CBE-1166 (030)

Transcriptie

1 CBE-1166 (030) januari 2004 beroep A. UITSPRAAK Het College van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht (hierna: het College) heeft de volgende uitspraak gedaan op het beroep van: A., appellant, tegen de doctoraal examencommissie van de faculteit Geneeskunde, verweerster. I. Ontstaan en loop van het geding Appellant heeft bij schrijven van 22 augustus 2003 een voorlopig beroepschrift ingediend tegen de beslissing d.d. 25 juli 2003 van verweerster inzake zijn verzoek tot verlenging van de geldigheidsduur van de tentamens Methodologie II en Regulatie Integratie. Appellant heeft bij schrijven van 22 september 2003 de gronden van zijn beroep aangegeven. Op 3 oktober 2003 heeft het College het beroepschrift doorgezonden aan de voorzitter van de examencommissie, met het verzoek om in overleg met betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking mogelijk is en het resultaat van dat overleg uiterlijk 24 oktober 2003 schriftelijk mee te delen aan het College. Het College heeft van verweerster een verweerschrift d.d. 15 oktober 2003 ontvangen. De voorzitter van het College heeft op grond van artikel 7 van het Reglement van Orde besloten om de procedure van de minnelijke schikking achterwege te laten. Appellant heeft de gronden van zijn beroep aangevuld bij schrijven d.d. 7 november Van verweerster ontving het College bij schrijven d.d. 2 december 2003 desgevraagd nadere informatie. Van appellant ontving het College bij schrijven d.d. 4 december 2003 desgevraagd nadere informatie. CBE 1166 A. 1/5

2 Het beroep is behandeld ter openbare zitting van het College op 12 december 2003, waar appellant in persoon is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar voorzitter dhr. C. II. Motivering Appellant heeft bij schrijven van 22 juli 2003 aan verweerster verzocht om verlenging van de geldigheidsduur van de tentamens Methodologie II en Regulatie Integratie van het oude curriculum (GBO) tot en met augustus Appellant heeft in dit schrijven meegedeeld dat hij nog geen antwoord heeft gekregen van verweerster op zijn brief van 21 november (bedoeld is 25 november) Verweersters voorzitter heeft appellant bij schrijven van 25 juli 2003 naar aanleiding van zijn brief van 22 juli als volgt geïnformeerd: Op 25 november 2002 heeft u bij de Doctoraalexamencommissie een verzoek ingediend voor verlenging van de geldigheidsduur van de tentamens Methodologie II en Regulatie Integratie. Dit verzoek is besproken in de vergadering van 29 november Op dezelfde dag is aan u een brief gestuurd waarin u is meegedeeld dat de geldigheidsduur van bovengenoemde tentamens werd verlengd tot mei Tevens werd vermeld dat wanneer u in de tussentijd zou zakken voor een GBO-tentamen, u alsnog in het CRU ingepast zou worden. Momenteel moeten wij constateren dat u bent gezakt voor: Oncologie op , Speciële Pathologie op en Anatomie extremiteiten op Wij moeten dus constateren dat u niet heeft voldaan aan de voorwaarden van onze brief d.d Alhoewel wij begrip hebben voor uw huiselijke omstandigheden, laat uw studievoortgang (u studeert al sinds 1989) ons niet toe dat wij nog meer uitzonderingen voor u maken. Ik wil u adviseren contact op te nemen met de studieadviseur om te bespreken of het nog wel verstandig is uw studie voort te zetten. Als Commissie twijfelen wij hieraan. Mocht u besluiten wel door te gaan met de studie geneeskunde, dan zult u met ingang van het komende studiejaar ingepast worden in het CRU. U wordt niet meer toegelaten tot de GBO herkansingen in augustus. Door appellant is het volgende naar voren gebracht. Appellant heeft in september 2000 om verlenging van de geldigheidsduur verzocht. Deze is hem verleend t/m november Op 25 november 2002 heeft appellant wederom om verlenging van de geldigheidsduur verzocht, tot mei Het betrof de vakken Methodologie II en Regulatie Integratie. Deze verlenging is hem toegekend onder de voorwaarde dat hij de vier openstaande tentamens van het oude curriculum (GBO) zou behalen vóór mei Omdat appellant twee van de vier GBO tentamens niet had behaald heeft hij een verzoek ingediend voor een extra verlenging van de geldigheidsduur voor de vakken Methodologie II en Regulatie Integratie tot en met augustus Dit verzoek is afgewezen door verweerster in de brief van 25 juli Voorts heeft verweerster in deze brief besloten tot terugplaatsing naar het nieuwe curriculum (CRU), d.w.z. het Doctoraal I, en tot het niet toelaten tot de GBO herkansingen in augustus Appellant stelt zich op het standpunt dat hem wel extra verlenging van de geldigheidsduur had moeten worden verleend, omdat de inhoud van de twee desbetreffende vakken in de laatste drie maanden van het studiejaar 2002/2003 niet is veranderd en zijn kennis van deze vakken niet minder is geworden. CBE 1166 A. 2/5

