Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs



Vergelijkbare documenten
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hbo

Feiten en cijfers. Studenttevredenheids onderzoek juni 2008

Cijfermatige achtergrondinformatie ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

Subsector geografie. Sectorbeeld Gedrag & Maatschappij, Inspectie van het Onderwijs,

arbeidsmarkt- en opleidingsfonds hbo het beeld van het hbo als werkgever onder hoogopgeleide professionals Samenvatting imago-onderzoek

ONDERZOEK. Heterogene en homogene klassen 3 H/V

Subsector politicologie en bestuurskundige opleidingen

Subsector pedagogische opleidingen

Voltijd hbo ers sinds twee jaar weer vaker een baan binnen achttien maanden

Subsector sociale wetenschappen

Subsector overig. Subsector overig

Uitval studenten. Sectorbeeld Onderwijs, Inspectie van het Onderwijs,

Biologie, scheikunde en medische opleidingen

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017

Subsector maatschappelijke hulp en dienstverlening

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. Mei 2015

TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS. Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs.

Rapportage resultaten enquête project derdengelden

Als studenten na één jaar studie niet meer staan ingeschreven in het bekostigd hoger onderwijs worden zij gerekend tot de groep van uitvallers.

Subsector psychologie

Oordeel over de opleiding

Analyse NSE 2016 opleiding ergotherapie. Inhoud. 1 Inleiding

Beleid Horizontale dialoog Hogeschool Viaa

Tevredenheid over docenten

Contextschets Techniek

Investeren in kwaliteit Kansrijk op arbeidsmarkt. Onderzoek met impact. Hbo als emancipatiemotor. Hbo in vogelvlucht. #hbocijfers

Nederlanders aan het woord

FORMELE GESPREKKEN, REGELDRUK EN REGELRUIMTE. Analyse op basis van het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek mei 2016

Wat weet jij over het leenstelsel?!

Arbeidsvoorwaardenonderzoek

Aansluiting Engels Een onderzoek naar de aansluitingsproblematiek van het vwo-vak Engels met de universiteit

Opleiding een goede basis voor arbeidsmarkt?

Behoeftes rijksambtenaren in kaart Flitspanelonderzoek oktober Een uitgave in het kader van het strategisch personeelsbeleid Rijk

ONDERZOEK IN DE LERARENOPLEIDING! Wat vinden lerarenopleiders en hun managers daar eigenlijk van?

Instellingsbeleid doelstellingen en profiel

Ondanks de in 2014 massaal geuite ambitie en wens tot verandering van werkgever is maar een klein deel in 2015 overgestapt

Onderzoek tevredenheid medewerkers FICTIEF Rapportage. Walvis ConsultingGroep Amersfoort, maart 2012 Onderzoeker: drs.

Beslisregels Studiekeuzedatabase

Dit onderdeel gaat over diploma s van bekostigde opleidingen. Hierbij onderscheiden we diplomarendement en het aantal diploma s.

Rapportage Kunsten-Monitor 2014

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. April 2016

Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie

Schoolleider tussen functie en beroep

Tevredenheid over docenten

Aanbod van opleidingen

Peiling Flexibel werken in de techniek 2015

Wijkaanpak. bekendheid, betrokkenheid en communicatie

Is jouw maand ook altijd iets te lang? Onderzoek Jongerenpanel Tilburg

Beschrijving van de gegevens: hoeveel scholen en hoeveel leerlingen deden mee?

Tevredenheid contact beroepspraktijk/ praktijkgerichtheid

koopzondagen 2012 def KOOPZONDAGEN EN KOOPAVONDEN DE MENING VAN DE BURGER

Resultaten Alumni-onderzoek 2015

Wie werken er in het christelijk en reformatorisch onderwijs?

Loopbanen in het onderwijs? Analyse van de loopbaanontwikkeling van onderwijspersoneel

MENSENRECHTEN & BEDRIJFSLEVEN. ICCO Onderzoek 2015

Onderwijskwaliteit. Onderwijskwaliteit

Monitor Volwaardige Arbeidsrelaties

Aanbod van opleidingen

Associate degree Deeltijd

SELECTIE EN TOEGANKELIJKHEID VAN HET HOGER ONDERWIJS SAMENVATTING EERSTE 2 RAPPORTEN:

Zit de online burger wel online op u te wachten? Door: David Kok

Terugkoppeling monitor subsidieregeling Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

Evaluatie van het project Mantelluisteren academiejaar

Opdrachten speciaal herontworpen voor eerstejaars studenten

Rapportage. Trendonderzoek Interne Communicatie 2013 Resultaten online enquête

Het Groninger Stadspanel over LGBT. Meningen over bi- en homoseksualiteit en transgender in Groningen stad

Deeltijdwerken in het po, vo en mbo

Case Medewerkerstevredenheiden betrokkenheidscan

Wat motiveert u in uw werk?

Raad van Toezicht. Profielschetsen. Lid portefeuille onderwijs. Lid portefeuille bedrijfsvoering

Studenten aan lerarenopleidingen

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Beschrijving resultaten onderzoek biseksualiteit AmsterdamPinkPanel Oktober 2014 Joris Blaauw

Bijlage. Behoeftepeilingen Haven- en Transportdagen Maasbracht en Nijmegen

Instroom en Inschrijvingen

Onderzoek Passend Onderwijs

Gemeente Moerdijk. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 20 juni 2017

Onderwijs in Kaart 2018 Cijfermatige onderwijsontwikkelingen in Noord-Brabant HBO

WAARDERING GEMEENTEBESTUUR KOGGENLAND

Instroom en inschrijvingen

Uw mening over gaswinning uit het Groningen-gasveld

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2013: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juni 2014

Profiel. Opleidingsmanager HBO-Rechten. 10 mei Opdrachtgever Hogeschool van Amsterdam Faculteit Maatschappij en Recht

Gap Year onderzoek. 1. Uitkomsten Jongeren

Tevredenheid over praktijkgerichtheid/contact beroepspraktijk

Werkbelevingsonderzoek 2013

Jongeren & hun financiële verwachtingen

Taal & Rekenen ThiemeMeulenhoff

G e m e e n t e D e v e n t e r O k t o b e r BURGEMEESTERSPEILING EINDRAPPORTAGE

BIJ DIE WERELD WIL IK HOREN! HANS ROMKEMA 3 MAART 2010, DEN HAAG

INLEIDING VERANTWOORDING 1

Het Loopbaanlab brengt onderwijsprofessionals in beweging

Fries burgerpanel Fryslân inzicht

ERVARINGEN VAN INSTELLINGEN NA EEN JAAR DECENTRALISATIE

Tevredenheid praktijkgerichtheid/contact beroepspraktijk

Strategie Onze missie Onze ambitie

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2010: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juli 2011

Onderwijskwaliteit. Onderwijskwaliteit

Evaluatie hinder bij wegwerkzaamheden

Samenvatting onderzoek Medewerkers in het MBO

Transcriptie:

interfacultair kenniscentrum publieke zaak Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs De toekomst van het hoger beroepsonderwijs door de ogen van studenten en medewerkers van de HAN Frans de Vijlder Dorine Bakker Femke Timmermans Martijn Peters onderzoek Foto: Rob Gieling

Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs De toekomst van het hoger beroepsonderwijs door de ogen van studenten en medewerkers van de HAN Bij de opstelling van het HAN Instellingsplan 2012 2016 'Kennis in interactie' heeft het College vanbestuur gemeend in de praktijk te moeten brengen wat met het plan wordt gepretendeerd, namelijk interactie. Dat is gedaan door een groot aantal partners uit het netwerk op verschillende manieren te betrekken bij het ontwerpen van het plan. En de voornaamste partners zijn en blijven de dragers van de HAN-gemeenschap, namelijk studenten en medewerkers. Het College van Bestuur heeft hen uitgenodigd op discussiebijeenkomsten, er is een week van de toekomst georganiseerd, tijdens lunches is met hen gesproken en soms zijn ook individuele gesprekken gevoerd. Wat echt telt voor de veranderbaarheid en ontwikkelingsrichting van de HAN, zijn de beelden van de eigen medewerkers en studenten over wens en werkelijkheid, over de stip op de horizon, en de wil die toekomst werkelijkheid te laten worden. Om zoveel mogelijk mensen daarover te kunnen benaderen, heeft het College van Bestuur op voorstel van het lectoraat Goed Bestuur en Innovatiedynamiek in Maatschappelijke Organisaties aan hen een lijst van 28 stellingen over mogelijke toekomsten van het hbo voorgelegd. Bij elk van die stellingen hebben de deelnemers aangeven hoe wenselijk ze die vonden en hoe waarschijnlijk ze die achten. Dit rapport bevat een analyse van de resultaten, welke een van de bouwstenen van het instellingsplan is geweest. Het College van Bestuur heeft van harte ingestemd met het verzoek van de onderzoekers om de resultaten door deze presentatie breder te verspreiden. Dat past in de cultuur van transparantie en openheid van de HAN. Interfacultair Kenniscentrum Publieke Zaak Bisschop Hamerhuis Verlengde Groenestraat 75, H 221 6525 EJ Nijmegen www.han.nl/onderzoek

Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs Interfacultair Kenniscentrum Publieke Zaak Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs De toekomst van het hoger beroepsonderwijs door de ogen van studenten en medewerkers van de HAN Frans de Vijlder Dorine Bakker Femke Timmermans Martijn Peters 1

Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs Interfacultair Kenniscentrum Publieke Zaak Bisschop Hamerhuis Verlengde Groenestraat 75, H 221 6525 EJ Nijmegen Nijmegen, december 2012

Voornaamste bevindingen Inhoudsopgave Inleiding 5 Leeswijzer 6 Hoofdstuk 1 Voornaamste bevindingen 7 1.1 Wat behelst dit onderzoek? 7 1.2 Het ambitieniveau mag wel omhoog 7 1.3 en de vormgeving van het onderwijs wat moderner 9 1.4 met meer aandacht voor diversiteit en maatwerk. 9 1.5 De kwaliteit van de opleidingen en de studenttevredenheid zouden belangrijker moeten zijn dan rendementen 9 1.6 en de relatie met het werkveld mag intensiever, maar kenniscirculatie en onderzoek horen (nog) niet vanzelfsprekend bij het primaire proces van het hbo. 11 1.7 Docenten moeten investeren in de eigen professionaliteit en hun werkdruk moet omlaag 13 1.8 Er zijn veel zorgen om geld in het hoger onderwijs en vrees voor verminderde toegankelijkheid 14 1.9 Het mag allemaal wat kleiner en overzichtelijker georganiseerd met de focus op de mensen en niet op de procedures 14 1.10 Tot slot: gelooft het hoger beroepsonderwijs voldoende in zichzelf? 15 Hoofdstuk 2 Achtergrond en onderzoeksopzet 16 2.1 Aanleiding 16 2.2 Opzet van de vragenlijst 16 2.3 De respons op de vragenlijst 17 Hoofdstuk 3 Wat vinden studenten en medewerkers wenselijk of onwenselijk? 18 3.1 Resultaten alle respondenten 18 3.2 Deelresultaten voor studenten 19 3.3 Deelresultaten voor medewerkers 21 3.4 Verschillen tussen studenten en medewerkers voor wenselijkheid 23 3.5 Ten slotte 24 Hoofdstuk 4 Wat vinden studenten en medewerkers waarschijnlijk? 25 4.1 Resultaten alle respondenten 25 4.2 Deelresultaten voor studenten 27 4.3 Deelresultaten voor medewerkers 28 4.4 Verschillen tussen studenten en medewerkers voor waarschijnlijkheid 29 4.5 Ten slotte 30 Hoofdstuk 5 Wringpunten 31 5.1 Wringpunten voor alle respondenten samen 32 5.2 Wringpunten voor studenten 32 5.3 Wringpunten voor medewerkers 32 5.4 Ten slotte 33 3

Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs Hoofdstuk 6 Analyse van de antwoorden op de open vraag 34 6.1 Responskarakteristieken 34 6.2 Analyse van de respons van studenten 36 6.3 Analyse van respons van medewerkers 39 6.4 Conclusie analyse van respons op de open vraag 45 Bijlage 1: Overzicht stellingen 47 Bijlage 2: Resultaten stellingenlijst instituutsplan 49 Bijlage 3: Overzicht verschillen tussen studenten en medewerkers 56 Bijlage 4: Kwantitatieve analyse antwoorden op de open vraag 59 4

Voornaamste bevindingen Inleiding Bij de opstelling van het HAN Instellingsplan 2012 2016 Kennis in interactie hebben we gemeend in de praktijk te moeten brengen wat we met het plan pretenderen, namelijk interactie. Dat hebben we gedaan door een groot aantal partners in ons netwerk op verschillende manieren te betrekken bij het ontwerpen van het plan. En onze voornaamste partners zijn en blijven de dragers van de HAN-gemeenschap, namelijk studenten en medewerkers. We hebben hen uitgenodigd op discussiebijeenkomsten, we hebben een week van de toekomst georganiseerd, tijdens lunches met hen gesproken en soms ook individuele gesprekken gevoerd. Want wat echt telt voor de veranderbaarheid en ontwikkelingsrichting van onze hogeschool, zijn de beelden van de eigen medewerkers en studenten over wens en werkelijkheid, over de stip op de horizon, en de wil die toekomst werkelijkheid te laten worden. Om zoveel mogelijk mensen daarover te kunnen benaderen, hebben we op voorstel van het lectoraat Goed Bestuur en Innovatiedynamiek in Maatschappelijke Organisaties aan hen een lijst van 28 stellingen over mogelijke toekomsten van het hbo voorgelegd. Bij elk van die stellingen konden ze aangeven hoe wenselijk ze die vonden en hoe waarschijnlijk ze die achten. Dit rapport bevat een analyse van de resultaten, welke een van de bouwstenen van het instellingsplan is geweest. Als College van Bestuur hebben we van harte ingestemd met het verzoek van de onderzoekers om de resultaten breder te verspreiden. Dat past volgens ons in de cultuur van transparantie en openheid die wij voorstaan. Het instellingsplan, de managementrapportages de jaarverslagen ; het is gewoon te vinden op de HAN-website en we delen onze inzichten graag met andere hogescholen. Dat geldt dus ook voor de resultaten van dit onderzoek. Vanzelfsprekend moeten studenten en medewerkers die hebben geparticipeerd, evenals het bredere publieke forum, kunnen delen in de resultaten die het onderzoek heeft opgeleverd. Namens het College van Bestuur, Kristel Baele 5

Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs Leeswijzer Deze publicatie start in hoofdstuk 1 met het weergeven van de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek. Dit hoofdstuk is te lezen als samenvatting van de onderzoeksresultaten en bevat de belangrijkste conclusies. In hoofdstuk 2 geven we u meer inzicht in de context en de opzet van het onderzoek. De hoofdstukken daarna gaan we uitgebreider in op de analyses van de respons. De analyse van de respons op de stellingen start in hoofdstuk 3 met een algemeen beeld van de mate van wenselijkheid die de respondenten aan de stellingen hebben toegekend. Na de algemene weergave worden deze resultaten gesplitst naar studenten en medewerkers. Het hoofdstuk sluit af met enkele algemene conclusies ten aanzien van de wenselijkheid van de bevraagde ontwikkelingen. In hoofdstuk 4 doen we hetzelfde voor de waarschijnlijkheid van de stellingen. Ook dit hoofdstuk sluiten we af met een conclusie. Vervolgens bespreken we in hoofdstuk 5 de wringpunten: bij welke stellingen komen de resultaten voor wenselijkheid en waarschijnlijkheid niet overeen? Dit doen we eerst voor alle respondenten, en daarna voor studenten en medewerkers apart. We besluiten in hoofdstuk 6 met een analyse van de opmerkingen van de respondenten op de open vraag aan het einde van de stellingenlijst, uitgesplitst naar medewerkers en studenten. Hierin werd aan hen gevraagd welke ontwikkelingen ze gemist hebben in de stellingenlijst. In de bijlagen vindt u een overzicht van de stellingen (bijlage 1), overzichten van de respons wat betreft algemene karakteristieken en de score op waarschijnlijkheid en wenselijkheid (bijlage 2) en een overzicht van de verschillen tussen de respons van de studenten en de medewerkers (bijlage 3). Ten slotte is een aantal kengetallen over de open vraag opgenomen (bijlage 4). 6

Voornaamste bevindingen 1 Voornaamste bevindingen 1.1 Wat behelst dit onderzoek? In het kader van de totstandkoming van het Instellingsplan van de HAN werd in februari 2012 een onderzoek gehouden onder studenten en medewerkers over hun beelden over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs in Nederland. De beide groepen werd 28 stellingen over de toekomst van het HBO voorgelegd, die ze op een vijfpuntschaal konden scoren van zeer onwenselijk tot en met zeer wenselijk en van zeer onwaarschijnlijk tot en met zeer waarschijnlijk. Daarnaast kregen de respondenten de mogelijkheid om in een laatste, open, vraag in een beperkt aantal woorden maximaal drie items toe te voegen. Aldus kregen we inzicht in hun beelden over een gewenste én een waarschijnlijke toekomst, met inbegrip van de wringpunten hierin. Onder een wringpunt verstaan we situaties waarin bepaalde ontwikkelingen niet wenselijk, maar wel waarschijnlijk worden gevonden of omgekeerd wel wenselijk maar niet waarschijnlijk. In dit hoofdstuk presenteren we de voornaamste resultaten aan de hand van negen thema s, te weten: Ambitieniveau studenten Onderzoek, kennisvalorisatie en relatie met het werkveld Professionals in onderwijs Inhoud en vorm van opleidingen Diversiteit en maatwerk (honours, vwo-ers, mbo-ers) Kwaliteit en tevredenheid Veranderende instroom van studenten Financiering Grootschaligheid en geborgenheid 1.2 Het ambitieniveau mag wel omhoog Er mag wel een tandje bij als het gaat om ambitie van studenten in het HBO! En er moet op hogescholen meer aandacht komen voor studenten met ambitie. Zowel medewerkers als studenten lijken deze hoofdboodschap te willen uitstralen in reactie op een aantal stellingen dat daarop betrekking heeft. Studenten en medewerkers vinden het in overgrote meerderheid wenselijk dat studenten een veel actievere werkhouding gaan tonen (stelling 11). Bij de studenten geeft zelfs tachtig procent van de respondenten aan dat dit (zeer) wenselijk is. Maar tegelijkertijd wordt het door beide groepen niet heel waarschijnlijk geacht dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren. In de open vraag liet een aantal medewerkers doorklinken dat er meer eisen gesteld mogen worden aan studenten, bijvoorbeeld: Studenten moeten weer doordrongen worden van het feit dat het een voorrecht is om te studeren, en dat er energie in gestoken moet worden. Verder vinden studenten en medewerkers het waarschijnlijk dat studenten in de toekomst in het eerste jaar alle punten moeten halen om door te mogen gaan met hun studie (stelling 7). Bij de medewerkers vindt het grootste deel dit een wenselijke ontwikkeling. Bij de studenten polariseren de uitkomsten: een kleine 45% vindt het ongewenst, een kleine 35% vindt het juist wenselijk. Nadere analyse leert dat vooral de eerstejaars studenten (leeftijd 17 of 18 jaar) dit niet wenselijk vinden, terwijl studenten van 21 jaar en ouder dat wel zien zitten. Dit betreft vooral studenten in hogere jaren van de voltijdopleidingen en in de duale of deeltijdopleidingen. Klaarblijkelijk concluderen studenten achteraf dat het wel wat strenger had gemogen. En vrouwelijke studenten lijken wat meer ambitie te tonen: ze vinden gemiddeld vaker dat meer punten moeten halen wenselijk is. Studenten en medewerkers verwachten voorts dat er meer speciale programma s voor excellente studenten komen, waarvoor extra collegegeld moet worden betaald (stelling 12). Medewerkers dit over het algemeen een wenselijke ontwikkeling, terwijl studenten dit juist onwenselijk vinden. Dat studenten hun bachelor-opleiding gaan kiezen op basis van kwaliteit in plaats van op basis van nabijheid (stelling 21) acht veertig procent van de studenten waarschijnlijk, terwijl slechts 20% van de 7

Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs medewerkers dit waarschijnlijk acht. Beide groepen zouden het wel (zeer) wenselijk vinden dat er meer op kwaliteit wordt gekozen. En in de toekomst selectie aan de poort (stelling 24) wordt door zowel studenten als medewerkers waarschijnlijk geacht. Medewerkers vinden dat bepaald niet verkeerd: slechts 12,5% vindt het onwenselijk. Bij studenten polariseert het beeld: 30% acht het niet wenselijk en 35% juist wel. Misschien niet via selectie aan de poort, medewerkers én studenten zien graag dat het hbo selectiever wordt en een beduidend hoger niveau krijgt (stelling 27). Medewerkers vinden het overigens niet waarschijnlijk dat dat gaat gebeuren, terwijl onder studenten het beeld op dat punt niet zo duidelijk is. Uit deze bevindingen volgt het beeld dat beide groepen niet negatief staan tegenover het aanscherpen van de eisen en een hoger ambitieniveau voor het hbo. De lat mag wel wat omhoog en de student vinden dat ze meer uitgedaagd mogen worden, zo lijkt het. Alleen waar het gaat speciale programma s voor excellente studenten staan de twee doelgroepen wat wenselijkheid betreft lijnrecht tegenover elkaar. Een mogelijke verklaring zou kunnen liggen in de toevoeging aan deze stelling dat studenten voor deze programma s extra collegegeld moeten betalen. Uit de opmerkingen bij de open vraag komt naar voren dat dat een gevoelige snaar raakt omdat ze de financiering van het onderwijs vaak aanvoeren als zorgpunt. Een aandachtspunt is nog wel de discrepantie tussen waarschijnlijkheid en wenselijkheid onder medewerkers als het gaat om dat ambitieniveau: wat gebeurt er als iemand die een sleutelrol vervult, niet gelooft in een gewenste ontwikkeling? Figuur 1: waarschijnlijkheid van de stellingen betreffende het ambitieniveau van studenten (*= significant, α<.05) Figuur 2: wenselijkheid van de stellingen betreffende het ambitieniveau van studenten (*= significant, α<.05) 8

