Woningen in de pensioenportefeuille



Vergelijkbare documenten
De internationale vastgoedmarkt

De eeuw van het aandeel

Vastgoed in ALM context

Sectorspecialisatie loont

Bijlage 1: Berekening van de risicowijzer

Bouw uw eigen beleggingsportefeuille

Rendement en risico van Nederlands vastgoed in internationaal perspectief

Reële karakteristieken van beleggingscategorieën

Patriottisch beleggen: investeren in de B.V. Nederland?

Institutionele beleggers verwachten meer te beleggen in vastgoed

Vastgoedbeleggingsresultaten van Nederlandse pensioenfondsen: internationale diversificatie stelt teleur

Energieprijzen in vergelijk

Toekomstige ontwikkelingen op de huizenmarkt

Gemengde verwachtingen institutionele beleggers over vastgoed

Beleggingsprofielen Doelbeleggen

Samenwerking en innovatie in het MKB in Europa en Nederland Een exploratie op basis van het European Company Survey

INTERNATIONALE DIVERSIFI- CATIE VOOR NEDERLANDSE VASTGOEDBELEGGERS Prof. dr. P. Eichholtz, drs. R. Huisman, drs. H. Op t Veld en drs. L.

Vastgoed in de portefeuilles van Nederlandse institutionele beleggers

2 Model voor beleggingsbeleid en renteafdekking

Werkloosheid in de Europese Unie

Advies Commissie Parameters

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Datum : 26 augustus 2003 Onderwerp : Bijzondere aanpassing WML periode 1999 t/m 2002

Projectontwikkelende belegger beter af

Risico pariteit Aandelen Wereldwijd Ontwikkelde Markten - MSCI World Index MSCI Daily Net TR World Euro, Aandelen Wereldwijd

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2015 t/m 30 juni Samenvatting:

Tekst Nationaal regime MiFID. Bijlage. Toetstermen als bedoeld in artikel 36a, lid 2. toetsterm 1

Het begint bij de doelstelling

Rendement versus risico:

Sterke toename van beleggingen in Duits en Frans schuldpapier. Grafiek 1 - Nederlandse aankopen buitenlandse effecten

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Vierde kwartaal oktober 2014 t/m 31 december 2014

Beleggen met LG Partners

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2014 t/m 30 juni Samenvatting: dalende rente

Als de Centrale Banken het podium verlaten

De risico s van het vak Enkele ervaringen over risicomanagement uit de pensioensector

Trends op de markt van koopwoningen en de hypotheekmarkt: verleden, heden en toekomst

Portefeuilleprofielen

Rapport Triple A - Risk Finance B.V. terzake Vergelijking pensioenproduct met de markt voor

Vraag en antwoord: waarom beleggen in staatsobligaties?

Zo vast als een huis. Auteur(s):

Het lange-termijnrendement van Nederlandse obligaties,

Onze modelportefeuilles Superieure rendements-risico karakteristieken

Strategy Background Papers

1. Hoe ziet het conservatieve beleggingsportefeuille van BNP Paribas Fortis er uit?

Bijlage I: Woningmarktcijfers 4 e kwartaal 2008

Alternatives vanuit een ALM perspectief

Bijlage I: Woningmarktcijfers 4 e kwartaal 2007

Beleggen met LG Partners

Het inflatierisico van pensioenfondsen

De toekomstbestendigheid van de vastgoedallocatie in de portefeuille IVBN / VBA / IPD vastgoedcongres, 1 oktober 2013, Nyenrode

5 Het wettelijk minimumjeugdloon in internationaal perspectief

Rendement. 9 de jaargang maart 2015 nr 30 FINANCIEEL NIEUWS

Samenstelling en rendement van Nederlandse institutionele vastgoedportefeuilles

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal januari 2017 t/m 31 maart Samenvatting:

Rendement versus risico:

Uitkomen voor de beste resultaten. DB Star Performer

Samenstelling en rendement van Nederlandse institutionele vastgoedportefeuilles

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Vierde kwartaal oktober 2016 t/m 31 december Samenvatting:

Long Duration Overlay. Dé oplossing voor de mismatch tussen beleggingen en verplichtingen

Consumentenbrief beleggingen van. Tielkemeijer & Partners Vermogensbeheer

Handelsstromen Rozenstruiken 2009 / 14. Zoetermeer, Maart 2009 Peter van der Salm Productschap Tuinbouw, Afdeling Markt en Innovatie

