Integraal beleidskader voor bio-ethanol en vergistingsinstallaties GEMEENTE NOORDENVELD



Vergelijkbare documenten
Voorstel Het Integraal beleidskader bio-ethanol en vergistingsinstallaties vaststellen

Biogasbeleid Toepassing artikel 19 lid 1 WRO in geval van biogasinstallaties bij agrarische bedrijven

Het college van burgemeester en wethouders, in haar vergadering van 24 oktober 2006,

Voorbeeld considerans

Beschikking Wet milieubeheer

Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

Duinkampen 23 te Paterswolde

Gemeente. Schijndel. Beleidsnotitie indieningsvereisten. Voor aanvragen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a.

Compensatieverordening gemeente Midden-Drenthe

Bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe

Bouwplan voor het realiseren van een werktuigenberging

Uw kenmerk Ons kenmerk Datum verzoek 2 april 2010

Beleidsregel omgekeerde werking: woon- en leefklimaat

(CMC) composteren; grof doorploegen van wet en regelgeving

afdeling ruimtelijke en economische ontwikkeling, I. Feenstra, telefoonnummer (0521) ;

BIJLAGE 1. Toelichting op lijst van bedrijfsactiviteiten

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BELEIDSNOTA CONSUMENTENVUURWERK WORMERLAND

Toelichting bij de beleidsnotitie voor bijbehorende bouwwerken Gemeente Pekela

Bijlage 1: Bestemmingsplan begrippen, regels en toelichting

Biobased economy in het Groene Hart

Beleidsregels binnenplans afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1 Wabo)

Beleidsnotitie voor (co-) vergistingsinstallaties

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de uitbreiding van een agrarisch bedrijf aan de St. Sebastiaanskapelstraat 9a

Notitie. Beleid ten behoeve van. Ontheffingen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening

DEFINITIEVE BESCHIKKING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT CONSIDERANS

ADVIES OMGEVINGSVERGUNNING, ONDERDEEL MILIEU

'Beleidsregel omgekeerde werking: woon- en leefklimaat, eerste herziening'

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

'Beleidsregel omgekeerde werking: woon- en leefklimaat, tweede herziening'

Aan Burgemeester en Wethouders van de gemeente: Naam drijver van de inrichting Adres en telefoonnummer Postcode en plaats

2 e Plan van wijziging Globaal Bestemmingsplan Houten Vinex. Houtensewetering naast 45

I. BESLISSING DE MELDING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

Handreiking (co-)vergisting van mest

4. Toetsingskader kleinschalige windturbines

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

3. Toekomstige situatie Milieuaspecten Planbeschrijving Inspraak Voorschriften 7

Doel van dit voorstel: De ingediende aanvraag om omgevingsvergunning planologisch mogelijk maken.

Tijdelijke opslag van 1 partij grond op 1 locatie

Aan de Gemeenteraad. Raad. Onderwerp : Vervangende nieuwbouw van een vrijstaande woning op het perceel Boelenswei 76 te Boelenslaan.

Wijzigingsplan Grootweg 13a, Berkhout Bestemmingsplan Landelijk Gebied Koggenland, wijziging bedrijfswoning naar plattelandswoning

Compact Plus biogasinstallatie, Lierop, 600 kw

Projectbesluit Watermolendijk 3 Eelde

Verlengen stal op het perceel Dorpsstraat 74 te Zuidlaarderveen

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Ruimtelijke onderbouwing. Aanleg carpoolvoorziening Noorderhogeweg Drachten

Mestvergisting Botniaweg 6, Marrum

Staat van Bedrijfsactiviteiten

Ruimtelijke onderbouwing. Wijziging gebruik van loods voor opslag op het perceel Rinkesfort 13 te Maasbree

"Nota Paardenbakkenbeleid Woudrichem"

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

BELEIDSNOTITIE PLAATSEN KLEINE WINDTURBINES.

stortontheffing artikel WET MILIEUBEHEER

Bio-energie en een milieuvergunning?

Bestemmingsplan Haule, Dorpsstraat 56 te Haule V A S T G E S T E L D

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V. te Roermond

Raadsvoorstel. Agendapunt: 12b. Onderwerp: Bestemmingsplan Windturbines Netterden-Azewijn. Portefeuillehouder: wethouder F.S.A.

Onderstaand is uitsluitend de voor het onderhavige plan relevante regelgeving weergegeven.

Ontwerpbesluit inzake de Wet verontreiniging oppervlaktewateren

Be- en verwerken van mest: een zegen voor water en milieu?

Beleid paardenbakken (buitenmaneges)

Toelichting Beleidsnotie voor bedrijvigheid aan huis Pekela 2013

Gemeente Barneveld Raadhuisplein 2 tel: (0342) Postbus 63 fax: (0342) AB BARNEVELD

Ruimtelijke onderbouwing speelterrein Netersel

Ruimtelijke onderbouwing aanbouw woning Drachtster Heawei 27

3. Het bouwen zonder vergunning is enkel mogelijk indien voor het bouwen op grond van artikel 43 van de Woningwet geen bouwvergunning is vereist.

GroenLinks Bronckhorst. Themabijeenkomst Groengas Hoe groen is ons gas? 2 juni 2015

TITRE 00/00/2015 DE LA PRESENTATION ( MENU "INSERTION / 1 EN-TETE ET PIED DE PAGE") Groen Gas Burgum. 25 maart 2017

E N S T O M G EVI N G S D I. FLEVOLAND & GOOf EN VECHTSTREEK. Beschikking. Milieuneutraal veranderen. Maatschap Peters, Oosterringwe9 39 Luttel9eest

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Besluit op aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling. Provincie Gelderland datum: 23 december 2015 Nummer: OW2015EAM0003

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V.

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING. Realisatie kunstwerk Bestemming Drachten Markeringspunt Noord

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING

Besluit m.e.r.-beoordeling aanmeldingsnotitie. De Torenhoeve Biogas B.V. Zeebiesweg 33, Biddinghuizen

Notitie oppervlakteregeling aan- en uitbouwen en bijgebouwen Buitengebied Steenwijkerland

ADVIESMEMO. Plangebied Nuland Oost/Pelgrimsche Hoeve

Beknopte beleidsnotitie voor zonne-energie gemeente Leeuwarderadeel Versie : ontwerp Datum : 1 februari 2016

Uitbreiding pluimveehouderij Harmes BV te Klazienaveen, gemeente Emmen

WIJZIGINGSPLAN NOORDWIJK - WESTERWEG 46 ONTWERP / 29 JUNI 2011

Samenvatting: Bouwinitiatieven Drunen Noord

Bestemmingsplan Buitengebied Zundert, vormverandering agrarisch bouwblok Hazeldonksestraat 2B, Rijsbergen. Toelichting/ ruimtelijke onderbouwing

De Marke III te Hengevelde

De vergunning is verleend met afwijking van het bestemmingsplan volgens artikel 2.12, lid 1 onder a, sub 3 van de Wabo.

