G E M E E N T E A R C H I E F S C H I E D A M TOEGANGSNUMMER 128 INVENTARIS VAN HET ARCHIEF VAN DE COMMISSIE VOOR, DE CONSERVATOR EN DE VERENIGING VAN VRIENDEN VAN HET STEDELIJK MUSEUM 1899-1982 DOOR J.M.M. JANSEN SCHIEDAM
INHOUDSOPGAVE INLEIDING... 2 1. Het Museum... 2 2. Commissie... 3 3. Het archief... 4 4. Wijze van citeren... 5 INVENTARIS... 6 A. Het archief van de Commissie voor het Stedelijk Museum... 6 I. Stukken van algemene aard... 6 II. Stukken betreffende bijzondere onderwerpen... 6 1. Reglementering... 6 2. Financiën... 6 3. Personeel... 7 4. Huisvesting... 7 B. Het archief van de conservator van het Stedelijk Museum... 7 C. Het archief van de Vereniging van vrienden van het Stedelijk Museum... 7
INLEIDING 1. Het Museum Zoals bij vele musea, ligt ook bij het Stedelijk Museum Schiedam de oorsprong in particuliere handen. Grondlegger van deze instelling was G. Visser Bzn., die aan het eind van de vorige eeuw zich had toegelegd op het verzamelen van voorwerpen betrekking hebbend op de geschiedenis der gemeente, "of die ons een blik doen slaan op vroegere zeden en gewoonten van hare bewoners". Sinds 1898 werd deze verzameling bewaard in enkele der bovenvertrekken van de voormalige Sint Joris-Doelen. Om de verzameling meer bekendheid te geven, besloot de gemeenteraad in oktober 1899 deze een officieel karakter te geven door een bedrag van f 100,-- jaarlijks uit te trekken voor onderhoud en uitbreiding en deze de naam te geven van "Stedelijk Museum". In 1906, toen het museum in een "zeker stadium van ontwikkeling" was gekomen, werd door de gemeenteraad een commissie van administratie en beheer voor het museum ingesteld, bestaande uit drie leden te benoemen door de raad. Tot die tijd werd de collectie beheerd door de heer Visser. Aangezien met de groei van de verzameling het ruimtegebrek steeds nijpender was geworden, nodigde de gemeenteraad in 1923 de commissie uit met reorganisatievoorstellen te komen voor de verzameling. De daarop geraadpleegde Rijkscommissie van Advies inzake de Musea kwam tot de bevinding dat het museumgebouw op een geheel ongeschikte plaats was gelegen en de lokaliteiten geheel onvoldoende waren. De commissie verzocht daarom de gemeenteraad de zuidervleugel van het Sint Jacobs-Gasthuis aan de Hoogstraat als toekomstige bestemming van het museum aan te wijzen. Een besluit hierover werd echter niet genomen, aangezien de gemeente nog niet over dit gebouw beschikte. De commissie besloot daarop tot een interne reorganisatie van het museum. Toen het op 4 april 1927 kon worden heropend, beschikte het over de gehele eerste verdieping en de zolderruimte van het Doelengebouw. Inmiddels was ook door de commissie een "custos" aangesteld, wiens voornaamste taak het was het museumbezit te inventariseren en toezicht te houden op de bezoekers. Nadat het oude Sint Jacobs-Gasthuis in 1934 ontruimd was, kwam de dienst Gemeentewerken begin 1935 met een plan van inrichting van een gedeelte van het gasthuis tot museum, een plan dat echter voorlopig, om financiële redenen, niet kon worden uitgevoerd. Dankzij de inspanningen van de voorzitter van de commissie en wethouder van onderwijs J. Dinkelaar, kon eind 1937 met rijkssteun worden begonnen aan de restauratie van het gebouw. Eind 1939 waren deze zover gevorderd dat kon worden begonnen met de overbrenging naar het nieuwe gebouw, waar het museum over de zuidervleugel kon beschikken. Op 5 oktober 1940 werd het museum feestelijk heropend. Vooruitlopend op de nieuwe huisvesting was het custosschap in 1938 omgezet in dat van conservator, die zou worden benoemd en ontslagen door de commissie en met als voornaamste taken het inventariseren van het museumbezit, voorstellen te doen tot aankoop