3 De studietijd van appellant zal bij overstap naar het nieuwe curriculum met drie jaar worden verlengd. Appellant is van mening dat hij op grond van de Onderwijs- en Examenregeling (OER), zoals opgenomen in de studiegids , op 25 juli 2003 niet teruggeplaatst had moeten worden naar het CRU. Het besluit tot daadwerkelijke terugplaatsing had volgens appellant pas na 1 september 2003 genomen mogen worden, na de herkansingen van augustus Ook bij alle andere GBO studenten is pas na de herkansingen van augustus 2003 bekeken of zij met het GBO-curriculum mochten doorgaan. Volgens appellant is het niet juist dat hij niet tot de GBO herkansingen in augustus is toegelaten. Appellant stelt dat het besluit van 25 juli 2003 niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende en ondeugdelijk is gemotiveerd. Er blijkt niet welke belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het nadeel van appellant bij terugplaatsing naar het nieuwe curriculum is zeer groot, aangezien hij dan de tentamens en practica van drie doctoraal jaren moet afleggen. Appellant ziet niet welk belang verweerster heeft bij het niet verder verlengen van de geldigheidsduur van de twee tentamens. Volgens appellant heeft verweerster op 25 juli 2003 een nieuw besluit genomen, waartegen hij tijdig beroep heeft ingesteld. Voorts stelt appellant dat hij de brief van 29 november 2002 niet heeft ontvangen, zodat hij tegen het besluit in die brief ook geen beroep heeft kunnen instellen. Appellant ging ervan uit dat zijn verzoek d.d. 25 november 2002 wel gehonoreerd zou worden, aangezien de keer daarvoor, in 2000, een verzoek van hem ook gehonoreerd was zonder dat hij daarover schriftelijk bericht kreeg. Zowel in de brief van 29 november 2002 als in de brief van 25 juli 2003 wordt niet gewezen op de beroepsmogelijkheid. Van de kant van verweerster is het volgende naar voren gebracht. In 1999 is aan de faculteit Geneeskunde een nieuw curriculum (CRU 99) ingevoerd dat het oude curriculum (GBO) moest gaan vervangen. Dit had tot gevolg dat de propedeuse en doctoraalvakken van het GBO curriculum vanaf het studiejaar 1999/2000 geleidelijk aan kwamen te vervallen. In de studiegids 1998/1999 werden de studenten al geattendeerd op deze situatie en op de hoogte gesteld van de consequenties met betrekking tot de tentamens. In de studiegids van 1999/2000 werden de consequenties van de invoering van het nieuwe curriculum nog eens nadrukkelijk genoemd en de studenten zijn erop gewezen dat er na het verstrijken van de laatste tentamendata geen andere tentamenmogelijkheden meer zouden worden geboden. Ook is nadrukkelijk gesteld dat het niet hebben voldaan aan de tentamenverplichting zou inhouden dat men niet in Utrecht zou kunnen afstuderen, behalve door overplaatsing/terugplaatsing naar het CRU curriculum. Alle studenten, ook appellant, zijn ver van te voren, zeer uitvoerig geïnformeerd over de invoering van het nieuwe curriculum. Appellant is al zo lang met zijn studie bezig - hij studeert sinds 1989 aan de faculteit Geneeskunde, en vanaf 1992 in de doctoraalfase -dat verweerster er niet meer op vertrouwt dat de oude kennis nog bij hem aanwezig is. De geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde doctoraaltentamens bedraagt 6 jaar. Volgens verweerster is er in de brief van 25 juli 2003 geen sprake van een nieuw besluit maar van een bevestiging van een eerder, t.w. in de brief van 29 november 2002, genomen beslissing, waartegen appellant niet tijdig beroep heeft ingesteld. Elk jaar wordt in de studiegids gewezen op de beroepsmogelijkheid bij het College. CBE 1166 A. 3/5