OMGEVINGSVERGUNNING. het in gebruik nemen van een nieuwe voorbreker ter vervanging van de huidige. milieuneutraal veranderen van een inrichting

Veehouderij en volksgezondheid

Toelichting 'Wijzigingsplan Eerste Weg 4' te Nieuw- en Sint Joosland

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR H. SMIT V.O.F. SCHROOT- EN METAALHANDEL TE BORGER

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

G. Akkerman-Wielinga Ruimtelijke Ontwikkeling en Economische Zaken

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

TOELICHTING. op het wijzigingsplan Dwarsweg 17, behorende bij het bestemmingsplan Horstermeer van de gemeente Wijdemeren

TEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Ingevolge artikel 8.24 Wet milieubeheer 1 FEITEN

Ruimtelijke onderbouwing

Bestemmingsplan buitengebied 2016 gemeente Simpelveld

in in miii ii inn ii i ii

Ruimtelijke onderbouwing kleinschalige uitbreiding olfantenstal Heiderschoor 24 te Mierlo Luchtfoto perceel Heiderschoor 24

Beleidsregel Plattelandswoningen 2014

NOTITIE TOEPASSING PARKEERNORMEN. 1. Inleiding

Transcriptie:

Integraal beleidskader voor bio-ethanol en vergistingsinstallaties GEMEENTE NOORDENVELD Roden, juli 2008

Inhoud 1. Inleiding 3 1.1 Aanleiding 3 1.2 Doel 4 1.3 Doorwerking in de praktijk 4 1.4 Opbouw notitie 4 2. Het vergistingsproces 5 2.1 Wat is mestvergisting? 5 2.2 Het vergistingsproces 6 2.3 Verschillende vergistingsprocessen 6 3. Beleid 9 3.1 Rijksbeleid 9 3.1.1 Wet milieubeheer 9 3.1.2 Handreiking covergisting VROM 9 3.1.3 Jurisprudentie 11 3.2 Provinciaal beleid 12 3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan II 12 3.2.2 Beleidskader covergisting, provincie Drenthe 12 4. Gemeentelijke doorwerking 14 4.1 Inleiding 14 4.2 Stroomschema 14 4.3 Conclusie 26 5. Bio-ethanolinstallaties 27 5.1 Inleiding 27 5.2 Een beschrijving van het productieproces 27 5.3 Voor- en nadelen van bio-ethanol 28 5.4 Gunstiger milieubalans (Verdrag van Kyoto) 29 5.5 Regelgeving 29 5.6 Conclusie 30 Bronnenlijst Bijlagen Bijlage I Bijlage II Bijlage III Bijlage IV Bijlage V Bijlage VI Bijlage VII Bijlage VIII Bijlage IX Bijlage X Positieve lijst Onderdelen van een mestvergistingsinstallatie Regelgeving gebruik digestaat Bevoegd gezag milieuvergunning Schematische indeling agrarische of industriële activiteit Kaart POP-zonering Tekstuele uitwerking provinciaal schema Stroomschema Kaart wegencategorisering Kaart POP-zonering en gebiedsontsluitingswegen

1. Inleiding 1.1 Aanleiding Het klimaat verandert wereldwijd. Dit komt onder meer door een groeiend gebruik van fossiele brandstoffen, zoals olie en gas. Bij de verbranding van deze brandstoffen komt koolstofdioxide (CO 2 ) vrij in de atmosfeer. CO 2 is één van de belangrijkste gassen die het broeikaseffect veroorzaken. In Nederland zijn vooral de industrie, de energiesector, het verkeer en de huishoudens verantwoordelijk voor de uitstoot van CO 2. Co-vergisting van mest wordt steeds meer gezien als één van de meest kansrijke opties om enerzijds duurzame energie uit biomassa te produceren en anderzijds mest te verwerken tot een stabieler eindproduct. Door de vergisting van biomassa wordt geen CO 2 aan de atmosfeer toegevoegd. Daarom wordt energie uit biomassa tot duurzame energie gerekend. Tevens wordt door een lagere uitstoot van methaan een bijdrage geleverd aan het tegengaan van de opwarming van de aarde. Verder vermindert de geuremissie bij het uitrijden van gier, doordat de zwavel- en stikstofhoudende geurstoffen al in het vergistingsproces zijn verwijderd. Bio-vergistingsinstallaties worden momenteel vooral door agrariërs aangevraagd. Dit houdt in dat deze agrariërs bij de gemeenten komen om medewerking te vragen voor het plaatsen van een dergelijke installatie. Op 22 augustus 2007 heeft de Raad van State uitgesproken, dat het opwekken van energie niet onder de definitie van Agrarisch bedrijf kan worden geschaard. Deze uitspraak vormde mede een reden om helder gemeentelijk beleid betreffende vergistingsinstallaties op te stellen. Zodat een duidelijk kader is opgesteld om wel of geen medewerking te verlenen, en zo ja op welke wijze kan medewerking worden verleend. Om te kunnen beoordelen of wel of geen medewerking wordt verleend, zijn een aantal ruimtelijke en milieukundige criteria opgesteld. Deze aspecten komen aan de orde in hoofdstuk 4 Gemeentelijke doorwerking. Waarom nu duurzame energie: - omdat er in de toekomst een tekort is aan fossiele brandstoffen; - het verminderen van broeikasgassen (Kyoto-verdrag), want methaan is een van de meest belastende broeikasgassen. Deze punten zijn in het belang van de gemeenschap. Voor plattelandsontwikkeling kan (co-)vergisting van mest positieve betekenis hebben. Dit om de volgende redenen: - het biedt extra inkomsten voor boeren; - het draagt bij aan behoud van werkgelegenheid in de regio; - het kan samenwerking tussen boeren versterken; - het biedt mogelijkheden om oogst- en productieafval uit de agro-industrie en agrosector op te waarderen; - het zorgt voor een digestaat met een hogere bemestende waarde. 3

Mest (co-)vergisten is een vorm van duurzame energie productie en is beter voor het milieu, want: - door een lagere uitstoot van methaan wordt een bijdrage geleverd aan het tegengaan van de opwarming van de aarde; - het biogas vervangt aardgas voor de productie van CO 2 neutrale duurzame energie (elektriciteit en warmte); - het vermindert de geur emissie bij het uitrijden van de gier doordat de zwavel- en stikstofhoudende geurstoffen al in het vergistingsproces zijn verwijderd. Naast vergisting van mest en co-producten is tevens het omzetten van granen en suikerbieten etc. naar bio-ethanol erg in trek. De productie van bio-ethanol betreft een industriële activiteit, afgewogen zal moeten worden of en op welke wijze medewerking kan worden verleend. Op deze nieuwe tak wordt in hoofdstuk 5 ingegaan. 1.2 Doel Het doel van deze notitie is het formuleren van een eenduidig en zo mogelijk eenvoudig integraal beleidskader om het plaatsen van (co-)vergisting- en bio-ethanolinstallaties te kunnen reguleren. 1.3 Doorwerking in de praktijk Middels deze notitie kunnen aanvragen voor een (co-)vergistings en/of bio-ethanolinstallatie integraal worden beoordeeld. Deze notitie dient als toetsingskader voor ontheffingen, wijzigingen en het opstellen van bestemmingsplannen. Door middel van deze notitie wordt vertaald, hoe de gemeente om gaat met haar beleidsvrijheid. 1.4 Opbouw notitie Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 het vergistingsproces en de onderdelen van de vergistingsinstallatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt kort ingegaan op het rijks- en provinciaal beleid op het gebied van vergistingsinstallaties. Vervolgens vindt in hoofdstuk 4 de doorwerking naar het gemeentelijk grondgebied plaats. Tenslotte wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de toepassing van bio-ethanolinstallaties. Een aantal teksten is ter verduidelijking opgenomen in de bijlage. 4