en toezicht te houden op de dagelijkse gang van zaken in het museum. Op grond van de bezettingsmaatregelen werd per 1 januari 1943 aan de conservator de administratie en het beheer van het museum overgedragen en bleef de commissie slechts bestaan als adviescollege van de burgemeester. Pas met ingang van 1 december 1950 werd deze regeling weer ongedaan gemaakt, zij het dat vanaf die tijd de conservator door de gemeenteraad werd benoemd. Na de oorlog ging het museum geleidelijk een andere koers varen. Was het aankoop- en tentoonstellingsbeleid tot dan toe gericht op de historische verzameling, sinds de benoeming van 2
D. Schwagermann in 1952 zou het zich met name toeleggen op de moderne Nederlandse kunst. Deze lijn werd in 1954 bevestigd door het advies van de Rijksinspecteur voor Roerende Monumenten, die het college van Burgemeester en Wethouders aanbeval "een collectie kunstwerken van thans levende beeldende kunstenaars bijeen te brengen" en daaraan ook in tentoonstellingen aandacht te besteden. In deze jaren werd dan ook een begin gemaakt met de aanleg van de befaamde "Cobra"-verzameling. Ondertussen gingen de restauratiewerkzaamheden aan het museumgebouw door. In 1942 werd begonnen aan de etappesgewijze restauratie van de voormalige gasthuiskerk, in 1949 aan die van het dak, in 1950 met die van de ingangsportiek van de voormalige gasthuiskerk. Hoewel de restauratie van de noordervleugel eveneens op het programma stond, werd deze om financiële redenen telkenmale uitgesteld. Eerst in 1963 kon de dienst Gemeentewerken met de restauratie hiervan beginnen. Toen dit werk in 1966 was voltooid kon het museum over het gehele gebouw van het voormalige Sint Jacobs-Gasthuis beschikken. Na het aftreden van D. Schwagermann in 1956 werd diens aankoopbeleid in grote lijnen voortgezet door P. Janssen, die bovendien door spectaculaire exposities het museum naar buiten bracht. Na diens vertrek in 1963 werd J. Paalman aangesteld met de titel "directeur". Ook in latere jaren richtte het museum zich wat het aankoopbeleid betreft voornamelijk op Nederlandse kunstenaars, oorspronkelijk nog op "Cobra", later op de "Koel-abstracten" ("Pop- Art"), de Nieuwe-Figuratieven" en de Fundamentele Schilderskunst". Geleidelijk aan echter werd een steeds grotere prioriteit gegeven aan tentoonstellingen, ten koste van het aankoopbudget. Als gevolg van de "democratiserings"-gedachte in de zeventiger jaren, kwam het museum in toenemende mate aan kritiek bloot te staan om zijn "elitaire" aankoop- en tentoonstellingsbeleid, kritiek die tenslotte uitmondde in de notitie van twee plaatselijke P.v.d.A.-partijbestuursleden, waarbij werd voorgesteld de kunstcollectie te verkopen en het museum in een "cultureel centrum" te transformeren. Hoewel deze nota voor het museum geen directe gevolgen had, was zij landelijk aanleiding voor een discussie over socialistisch cultuurbeleid ("De kunst van links") en plaatselijk voor het uitbrengen van een museumnota. De laatste jaren wijdt het museum zich, behalve aan kunst- en historische tentoonstellingen, aan tentoonstellingen voor "brede groepen uit de bevolking" zoals over energiebesparing, warmteisolatie, strips, dahlia's, buitenlandse werknemers et cetera. 2. Commissie Bleef het beheer van het museum oorspronkelijk nog in handen van de stichter G. Visser, in 1906 werd het nodig geacht dit beheer te reglementeren. In de vergadering van 3 juli werd door de gemeenteraad een reglement vastgesteld voor een commissie van administratie en beheer van het museum. Deze commissie, die benoemd werd op 28 december van dat jaar, bestond uit drie leden die benoemd en ontslagen werden door de gemeenteraad op voordracht der commissie. In 1917 werd de Archivaris der Gemeente als secretaris aan de commissie toegevoegd. Met het oog op de komende verhuizing van het museum naar het voormalig Sint Jacobs- Gasthuis, werd de commissie in 1938 uitgebreid tot vijf personen, te weten een voorzitter-lid aan te wijzen uit en door het college van Burgemeester en Wethouders en vier leden uit de burgerij te benoemen door de gemeenteraad. Daarnaast werd aan de Gemeentearchivaris als ambtshalve secretaris een adviserende stem gegeven. In het nieuwe reglement werden de 3