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Derde kwartaal juli 2017 t/m 30 september Samenvatting:

1. Wat is uw voornaamste beleggingsdoel? Punten

Hoe Europeanen denken over biotechnologie en genetisch gemodificeerd voedsel in 2005

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

Gevolgen voor pensioenfondsen van Advies Commissie

Toekomstwensen vervullen voor uzelf én voor de wereld

Sequoia Vermogensbeheer zal daarom een goed beeld moeten hebben van:

Bijlage I: Woningmarktcijfers 3 e kwartaal 2008

Waarom, wanneer en hoe te beleggen in Europese smallcaps? Daniel Haesen

Vaardigheden van Nederlandse leraren taal, rekenen, problemen oplossen

Datum 28 november 2016 Uitvoering motie Bruins/Duisenberg: monitor omvang alfa-, bèta-, gamma-, en technische wetenschappen

vba _beleggingsprofessionals Nummer 116_winter REVIEW Korte en lange termijn gedrag van inflatie en beleggingen

Bijlage B4. Werken aan de start. Freek Bucx

Jaarlijks gemiddeld Cumulatief vanaf Q Q Q Q Q Dekkingsgraad (kwartaalultimo) 143% 137% 148% 153% 153%

Beleggen met een goed gevoel

Bijlage I: Woningmarktcijfers 1 e kwartaal 2009

Rendement in een laagrentende omgeving

Bijlage B4. Eerste treden op de arbeidsmarkt. Freek Bucx

Beleggingsprincipes. Wetenswaardigheden over beleggen, risico en rendementen. De effecten van inflatie en looptijd. Balans tussen risico en rendement

VERGADERING VAN AANDEELHOUDERS 12 MEI 2015 AMSTERDAM

De povere prestaties van beleggingsfondsen

Risk Control Strategy

BIJLAGE B BIJ X-FACTORBESLUIT

Flexibel Spaarpensioen Stichting GE Pensioenfonds

Een gezonde beleggingsportefeuille voor Later

R&D-uitgaven en capaciteit naar wetenschapsgebied

Veranderingen in de internationale positie van Nederlandse banken

Vragenlijst. - in te vullen door financieel adviseur -

Persbericht. Consumentenprijsindex juni

Persbericht. Consumentenprijsindex juli 1999

Stichting Pensioenfonds Ballast Nedam

SCHULD EN BOETE IN HET WESTEN. Jaap van Duijn Grip op je Vermogen 5 oktober 2012

Inhoud. Deel 1 Geen rendement zonder risico 1 Rustig en onrustig beleggen 12 2 Alles heeft z n prijs 27 3 Verdeel en heers 41

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 EERSTE KWARTAAL 2019

Persbericht. Consumentenprijsindex maart 1999

Bijlage I: Woningmarktcijfers 1 e kwartaal 2008

Kentering op de Europese woningmarkten

Voortgangsrapportage Onderwijs en Opleiding 2010 Beschrijving prestaties Nederland en andere lidstaten op EU benchmarks

Transcriptie:

Woningen in de pensioenportefeuille Auteur(s): Eichholtz, P.M.A. (auteur) Hilverink, H. (auteur) Theebe, M.A.J. (auteur) Respectievelijk verbonden aan de Universiteit Maastricht en de Universiteit van Amsterdam, aan Vesteda en aan de Universiteit van Amsterdam en het Tinbergen Instituut. De auteurs danken P.J. Boelhouwer voor hulp bij het verkrijgen van internationale woninggegevens. V erschenen in: ESB, 85e jaargang, nr. 4275, pagina 812, 13 oktober 2000 (datum) R ubriek: T refwoord(en): beleggen Beleggen in woningen kan de institutionele beleggingsportefeuille inflatiebescherming, risicospreiding en diversificatie bieden. In tegenstelling tot hun buitenlandse collega's beleggen Nederlandse institutionele beleggers relatief veel in woningen. Deze tegenstelling wordt goed geïllustreerd door de samenstelling van de ROZ-IPD-index, die wordt gebruikt om de prestaties te meten van Nederlands direct vastgoed. Deze index, die gebaseerd is op de Nederlandse institutionele vastgoedportefeuilles, bestaat voor 47 procent uit woningen. In de vergelijkbare index voor het Verenigd Koninkrijk, de IPD-UK index, hebben woningen een weging van nog geen vier procent. Dat komt goed overeen met de situatie in de rest van Europa 1. Het is de vraag of de beleggingsprestaties van Nederlandse woningen deze uitzonderlijke situatie rechtvaardigen. Kijkend naar de institutionele beleggingsportefeuilles in Nederland valt verder op dat de pensioenfondsen gemiddeld meer in woningen beleggen dan de verzekeringsmaatschappijen: de allocaties zijn respectievelijk 46 procent en 34 procent 2. Een belangrijk verschil tussen deze twee groepen beleggers is de aard van hun verplichtingen: reëel voor pensioenfondsen en nominaal voor verzekeringsmaatschappijen. De ruimere allocatie naar woningen door de pensioenfondsen zou dus kunnen betekenen dat woningen worden gezien als een relatief goede bescherming tegen inflatierisico. De vraag is of ze die inderdaad bieden. Het opvallende aan de institutionele woningportefeuilles is dat ze vrijwel geheel uit Nederlandse woningen bestaan. Nederlandse beleggers bezitten slechts bij hoge uitzondering woningen in het buitenland, terwijl er binnen het commerciële vastgoed juist een traditie bestaat om ook in het buitenland te beleggen. Wel is er sprake van buitenlandse beleggingen in beursgenoteerde woningfondsen, maar die zijn slechts voorhanden in een zeer beperkt aantal landen. Recentelijk ontstaan er in de Nederlandse vastgoedwereld discussies over de vraag hoe Europees de institutionele vastgoedportefeuilles moeten worden nu Europa steeds meer één wordt. Woningen spelen in deze discussie nauwelijks een rol en dat is, gezien het grote belang van woningen in de portefeuilles, een beetje vreemd.

Toegevoegde waarde De drie hierboven gestelde vragen met betrekking tot beleggingsprestaties, inflatiebescherming en internationale spreiding draaien allemaal om de toegevoegde waarde die woningen kunnen hebben in een Nederlandse institutionele beleggingsportefeuille en in dit artikel zullen we ze alle drie uitgebreider behandelen. Om te beginnen vergelijken we de beleggingsprestaties van woningen met die van aandelen en obligaties. Hieruit blijkt vooral dat woningen in een portefeuille die verder overwegend bestaat uit aandelen en obligaties tot zeer veel risicospreiding kunnen leiden. Vervolgens onderzoeken we in hoeverre woningen bescherming bieden tegen inflatie-risico's. Hier blijkt de beleggingshorizon een grote rol te spelen: op korte termijn biedt geen van de onderzochte beleggingscategorieën echt bescherming tegen inflatie en kunnen we woningen beschouwen als de minst slechte bescherming tegen inflatierisico. Op de lange termijn is er sprake van iets meer bescherming en doen woningen het wat dit betreft iets beter dan aandelen. Tenslotte onderzoeken we in hoeverre het nuttig zou zijn voor Nederlandse beleggers om internationaal in woningen te beleggen. Risicoreductie Om te bepalen hoe woningen zich gedragen ten opzichte van aandelen en obligaties hebben we gebruik gemaakt van jaarlijkse data voor de periode 1965-1999. De aandelen- en obligatiereeksen zijn herbeleggingindices die eerder zijn gebruikt in Eichholtz, Koedijk en Otten 3. De woningindex is een index van totale rendementen die is gebaseerd op verkoopcijfers van de NVM en een huurindex van het ministerie van VROM 4. figuur 1 is een grafische weergave van deze indices, waarbij de schaal van de y-as logaritmisch is. De figuur laat duidelijk zien dat aandelen de beste rendementen hebben opgeleverd, gevolgd door woningen en op afstand door obligaties. Figuur 1. Nominale rendementsindices Om de prestaties van de verschillende beleggingscategorieën aan een nader onderzoek te kunnen onderwerpen, berekenen we eerst gemiddelde jaarlijkse rendementen en standaarddeviaties. Deze worden gepresenteerd in tabel 1. De cijfers in deze tabel laten zien dat het gemiddelde jaarlijkse woningrendement over de meest recente 35 jaar zich ongeveer halverwege tussen de hogere aandelenrendementen en de lagere rendementen op obligaties bevindt, zowel in nominale als voor inflatie gecorrigeerde termen. De standaarddeviatie van de woningrendementen is iets hoger dan die van obligaties maar aanmerkelijk lager dan de standaarddeviatie van aandelenrendementen. De tabel presenteert ook correlatiecoëfficiënten die aangeven dat aandelen- en obligatierendementen positief aan elkaar zijn gerelateerd, terwijl rendementen op woningen vrijwel geen correlatie vertonen met aandelen en obligaties. Dat betekent dat woningen vanuit het oogpunt van de spreiding van het risico van een beleggingsportefeuille een sterke beleggingscategorie vormen.