2. Het vergistingsproces In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het vergistingsproces. In bijlagen II en III is nog extra informatie met betrekking tot vergistingsinstallaties opgenomen. 2.1 Wat is mestvergisting? Het principeschema in figuur 2.1 geeft een overzicht van de verschillende materiaal- en energiestromen die een rol spelen bij (co-)vergisting van mest. Door vergisting van mest en coproducten ontstaat biogas dat in een warmtekrachtinstallatie (WKK-installatie) wordt omgezet in warmte en elektriciteit. De warmte wordt gedeeltelijk benut om de vergister op temperatuur te houden. Het overschot aan warmte kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor ruimteverwarming. De elektriciteit kan gedeeltelijk door het eigen bedrijf worden benut, het overige deel kan als duurzame elektriciteit worden verkocht aan het energiebedrijf. De vergiste mest kan op het land worden uitgereden of verder worden verwerkt tot specifieke meststoffen. Figuur 2.1 Principeschema mestvergisting op boerderijschaal Voor vergistingsprocessen worden in de meeste gevallen dunne mest afkomstig van varkens en/of runderen gebruikt. In het geval van co-vergisting worden daar organische stoffen aan toegevoegd die de productie van biogas sterk doen toenemen. In bijlage I is een positieve lijst opgenomen, de producten in deze lijst mogen worden toegevoegd bij co-vergisting. (Co-)vergisting wordt op verschillende schaalgroottes toegepast. Het kan op boerderijniveau plaatsvinden waarbij bijvoorbeeld mest uit het eigen bedrijf wordt vergist en organisch materiaal uit het eigen bedrijf wordt toegevoegd aan het vergistingproces. Het andere uiterste betreft grote centrale mestvergistingsinstallaties met verwerkingscapaciteiten van meer dan 100.000 m³/jaar. In dergelijke gevallen zal mest van meerdere agrarische bedrijven worden aangevoerd en kan ook het organische co-vergistingsmateriaal door verschillende partijen worden aangeleverd. Een tussenvorm ontstaat wanneer een aantal boeren, die in elkaars nabijheid zijn gevestigd samen besluiten een gezamenlijke vergistingsinstallatie op te richten. De vergistingsinstallatie wordt in dat geval meestal opgericht bij één van de deelnemende boeren. De schaalgrootte waarop de mestverwerking plaatsvindt, is van invloed op de regulering op het gebied van de ruimtelijke ordening en het milieu. 5

Bij co-vergisting is een reeks van processtappen aan de orde. In de volgende paragraaf wordt het totale proces uitvoerig beschreven. 2.2 Het vergistingsproces. Vergisten heeft tot doel organische stof met behulp van micro-organismen om te zetten in biogas. Een andere term die gebruikt wordt voor vergisten is fermenteren. In het algemeen zijn alle soorten mest en organische reststoffen geschikt voor vergisting. Het proces vindt plaats in afwezigheid van zuurstof (anaëroob). Biogas bestaat uit een mengsel van voornamelijk methaan (55-65%) en kooldioxide (35-40%). Verder is het verzadigd met waterdamp en bevat het sporen van waterstof, zwavelwaterstof en ammoniak. Biogas is een brandstof die geschikt is voor verbranding in vrijwel alle verbrandingsinstallaties waarin ook aardgas kan worden verbrand. De installaties dienen wel aangepast/afgesteld te worden op het gebruik van laagcalorisch gas. Doorgaans wordt biogas verstookt in een warmtekrachtinstallatie, waarbij elektriciteit en warm water worden geproduceerd. Bij vergisting worden alleen eenvoudig afbreekbare organische stoffen afgebroken. De moeilijk afbreekbare organische stoffen zoals houtige plantendelen, blijven in de mest aanwezig. In bijlage II is opgenomen uit welke verschillende onderdelen de vergistingsinstallatie bestaat. 2.3 Verschillende vergistingsprocessen Zoals hierboven reeds is uitgelegd kan onderscheid worden gemaakt in mestvergisting en covergisting. Hieraan kan nog co-vergisting zonder dierlijke mest worden toegevoegd. In het onderstaande worden verschillende processen nader uitgelegd. A. Mestvergisting eigen en/of meerdere bedrijven Mestvergisting is het bewaren van mest in een (opgewarmde) gesloten ruimte waarbij door omzetting onder invloed van bacteriën een gas vrijkomt. Het opgewekte gas kan vervolgens worden gebruikt in een WKK (Warmte Kracht Koppeling)-installatie. Deze produceert warmte en stroom. De warmte wordt gebruikt voor de installatie zelf en voor andere installaties waar warmtevraag aanwezig is. De elektriciteit wordt in eerste instantie intern gebruikt en kan worden teruggeleverd aan het net. B. Co-vergisting Co-vergisting werkt volgens hetzelfde principe als mestvergisting. Naast mest wordt er aan de biomassa nog andere producten toegevoegd zoals gras, maïs of andere producten. Het kan financieel aantrekkelijker zijn om te investeren in co-vergisting dan te investeren in een mestvergistinginstallatie. Ten eerste is de energiecapaciteit van de biomassa hoger, waardoor er meer biogas vrijkomt. Ten tweede omdat de installatiecapaciteit groter wordt. Er moet echter wel rekening gehouden worden met kosten voor het co-vergistingsmateriaal, waardoor de investering toch nadelig kan uitvallen. Het co-vergistingsproces is schematisch uitgedrukt in figuur 2.4 6

Figuur 2.4 Schema van het co-vergistingsproces C. Co-vergisting zonder dierlijke mest Co-vergisten is het vergisten van dierlijke mest tezamen met een ander organisch product. Er is echter ook vergisting mogelijk zonder dierlijke mest. Voor het vergisten van alleen maïs is een ontheffing nodig. Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden, zoals een doseringsbeperking. Het digestaat mag gebruikt worden als meststof met de type-aanduiding "vergiste maïs". Het ministerie van LNV onderzoekt momenteel of naast maïs ook andere landbouwgewassen vergist mogen worden waarbij het digestaat als meststof mag worden gebruikt. Positieve lijst co-vergisting De rentabiliteit van het vergisten van alleen mest is meestal onvoldoende. Daarom wordt mest over het algemeen vergist samen met andere energierijkere producten. Dit wordt co-vergisting genoemd. De afzet van co-vergiste mest leverde in de praktijk echter problemen op. Dit komt door de geldende regelgeving. Om tegemoet te komen aan deze problemen heeft het ministerie van LNV samen met het ministerie van VROM een positieve lijst mestvergisting opgesteld. De positieve lijst mestvergisting geeft aan welke producten samen met mest mogen worden vergist. De positieve lijst is opgenomen in bijlage I. Randvoorwaarde daarbij is dat het te vergisten mengsel in hoofdzaak moet bestaan uit dierlijke mest, waaraan uitsluitend één of meer van de producten uit de positieve lijst mogen worden toegevoegd. 7

Bij vergisting van minimaal 50% dierlijke mest met als nevenbestanddeel één of meer van de producten uit de positieve lijst, mag het digestaat worden gebruikt als meststof met typeaanduiding 'co-vergiste mest'. De producten mogen een mechanische bewerking ondergaan. Dit heeft geen invloed op de toelating van de producten. De positieve lijst kan uitgebreid worden met nieuwe stoffen. Toelating van producten is afhankelijk van de uitkomsten van een (milieu-)risicoanalyse. Het verwerken van reststromen die uiteindelijk op de agrarische bodem terechtkomen vergt een toetsing vooraf vanwege het risico van contaminanten in de reststromen, zoals de zware metalen en de belasting daarvan in de bodem. Een toelating wordt geregeld door toevoeging van het betreffende product aan de bestaande positieve lijst of door het verlenen van een individuele ontheffing voor specifieke producten.(bron:www.biomassa.nu en www.hetlnvloket.nl) In bijlage III is de regelgeving betreffende het gebruik als digestaat als meststof, compost of afval opgenomen. 8