werkzaamheden der commissie nauwkeuriger omschreven. Zij was belast met de aanwijzing van een conservator, het beoordelen van schenkingen en bruiklenen, met de keuze van de aan te kopen voorwerpen, met het toezicht op het onderhoud en de instandhouding der voorwerpen en met de zorg voor een goede orde. Bovendien was zij adviescommissie van de gemeenteraad en van Burgemeester en Wethouders inzake museumaangelegenheden. De jaarverslagen, rekeningen en begrotingen van het museum werden door de commissie opgemaakt. Met ingang van 1 januari 1943 werden, als gevolg van de bezettingsmaatregelen, de voornaamste taken der commissie, namelijk de administratie en het beheer, aan de conservator overgedragen, terwijl de commissie nog slechts bleef bestaan als commissie van advies van de burgemeester. Pas in 1950 werd deze maatregel weer ongedaan gemaakt en werd het reglement van 1938 grotendeels hersteld. Wel werd de conservator nu een adviserende stem gegeven, werd hij door de gemeenteraad benoemd en werd hem het dagelijks beheer van het museum opgedragen. In 1971 werden door de gemeenteraad een aantal commissies, zo ook de museumcommissie, aangewezen waarvan de vergaderingen in het vervolg openbaar zouden zijn. In het zelfde jaar werd, overeenkomstig de "democratiserings"-gedachte voor het eerst een kunstenaar in de commissie benoemd en werd de zittingsduur van de leden beperkt. Onder overweging dat een aantal taken der commissie de facto door de directeur werden uitgevoerd, werd de commissie in 1977 omgezet van een beheerscommissie in een commissie van advies en bijstand van Burgemeester en Wethouders en de overige door de gemeenteraad. Gevraagde en ongevraagde adviezen dienden te worden uitgebracht over aankopen, schenkingen, bruiklenen en tentoonstellingen. Het secretariaat, dat tot 1976 door de Archivaris der Gemeente was vervuld, werd overgedragen aan een ambtenaar ter secretarie. Wel bleef de archivaris, als ook de museumdirecteur, van de commissie deel uitmaken als adviserend lid. Aangezien deze "formule" niet naar tevredenheid bleek te werken, de commissie zich een "controlerende taak " had toegeëigend en de discussies " in de politiek getrokken" werden, deed de voorzitter in 1981 het voorstel de commissie op te heffen. In het zelfde voorstel zou de beleidsadviserende taal dienen te worden overgenomen door de raadscommissie voor Cultuur-, Sport- en Jeugdzaken, zou het tentoonstellingsprogramma door Burgemeester en Wethouders moeten worden goedgekeurd en zou de directeur zich bij aankopen moeten laten bijstaan door een commissie van deskundigen. Hierdoor zou de commissie overbodig worden. Bij besluit van 7 december 1982 van het college van Burgemeester en Wethouders werd de commissie opgeheven. 3. Het archief Hoewel de commissie al in 1906 was ingesteld, vangen de notulen eerst in 1924 aan. Toen in dat jaar Dr. C.R. Vermaas als secretaris aantrad, moest hij al de ontstentenis van het notulenboek van zijn voorganger, de in 1917 benoemde N.J.M. Dresch constateren. Het is dus de vraag of deze wel ooit zijn opgemaakt. Door alle opeenvolgende secretarissen is een, zij het primitief, notulenstelsel gehanteerd, dat in onderstaande inventaris, na toepassing van het restauratiebeginsel, is gehandhaafd. In het archief van de commissie werden tevens twee fragmenten aangetroffen, namelijk dat van de conservator en van de Vereniging van Vrienden van het Stedelijk Museum. Ook deze zijn in de inventaris beschreven. Aangezien de Archivaris der Gemeente qualitate qua secretaris van de commissie was van 1917-1976 is het archief over deze periode van oudsher in het Gemeentearchief bewaard 4
