Controleren van leverbot in Nederland Knelpunten in bestaande kennis en handelen van schapenhouders en aanbevelingen ter verbetering



Vergelijkbare documenten
Voorwoord. Geachte lezer, Beste schapenliefhebber,

Ei-uitscheiding Een volwassen leverbot kan per dag tot eieren produceren die via de gal met de mest worden uitgescheiden.

Sommige infecties bij runderen blijven gedurende lange tijd aanwezig op een rundveebedrijf

GD Tankmelk Worminfecties

Wormbestrijding stal het Vossenbroek

(Ont)wormen? Schapenavond 2017

HippoSupport over Mestonderzoek 9 juni Eper Paardenvierdaagse

Geen systeemgebonden gezondheidsproblemen

Ontwormen en mestonderzoek bij paarden

Specifiek bedoeld voor: kinderboerderijen, zorgboerderijen, dierentuinen, en bedrijven met lammetjesaaidagen.

DierenArtsenCentrum Noordwolde Voorjaar 2012

Vragen en antwoorden over het Schmallenbergvirus Versie 14 februari 2012

Samenvatting. Introductie

Besmet met IBR. Congres Gezonde melkveehouderij En hoe nu verder? copyright Gezondheidsdienst voor Dieren 1. Inhoud presentatie IBR

toch ziektetekens opwekken. Anderzijds kunnen om dezelfde reden de symptomen van een ziekte erger worden dan ze zouden zijn zonder de bijkomende

Paarden - Ontworming. Tel.: info@devallei.com

Inzet van salmonellatesten in het plan van aanpak

Kamervragen aan de ministers van VWS en LNV over de explosieve stijging van het aantal Q-koorts gevallen in Brabant

KLANTTEVREDENHEIDSONDERZOEK SCHOONMAAKDIENST GEMEENTE HAREN

WAAR GAAT HET OM? DIERGENEESMIDDELEN. Veel diergeneesmiddelen zijn dodelijk voor vliegen kevers enzovoorts, en verstoren zo het bodemleven

Resultaten interviews met patiënten Vervolgens wordt een korte samenvatting gegeven van de belangrijkste resultaten uit de gelabelde interviews.

Internetpanel Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Resultaten peiling 30: Communicatie nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Aflammeren in tijden van Q-koorts

PRAKTISCH THERAPIETROUW

Serologische testen en interpretatie van testresultaten

1. Natuur Vaardigheden van herder bij het proces van planning en uitvoering begrazing

Redenen genoeg om de BVDV-situatie op uw bedrijf na te gaan

Het belang van monitoring en vaccinatie in de BVD-aanpak

BRAVECTO SPOT-ON KAT

: Natuurbeheer met (gehoede) schaapskuddes (2500 ooien) Begeleiding van schaapskuddes en schapenhouderijen

Dierenkliniek De Morette

Opleiding mestonderzoek voor schapenhouders: deel 2

Influenza vaccinatie van ziekenhuismedewerkers

Logboek. Polikliniek hartfalen

VirtueleThuiszorg = preventieve inzet Voor Diabetes Mellitus Type 2 en Gewichtsgerelateerd gezondheidsrisico

BVD-bestrijding in België: een algemene aanpak lijkt er te komen.

INFORMATIEBRIEF EN TOESTEMMINGSFORMULIER VOOR GEZONDE VRIJWILLIGERS

HET VOORKÓMEN VAN HANDECZEEM

Onderzoeksopzet. Marktonderzoek Klantbeleving

Robot & Weiden. Resultaten enquête 1

Op zoek naar leverbotslakken Twee percelen op dit bedrijf blijken besmet

Logboek Polikliniek hartfalen

Hoe ouder, hoe trouwer Switchen & behouden in de 50-plusmarkt

BESCHERM UW HUISDIER TEGEN. Lees hoe u kunt voorkomen. dat uw huisdier wordt besmet met deze vaak onzichtbare parasieten. Ontworm met MILPRO