3. Beleid In dit hoofdstuk komt het beleid betreffende vergistingsinstallaties op rijks- en provinciaal-niveau aan de orde. 3.1 Rijk 3.1.1 Wet milieubeheer Inrichtingen- en vergunningenbesluit (IVB) Conform het IVB is de gemeente in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor het bewerken, verwerken, opslaan (>10 m 3 ) of overslaan van dierlijke of overige organische meststoffen, zolang: - er niet meer dan 25.000 m 3 meststoffen van buiten de inrichting worden be- of verwerkt; - de te verwerken cosubstraten niet aan te merken zijn als afval of, indien dat wel het geval is, er minder dan 15.000 ton afvalstoffen wordt verwerkt en de opslagcapaciteit voor afvalstoffen minder is dan 1.000 m 3. Voor initiatieven die boven deze grenzen komen, is de provincie bevoegd gezag. De tabel in bijlage IV kan helpen bij het bepalen wie bevoegd is. Plan-m.e.r. Een plan-m.e.r. is een hulpmiddel bij de besluitvorming over grote projecten / ingrepen. Het doel van een plan-m.e.r. is, om in de besluitvorming het milieubelang - tussen alle andere belangen een volwaardige rol te laten spelen. De procedure is wettelijk geregeld in de Wet milieubeheer en diverse uitvoeringsbesluiten. Het opstellen van een plan-m.e.r. voor een vergistingsinstallatie en het beoordelen door het bevoegd gezag of een dergelijke rapportage noodzakelijk is, is in de meeste gevallen niet nodig. Indien de installatie een capaciteit van meer dan 100 ton per dag of meer heeft, bestaat er wel een plan-m.e.r. plicht. 3.1.2 Handreiking co-vergisting VROM, 2005 Als algemeen hulpmiddel voor initiatiefnemers en vergunningverleners heeft het Ministerie van VROM de zogeheten Handreiking co-vergisting opgesteld. In deze handreiking worden onder andere milieuaspecten en maatregelen uitgewerkt die bij mestvergisting aan de orde kunnen zijn. Een mestverwerkingsinstallatie is een vergunningsplichtig bouwwerk ingevolge de Woningwet (Ww). Indien er sprake is van het oprichten van een bouwwerk in relatie tot een mestverwerkingsinstallatie is er dus een bouwvergunning vereist. Een bouwvergunning kan worden geweigerd wanneer het bouwwerk (de mestverwerkingsinstallatie) niet past in het bestemmingsplan. Bij de vergunningverlening speelt de volgende vraag: Wanneer moet (co)vergisting worden aangemerkt als een agrarische activiteit en wanneer als een industriële activiteit? Hierbij dienen twee vragen te worden beantwoord: 1. Wordt door de mestverwerking een meststof geproduceerd? 2. Is het een bedrijfseigen agrarische activiteit? Vraag 1. Wordt door de mestverwerking een meststof geproduceerd? Het digestaat (de co-vergiste mest) dient te bestaan uit dierlijke mest en de co-substraten zoals aangegeven op de positieve lijst co-vergisting (gepubliceerd in Staatscourant 112, 16 juni 2004) 9

en/of de uitbreiding van deze lijst. Een andere optie is dat het digestaat is voorzien van een individuele ontheffing van de verbodsbepaling van de Meststoffenwet en daarmee is erkend als meststof. Het digestaat valt als meststof onder de reikwijdte van de Meststoffenwet (MINAS of het toekomstige gebruiksnormenstelsel en Besluit Gebruik Meststoffen). Wordt aan deze voorwaarde niet voldaan dan betreft het digestaat een afvalstof, hetgeen niet op landbouwgronden mag worden toegepast. Vraag 2. Is het een bedrijfseigen agrarische activiteit? Om dit onderscheid te bepalen kan een viertal situaties worden onderscheiden: A. Het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat (de co-vergiste mest) wordt in hoofdzaak op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt. B. Het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt, of naar derden afgevoerd. C. Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat (de co-vergiste mest) wordt in hoofdzaak op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt. D. Het bedrijf verwerkt in hoofdzaak aangevoerde mest van derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt als meststof in hoofdzaak afgeleverd aan derden. Deze indeling is tevens opgenomen in bijlage V, waarin ze schematisch is verduidelijkt. De hoofdlijn om het onderscheid te maken luidt als volgt: Is er sprake van een bedrijfseigen agrarische activiteit met binding aan de gewone agrarische bedrijfsvoering (bijvoorbeeld akkerbouw, veeteelt) dan kan dat leiden tot kleinschalige mestverwerking inclusief co-vergisting. Wat niet daaraan gebonden is, hoort er in eerste instantie niet thuis. Uit deze hoofdlijn is af te leiden dat A, B en C als bedrijfseigen kunnen worden beschouwd en D niet. Bovenstaande categorieën kunnen van toepassing zijn op zowel een veehouderij (met name A en B), als een akkerbouwbedrijf (met name C). Voor de categorieën A, B en C is er een duidelijke binding met de tot het bedrijf behorende agrarische activiteit en/of bedrijfsgronden: de aanvoer en/of de afvoer is van of gaat naar het eigen bedrijf. Om de systematiek niet te star te laten zijn, zal het hier moeten gaan om aan- of afvoer die in hoofdzaak een directe relatie heeft met het eigen bedrijf voor wat betreft de mest en/of de gronden. In bovenstaande opsomming A t/m D is onderstreept waar het hoofdzaakcriterium (50% of meer) op van toepassing is. De toevoeging in hoofdzaak komt tegemoet aan praktijksituaties waarbij soms een deel van de stroom extern wordt aangevoerd, dan wel wordt afgevoerd. Door in hoofdzaak strikt te hanteren wordt duidelijk wanneer een bepaalde activiteit nog agrarisch is, wat ook van belang is voor de handhaving van het bestemmingsplan. De positieve lijst co-vergisting (zie paragraaf 2.3) geeft aan dat het te vergisten mengsel in hoofdzaak moet bestaan uit dierlijke mest. Daarmee wordt er ook een maximum gesteld aan de aanvoer van co-substraten (eigen en/of van derden). Het hoofdzaak criterium voor mest en/of gronden biedt ruimte om kleinschalige samenwerkingsverbanden in het agrarische gebied toe te laten. Er zijn van oudsher diverse 10

samenwerkingsverbanden tussen agrarische bedrijven, al dan niet in familie verband. Onderlinge levering en verwerking tussen bijvoorbeeld een veehouderij, een loonwerker en een akkerbouwer kunnen dan plaatsvinden in het agrarische gebied. De categorieën A, B en C zijn een agrarische activiteit passend bij en gebonden aan een agrarische bestemming. Voor categorie B en C is het aan te bevelen een agrarische bestemming met nevenactiviteit mestverwerking expliciet op te nemen in het bestemmingsplan. Categorie D Categorie D kan niet meer worden beschouwd als bedrijfseigen activiteiten en is van toepassing bij centrale mestverwerking op een grotere schaal. Voor categorie D is ruimtelijk maatwerk nodig. 3.1.3 Jurisprudentie In de handreiking co-vergisting VROM worden, zoals hierboven is opgenomen, de categorieën A, B en C beschouwd als zijnde agrarische activiteit. In een uitspraak van de Raad van State (d.d. 22 augustus 2007) is geoordeeld, dat het vergisten van biomassa niet als agrarische (neven)activiteit kan worden beschouwd. In het betreffende bestemmingsplan waaraan de Raad van State heeft getoetst, wordt onder een agrarisch bedrijf verstaan een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. De Raad van State is van oordeel dat, teneinde onder omschrijving van het begrip agrarisch bedrijf als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan te vallen, er sprake moet zijn van het voortbrengen van een agrarisch product. Het opwekken van energie valt hier volgens de Raad van State niet onder. Daarbij is de Raad van State van mening dat het opwekken van energie in het onderhavige geval niet van zodanig ondergeschikte betekenis is, dat deze als nevenactiviteit geacht kan worden op te gaan in de in het bestemmingsplan bedoelde agrarische activiteit. De reactie van de Minister van Ruimte en Milieu op deze uitspraak luidt als volgt: Er is geen generieke wettelijke bepaling die aangeeft of het vergisten van biomassa wel of niet onder het begrip agrarische activiteit valt. Of het vergisten van biomassa als agrarische (neven)activiteit beschouwd kan worden hangt af van de bepalingen die in het betreffende bestemmingsplan zijn opgenomen. Een gemeenteraad kan ervoor kiezen om in het bestemmingsplan agrarische activiteiten in globale, ruime termen te omschrijven en te koppelen aan de omvang van het bouwblok. Ook kan ze ervoor kiezen om nadrukkelijk op te nemen dat onder de agrarische bestemming ook biovergistingsinstallaties vallen. Een andere mogelijkheid is dat een college van burgemeester en wethouders een ontheffing verleent van het bestemmingsplan op een agrarisch perceel een mestvergistingsinstallatie toestaat. Indien een goede ruimtelijke onderbouwing mogelijk is voor een bouwvergunning en de bijbehorende afwijking van het bestemmingsplan, dan is er geen probleem. 11