Tabel 1. Jaarlijkse rendementen, risico's en correlaties, 1965-1999 Aandelen woningen obligaties nominale rendementen (%) gemiddelde 16,0 11,9 7,4 standaarddeviatie 20,9 10,0 8,4 correlaties woningen -0,04 obligaties 0,16-0,02 reële rendementen (%) gemiddelde 11,7 7,6 3,3 standaarddeviatie 20,7 9,3 8,3 correlaties woningen 0,02 obligaties 0,23-0,01 Woningen en inflatie Pensioenfondsen zijn vanwege hun verplichtingen bijzonder geïnteresseerd in beleggingen die bescherming bieden tegen inflatie-risico. Woningen doen het wat dat betreft iets beter dan aandelen en obligaties. Correlaties tussen de jaarlijkse rendementen van deze laatste twee beleggingscategorieën geven namelijk aan dat zij respectievelijk negatief (-0,15) en nauwelijks (0,06) met de inflatie mee bewegen, terwijl jaarlijkse woningrendementen met een coëfficiënt van 0,20 wat inflatiebescherming betreft iets meer hoop bieden. Voor een gemiddeld pensioenfonds is een horizon van één jaar echter veel te kort. Gezien de verplichtingenstructuur zijn horizons van vijf jaar en langer relevanter en dat geldt met name voor de vraag of er sprake kan zijn van bescherming tegen inflatierisico. Aangezien we slechts voor 35 jaar data hebben, kunnen we geen analyse doen met aaneengesloten perioden van vijf jaar; we zouden dan slechts zeven waarnemingen hebben. We kijken derhalve naar overlappende perioden en onderzoeken eerst voor horizons van één, vijf, tien en vijftien jaar hoe groot de kans was op een negatief reëel rendement. Het eerste gedeelte van tabel 2 geeft de resultaten van deze analyse. Voor een horizon van een jaar blijkt dat de kans op een negatief reëel rendement voor woningen het kleinst is: 14,7 procent. Als we de horizon verlengen, dan blijkt dat voor alle drie de beleggingscategorieën de kans op een negatief reëel rendement kleiner wordt. Het snelst daalt die kans voor aandelen en woningen, het langzaamst voor obligaties. Op de lange termijn, met een horizon van tien jaar, blijkt dat er voor woningen geen enkele periode was met een negatief reëel rendement. Voor een horizon van vijftien jaar gold dit ook voor aandelen, terwijl de kans op een negatief reëel rendement op obligaties wel aanwezig bleef. Vanuit het oogpunt van inflatie-bescherming doen obligaties het dus opvallend slecht.