Voornaamste bevindingen 1.3 en de vormgeving van het onderwijs wat moderner Medewerkers en studenten verwachten in grote meerderheid dat het gebruik van ICT en social media de gewoonste zaak van de wereld wordt (stelling 3). Ze zijn ook zeer eensgezind dat dit wenselijk is. Studenten én medewerkers laten in de opmerkingen bij de open vraag duidelijk blijken dat ICT beter aangewend moet worden om de opleidingen flexibeler te maken, bijvoorbeeld met behulp van afstandsleren. Medewerkers benadrukken dat het onderwijsaanbod geïnnoveerd moet worden. Meer dan 70% van de studenten en de medewerkers vindt het bovendien erg wenselijk dat er meer aandacht komt voor morele en persoonlijke vorming in de opleiding (stelling 13). Overwegend verwachten beide ook wel dat dit gaat gebeuren. Studenten vinden dit zelfs waarschijnlijker dan medewerkers. Niet alleen de medewerkers, maar ook de studenten zelf willen dat er meer aandacht voor de vorming als persoon, naast de vorming van de student als professional, aldus meerdere reacties in de open vraag. Ook verderop zal blijken dat het onderwijs op een aantal punten gemoderniseerd mag worden op de volgende punten de rol van het werkveld, de betrokkenheid van stakeholders in de opleiding en de praktijkgerichtheid. 1.4 met meer aandacht voor diversiteit en maatwerk. Programma s mogen wel wat meer toegespitst worden op verschillende doelgroepen. Beide groepen vinden het overwegend wenselijk én waarschijnlijk dat het hbo aantrekkelijker wordt voor vwo-abituriënten als ze de mogelijkheid hebben om in drie jaar af te studeren (stelling 1) en dat mbo-ers met succes een tweejarige hbo-opleiding kunnen volgen, leidend tot een associate degree (stelling 18). Zoals we eerder zagen, vinden beide groepen het ook waarschijnlijk dat er speciale speciale programma s komen voor excellente studenten, voor welke extra collegegeld moet worden betaald (stelling 12). Maar we zagen ook dat studenten het niet wenselijk vinden dat er tegen extra collegegeld programma s zijn voor excellente studenten, terwijl de medewerkers dat wel vinden. Het zou kunnen zijn dat de angel eerder in het extra collegegeld zit, dan in het maatwerk voor excellente studenten, gezien de scores op de andere stellingen. Een aspect van diversiteit dat in de open vraag vaak door medewerkers werd genoemd als gemiste ontwikkeling is het veranderen van de studentpopulatie mede in de richting van een leven lang leren. Ongeveer 15% van alle opmerkingen van medewerkers heeft direct of indirect te maken met de veranderende instroom van studenten die zij nu al zien en nog verwachten. De medewerkers verwachten een aanwas van werkende studenten en merken dit aan als strategische kans voor hun instelling, mits die goed vorm weet te geven aan onderwijsprogramma s voor deze doelgroep. In het kader van leven lang leren wordt ook aandacht gevraagd voor een goede relatie met alumni. Het onderwijs voor werkenden wordt een aantal keer genoemd als belangrijk in het kader van de demografische krimp in de regio en de afname van voltijdstudenten, die medewerkers daarmee verwachten. Medewerkers ook verwachten ook een toename van het aantal buitenlandse studenten (in het kader van voortschrijdende internationalisering) en een afname van het aantal mannelijke studenten. De medewerkers onderstrepen het belang van diversiteit en flexibiliteit van de onderwijsprogramma s. Ook geven ze aan dat de hun instelling als kenniscentrum voor de regio een goed aanbod van scholingsactiviteiten voor werkenden/alumni zou moeten ontplooien. 1.5 De kwaliteit van de opleidingen en de studenttevredenheid zouden belangrijker moeten zijn dan rendementen Zowel medewerkers als studenten verwachten in de toekomt een meer kritische houding van ouders en studenten tegenover de beloften van de hogeschool waaraan ze studeren (stelling 4). Ze beschouwen dat beide ook als een wenselijke ontwikkeling. Beide groepen willen bovendien dat het oordeel van deskundigen een belangrijker graadmeter wordt voor de kwaliteit van opleidingen (stelling 25). Men verwacht ook dat dat gaat gebeuren. Beide groepen verwachten bovendien dat professionals en managers het belang van kwaliteit gaan onderkennen en wat minder de nadruk zullen gaan leggen op de rendementscijfers (stelling 28). Ze vinden dat ook een wenselijke ontwikkeling. Er is veel minder eensgezindheid waar het gaat om het verminderen van het belang van studenttevredenheid als graadmeter voor kwaliteit van de opleidingen (stelling 25). Voor studenten is dit een heus wringpunt: ze verwachten dat het gaat gebeuren, maar ze vinden het niet wenselijk. Medewerkers echter achten dat onwaarschijnlijk en splitsen zich in twee kampen als het gaat over de wenselijkheid hiervan. Kijken we nader naar deze polarisatie, dan blijkt het 9

Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs effect van leeftijd is erg sterk: hoe ouder de medewerker, hoe minder wenselijk hij deze studenttevredenheid als graadmeter vindt. Bovendien leert nadere analyse dat er verdeeldheid bestaat tussen soorten medewerkers. Docenten, onderzoekers en leidinggevenden vinden het vrij wenselijk dat studenttevredenheid minder belangrijk wordt. Het ondersteunende en stafpersoneel vindt dit minder wenselijk. Of opleidingsniveau hier nog een rol speelt, hebben we niet rechtstreeks kunnen onderzoeken. Er zit wel een zekere kronkel in deze resultaten aan de kant van de studenten. Ze vinden het aan de ene kant wenselijk dat het oordeel van deskundigen een belangrijker graadmeter wordt voor de kwaliteit van de opleidingen, maar ze vinden het tegelijkertijd niet wenselijk dat het belang van studenttevredenheid kleiner wordt. Wat spreekt hieruit? Zou het kunnen zijn dat studenten in externe deskundigen een extra kritische tegenkracht zien tegenover de instelling waaraan ze studeren? Die zou dan voor studenten de rol vervullen van een meer invloedrijke stakeholder en bondgenoot, waarop ze kunnen meeliften in het bewaken van de kwaliteit van hun opleiding. Het zou interessant kunnen zijn om dit nader te onderzoeken. Figuur 3: waarschijnlijkheid van stellingen betreffende kwaliteit, invloed van stakeholders en rendementen (*= significant, α <.05) Figuur 4: wenselijkheid van stellingen betreffende kwaliteit, invloed van stakeholders en rendementen (*= significant, α <.05) 10