3.2 Provincie 3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan (POP II) Betreffende duurzame energie is in het POP II het volgende opgenomen: Duurzame energiehuishouding. Doelstelling De provincie streeft naar een evenwichtige en succesvolle doorwerking van het beleid, gericht op een duurzame energiehuishouding. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar drie niveaus, te weten het strategisch beleidsniveau (POP), het tactische beleidsniveau (de Nota energiebeleid en een eventueel vervolg daarop) en het operationeel beleidsniveau (diverse projecten). Biomassa In het landelijk gebied speelt biomassa de komende jaren een belangrijke rol als vorm van duurzame energie. Het potentieel aan beschikbare biomassa is aanzienlijk. De bijdrage van biomassa aan het totaal aan duurzame energiebronnen bedraagt ca. 50%, hetgeen overeenkomt met ca. 60.000 ton CO 2 per jaar in 2010. Dit betekent een groeiende vraag naar energie uit biomassa, waarbij zich de vraag voordoet of er wel voldoende biomassa beschikbaar is om aan deze doelstelling te voldoen. De hoeveelheden en beschikbaarheid van biomassastromen zijn in 2003 in kaart gebracht en beschreven in de Nota biomassa in Drenthe. Op basis hiervan zal de (regionale) inzetbaarheid van biomassa worden bepaald in samenwerking met relevante marktpartijen. Hierbij kan worden gedacht aan energiemaatschappijen, land- en tuinbouworganisaties, gemeenten en natuurbeheerders. Het beleidskader voor biomassa is vrij complex. Naast energiebeleid spelen afvalbeleid, ruimtelijke ordening, landbouwbeleid en het beleid voor natuur en landschap een rol. Naast de aanbodzijde is overigens ook de afzetkant (warmte, elektriciteit) van belang. Integrale zonering landelijk gebied Het gebied van de provincie Drenthe, met uitzondering van het bebouwde gebied, is ingedeeld in een zestal verschillende zones. Door uit te gaan van deze zes zones is het mogelijk een beleid te voeren dat, op hoofdlijnen, recht doet aan de gewenste verschillen in beleid tussen de verschillende typen gebied. Voor elke zone geldt specifiek omgevingsbeleid. Daarbij worden per zone alle relevante beleidsaspecten integraal gepresenteerd. Het integrale in de zonering is vooral gericht op de aspecten die rechtstreeks te maken hebben met de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. In bijlage VI is de POP-kaart met de zoneringen weergegeven. 3.2.2 Beleidskader covergisting, provincie Drenthe Met deze notitie wordt het beleid zoals dat is opgenomen in POP II verduidelijkt en gespecificeerd voor vergistingsinstallaties. In dit provinciale beleidskader vergisting wordt aandacht besteed aan de mogelijke betekenis van vergisting voor het provinciale klimaat- en energiebeleid. Tevens wordt aandacht besteed aan de relatie tussen mestvergisting en ruimtelijke ordening en regelgeving. In het provinciale beleidskader is een beoordelingskader opgenomen. Het beoordelingskader is bedoeld om een relatief nieuwe ontwikkeling in goede planologische banen te leiden. In de toekomst kunnen gemeenten in nieuwe bestemmingsplannen voor dergelijke activiteiten in het buitengebied vrijstellingsregelingen opnemen. Het beoordelingkader is opgenomen in figuur 3.1. 12

Figuur 3.1 Beoordelingskader vergistingsinstallaties De tekstuele uitwerking van bovenstaand schema is opgenomen in bijlage VII 13

4. Gemeentelijke doorwerking 4.1 Inleiding Deze gemeentelijke notitie vormt de vertaling van het rijks en provinciale beleidskader Mestvergisting, tevens is hierin de recente jurisprudentie verwerkt. In een uitspraak van de Raad van State is geoordeeld, dat het vergisten van biomassa niet als agrarische (neven)activiteit kan worden beschouwd. In het betreffende bestemmingsplan waaraan de Raad van State heeft getoetst, wordt onder een agrarisch bedrijf verstaan een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. De Raad van State is van oordeel dat, teneinde onder omschrijving van het begrip agrarisch bedrijf als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan te vallen, er sprake moet zijn van het voortbrengen van een agrarisch product. Het opwekken van energie valt hier volgens de Raad van State niet onder. Daarbij is de Raad van State van mening dat het opwekken van energie in het onderhavige geval niet van zodanig ondergeschikte betekenis is, dat deze als nevenactiviteit geacht kan worden op te gaan in de in het bestemmingsplan bedoelde agrarische activiteit. Vergistingsinstallaties zijn nu en worden in de toekomst niet bij recht mogelijk gemaakt. Per initiatief wordt bekeken, op welke wijze medewerking wordt verleend. Dit wordt bepaald aan de hand van het stroomschema in figuur 4.1. 4.2 Stroomschema Bij het verlenen van medewerking kan de gemeente op grond van beleid, voorwaarden stellen aan de locatie en de soort vergistingsinstallatie. Om te beoordelen of medewerking kan worden verleend aan de aanvraag voor een vergistingsinstallatie, zal het stroomschema dat op de volgende pagina is weergegeven (figuur 4.1) doorlopen worden. Dit stroomschema is een verlengde van het provinciale beoordelingskader. Het stroomschema is tevens opgenomen in bijlage VIII. Het stroomschema is opgesteld aan de hand van de categorie-indeling van de VROM. Verder is het een nadere uitwerking van het schema uit het provinciale beleidskader mestvergisting. Tevens is bovenstaande jurisprudentie verwerkt in het schema. Dit houdt in dat een vergistingsinstallatie niet bij recht binnen agrarische doeleinden wordt toegestaan. 14

Figuur 4.1 Stroomschema toepassing vergistingsinstallatie 0. Initiatief vergistingsinstallatie I. Strijdig met bestemmingsplan IIa. VROM categorie A, B of C (bijlage V) IIb. VROM categorie D (bijlage V)/ bio-ethanolinstallatie IIIa. Alleen vestiging in: POP II-Zone I, II of III (Zie bijlage VI) IIIb. Alleen vestiging op Bedrijventerrein of in POP IIzone I of II, mits aan gebiedsontsluitingsweg (Zie bijlage X) IV. Ruimtelijke randvoorwaarden en toetsingscriteria: Infrastructuur, landschappelijke inpassing, milieu-aspecten, watertoets etc. Va. Wel medewerking verlenen Vb. Geen medewerking verlenen VIa. Binnenplanse ontheffing (indien mogelijk) VIb. Wijziging van het bestemmingsplan (indien mogelijk) VIc. Partiële herziening bestemmingsplan 15