Tabel 2. Inflatie-bescherming en beleggingshorizon horizon (jaren) 1 5 10 15 kans op negatief reëel rendement (%) aandelen 32,4 13,3 4,0 0,0 obligaties 41,2 30,0 24,0 10,0 woningen 14,7 13,5 0,0 0,0 gemiddelde negatieve reële rendement (%) aandelen -12,0-4,0-1,4 0,0 obligaties -3,9-1,4-1,0-1,0 woningen -8,0-5,0 0,0 0,0 standaardeviatie van alle reële rendementen (%) aandelen 20,7 10,0 7,1 5,5 obligaties 8,3 4,1 3,2 2,6 woningen 9,3 6,3 3,5 1,8 waarnemingen 34 30 25 20 Voor alle 35 jaar zijn impliciete totale rendementen berekend voor diverse beleggingshorizons. De berekeningsperioden schuiven steeds een jaar verder op in de tijd. Het tweede gedeelte van tabel 2 laat zien hoe groot het negatieve reële rendement is in de jaren dat er sprake is van zo'n rendement. Vooral op de korte termijn blijkt dat erg negatief te zijn voor aandelen: -12,0 procent. Ook hier geldt dat de situatie verbetert naarmate de horizon langer wordt. Hierbij gaan aandelen en woningen ongeveer gelijk op. De conclusie is hier dus dat woningen op jaarbasis meer bescherming bieden tegen inflatie dan aandelen en obligaties en dat een langere horizon met zich meebrengt dat de kans op een positief reëel rendement verbetert. Daarbij moet worden opgemerkt dat obligaties hier achterblijven bij aandelen en woningen. Het laatste deel van tabel 2 geeft inzicht in de vraag hoe de beleggingshorizon de zekerheid van het reëel rendement beïnvloedt. Aangezien het hier om overlappende perioden gaat, is het niet erg vreemd dat de gepresenteerde standaarddeviaties dalen naarmate de beleggingshorizon langer wordt. Waar het hier echter om gaat is of ze voor alle drie de beleggingscategorieën even snel dalen. Dat blijkt niet het geval te zijn. Uit de gepresenteerde cijfers blijkt dat woningen bij de langste beleggingshorizon het laagste risico vertonen en dus de positie van obligaties overnemen. Voor beleggers met een lange horizon zijn woningen dus een relatief interessante belegging. Internationaal beleggen? Nog meer dan het geval is voor commercieel vastgoed, worden woningmarkten gezien als lokale markten, met een zeer geringe internationale dimensie. Inderdaad worden woningenprijzen sterk beïnvloed door factoren die per locatie of per land sterk uiteen kunnen lopen. De vraag naar woningen is, gezien het spaarzame internationale verhuisgedrag, vooral landelijk bepaald. Het aanbod wordt sterk bepaald door de overheid. Ook woninghuren zijn onderhevig aan veel overheids-ingrijpen en dat geldt in vrijwel alle landen. Juist vanwege deze grote rol van de overheid houden institutionele beleggers zich doorgaans verre van internationale woningbeleggingen. Vanuit beleggersperspectief wordt de overheid vooral gezien als een risicobron. Toch suggereert juist het feit dat de woningmarkten zo lokaal bepaald zijn, dat het internationaal beleggen in woningen sterke diversificatievoordelen zou kunnen opleveren. Recent onderzoek geeft indirect aan dat er inderdaad sprake is van dergelijke diversificatievoordelen 5. Wij willen dit wat verder uitdiepen door een internationale vergelijking te maken tussen woningmarkten en te onderzoeken in hoeverre woningprijsveranderingen internationaal met elkaar zijn gecorreleerd. Om dit uit te kunnen zoeken, zijn data gebruikt die is verzameld door de European

Mortgage Federation 6. Het betreft hier landelijk gemiddelde procentuele prijsveranderingen van koopwoningen. We maken de vergelijking op basis van nominale prijsveranderingen. De gegevens zijn opgenomen in tabel 3. Voor de meeste onderzochte landen hebben we gegevens van 1970 tot en met 1998 kunnen gebruiken, maar voor een aantal landen begint de tijdreeks enkele jaren later. Tabel 3. Internationale nominale woningprijs-veranderingen, 1970-1998 verandering prijzen koopwoningena correlatieb gemiddelde standaard- aantal waardeviatie nemingen Europa België 6,6 6,8 28 0,74*** Denemarken 6,8 9,0 27 0,36* Duitsland 4,1 8,6 27-0,04 Finland 8,2 12,4 28-0,09 Frankrijk 3,0 6,3 13 0,02 Ierland 7,6 6,8 14 0,35 Nederland 6,9 10, 28 Oostenrijk 8,2 9,5 28 0,13 Spanje 8,1 9,7 11-0,58* VK 11,2 10,9 28 0,01 Zweden 6,4 8,1 28 0,43** rest wereld Canada 5,3 8,5 14-0,07 Japan 6,4 11,2 27-0,04 VS 6,6 3,8 27 0,30 * = significant op 10%-niveau ** = significant op 5%-niveau *** = significant op 1%-niveau a. Gemiddelde en standaarddeviatie van prijsveranderingen van koopwoningen. b. Correlatie van prijsveranderingen van koopwoningen in het betreffende land met prijsveranderingen van Nederlandse koopwoningen. Deze tabel laat zien dat de prijsveranderingen op koopwoningen internationaal sterk uiteen lopen. Aan de onderkant bevinden zich landen als Frankrijk en Duitsland, met gemiddelde jaarlijkse prijsstijgingen van drie tot vier procent. Boven in het spectrum zit het Verenigd Koninkrijk, met een jaarlijkse prijsstijging van 11,2 procent vanaf 1970. Nederland neemt met 6,9 procent een middenpositie in. De standaarddeviaties van deze prijsstijgingen liggen tussen de 3,8 procent voor de Verenigde Staten en 12,4 procent voor Finland. De cijfers laten een positief verband zien tussen gemiddelde prijsstijging en standaarddeviatie. De laatste kolom van tabel 3 geeft de correlaties tussen prijsveranderingen van Nederlandse woningen en die van woningen in het buitenland. Deze correlaties blijken erg laag te zijn. De Nederlandse markt vertoont alleen significant positieve correlaties met België, Denemarken en Zweden. Verder zijn de correlaties niet significant verschillend van nul, of negatief. Dat betekent dat internationaal beleggen in woningen wel eens belangrijke