Zwangerschap bij een chronische darmziekte

Social media around the world Door: David Kok

Samenvatting onderzoek Bejegening van pleegouders in Zeeland Door Veerle de Leede In opdracht van Stichting Pleegoudersupport Zeeland

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Resultaten van een veldproef met betrekking tot neonatale kalverdiarree

Livestock Research Jongveeopfok en weidegang Beweidingssystemen voor jongvee. Belang jongvee weiden? Beweiding van jongvee

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017

Evaluatie SamenOud training Anders denken, anders doen Casemanagement

*Het betreft hier twee afzonderlijke meldingen, die apart door de commissie zijn beoordeeld. Beide oordelen worden hier weergegeven.

De kwaliteit van educatieve activiteiten meten. Universiteitsmuseum Utrecht

HippoSupport Mestonderzoek Suzanne Bijl

Profielwerkstuk Het stappenplan, tips en ideeën

Rubella Synoniemen: rodehond, German measles, Röteln

5.3 SAMENVATTEND SCHEMA SOORTEN VERBANDEN

Zelfmanagement: Van model naar praktijk

Analyserapport van de patiënten vragenlijsten over de huisarts: S.M. Janssen

Klanttevredenheidsonderzoek. Dienstverlening team Werk en Inkomen, gemeente Olst-Wijhe

In Beweging! Lizette Wattel Universitair Netwerk Ouderenzorg UNO-VUmc

Trends in het gebruik van informele zorg en professionele zorg thuis: gebruik van informele zorg neemt toe

INFOVOORMIDDAG HOUDEN EN VERZORGEN VAN PAARDEN. Verschillend bedrijf. Verschillend schema - vaccinatie - ontworming

Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen. Nienke Lammertink en Koen Breedveld

Motieven van patiënten en zorgverleners voor het gebruik van sociale media

Addendum. Nederlandse Samenvatting

Titel van het onderzoek: Bepaling van Zink en het Ontstekingseiwit PTX3 bij Patiënten met Sikkelcelziekte (ZIP studie)

De aanpak van rotkreupel in België Tussentijds verslag

Beschrijving vaardigheidsexamen Ter voorbereiding op BHvD herpeten. Keuzedeel: Houder van herpeten Code: K0469

Praktische tips voor succesvol marktonderzoek in de land- en tuinbouwsector

Onderzoek Zondagopenstelling Gemeente Borger-Odoorn

Onder de huid Subcutaan s.c. Gebruikt bij veel medicijnen, In de ader Intraveneus i.v. Melkziekteinfuus in melkader

Plan van aanpak. Namen Studenten: Tim Smit Bhanu Sharma Ryan Pool Paulo Bruns Denzel Seca

Leverbot bij schapen en geiten behandeling preventie herkennen leverbotslak

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Verantwoord Diergeneesmiddelengebruik

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 's-gravenhage. Geachte Voorzitter,

Nieuwsbrief november 2014 Dierenkliniek Goeree Overflakkee. De ziekte van Weil (leptospirose).

Figuur 1 Precede/Proceed Model

Opleiding mestonderzoek voor schapenhouders: deel 1

Factsheet maatregelen Q-koorts (12 februari :00 uur)

Hiv op de werkvloer 2011

Hoofdluisinformatie voor werkgroep ouders op school.

Onderzoek burgerinitiatief. Tevredenheid van indieners

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Niet technische samenvatting. 1 Algemene gegevens. 2 Categorie van het project

Titel van het onderzoek: De rol van de vorming van neutrofiele extracellulaire traps (NETs) in sikkelcelziekte.

Klantenpanel RVO.nl Resultaten peiling 39 ( ) Onderzoek app I&R dieren Augustus 2016

Besmettelijke dierziekten

De theorie voor leesvaardigheid in de vorm van een stappenplan

Kinderdagverblijf Ziza Zebra

Onderwerp: preventie gezondheid bij paarden waarbij o.a. aan de orde kwamen het ontwormen, entingen en welke gevaren er zoal op de loer liggen.