0. Initiatief Een initiatief voor een vergistingsinstallatie komt binnen bij de. De initiatiefnemer zal de volgende gegevens moeten aanleveren: - de te verwachten hoeveelheid te verwerken mest en co-producten; - de verwachte hoeveelheid te gebruiken mest/co-producten van andere ondernemers/agrariërs; - wat met de restproducten/digestaat wordt gedaan, verwerking op eigen land of bij anderen. Van belang is de hoeveelheid te verwerken op eigen land en bij anderen. Op basis van deze gegevens kan worden bepaald, onder welke categorie de aanvraag kan worden geschaard. I. Strijdig met het bestemmingsplan Op basis van de actuele jurisprudentie worden vergistingsinstallaties in de niet bij recht toegestaan. In het onderliggende schema wordt beschreven waar en hoe medewerking kan worden verleend. Dit is onder andere afhankelijk van de soort vergistingsinstallatie en de locatie waar de vergistingsinstallatie wordt aangevraagd. IIa. Categorieën A, B en C/ IIb. Categorie D Vergistingsinstallaties kunnen onder verschillende categorieën worden geschaard. Met behulp van de indeling in de Handreiking co-vergisting VROM worden vergistingsinstallaties in vier categorieën verdeeld. Namelijk: A. Het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat (de co-vergiste mest) wordt in hoofdzaak op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt. B. Het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt, of naar derden afgevoerd. C. Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat (de co-vergiste mest) wordt in hoofdzaak op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt. D. Het bedrijf verwerkt in hoofdzaak aangevoerde mest van derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt als meststof in hoofdzaak afgeleverd aan derden. Indien de capaciteit van de vergistingsinstallatie meer dan 100 ton per dag bedraagt, behoort deze onder categorie D. Bio-ethanolinstallaties worden tevens onder categorie D geschaard. Categorieën A, B en C worden als een lichtere categorie beoordeeld en worden zodoende in andere gebieden toegestaan dan de zwaardere categorie D. Dit wordt in onderdeel III nader toegelicht. IIIa. Vestiging in POP II-zone I, II of III IIIb. Bedrijventerrein of POP II-zone I of II, mits langs een gebiedsontsluitingsweg gelegen In het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied, is de zonering uit het POP II doorgevoerd. Het buitengebied is verdeeld in de gebieden Agrarisch I, II en III. Deze gebieden komen overeen met de zones I, II en III van het POP II. Zolang het bestemmingsplan Buitengebied nog niet in werking is getreden, zal de zonering van het POP II worden aangehouden. Dit geldt tevens voor de gebieden waar een ander bestemmingsplan geldt dan het bestemmingsplan Buitengebied. 16

Aan de categorieën A, B en C kan binnen POP II-zones I, II en III medewerking worden verleend, mits ze voldoen aan de toetsingscriteria die beschreven staan in onderdeel IV. Indien de betreffende aanvraag is gelegen in POP II-zone IV, V of VI, wordt dit als niet passend in het gebied ervaren en zal geen medewerking worden verleend aan de plaatsing van een vergistingsinstallatie. Vergistingsinstallaties die vallen onder de categorie D, worden alleen toegestaan in POP II zones I en II. Tevens zal de locatie aan een gebiedsontsluitingsweg moeten zijn gelegen. Echter, wanneer kan worden aangetoond dat de vervoersbewegingen in vergelijking met de bestaande situatie per saldo niet toenemen, kan ook medewerking worden verleend aan vestiging langs overige wegen. Buiten deze gebieden om worden industriële activiteiten niet wenselijk geacht. De uitstraling van een dergelijk bedrijf heeft teveel impact op deze gebieden. Tevens zullen alle vergistingsinstallaties moeten voldoen aan onderstaande toetsingscriteria en ruimtelijke randvoorwaarden. IV. Toetsingscriteria en ruimtelijke randvoorwaarden De toetsingscriteria zijn (ruimtelijk) relevante aspecten die, voorzover van toepassing op een plan, bij een afweging voor medewerking moeten worden meegewogen. De volgende toetsingscriteria en ruimtelijke randvoorwaarden zijn aan de orde: 1. landschappelijke waarde van het gebied; 2. infrastructuur/verkeersbelasting; 3. milieu-aspecten: - bodem- of grondwaterverontreiniging; - luchtverontreiniging door installatie; - geurhinder door installatie; - geluidhinder door installatie; - externe veiligheid; 4. water; 5. archeologie; 6. natuur/ecologie en flora- en faunawet; 7. bedrijfseconomisch; 8. belemmeringen; 9. planschade. Ad 1 Landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarde van het gebied De landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden maken een gebied karakteristiek. De landschappelijke waarde van een gebied wordt bijvoorbeeld bepaald door het beplantings- en verkavelingspatroon en de openheid van een gebied. Geomorfologische waarden zijn bijvoorbeeld reliëf en de opbouw van de bodemlagen. Cultuurhistorische waarden ontstaan onder invloed van de mens. Bouwplannen kunnen afbreuk doen aan deze waarden. Ten aanzien van de situering, hoogte en vormgeving van de bouwwerken wordt daarom rekening gehouden met het instandhouden of tot-stand-brengen van een landschappelijk en geomorfologisch aanvaardbare situatie. Ten aanzien van de situering van bouwwerken wordt ook rekening gehouden met het instandhouden of het herstel van de cultuurhistorische waarden van het gebied. Basis voor de landschappelijke waardebepaling kan de zonering van het POP II vormen. In subparagraaf 3.2.1 is deze zonering opgenomen. 17

Het Landschapsbeleidsplan van de geeft per landschapstype aan wat de karakteristieken zijn. Dit is een handleiding voor nieuwe ontwikkelingen in een gebied en hoe dit zal moeten worden ingepast in het landschap. Bij een initiatief voor een vergistingsinstallatie zal vastgesteld moeten worden in welk landschapstype het gelegen is en aan de hand daarvan kan bepaald worden hoe de installatie moet worden ingepast in het landschap. Om de inpassing in het landschap te kunnen toetsen, zal bij een bouwaanvraag voor een vergistingsinstallatie een landschapsinrichtingsplan moeten worden aangeleverd. Wat is de beoogde omvang van het bouwblok? Hoe is beoogde ordening, maatvoering en vormgeving van de gebouwen en de erfinrichting? Wat is de afstand tot de dichtstbijzijnde omwonenden? Is er mogelijk sprake van geur- en of (indirecte) geluidshinder? Figuur 4.2 Voorbeeld van een niet landschappelijk ingepaste vergistinginstallatie Ad 2 Infrastructuur Categorieën A, B en C Achtergrond van dit criterium is het in stand houden van een goede weginfrastructuur, zodat de veiligheid van de weggebruiker niet in gevaar komt. Ten behoeve van een vergistinginstallatie vinden extra verkeersbewegingen plaats voor aanvoer van grondstoffen en eventuele afvoer van producten. Deze verkeersbewegingen betekenen een extra belasting voor de wegen. Er moet onderzocht worden in hoeverre de betreffende weg geschikt is voor deze extra vervoersbewegingen. Van belang daarbij zijn gewicht/belasting, breedte van de weg en constructie van de inrit naar een perceel. De extra wegbelasting van de voertuigen kan afgewogen worden tegen de belasting die zonder biogasinstallatie optreedt door afvoer van overtollige mest. De breedte van de weg is een aandachtspunt. In geval van smalle wegen (met een breedte minder dan 5 meter) kan het passeren van vrachtwagens een probleem vormen. Hoe groot dit probleem is, is afhankelijk van de omvang en aard van het verkeer. Ook dit wordt per geval beoordeeld. Een oplossing kan gezocht worden in de vorm van het creëren van wisselplaatsen. De kosten hiervan behoren in principe voor de aanvrager te zijn. Een derde aandachtspunt is de infrastructuur bij de oprit (in- en uitrit) naar het agrarische perceel. De constructie van de oprit moet berekend zijn op een toename van zwaar verkeer. De oprit valt (deels) op gemeentegrond en is daarmee de verantwoordelijkheid van de gemeente. Ook raken vrachtwagens bij het in- en uitdraaien vaak in de tegenoverliggende berm. In de uitritvergunning is de voorwaarde opgenomen dat de uitrit geschikt moet zijn voor gebruik gerelateerd aan de activiteiten die plaatsvinden op het agrarisch bedrijf. Bij een toename van zwaar verkeer zijn de 18