diversificatievoordelen zou kunnen opleveren; voor Nederlandse beleggers een reden om in het buitenland te kijken en voor buitenlandse beleggers een reden om naar Nederland te kijken. Al of niet beursgenoteerde woningfondsen zouden hierbij een rol kunnen spelen. Conclusies Woningen kunnen belangrijke toegevoegde waarde leveren aan een institutionele beleggingsportefeuille. De correlaties tussen aandelen- en obligatierendementen aan de ene kant en het rendement op woningen aan de andere kant zijn laag en het diversificatiepotentieel van woningen is derhalve hoog. Bovendien bieden woningen een redelijke bescherming tegen inflatie, zeker op de lange termijn. De relatief hoge allocatie aan woningen die veel Nederlandse pensioenfondsen hebben is dan ook gerechtvaardigd. Onze resultaten geven aan dat ze daarnaast zouden kunnen overwegen om in woningen in het buitenland te beleggen. De internationale correlaties tussen de woningrendementen zijn dermate laag dat beleggen in buitenlandse woningen uit oogpunt van risicospreiding zonder meer het overwegen waard is 1 Situatie eind 1999; zie ROZ/IPD, Netherlands property index, Den Haag, 2000 en IPD UK, Annual index, Londen, 2000. Woningen in het Verenigd Koninkrijk delen een restcategorie van vier procent met boerderijen en ander nietcommercieel vastgoed. 2 Situatie 1997; Zie Trends 2000-2001, Vastgoedmarkt, Den Haag, 2000. 3 Zie P.M.A. Eichholtz, R. Otten en C.G. Koedijk, De eeuw van het aandeel, ESB, 14 januari 2000, blz. 24-27. 4 Huurrendementen op woningen van Nederlandse beleggers worden niet centraal geregistreerd. Eerdere studies (zoals bijvoorbeeld P.M.A. Eichholtz en D. Geltner, Woonfondsen: een revolutie op de huizenmarkt, ESB, 30 augustus 1995, blz. 756-759) besteden doorgaans weinig aandacht aan deze component van het totale rendement, door dit bijvoorbeeld als een vast percentage van de woningwaarde op te nemen. In dit artikel willen wij het huurrendement realistischer benaderen door gebruik te maken van de huurindex die is gepubliceerd in Volkshuisvesting in cijfers 99 van het ministerie van VROM. Deze index bevat naast woningen van beleggers ook corporatiewoningen, die gewoonlijk worden gekenmerkt door een veel lagere huur. Deze index gebruiken wij om een waarschijnlijk wat voorzichtig verondersteld bruto aanvangsrendement van 6,5 procent jaarlijks aan te passen voor huurontwikkelingen, rekening houdend met 25 procent huurlasten. 5 Zie P.J. Boelhouwer, A.A.A. Mariën en P. de Vries, Koopprijsontwikkeling in internationaal perspectief, NETHUR/DGVH, Delft, 1999. Deze auteurs presenteren volatiliteitcijfers voor internationale woningmarkten die aangeven dat die volatiliteiten over landen niet synchroon lopen in de tijd. 6 Zie European Mortgage Federation, Hypostat, diverse jaren. Deze data zijn ook gebruikt door Boelhouwer e.a. (zie noot 5).