom met name gericht op het wegnemen van onduidelijkheden en het verklaren van bepaalde resultaten, conclusies en aanbevelingen. Niet alle vragen zijn bevredigend beantwoord en appellante was onvoldoende in staat om onduidelijkheden in het rapport weg te nemen. Een en ander heeft geleid tot een beoordeling van een 5,0 op de verdediging van het afstudeerrapport, aldus verweerder. Pagina 2 van 6

Op woensdag 11 juni 2014 heeft verweerder op verzoek van het College aanvullende stukken ingediend, te weten: - Het beoordelingsformulier d.d. 23 augustus 2013; - Het beoordelingsformulier d.d. 2 december 2013; - De afstudeerwijzer BKM - Enige bijlagen bij de Afstudeerwijzer BKM Deze stukken zijn met het oog op het beginsel van hoor en wederhoor voor de zitting door het College aan appellante ter beschikking gesteld. Het College heeft het beroep van appellante behandeld op de zitting van 16 juni 2014, alwaar appellante in persoon is verschenen, tezamen met haar advocaat. Verweerder is eveneens in persoon verschenen, tezamen met de heer mr. J. Withaar, voorzitter van de examencommissie van voormelde Academie, en mevrouw drs. J.A. den Engelsman, secretaris van deze examencommissie. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht. Appellante heeft ter zitting, desgevraagd, bevestigd dat het beroep zich niet richt tegen het cijfer voor de beroepshouding. Appellante heeft haar beroep tegen het niet overleggen van de beoordelingsformulieren ingetrokken, nu deze op 11 juni 2014 alsnog zijn overgelegd. Tevens is het beroep op artikel 7.1 lid 1 OER ingetrokken, nu uit de beoordeling blijkt dat het onderdeel Taalbeheersing bij de laatste beoordeling als voldoende is beoordeeld. Appellante heeft benadrukt dat haar een feedbackgesprek voorafgaand aan de verdediging d.d. 2 december 2013 aangeboden had moeten worden. Nu is bij haar de indruk gewekt dat de inhoud van het herziene afstudeerrapport voldoende was. Het is voor haar onbegrijpelijk dat ze alle punten die bij het feedbackgesprek zijn besproken heeft verwerkt en dat het eindresultaat alsnog onvoldoende is. Daarnaast blijft het voor haar onduidelijk waarom zij het mondelinge gedeelte van de verdediging moest overdoen en haar mede-afstudeerder niet. Verweerder heeft aanvullend (desgevraagd) aangevoerd dat de student zelf om een feedbackgesprek moet vragen, dat tijdens de zitting van 23 augustus 2013 is besloten dat het mondelinge gedeelte ook herkanst moest worden, aangezien appellante haar rapport onvoldoende had verdedigd en dat de toevoegingen in het afstudeerrapport het rapport alleen maar zwakker hebben gemaakt, met name waar het gaat om de aanbevelingen. Verweerder weerspreekt dat hij de indruk heeft gewekt dat de inhoud van het afstudeerrapport de tweede keer voldoende zou zijn. Voorts heeft de examencommissie aangegeven dat het ter beschikking stellen van de beoordelingsformulieren aan studenten volgens het beleid van de Academie niet gewenst is, aangezien dit een intern formulier is ten behoeve van de totstandkoming van een cijfer en niet primair gericht is aan studenten. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. 2. De beoordeling Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt: Ingevolge het bepaalde in artikel 7.61 lid 1 onder e van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (de WHW) kan een student bij het College beroep instellen tegen een beslissing van examencommissies en examinatoren. Bij de beoordeling van dit beroep dient het College een marginale toetsing te hanteren. Dit houdt in dat het College moet beoordelen of de onvoldoende beoordeling van het afstudeerrapport en verdediging in strijd is met enig algemeen verbindend voorschrift, dan wel of verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen, dan wel of de beslissing in strijd is met enig ander in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur. Daarbij tekent het College aan dat geen beroep kan worden ingesteld tegen de voorbereidingen op de afstudeersessie, het afstudeerproces of eventuele gebreken aan coaching en feedback door de afstudeercoach, tenzij dergelijke gebreken zouden leiden tot de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn beoordeling heeft kunnen komen. Ook aan de grieven van appellante met betrekking tot handelingen van de academiedirectie zoals blijkt uit het beroepschrift gaat het College voorbij, nu deze geen beslissingen inhouden waar bij het College beroep tegen kan worden ingesteld. Pagina 3 van 6