eventuele benodigde aanpassingen aan oprit en tegenoverliggende berm voor rekening van de aanvrager. Kosten voor wisselplaatsen en aanpassingen van oprit en tegenoverliggende berm ten behoeve van een biogasinstallatie zijn in principe dus voor de aanvrager. Wanneer daarnaast de initiatiefnemer zelf ten behoeve van de biogasinstallatie om infrastructurele aanpassingen vraagt zijn de kosten hiervoor voor hem. Categorie D Zoals reeds bij het stroomschema is aangegeven, zullen vergistingsinstallaties die vallen onder de categorie D, alleen worden toegestaan in POP II zones I en II. Tevens zal de locatie aan een gebiedsontsluitingsweg moeten zijn gelegen. Echter, wanneer kan worden aangetoond dat de vervoersbewegingen in vergelijking met de bestaande situatie per saldo niet toenemen, kan ook medewerking worden verleend aan vestiging langs overige wegen. In het Gemeentelijk Verkeersen Vervoer Plan 2007-2017 (GVVP) is een kaart opgenomen met categorisering van de wegen in de. Een gebiedsontsluitingsweg heeft als functie het bereikbaar maken van woonwijken, bedrijventerreinen, recreatiegebieden en dergelijke. Onderstaande kaart (figuur 4.3) is overgenomen uit het GVVP, deze is tevens opgenomen in bijlage IX. Figuur 4.3 Wegencategorisering 19

20

Figuur 4.4 POP-zonering en gebiedsontsluitingswegen In figuur 4.4 zijn met de dikke rode lijnen zijn de gebiedsontsluitingswegen aangegeven. De witte en lichtgele gebieden betreffen respectievelijk POP-zone I en II. Uit bovenstaande kaart kan worden opgemaakt, dat er slechts enkele gebieden geschikt worden geacht voor de vestiging van een industriële vergistingsinstallatie. Indien er geen extra verkeersbewegingen benodigd zullen zijn voor de vergistingsinstallatie, ten opzichte van het bestaande agrarische bedrijf, kan eventueel medewerking worden verleend. Hierbij zal tevens moeten worden voldaan aan de overige criteria. Bij een initiatief zullen gegevens moeten worden aangeleverd over de te verwachten verkeersbewegingen. Dit zijn gegevens over de frequentie en de soort te vervoeren stoffen. Verder zal moeten worden aangegeven, waar de transportroutes langs lopen en hoe lang de transportafstand is. 21

Bij 2 extra verkeersbewegingen per dag is meestal geen sprake van significante toename van de verkeersdruk. Ad 3 Milieu-aspecten Milieuwetgeving Voor de installaties is geen plan-m.e.r. noodzakelijk. (Pas bij 100 ton mest per dag wordt een dergelijke installatie plan-m.e.r.-plichtig.) Wel is voor de vergistingsinstallatie een vergunning volgens de Wet milieubeheer noodzakelijk. Indien de bindingen tussen het agrarische bedrijf en de vergistingsinstallatie voldoende zijn aangetoond dan is het één inrichting (functionele, organisatorische, technische en geografische bindingen). Hierdoor is één vergunning voor het gehele bedrijf voldoende. Aandachtspunten bij het opstellen van de vergunning volgens de Wet milieubeheer: - geuremissie van de opgeslagen biomassa of mest; - geluidsemissie van de installatie; - geluidsemissie van de transportbewegingen; - opslag van digestaat; - toetsing Ner (Nederlandse emissie richtlijn, i.v.m. uitstoot ammoniak); - toetsing Bees (Besluit emissie eisen stookinstallaties, i.v.m. verbrandingsgasmotor); - biogasopslag en noodmaatregelen. In de vergunning volgens de Wet milieubeheer worden voorschriften opgenomen om de omgeving te beschermen tegen hinderlijk invloeden afkomstig van een inrichting. De installaties op boerderijniveau zullen voornamelijk in het buitengebied geplaatst worden. Hierbij zullen de huidige minimale afstanden worden gehandhaafd. Het agrarische karakter van het buitengebied zal niet worden aangetast. Figuur 4.5 Mestopslag en vergister Voor de vergistingsinstallatie is een milieuvergunning benodigd, in dat kader zal de vergisting aan bepaalde eisen moeten voldoen om de vergunning te verkrijgen. Echter, niet alle aspecten die van belang zijn voor de afweging om al dan niet een vergistingsinstallatie toe te staan, worden voor de milieuvergunning getoetst. Zodoende zullen om een goede afweging te kunnen maken, onderstaande milieu-aspecten nader onderbouwd moeten worden. 22

Indien de capaciteit van de vergistingsinstallatie per dag meer dan 100 ton bedraagt, is geen sprake meer van een agrarische activiteit. De vergistingsinstallatie moet dan worden beoordeeld als zijnde een industriële activiteit. A. Bodem- of grondwaterverontreiniging In de milieuvergunning wordt ten aanzien van bodembescherming uitgegaan van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). Uitgangspunt hierbij is het bereiken van een beschermingsniveau, waarbij kan worden gesproken van een verwaarloosbaar risico van significante bodemverontreiniging (bodemrisicocategorie A). Daar waar binnen de inrichting bodembedreigende activiteiten plaatsvinden, zijn in de vergunning vloeistofdichte vloeren en/of lekbakken voorgeschreven. Met deze voorschriften is het treffen van voldoende bodembeschermende voorzieningen gewaarborgd. De vooropslag, tussenopslag en naopslag vallen onder de werkingssfeer van het Besluit mestbassins milieubeheer. Het Besluit mestbassins milieubeheer schrijft voor dat de vooropslag, tussenopslag en naopslag moeten zijn uitgevoerd conform de bepalingen van de Richtlijnen Mestbassins 1992 (RM 1992). In deze richtlijnen zijn bodembeschermende voorzieningen voorgeschreven zodat een voldoende bodembeschermingniveau wordt gegarandeerd. Besluit mestbassins milieubeheer is niet van toepassing op het bewaren van dunne mest wanneer beluchting, geforceerde vergisting of een andere be- of verwerking van dunne mest plaatsvindt, behoudens mengen of roeren. Om conform Wet milieubeheer de grootst mogelijke bescherming te bieden voor zover dit redelijkerwijs geëist kan worden, is in de voorschriften opgenomen dat de Richtlijnen mestbassins 1992 (RM 1992) van toepassing is op de opslag van mest in de mestvergister. B. Luchtverontreiniging door installatie Indien het Bees-B van toepassing is dan werkt dit Besluit rechtstreeks. Een verwijzing naar het Bees-B is voldoende omdat dit Besluit van rechtswege geldt. Bij (co-)vergistingsinstallaties kunnen daarnaast eisen worden gesteld m.b.t. zwavelwaterstof (ontzwaveling van het biogas tot een concentratie van maximaal 250 ppm zwavelwaterstof). Voor de emissies van andere gassen en stoffen (zoals zwaveloxiden, koolmonoxide, ammoniak, stof, VOS, waterstofchloride, dioxines en metalen) is het niet nodig om emissie-eisen in de vergunning op te nemen. C. Geurhinder door installatie De procesonderdelen waarin biogas aanwezig is, dienen gesloten te zijn uitgevoerd. Dit geldt voor de vooropslag, de mestvergister, de biogasopslag, de warmtekrachtinstallatie, de naopslag, de eventuele extra voorzieningen voor mestscheiding of indamping van de mest en de overige onderdelen van het systeem (leidingennetwerk, besturingsinstallatie). Omdat de installatie gesloten is zal er bij een normale bedrijfsvoering geen ammoniak- of geuremissie plaatsvinden. Uit de aanvraag van de milieuvergunning moet blijken welke materialen worden co-vergist en hoe deze stoffen worden toegevoegd aan de te vergisten mest. Dit maakt het mogelijk om bij specifieke stromen nadere eisen te stellen om eventuele geuremissie te voorkomen. De nadere eisen kunnen zowel technisch van aard zijn als betrekking hebben op de te volgen werkwijze en procedures bij het bedienen van de (co-)vergistinginstallatie. In het kader van de milieuvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld. Daarnaast worden de normale afstandseisen in acht genomen bij de milieuvergunning die voor alle agrarische bedrijven gelden. Indien men niet kan voldoen aan de voorwaarden of afstandseisen dan kan de 23