Voornaamste bevindingen Figuur 5: verdeling respons van medewerkers over wenselijkheid van stellingen betreffende kwaliteit, invloed van stakeholders en rendementen naar functiegroepen 1.6 en de relatie met het werkveld mag intensiever, maar kenniscirculatie en onderzoek horen (nog) niet vanzelfsprekend bij het primaire proces van het hbo. In de stellingenlijst is een aantal stellingen opgenomen, welke betrekking hebben op de kennisstromen tussen de hogescholen en de maatschappij, in het bijzonder de werkvelden waarvoor ze opleiden. Kenniscirculatie en onderzoek doen zijn relatief nieuwe verschijnselen in het hoger beroepsonderwijs, nog niet echt ingesleten als mainstream. En dat blijkt ook wel uit de resultaten. Zo vinden medewerkers én studenten het weinig waarschijnlijk dat alle docenten op de hogeschool in de toekomst minstens één dag in de week aan onderzoek besteden (stelling 9). Vooral bij studenten valt de hoge neutrale score op: meer dan 40% heeft er geen uitgesproken stellingname over. Mogelijk is dat ze er nooit over hebben nagedacht of zich er weinig bij kunnen voorstellen. Wat betreft de wenselijkheid tonen de studenten een zelfde beeld: 45% scoort neutraal, de rest is ongeveer gelijk verdeeld. De medewerkers zijn meer uitgesproken, maar wel sterk verdeeld. We hebben daarom nader onderzocht welke groepen één dag in de week onderzoek wenselijke vinden en welke juist onwenselijk. Leeftijd blijkt hierin een belangrijke rol te spelen. De allerlaagste leeftijdscategorie onder personeel (tot 30 jaar) scoort hoog op wenselijkheid, maar daarboven geldt: hoe ouder, hoe meer wenselijk ze het vinden dat docenten één dag per week aan onderzoek besteden. De groep tussen 30 en 50 jaar scoort significant lager op wenselijkheid dan de groep vanaf 50 jaar. Voor dit verschijnsel zijn meerdere verklaringen mogelijk. Mogelijk hebben oudere medewerkers iets meer oog voor reflectie en meer behoefte aan een nieuwe uitdaging. Geslacht maakt ook verschil, mannen (gemiddeld 3,1) vinden het wenselijker dan vrouwen (gemiddeld 2,9). Maar het grootst zijn de verschillen naar functiecategorie met aan het ene uiterste docerend personeel en aan het andere onderzoekers/lectoren. Figuur 6: verdeling respons van medewerkers over wenselijkheid van stellingen betreffende relatie met werkveld, kenniscirculatie en onderzoek naar functiegroepen 11

Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs Maar docenten én studenten lijken met twee maten te meten, want ze vinden het overwegend (zeer) wenselijk dat studenten leren om onderzoek te doen dat past bij het beroep dat ze gaan uitoefenen (stelling 14). Ze vinden het niet alleen (zeer) wenselijk, maar ook nog eens (zeer) waarschijnlijk. Hier zit de grootste kronkel dus aan de kan van de docenten tussen 30 en 50 jaar, zo lijkt het: ze willen studenten leren om onderzoek te doen, maar vinden het niet wenselijk dat ze er zelf een dag per week aan besteden. Dit zou mogelijk aanleiding moeten zijn voor een goed gesprek binnen de hogescholen over wie studenten begeleidt bij het ontwikkelen van onderzoekvaardigheden en op welke manier. Onderzoek hoort blijkbaar (nog) niet voor docenten tot de kerntaken. Opmerkingen bij de open vraag bevestigen dat hier mogelijk een serieus probleem ligt. Immers, een aantal medewerkers vooral docenten geeft aan niet goed te begrijpen waarom in het hbo wordt ingezet op onderzoek en lectoraten, dat visie op onderzoek naar hun mening ontbreekt en dat zij onderzoek niet zien als primaire taak van de docent. Enkele citaten: Visie op onderzoek ontbreekt, vooral in hoe die in samenhang met voldoende actieve contacten met het werkveld gebeurt en Onderzoek hoort niet in het HBO. Dat is bestemd voor het WO en moet daar blijven. Ook is men kritisch over de positie van lectoren en wordt de wens geuit dat deze meer zouden moeten indalen in de opleidingen. De vormgeving van onderzoek als primaire taak moet dus nog wel aandacht krijgen in de strategievorming rond de hogescholen! Een wat ander aspect is de relatie met het werkveld. Studenten en medewerkers achten het waarschijnlijk dat een groter deel van de opleiding met en door het werkveld wordt verzorgd (stelling 22) en ze vinden het bovendien een wenselijke ontwikkeling. Studenten en medewerkers achten het beide ook overwegend waarschijnlijk dat hogescholen een veel groter deel van hun budget door contractactiviteiten gaan verdienen (stelling 16). Studenten vinden dit relatief wenselijker dan de medewerkers. De laatsten laten op deze stelling een grote verdeeldheid laten zien. Maar dit onderwerp staat klaarblijkelijk wat verder van studenten af: ze scoren zowel op waarschijnlijkheid als op wenselijkheid vaak neutraal. De medewerkers geven in de opmerkingen aan dat zij de samenwerking in de regio met bedrijfsleven en kennisinstellingen buitengewoon belangrijk vinden voor betrokkenheid en innovatie in het onderwijs en kennisdeling. Wel moeten er met bedrijven goede afspraken gemaakt worden. Het anticiperen op regionale ontwikkelingen is van belang en ook het bijdragen aan kennisvalorisatie en innovatie in het beroepenveld wordt een aantal keren genoemd. De studenten geven aan dat de praktijkgerichtheid en de verbinding van de beroepspraktijk met de opleiding beter kan. Zowel medewerkers als studenten vinden het blijkbaar belangrijk om het werkveld nauw te betrekken bij de opleidingen, met inbegrip van de uitvoering van het onderwijs. En bij onderzoek meer van het werkveld gebruik te maken. Figuur 7: waarschijnlijkheid van stellingen betreffende relatie met werkveld, kenniscirculatie en onderzoek (*= significant, α <.05) 12

Voornaamste bevindingen Figuur 8: wenselijkheid van stellingen betreffende relatie met werkveld, kenniscirculatie en onderzoek (*= significant, α <.05) 1.7 Docenten moeten investeren in de eigen professionaliteit en hun werkdruk moet omlaag Er is ook een drietal stellingen over de toekomst dat betrekking heeft op de professionaliteit en inspanning van docenten. Zowel studenten als medewerkers vinden het (zeer) wenselijk dat docenten die onvoldoende investeren in hun professionaliteit in de toekomst hun functie verliezen (stelling 2). Ze vinden het beide eveneens wenselijk dat in de toekomst 80% van alle docenten een masterdiploma heeft (stelling 6). Dat die 80% gehaald gaat worden, wordt nog wel redelijk waarschijnlijk geacht, maar dat docenten hun functie verliezen als ze onvoldoende investeren in professionaliteit veel minder. Beide groepen vinden het verder waarschijnlijk dat het personeel op de hogescholen in de toekomst harder moet werken (stelling 5), maar studenten, noch medewerkers vinden dat wenselijk. Toch is er wel een groot verschil tussen personeel en studenten op dit punt. Van het personeel geeft 60% aan dit niet (zeer) wenselijk te vinden, terwijl dit bij studenten niet hoger dan 35% uitvalt. Het lijkt erop dat studenten verwachten dat ze eerder de dupe worden van hogere werkdruk dan dat ze er profijt van hebben, want in de opmerkingen bij de open vraag geven ze aan dat ze zorg hebben over de hoge werkdruk van docenten en dat die er voor zorgt dat ze moeilijk bereikbaar zijn. Docenten geven aan dat vooral de hoeveelheid rollen en (administratieve) taken de werkdruk verhoogt en dat de ondersteunende processen verbeterd zouden moeten worden. Figuur 9: waarschijnlijkheid van stellingen betreffende de professionaliteit en inspanning van docenten (*= significant,α <.05) 13

Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs Figuur 10: wenselijkheid van stellingen betreffende de professionaliteit en inspanning van docenten (*= significant, α <.05) 1.8 Er zijn veel zorgen om geld in het hoger onderwijs en vrees voor verminderde toegankelijkheid Studenten en medewerkers vinden het beide (zeer) onwenselijk dat er in de toekomst alleen nog bekostigde opleidingen zijn die relevant zijn voor economie en arbeidsmarkt (stelling 10). Maar hoe waarschijnlijk is dat in hun ogen? Het beeld is op dat punt onduidelijk. Er is bij beide groepen een grote midden-categorie. Het kan vriezen, het kan dooien, lijkt het uit te drukken. In de opmerkingen in antwoord op de open vraag waren de geldzorgen en de reactie van de overheid op de economische crisis een dominante categorie. De studiefinanciering, collegegelden en bekostiging van de opleidingen worden een groot aantal keren door studenten genoemd als belangrijke ontwikkeling. De studenten geven in hun antwoorden blijk van grote zorgen over de verhoging van collegegelden, de consequenties van de boete voor langstudeerders en de afname of zelfs het verdwijnen van de studiefinanciering. Men vreest de effecten daarvan op de toegankelijkheid van het onderwijs. En er wordt opgemerkt dat er vanuit de hogescholen weinig verzet is tegen voor studenten nadelige maatregelen. Maar ook medewerkers noemen eveneens bekostiging en financiering als relevant voor de toekomst van het hoger beroepsonderwijs en uiten daarbij zorgen over de toegankelijkheid. Ze tonen zich daarnaast kritisch over de huidige vorm van bekostiging op basis van rendementen en prestaties. Ze pleiten ervoor de onderwijskwaliteit centraal te stellen en minder focus te leggen op rendement 1.9 Het mag allemaal wat kleiner en overzichtelijker georganiseerd met de focus op de mensen en niet op de procedures Zowel vanuit medewerkers als vanuit studenten lijkt er een roep te zijn om meer geborgenheid, persoonlijke aandacht en een focus op de primaire taken. De mooiste droom van beide groepen is dat in de toekomst hogescholen intern zijn intern opgeknipt in kleine eenheden waar studenten en docenten elkaar goed kennen en samen voor toponderwijs zorgen (stelling 8). Ook de waarschijnlijkheid dat dit gaat gebeuren wordt relatief hoog geschat. We zien bovendien dat een groot aantal opmerkingen gaat over de schaalgrootte, de structuur in managementlagen en de inefficiënte bureaucratie. Ook studenten maken nogal wat opmerkingen over de bureaucratische processen. Uiteraard sluiten deze beelden goed aan bij de landelijke discussies over schaalgrootte en bureaucratie in het onderwijs. De behoefte aan geborgenheid en menselijke maat komt ook bij een aantal andere stellingen terug. Studenten en medewerkers vinden het (zeer) wenselijk dat de contacttijd substantieel toeneemt (stelling 19), dat er meer begeleiding is van studenten (stelling 26) en dat alle docenten echt meer uren per week aan hun kerntaken onderwijs verzorgen en onderzoek doen besteden (stelling 20). Opvallend is de congruentie in de respons, zeer hoge wenselijkheid voor al deze stellingen, maar een significant lagere waarschijnlijkheid. De stellingen over meer contacttijd en meer begeleiding (26 en 19) behoren zelfs tot de stellingen die studenten het minst waarschijnlijk achten. We kunnen hieruit opmaken dat zowel medewerkers als studenten duidelijk meer persoonlijk contact en begeleiding willen, maar er niet op rekenen dat dit ook gaat gebeuren. Het organiseren van kleinschaligheid en geborgenheid binnen een grootschalige organisatie lijkt daarmee een van de belangrijkste uitdagingen voor de grotere hogescholen! 14

Voornaamste bevindingen Figuur 11: waarschijnlijkheid van stellingen betreffende aandacht voor de mensen en de menselijke maat (*= significant, α <.05) Figuur 12: wenselijkheid van stellingen betreffende aandacht voor de mensen en de menselijke maat (*= significant, α <.05) 1.10 Tot slot: gelooft het hoger beroepsonderwijs voldoende in zichzelf? Uit de respons op stelling 15: Hogeschooldiploma s zijn meer waard dan die van universiteiten vanwege gelijk niveau én beroepsgerichtheid, blijkt dat zowel studenten als medewerkers dat niet waarschijnlijk achten. Studenten laten zien het wel wenselijk te vinden meer erkenning te krijgen voor de beroepsgerichtheid van hun opleiding. De medewerkers lijkt het grosso modo niet wenselijk. Gebrek aan trots of gezond realisme? 15

Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs 2 Achtergrond en onderzoeksopzet 2.1 Aanleiding Het hoger beroepsonderwijs in Nederland is onderwerp van veel discussie. Er vinden veranderingen plaats en er staan ons ongetwijfeld nog meer veranderingen te wachten. De prestatieafspraken in het kader van de Zijlstra-agenda dwingen tot een meer resultaatgerichte cultuur, er zijn veranderingen in de bekostiging van het onderwijs op handen, onderzoek is binnen hbo veelal geïncorporeerd in het primaire proces en de eisen aan de opleidingsprogramma s worden steeds hoger. Daaruit spreekt een hoge sturingspretentie vanuit de centrale overheid. Hoe terecht die is, laten we hier in het midden. Wat echt telt voor de veranderbaarheid en de ontwikkelingsrichting van het hoger beroepsonderwijs zijn de wensen en verwachtingen welke medewerkers en studenten en andere belanghebbenden hebben. Bij het ontwikkelen van het Instellingsplan 2012-2016 was dit voor de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) een belangrijke vraag. Het College van Bestuur (CvB) organiseerde rondom dit Instellingsplan een brede consultatie, met als doel de mensen met wie de strategie straks uitgevoerd moet worden ook nauw te betrekken bij het bepalen van de koers van de HAN. Externe en interne stakeholders gingen hierover tijdens het consultatieproces met elkaar in gesprek. Met vertegenwoordigers van het werkveld, (Eu)regionale samenwerkingspartners, (Eu)regionale overheden en (toeleverende) onderwijsaanbieders in de regio is een aantal rondetafelgesprekken gevoerd. Met studenten en docenten zijn zogenaamde toekomstlunches gehouden, met de lectoren en onderzoekers is daarnaast apart gesproken. De opbrengst van dit proces konden alle betrokkenen volgen via het digitale platform HANovatie, waar het CvB ook in digitaal gesprek ging over de belangrijkste onderwerpen uit het Instellingsplan. Via dit platform werd ook een vragenlijst uitgezet onder alle medewerkers en studenten van de HAN over de toekomstige ontwikkelingen in het hoger beroepsonderwijs en hoe wenselijk en waarschijnlijk deze in hun ogen zijn. In dit artikel staan de resultaten van deze vragenlijst centraal. We hebben besloten de analyse van deze resultaten breder te verspreiden omdat ze ook voor andere hogescholen, universiteiten en beleidsmakers interessant zou kunnen zijn in het kader van het bredere gesprek van de toekomst van het HBO. 2.2 Opzet van de vragenlijst Hoe hebben we het aangepakt en waarom hebben we het zo gedaan? De visie achter onze werkwijze is dat de toekomst niet voorspelbaar en niet maakbaar is. De toekomst ontwikkelt zich op basis van beelden, angsten, dromen die mensen over die toekomst hebben in het heden. Het zijn immers deze beelden die hun gedrag en hun opvattingen verklaren. Mensen hebben een verwachting over hoe de wereld zich zal ontwikkelen. En ze vinden bepaalde ontwikkelingen die ze verwachten wenselijk of juist helemaal niet wenselijk. Als ze verwachten dat de wereld zich ontwikkelt volgens hun wensen, dan zullen ze zich comfortabel voelen en die ontwikkeling steunen. Maar als ze verwachten dat die ontwikkeling niet aansluit op hun wensen, zullen ze zich minder comfortabel gaan voelen en daarnaar gaan handelen. Ze gaan zich zorgen maken, voelen zich slachtoffer van iets dat hen overkomt, of ze gaan zich juist verzetten en blokkades opwerpen. Op dit uitgangspunt is een vorm van toekomstonderzoek gebaseerd, waarbij de wensen en verwachtingen van mensen over een bepaald onderwerp worden ontsloten op basis van beweringen over de toekomst. Dus de medewerkers en studenten die aan het onderzoek deelnamen, kregen 28 stellingen voorgelegd waarin toekomstige ontwikkelingen in het hoger beroepsonderwijs in Nederland werden geschetst. De stellingen gingen dus niet uitsluitend over de HAN, maar over het hoger beroepsonderwijs in Nederland als geheel. Daarbij moesten mensen denken in een perspectief naar het jaar 2020. De precieze instructie en de lijst met stellingen is terug te vinden in bijlage 1. Hen werd gevraagd aan te geven (1) in hoeverre zij deze toekomstbeelden wenselijk achten en (2) in hoeverre zij het waarschijnlijk achten, dat die ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Elke stelling moest dus gescoord worden op mate van wenselijkheid en op mate van waarschijnlijkheid. De stellingenlijst sloot af met de open vraag: Zijn er ontwikkelingen die niet 16