4 De groep studenten die in september 2003 is beoordeeld betrof studenten die een of meer GBO tentamens niet hadden afgerond, maar geen studenten bij wie een tentamen verlopen was, zoals bij appellant. Het betrof dus een hele andere situatie dan die van appellant. Appellant valt niet onder deze groep. De reden om voor appellant als ijkpunt de maand mei te nemen en niet te wachten tot september, het einde van het studiejaar, is dat in september weer 5 vakken van appellant zouden zijn verlopen. In de periode januari 2003 juni 2003 waren weer 4 tentamens van appellant verlopen. Het is juist dat appellant aan artikel 14 van de Onderwijs- en examenregeling (OER) voldoet: hij heeft ook toegang tot de tentamens oude stijl gehad. Het voldoen van appellant aan artikel 14 OER is mede bewerkstelligd doordat de geldigheidsduur van de desbetreffende tentamens is verlengd. Op het moment dat deze geldigheidsduur afliep voldeed appellant niet meer aan artikel 14 OER. Op het verzoek van appellant in 2000 is mondeling door de studieadviseur geantwoord. Appellant had eigenlijk al in januari 2003, toen hij was gezakt voor het tentamen, van verweerster bericht moeten ontvangen dat hij naar het nieuwe curriculum zou moeten overstappen, i.p.v. bij schrijven van 25 juli Het College overweegt naar aanleiding van de gedingstukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht het volgende. Verweerster heeft in de brief van 29 november 2002 haar besluit om de geldigheidsduur van de twee desbetreffende tentamens te verlengen tot mei 2003 meegedeeld en daarbij opgemerkt dat indien appellant in die tussentijd zou zakken voor een GBO tentamen hij alsnog zou worden ingepast in het CRU curriculum. In de brief van 25 juli 2003 heeft verweerster gewezen op de rechtstoestand die automatisch intreedt als gevolg van het niet verder verlengen van de geldigheidsduur van de twee desbetreffende tentamens. Het College is van oordeel dat in beide brieven een besluit van verweerster m.b.t. de geldigheidsduur van de twee desbetreffende tentamens besloten ligt en dat de overige opmerkingen in die brieven slechts betrekking hebben op de consequenties van dat besluit inzake de verlenging van de geldigheidsduur. Nu appellant heeft gesteld dat hij de brief van 29 november 2002 niet heeft ontvangen en daarom destijds geen beroep daartegen heeft ingesteld ziet het College daarin - mede gelet op hetgeen voorts in de stukken en ter zitting naar voren is gebracht voldoende reden om inhoudelijk in te gaan op de vraag of het redelijk is dat verweerster de geldigheidsduur van de twee desbetreffende tentamens slechts tot 1 mei 2003 heeft verlengd. De vraag of het redelijk is dat de geldigheidsduur door verweerster is verlengd tot mei 2003 en niet langer - verweerster is n.a.v. het nieuwe verzoek van appellant d.d. 22 juli 2003 niet opnieuw tot verlenging over gegaan - wordt door het College bevestigend beantwoord. Het is het College gebleken dat appellant met een verdere verlenging van de geldigheidsduur van alleen de twee desbetreffende tentamens niet voldoende gebaat is omdat na mei 2003 ook de geldigheidsduur van andere tentamens zou vervallen. Appellant heeft inmiddels zo n grote studieachterstand opgelopen dat een overstap naar het nieuwe curriculum redelijk is. Met verweerster is het College van oordeel dat de algemene brief d.d. 24 juni 2003 van de studieadviseurs, die naar alle GBO studenten die hun doctoraal nog niet hebben afgerond is gestuurd, ten onrechte ook naar appellant is verstuurd. Hoewel het College, net als verweerster, deze gang van zaken zeer betreurt, kunnen hieraan geen consequenties worden verbonden. CBE 1166 A. 4/5

5 Het College is van oordeel dat verweerster de belangen van appellant voldoende heeft onderkend en zorgvuldig heeft afgewogen. Appellant heeft ruim de gelegenheid gehad om de onderhavige tentamens te behalen. De invoering en de consequenties van het nieuwe curriculum en de daarbij behorende overgangsregeling zijn lang tevoren aangekondigd. Dat de geringe studievoortgang van appellant verweerster tot het oordeel heeft gebracht dat een verdere verlenging van de geldigheidsduur niet wenselijk is, acht het College niet onbegrijpelijk. Het College is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerster in redelijkheid heeft kunnen besluiten appellant geen extra verlenging van de geldigheidsduur te verlenen. Derhalve moet worden beslist als volgt. III. Uitspraak Het College, recht doende, I. Verklaart het beroep van appellant ongegrond; II. Bepaalt dat deze uitspraak in afschrift wordt verzonden aan partijen, aan het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht, aan het bestuur van de faculteit Geneeskunde, en verkrijgbaar wordt gesteld voor belangstellenden. Aldus vastgesteld te Utrecht op 12 december 2003 door mevr. prof. mr. G.T.J.M. Jurgens, plv. voorzitter, prof. dr. J. van Leeuwen, drs. L.C. Palm, dr. W.J.M. Peeters en A. Wouterlood, leden, in tegenwoordigheid van mevr. mr. S. Polak, secretaris, en bekend gemaakt op 16 januari Was getekend, mr. S. Polak, secretaris prof. mr. G.T.J.M. Jurgens, plv. voorzitter Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht kan door belanghebbenden tegen deze uitspraak beroep worden ingesteld bij de rechtbank, sector bestuursrecht, binnen wier rechtsgebied de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft. Het beroep dient te worden ingesteld binnen zes weken, welke termijn aanvangt met de dag na die waarop de uitspraak is verzonden. CBE 1166 A. 5/5