milieuvergunning niet worden verleend. Vanuit de ruimtelijke ordening worden wederom geen extra voorwaarden gesteld. Er wordt alleen bekeken of de geurhinder voldoende is beperkt. D. Geluidhinder door installatie Voor het bepalen van de geluidsnorm kan gebruik worden gemaakt van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van 21 oktober 1998 van het ministerie van VROM. De mogelijke geluidbronnen van de mest-vergistingsinstallatie zijn (1): warmtekrachtinstallatie; mestpompen; motoren die het roerwerk van de mestvergister aandrijven. Voor toetsing van geluidemissies door transportbewegingen van en naar de inrichting kan de schrikkelcirculaire' (2) worden gevolgd. Deze circulaire geeft ten behoeve van de milieuvergunningverlening aanwijzingen over de beoordeling van de indirecte hinder veroorzaakt door verkeersbewegingen van en naar de inrichting. (1) Opgemerkt dient te worden dat afhankelijk van de technologie de scheiding en nabewerking van de vergiste mest tot extra geluidemissie kunnen leiden. (2) Circulaire aan de besturen van de provincies en gemeenten van 29 februari 1996/ Nr. MBG 9600613 1, Stcrt. 1996. 44 Directoraat-generaal Milieubeheer Directie Geluid en Verkeer DGM/GV/GEO, houdende beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening WM. Het belangrijkste geluidproducerende onderdeel van de installatie is de verbrandingsmotor. Indien noodzakelijk is dit goed te isoleren. In de milieuvergunning wordt hier aandacht aanbesteed. Daarnaast is er geluidsproductie bij de aan- en afvoer van mest, biomassa en digestaat door vrachtwagens en landbouwvoertuigen. Voor de wijzigingsprocedure of de milieuvergunningsprocedure zal een akoestisch onderzoek worden gevraagd waarin de totale geluidsproductie wordt berekend en hiermee de geluidsbelasting op woningen van derden. Als deze de landelijke richtlijnen overschrijdt, dan wordt eerst bekeken welke maatregelen kunnen worden getroffen voor geluidsreductie. Zijn hier geen mogelijkheden voor, dan kan er geen medewerking worden verleend. E. Externe veiligheid Biogas bestaat voor 55-60% uit het gas methaan. In een mengverhouding van 5-10% methaan en 90-95% lucht ontstaat een explosief mengsel. Als dit mengsel vervolgens ontstoken wordt, is een ontploffing het resultaat. Het is van belang na te gaan in welke gevallen deze situatie zich kan voordoen, en welke maatregelen moeten worden opgelegd om een ontploffing te voorkomen. Aan de hand van de ATEX 137 richtlijn en de Nederlandse praktijkrichtlijn 7910-1, is een gevarenzoneindeling te maken met betrekking tot ontploffingsgevaar. De gevarenzonering hangt in de praktijk met name af van de uitvoering van de biogasopvang. Voor de veiligheid van de gasopvang dient het materiaal van de biogasopvang bestendig te zijn tegen de inwerking van biogas. Verder dient de maximale druk van de vergister en gasopvang niet te worden overschreden. Er moet worden gezorgd voor een deugdelijke overdrukbeveiliging, bijvoorbeeld door gebruikt te maken van een overdrukventiel of een fakkelinstallatie. Door middel van voorwaarden vanuit brandweer en milieuvergunning zal de externe veiligheid kunnen worden gewaarborgd. Indien men niet aan de voorwaarden kan voldoen dan wordt de 24

milieuvergunning niet verleend. Vanuit de ruimtelijke ordening worden geen extra voorwaarden gesteld. Bekeken wordt of de veiligheidsafstanden voldoende zijn gewaarborgd. F. Overige milieu-aspecten Water Bij het (co-)vergistingsproces komt geen bedrijfsafvalwater vrij dat wordt geloosd op het riool of het oppervlaktewater. Een toets aan de Wet verontreiniging oppervlaktewateren kan achterwege blijven. Dit laat onverlet dat er bij de nabehandeling van de vergiste mest wel lozing van (afval)water plaats kan vinden waarvoor een toets aan de Wvo noodzakelijk is. Ad 4 Archeologie De provincie en de nieuwe monumentenwet, die op dit moment gewijzigd wordt, vereisen dat archeologische belangen op een verantwoorde manier worden meegenomen in ruimtelijke plannen. Daarom wordt ook bij plannen voor biogasinstallaties bekeken of een archeologisch onderzoek nodig is en zo ja, wat de uitkomst is. Of een archeologisch onderzoek nodig is hangt af van de omvang van het project en de archeologische verwachtingswaarde van het gebied. Aan de hand van het onderzoeksresultaat wordt beoordeeld of beperkende of beschermende maatregelen nodig zijn. Voorlopige tekst deel Monumentenwet betreft vrijstelling van het bestemmingsplan (deze wet treedt naar verwachting in werking op 1 januari 2009): Wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta (Wet op de archeologische monumentenzorg) Artikel 41 1. De aanvrager van een vrijstellingsbesluit als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders of, in geval van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van die wet, naar het oordeel van de gemeenteraad, in voldoende mate is vastgesteld. 2. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders of, in geval van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening door de gemeenteraad, bij de vrijstelling te stellen kwalificaties. 3. Artikel 15, derde lid, eerste volzin, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is op de voorschriften, bedoeld in het tweede lid, niet van toepassing. Ad 5 Water Vanwege het grotere belang van water in de ruimtelijke ordening is de watertoets een verplicht onderdeel bij artikel 19, lid 1 WRO procedures geworden. Deze toets dient tevens plaats te vinden bij wijzigingen van het bestemmingsplan en het opstellen van een bestemmingsplan. De watertoets houdt in dat het waterschap in een vroeg stadium en op een intensieve manier bij het opstellen van een ruimtelijk plan wordt betrokken. Aandachtspunten bij de watertoets zijn: 25