Achtergrond en onderzoeksopzet of onvoldoende in de stellingenlijst aan de orde zijn geweest en waarop je de aandacht wilt vestigen? De respondenten konden hier maximaal drie items in een korte zinsnede benoemen. De vragenlijst werd digitaal afgenomen in de periode medio januari medio februari 2012. De lijst met stelling is geconstrueerd op basis van onderwerpen, waarvan we de indruk hadden dat ze sterk spelen in de landelijke discussies over het hoger beroepsonderwijs, zonder naar heel actuele kwesties te gaan vragen. In dat laatste geval hadden we immers eerst en vooral een actueel opinieonderzoek uitgevoerd en dat was niet de bedoeling. De bedoeling was juist om te kijken naar beelden die mensen hebben in een wat langer tijdsperspectief. Bij de keuze voor de inhoud van de stellingen is bovendien gekeken naar de relevantie voor het HAN-instellingsplan. Als we meer tijd zouden hebben gehad, dan hadden we de stellingen ongetwijfeld geselecteerd op basis van diepte-interviews met vertegenwoordigers van de meest relevante spelers in het hoger beroepsonderwijs. 2.3 De respons op de vragenlijst De vragenlijst is ingevuld door 2650 personen: 1479 studenten en 1171 medewerkers. De respons van studenten omvatte studenten in de voltijd of deeltijd bachelor opleidingen verspreid over alle instituten binnen de HAN, evenals Master studenten. In de respons bij de medewerkers waren alle functiegroepen uit alle faculteiten en het Servicebedrijf vertegenwoordigd. Tabel : Responsoverzicht Benaderd Respons Respons % 18806 1479 8% 3771 1171 31% 22577 2650 12% Van de totale groep respondenten was 42% man en 59% vrouw. Deze verdeling lag iets anders bij studenten dan bij medewerkers: 38% van de studenten is man, bij de medewerkers is dit 46%. Het percentage vrouwelijke respondenten ligt bij de studenten dus iets hoger dan bij de medewerkers (62% om 54%). De jongste medewerker die de vragenlijst invulde was 23 jaar, de oudste 72. De gemiddelde leeftijd is 45,3 jaar. Bij de studenten is de oudste 61 jaar, de jongste 17. De gemiddelde leeftijd is bij deze groep 23,9 jaar. De grootste groep medewerkers (35%) is werkzaam bij de faculteit GGM, zo n 20% van de medewerkers werkt bij FEM en een zelfde aantal is stafmedewerker. 38% van de studenten die de vragenlijst invulde studeert bij een opleiding van GGM, voor FE is dat 26%. Respectievelijk 17% en 19% van de studenten is verbonden aan FT en FEM. Een verdeling van het aantal studenten per instituut is te vinden in bijlage 2, tabel 4. Verder volgt 98% van de studenten een Bachelor, 2% een Masteropleiding. In het rapport worden de verschillen in scores tussen studenten en medewerkers uitgelicht. Voor de analyses hebben we onderzocht of er duidelijke verschillen zijn tussen onder andere verschillende faculteiten of instituten, mannen en vrouwen, naar leeftijd en categorieën medewerkers. Dit blijkt meestal niet het geval te zijn. Daarom hebben we ervoor gekozen alleen de resultaten voor verschillen tussen studenten en medewerkers weer te geven. Waar eventuele andere verschillen wel significant zijn rapporteren we hier uiteraard wel over. 17

Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs 3 Wat vinden studenten en medewerkers wenselijk of onwenselijk? 3.1 Resultaten alle respondenten We bekijken eerst de meest en minst wenselijke ontwikkelingen volgens alle respondenten, daarna splitsen we de resultaten naar studenten en medewerkers. Tot slot gaan we in op de belangrijkste verschillen tussen beide groepen. Wenselijk Er is een groep van tien stellingen, welke door 65% of meer alle respondenten wenselijk wordt gevonden. Deze worden weergegeven in Figuur 1. De meest wenselijke ontwikkeling voor de totale groep respondenten is het opknippen van hogescholen in kleine eenheden, stelling 8: Grote hogescholen zijn intern opgeknipt in kleine eenheden waar studenten en docenten elkaar goed kennen en samen voor toponderwijs zorgen. Ruim 80% van de respondenten vindt dat (zeer) wenselijk. Daarnaast zijn er nauwelijks respondenten die het onwenselijk vinden. Dit geldt ook voor de overige stellingen die zeer wenselijk zijn: er is sprake van een hoge mate van consensus. Een actievere werkhouding van studenten (stelling 11) en studenten die leren onderzoek te doen (14), zijn ook ontwikkelingen die door ruim 80% (zeer) wenselijk worden gevonden. Verder vindt men in meerderheid dat docenten meer uren per week aan hun kerntaken moeten besteden, waarbij onderzoek gerekend wordt tot één van de kerntaken van docenten (stelling 20). Figuur 1: De tien meest wenselijke ontwikkelingen (alle respondenten) 18

Wat vinden studenten en medewerkers wenselijk of onwenselijk? Onwenselijk Er is in de lijst van stellingen geen sprake van ontwikkelingen die onder alle respondenten samen als onwenselijk of zeer onwenselijk worden gezien. De meest onwenselijk geachte ontwikkeling is stelling 10: Er zijn alleen nog bekostigde opleidingen die relevant zijn voor economie en arbeidsmarkt. Verder valt op dat minder belang hechten aan studenttevredenheid als niet wenselijk wordt gezien (stelling 25). Blijkbaar is men het er overwegend mee eens dat studenttevredenheid als graadmeter voor de kwaliteit van opleidingen wordt gebruikt, hoewel ruim 20% wél vindt dat studenttevredenheid minder belangrijk zou moeten zijn. Harder werken door het personeel (stelling 5) wordt door ruim 40% als onwenselijk gezien. Verder horen ook stelling 7 en stelling 12 tot de minst wenselijke ontwikkelingen, maar hier is juist sprake polarisatie, aangezien ook 40% van de respondenten deze stellingen juist wél (zeer) wenselijk vindt. Stellingen 9 en 25 waren voor de medewerkers polariserend wat betreft wenselijkheid, voor de studenten was dit het geval bij stelling 7. We komen hier bij de aparte analyse voor studenten en medewerkers op terug. Figuur 2: De tien minst wenselijke ontwikkelingen 19

Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs 3.2 Deelresultaten voor studenten Wenselijk De meest wenselijke ontwikkeling bij de studenten is dat hogescholen worden opgeknipt in kleinere eenheden (stelling 8). Ook vinden studenten het wenselijk dat ze onderzoek gaan doen dat past bij hun beroep (14). Opvallend genoeg vinden ze het zelf ook wenselijk dat studenten een actievere werkhouding gaan tonen (11). De resultaten laten ook zien dat studenten het wenselijk vinden om zelf kritischer te worden (4). Daarnaast vinden ze het wenselijk dat docenten die onvoldoende investeren in hun professionaliteit hun functie verliezen (2). In het algemene responsoverzicht zagen we dat men het wenselijk vond dat studenten hun opleiding kiezen op basis van kwaliteit (stelling 21) en dat docenten meer uren aan kerntaken gaan besteden (stelling 20). Deze stellingen worden door ruim twee derde van de studenten ook wenselijk gevonden, maar scoren lager dan stelling 2 en 4. Figuur 3: De vijf meest wenselijke ontwikkelingen (studenten) Onwenselijk De top vijf van minst wenselijke ontwikkelingen voor studenten komt overeen met de minst wenselijke ontwikkelingen onder alle respondenten samen, maar de volgorde is anders (zie figuur 2). Opvallend is dat de minst wenselijke ontwikkeling voor studenten is dat studenttevredenheid minder belangrijk wordt. Met andere woorden: studenten vinden juist dat studenttevredenheid belangrijk moet blijven als graadmeter voor de opleiding. Onder studenten leidt stelling 7 tot grote verdeeldheid: ruim 40% vindt het onwenselijk dat hogescholen strenger moeten worden in het eerste jaar, maar bijna net zoveel studenten vinden dit juist wél wenselijk. We hebben daarom preciezer gekeken naar de kenmerken van de beide groepen. Het lijkt erop dat het opleidingsjaar van de studenten een rol speelt. Studenten in een hoger opleidingsjaar vinden die ontwikkeling meer wenselijk dan studenten uit eerdere opleidingsjaren (gemiddelde score 3,1 vs. 2,7). Studenten in een deeltijd / duale opleiding (gemiddelde score 3,2) vinden de ontwikkeling overigens ook wenselijker dan voltijdstudenten (2,8). Het is uit de gegeven niet af te leiden wat de discriminerende variabele is: leeftijd, mate van vordering in de studie of misschien nog andere factoren. We zien overigens geen opvallende verschillen in scores tussen mannen/vrouwen. Ook in stelling 12 lijkt er sprake te zijn van polarisatie, maar dit effect is minder sterk. Enigszins opvallend is verder dat toch ruim éénderde van de studenten het onwenselijk vindt dat het personeel harder moet werken, tegenover één vijfde die juist wel wenselijk vindt. Maar het grijze middengebied is hier te groot om nog van polarisatie te kunnen spreken. 20

Wat vinden studenten en medewerkers wenselijk of onwenselijk? Figuur 4: De vijf minst wenselijke ontwikkelingen (studenten) 3.3 Deelresultaten voor medewerkers Wenselijk De meest wenselijk gevonden stelling onder medewerkers is het opknippen van hogescholen in kleinere eenheden (stelling 8), zoals dat ook bij studenten het geval was. Bovendien is de mate van overeenstemming ook onder medewerkers erg groot: bijna 90% vindt die ontwikkeling (zeer) wenselijk. Verder vinden medewerkers net als studenten dat het wenselijk is dat studenten een actievere werkhouding tonen (stelling 11) en onderzoek leren doen dat past bij het beroep dat ze gaan uitoefenen (14). Opvallend is de wenselijkheid van stelling 28 onder medewerkers: Professional en managers in het hbo onderkennen het belang van kwaliteit. We zagen deze stelling niet eerder in de rij van meest wenselijke stellingen. Het zijn dus vooral de medewerkers die het wenselijk vinden dat er meer aandacht is voor kwaliteit en niet alleen voor een hoog rendement. Medewerkers vinden het ook zeer wenselijk dat er meer uren besteed worden aan kerntaken (stelling 20). Wat verder opvalt bij de medewerkers is de mate van overeenstemming: alle genoemde stellingen worden door 80% of meer wenselijk gevonden. Hierdoor valt een aantal stellingen buiten de lijst van 5 meest wenselijke ontwikkelingen, terwijl een meerderheid deze stellingen wenselijk vindt. Het gaat vooral om de stellingen 21, 13 en 3, die allen door meer dan driekwart van de medewerkers wenselijk wordt gevonden (Studenten kiezen hun bacheloropleiding op basis van kwaliteit in plaats van nabijheid van de opleiding; Er wordt in alle hbo-opleidingen meer aandacht besteed aan de morele en persoonlijke vorming van studenten en Het gebruik van ICT en social media is de gewoonste zaak van de wereld). 21

Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs Figuur 5: De vijf meest wenselijke ontwikkelingen (medewerkers) Onwenselijk Wanneer we kijken naar de minst wenselijke ontwikkelingen onder medewerkers dan springen twee ontwikkelingen er uit. Niet onverwacht is de score op stelling 5, Personeel moet op jaarbasis harder werken, de minst wenselijke ontwikkeling onder medewerkers. Verder valt op dat stelling 25, studenttevredenheid minder belangrijk als graadmeter voor kwaliteit onder medewerkers voor verdeeldheid zorgt, terwijl studenten dit juist in meerderheid (zeer) onwenselijk vonden. Nadere analyse leerde dat het effect van leeftijd sterk is: medewerkers tot en met 30 jaar vinden de stelling niet wenselijk, terwijl dit voor de oudste groep medewerkers omgekeerd is: zij scoren hier gemiddeld het hoogste. Deze oudste groep vindt studenttevredenheid minder belangrijk als graadmeter voor de kwaliteit van de opleiding. Naast diversiteit in scores voor verschillende leeftijdsgroepen, zien we ook verschillen naar geslacht: mannen zouden studenttevredenheid een minder groot aandeel willen geven als graadmeter voor opleidingskwaliteit dan vrouwen. De groepen onderwijsondersteunend personeel en algemeen ondersteunend personeel scoren net onder 3,00, de andere drie functiegroepen zitten daar boven. Het docerende, onderzoekend en leidinggevend personeel vindt het duidelijk wenselijker dat studenttevredenheid minder belangrijk wordt. Ook stelling 9 leidt onder medewerkers tot verdeeldheid: 30% vindt het (zeer) onwenselijk dat alle docenten één dag in de week aan onderzoek besteden terwijl bijna 40% het juist wél wenselijk vindt. We zien hier een duidelijk verband naar leeftijd maar vooral naar functiecategorie. Op de laagste leeftijdscategorie (tot dertig jaar) na, geldt dat hoe ouder, hoe meer wenselijk medewerkers het vinden dat docenten een dag per week aan onderzoek besteden: medewerkers tussen de dertig en de vijftig zie het overwegend niet zitten, terwijl die boven de vijftig juist wel. Misschien heeft deze laatste groep behoefte aan een nieuwe uitdaging in de loopbaan. Maar er ook een groot verschil naar functiecategorie. Onderzoekers / lectoren vinden die ontwikkeling het meest wenselijk. Docenten vinden de ontwikkeling het minst wenselijk. De andere functiegroepen scoren gemiddeld/indifferent. 22