Dienaangaande oordeelt het College als volgt. Met betrekking tot de ontvankelijkheid Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting en met inachtneming van hetgeen het College hierboven heeft overwogen, is komen vast te staan dat het beroep van appellante zich nog richt tegen de beslissing van verweerder op 2 december 2013. Appellante heeft tijdens de inzage op 19 december 2013 vragen en opmerkingen geplaatst bij de beoordeling. Per e-mail d.d. 23 januari 2014 geeft verweerder inhoudelijk uitleg bij de geplaatste vragen en opmerkingen van appellante. Op een e-mail van diezelfde datum waarin appellante aangeeft dat zij een formele reactie verwacht op haar verzoek om een herziening van de beoordeling, antwoordt verweerder op 27 januari 2014 per e-mail waarin, onder andere, is opgenomen: In reactie op het onderstaande; middels vorige e-mail dd 23/01/2014 heb ik je mijn reactie gegeven n.a.v. de inzage. Hiermee heb ik je vragen m.b.t. de beoordeling beantwoord en geef ik hiermee tevens aan dat ik als beoordelaar geen reden zie het oordeel te heroverwegen. Wanneer je het desondanks niet eens bent met de beoordeling, verwijs ik je naar het OER waarin uitgelegd is hoe je beroep kunt aantekenen bij het Cobex. Het beroepschrift van appellante is op 28 februari 2014 ontvangen door het College. Nu het gestelde van verweerder in de e-mail van 27 januari 2014 gezien kan worden als de definitieve schriftelijke bevestiging van de beoordeling en appellant binnen de gestelde termijn van zes weken na deze e-mail in beroep is gekomen tegen deze beslissing wordt het beroep van appellante ontvankelijk verklaard. Gelet op het voorgaande verwerpt het College ook de beroepsgrond dat appellante nimmer een schriftelijke beslissing heeft ontvangen. Daarbij heeft bovendien te gelden dat appellante direct na de afstudeersessie mondeling op de hoogte is gesteld van het cijfer. Nu appellante ter zitting heeft bevestigd dat haar beroep zich niet richt tegen de cijfer voor de beroepshouding zal het College de beroepsgronden van appellante voor zover zich deze richten tegen mevrouw XXX buiten beschouwing laten, aangezien mevrouw XXX examinator was voor het cijfer van de beroepshouding en het beroep zich hiertegen, zoals hiervoor gesteld, niet richt. Appellante heeft ter zitting de beroepsgronden tegen het niet overleggen van de beoordelingsrapporten ingetrokken, aangezien zij deze inmiddels heeft ontvangen, zodat het College zich ook hierover niet meer hoeft uit te spreken. Met betrekking tot de ontvangen feedback en de verwerking daarvan in het afstudeerrapport Op 23 augustus 2013 was de beoordeling van het afstudeerrapport van appellante een onvoldoende. In de Afstudeerwijzer BDKMER staat hierover opgenomen: 3.2 Onvoldoende beoordeling Bij een onvoldoende zijn er in principe twee mogelijkheden: - Het afstudeerrapport moet herschreven of aangevuld worden. Tijdens de zitting wordt concreet aangegeven wat herschreven moet worden en voor welke datum de herschreven versie moet worden ingeleverd. Uitzonderingen daargelaten zullen dezelfde afstudeerbegeleiders de studenten verder begeleiden tot de afstudeeropdracht met positief resultaat is voltooid. Hierbij dient uitdrukkelijk te worden vermeld dat het concept van de aanvullende opdracht slechts 1x wordt besproken, waarna het herschreven afstudeerrapport ter beoordeling wordt voorgelegd. In principe wordt het herschreven en/ of aangevulde rapport niet opnieuw verdedigd, tenzij tijdens de zitting anders is besloten. Binnen twee weken na inlevering van de herschreven versie maken de afstudeerbegeleiders hun eindoordeel aan de studenten bekend. - Het onderzoek moet volledig