geweest. Het gedeelte over de periode 1976-1982 werd in 1985 overgedragen. 4. Wijze van citeren Verwijzing naar archiefstukken van dit archief geschiedt door (eerste maal altijd volledig): Gemeentearchief Schiedam, Archief van de Commissie voor de Conservator en de Vereniging van Vrienden van het Stedelijk Museum 1899-1982, inv.nr...: of (verkort) GA Schiedam, Commissie voor Conservator en Vereniging van Vrienden van het Stedelijk Museum, inv. nr... 5
INVENTARIS A. Het archief van de Commissie voor het Stedelijk Museum I. Stukken van algemene aard 1-5. Notulen van de Commissie voor het Stedelijk Museum, 1924-1982. 2 delen en 3 banden 1. 1924-1943. en brievenboek, 1924-1938. 1 deel 2. 1943-1949. 1 deel 3. 1949-1964. 4. 1965-1976. 5. 1976-1982. 6-12. Bijlagen van notulen, 1907-1982. 7 pakken 6. 1907-1940. 7. 1941-1949. 8. 1950-1959. 9. 1960-1968. 10. 1969-1973. 11. 1974-1978. 12. 1979-1982. 13. Agenda's op de ingekomen en uitgaande stukken, 1938-1939, 1943-1944, 1954-1968. 14. Jaarverslagen van het museum over 1899-1914, 1917-1921, 1924-1948, 1950-1952, 1954, 1955, 1958-1982. Ten dele gedrukt. 1 pak II. Stukken betreffende bijzondere onderwerpen 1. Reglementering 15. Reglementen en verordeningen op de samenstelling en werkzaamheden der commissie, 1906, 1938, 1942, 1950, 1977, 1979 met ampliaties. Ten dele gedrukt. 16. Reglementen voor het museum, 1909, 1943, 1960, 1966, 1970. 2. Financiën 17. Conceptbegrotingen van het museum voor de dienstjaren 1942-1944, 1935-1954, 1956, 1958-1962, 1964, 1966-1969, 1972-1974, 1977, 1978 en z.d. Met bijbehorende correspondentie. 6
18-19. Kasboeken, 1938-1942. 2 delen 18. 1938-1939. 19. 1938-1942. 20-23. Kasboeken van gedane voorschotten ten behoeve van de restauratie van het museumgebouw, 1938-1940. 4 katernen 20. 1938 september 19-1938 december 31. 21. 1939 januari 1-1939 februari 25. 22. 1939 oktober 1-1940 januari 27. 23. 1940 februari 1-1940 oktober 26. 24. Rekeningen van het museum over de dienstjaren 1938-1943, 1946-1948, 1951, 1952, 1955, 1956, 1958-1961, 1964-1966. Ten dele goedgekeurd door Burgemeester en Wethouders. Met bijbehorende correspondentie. 25. Bijlagen van de rekening, 1906-1941. N.B.: Incompleet, betreft alleen de aanwinsten. 3. Personeel 26. Instructies voor de conservator respectievelijk directeur van het museum, 1938, 1943, 1952, 1963, 1977. 27. Ingekomen sollicitatiebrieven naar de functie van directeur van het museum, 1962. 4. Huisvesting 28. Architectuurtekeningen van de kelderverdieping, de begane grond en de verdiepingen van het museumgebouw, opgemaakt ten behoeve van de restauratie, 1954. Lichtdrukken. In tweevoud. B. Het archief van de conservator van het Stedelijk Museum 29-30. Ingekomen brieven bij en minuten van uitgaande brieven van de conservator respectievelijk directeur van het museum, 1938-1964. 2 pakken 29. 1938-1951. 30. 1952-1964. C. Het archief van de Vereniging van vrienden van het Stedelijk Museum 31. Statuten en huishoudelijke reglement van de vereniging, 1954. Gedrukt. 2 stukken 7
32. Notulen van bestuursvergaderingen, 1954-1966. Afschriften. N.B.: Incompleet. 33. Kasboek, 1940-1948. 1 deel 34. Rekeningen over 1940-1942, 1959. TOEGANGSNUMMER 128 35. Ingekomen brieven betreffende de statuten van overige museumvriendenverenigingen, 1952. 8