worden overgedaan bij hetzelfde of een ander bedrijf. In uiterste gevallen kan dit betekenen dat er een andere opdracht geformuleerd moet worden en/of een ander bedrijf gezocht zal moeten worden. In onderhavige casus is tijdens de afstudeerzitting aangegeven wat herschreven moet worden. Daarnaast is besloten dat het herschreven c.q. aangevulde rapport opnieuw door appellante moest worden verdedigd, aangezien haar verdediging van het afstudeerrapport, in tegenstelling tot de verdediging van haar afstudeerpartner, eveneens onvoldoende was. In zoverre is niet afgeweken van de regels zoals gesteld in de Afstudeerwijzer. De beroepsgrond op dit punt verwerpt het College dan ook. Pagina 4 van 6

Op 26 augustus 2013 heeft mevrouw XXX de door verweerder na de afstudeerzitting van 23 augustus 2013 gegeven feedback verhelderd en besproken. Toen is ook de beslissing genomen dat appellante en haar afstudeerpartner ieder apart het afstudeerrapport zouden herschrijven. Na deze bijeenkomst was de rol van mevrouw XXX afgelopen en was het aan appellante om de feedback te verwerken in het afstudeerrapport. Dat het afstudeerrapport met het verwerken van de feedback van voldoende kwaliteit zou worden was echter geen vaststaand gegeven. Feedback is een handleiding en geeft voorbeelden van onderwerpen die van onvoldoende kwaliteit zijn en aangepast moeten worden. De student moet vervolgens binnen het hele afstudeerrapport deze onderwerpen opnieuw onderzoeken en eventueel aanpassen. Het is en blijft de verantwoordelijkheid van de student om een kwalitatief voldoende afstudeerrapport in te leveren. Naar het oordeel van het College geeft de Afstudeerwijzer van onderhavige Academie hier ook voldoende handvatten voor. Het is naar het oordeel van het College dus ook niet zo dat als de gegeven feedback maar verwerkt is, een afstudeerrapport daarmee automatisch van voldoende niveau is geworden. Ook het feit dat eerdere (voor)beoordelingen van concept-scripties of het interim-rapport (GO/NO GO) (voorlopig) zijn goedgekeurd door verweerder, maakt uiteraard niet dat hij daarmee gehouden is ook het eindresultaat voldoende te achten. Na het doorvoeren van de aanpassingen had appellante de mogelijkheid om het concept van de aanvullende opdracht te bespreken in een feedbackgesprek, zoals vermeld in de Afstudeerwijzer. Hiervan heeft appellante geen gebruik gemaakt. Met verweerder is het College van oordeel dat van appellante, als afstudeerder, mag worden verwacht dat zij de Afstudeerwijzer zorgvuldig bestudeert, zodat zij op de hoogte is van haar rechten en plichten. Hierbij hoort niet dat zij daarop gewezen moet worden door een coach. Door het niet aanvragen van een feedbackgesprek heeft appellante een kans op feedback op het herziene afstudeerrapport laten liggen en simpelweg dit rapport bij verweerder ingeleverd. Met betrekking tot de stelling van appellante dat het haar bevreemdt dat haar afstudeerpartner haar herschreven afstudeerrapport niet meer hoefde te verdedigen dient te gelden dat het afstudeerrapport tijdens de zitting van 23 augustus 2013 inderdaad een gezamenlijke productie was, maar dat dit rapport, ingevolge de Afstudeerwijzer, individueel moest worden verdedigd. Voor deze verdediging heeft de afstudeerpartner een voldoende gehaald en appellante niet. Vervolgens zijn appellante en haar afstudeerpartner uit elkaar gegaan en heeft ieder haar eigen herschreven rapport ingeleverd. Het rapport van de afstudeerpartner hoefde niet meer verdedigd te worden, conform het hiervoor gestelde, en is derhalve alleen op de inhoud beoordeeld. Het College acht deze gang van zaken in overeenstemming met de daarvoor geldende richtlijnen, welke voldoende zorgvuldig zijn uitgevoerd. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel verwerpt het College dan ook. Met betrekking tot de beoordeling en de motivering van de bezwaren tegen de beoordeling Appellante stelt dat de beoordeling door verweerder niet zorgvuldig tot stand is gekomen, alsmede dat verweerder haar bezwaren tegen deze beoordeling niet voldoende heeft weerlegd. Ter zitting is ingegaan op de beoordeling tijdens de afstudeerzitting en het beantwoorden van de bezwaren van appellante op de beoordeling. Verweerder heeft gemotiveerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen niet alleen in het beoordelingsformulier, maar ook in zijn e-mails van 23 en 27 januari 2014 en nog nader toegelicht bij verweerschrift en ter zitting. Daarbij gaf verweerder als voorbeeld het feit dat conclusies niet overeenkwamen met de resultaten en dat enkele (in de herziene versie van het afstudeerrapport toegevoegde) berekeningen fout waren. De externe deskundige heeft vragen gesteld en heeft verweerder, die de beoordelaar was, van advies gediend. Voorts heeft verweer gemotiveerd weersproken dat hij onvoldoende aandacht besteed zou hebben aan de bezwaren van appellante. Hij is wel degelijk ingegaan op haar opmerkingen, maar deze waren dusdanig algemeen gesteld dat een inhoudelijke reactie moeilijk was. Voorts heeft appellante ook gronden aangevoerd ten aanzien van het oordeel van de bedrijfsbegeleider en externe deskundige. Wat er ook van de mening/ het oordeel van deze functionarissen ook zij, deze zijn ten aanzien van de beoordeling door verweerder slechts adviserend en dus niet beslissend. Niet gebleken is dat verweerder met hun adviezen op onjuiste wijze rekening heeft gehouden. Het positieve oordeel van de bedrijfsbegeleider is overigens conform de Afstudeerwijzer meegenomen in het cijfer van appellante voor de beroepshouding. Pagina 5 van 6

Met verweerder is het College van oordeel dat verweerder met dit alles bij de totstandkoming van de beoordeling voldoende zorgvuldig tewerk is gegaan, alsmede dat hij voldoende gemotiveerd de bezwaren van appellante heeft weersproken. Appellante maakt in haar beroepschrift melding van financiële schade doordat zij nog niet is afgestudeerd. Het College ziet hierin geen verzoek tot (proces)kostenveroordeling en zal hieraan derhalve voorbij gaan. Gezien het vorenoverwogene zal het College het beroep van appellante ongegrond verklaren. Ten overvloede overweegt het College als volgt. De Academie voor HRM en Bedrijfskunde heeft de beoordelingsformulieren van de afstudeerzitting eerst op uitdrukkelijk verzoek van het College in de procedure gebracht, nadat appellante het niet verstrekken daarvan als beroepsgrond heeft aangevoerd. Ter zitting heeft de voorzitter van de examencommissie van voornoemde Academie gesteld dat een beoordelingsformulier een intern formulier is, bedoeld als hulpmiddel bij het tot stand komen van een cijfer en dat dit formulier niet gericht is tot studenten. Dienaangaande overweegt het College dat dit zo moge zijn, maar in ieder geval wanneer de totstandkoming van het cijfer voorwerp wordt van discussie tussen student en examinator, zoals in onderhavige casus, de student recht heeft op inzage in de wijze waarop het cijfer tot stand is gekomen en daarmee de mogelijkheid krijgt voldoende inzicht te krijgen in de grondslag van de beoordeling. Het recht op hoor en wederhoor rechtvaardigt dan het ter beschikbaar stellen van een kopie van het beoordelingsformulier aan de student en niet slechts het ter inzage leggen hiervan. 3. De beslissing Het College van Beroep voor de Examens: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven en uitgesproken op 16 juni 2014 door mr. M. Rietveld, voorzitter, mr. A.J.M. van Dooren, docent-lid en de heer F. Mense, student-lid, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Bicknese- Vaal, secretaris, en op schrift gesteld op 6 juli 2014. mr. M.C. Bicknese-Vaal, secretaris mr. M. Rietveld, voorzitter Tegen deze uitspraak kan appellant binnen een termijn van zes weken na de dag dat de uitspraak is verzonden in beroep gaan bij het College van Beroep voor het hoger onderwijs door middel van het indienen van een beroepschrift gericht aan dit College, Postbus 16137, 2500 BC in Den Haag tegen betaling van 45,00, zijnde dit het griffierecht van die procedure. Voor meer informatie over de inhoud van dit beroepschrift en de procedure bij dit College: zie www.cbho.nl Pagina 6 van 6