16 Preventieve maatregelen in de strijd tegen worminfecties

RAPPORTAGE WACHTKAMERINTERVIEWS

Evalueren van projecten met externen Kennisdocument Onderzoek & Statistiek

Evaluatie Back to Basics: De Nieuwe Koers

Veterinaire borging. Stichting Geborgde Dierenarts

RSG DE BORGEN. Inhoud. 1 De opdracht 2 Uitwerking opdracht 3 Het beroep 4 Organisatie 5 Beoordeling

Transcriptie:

Controleren van leverbot in Nederland Knelpunten in bestaande kennis en handelen van schapenhouders en aanbevelingen ter verbetering Devi Hermsen Carlijn Kappert Anita Korevaar Roos Vogelzang

Controleren van leverbot in Nederland Knelpunten in bestaande kennis en handelen van schapenhouders en aanbevelingen ter verbetering Groep 711 Leverbotinfecties bij schapen ontwikkelen zich niet in slakkengang Devi Hermsen Carlijn Kappert Anita Korevaar Roos Vogelzang Opdrachtgever: Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE) Expert: Elsbeth Stassen Coach: Ellen van Velthoven 2010, Oktober 2

Leeswijzer voor de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE) Het rapport is opgebouwd uit verschillende hoofdstukken. De hoofdstukken 1 tot en met 6 omvatten de introductie, materiaal en methode, resultaten, analyse resultaten, conclusie en discussie van het onderzoek. Hoofdstuk 7 bevat de aanbevelingen voor de opdrachtgever, de Productschappen Vee, Vlees en Eieren. Het is belangrijk deze aanbevelingen in de context van het onderzoek te lezen, daarom is de algehele informatie over het onderzoek toegevoegd. Om het snel doorlezen van de hoofdstukken 1 tot en met 6 mogelijk te maken zijn tekstblokken met de essentie van de bijbehorende tekst toegevoegd. 3

Inhoudsopgave Samenvatting 5 1. Introductie 6 Pagina 2. Materiaal en Methode 8 2.1 Plan van aanpak 8 2.2 Data 8 2.3 Interview 9 3. Resultaten 10 3.1 Overzicht interviews schapenhouders op resistente bedrijven 10 3.1.1 Handelen en motieven 10 3.1.2 Kennis 13 3.2 Overzicht interviews schapenhouders op niet-resistente bedrijven 15 3.2.1 Handelen en motieven 15 3.2.2 Kennis 17 3.3 Verschillen tussen resistente en niet-resistente bedrijven 18 3.4 Behoeften schapenhouders 19 3.4.1 Algemeen 19 3.4.2 Resistente bedrijven 20 3.4.3 Niet- resistente bedrijven 20 3.4.4 Opvallende behoeften 21 4. Analyse resultaten 22 4.1 Beredeneerd gedrag en aflezen van het model 22 4.2 Analyse van knelpunten aan de hand van het model beredeneerd gedrag 23 4.3 Samenvatting knelpunten 24 5. Conclusie 26 6. Discussie 27 7. Aanbevelingen 29 8. Referentie 31 Bijlagen 32 4

Samenvatting Leverbotinfectie en -resistentie zijn een groot probleem in de schapenhouderij in Nederland. Het doel van dit project is om kennis, handelen en achterliggende motieven van schapenhouders met betrekking tot het controleren van leverbot- in kaart te brengen en aanbevelingen ter verbetering aan te geven. Middels een vragenlijst zijn diepte-interviews met schapenhouders afgenomen om informatie te verzamelen. De oproep tot deelname aan het onderzoek is verspreid middels verschillende kanalen. Twaalf schapenhouders met resistente leverbotten en acht schapenhouders met niet-resistente leverbotten hebben aan het onderzoek deelgenomen. Het aantal ooien op de betrokken bedrijven varieerde van 20 tot 1700. Er is niet veel verschil in handelen, kennis en motief tussen niet-resistente en resistente bedrijven. De verschillen die er wel zijn worden wellicht veroorzaakt door het feit dat resistente bedrijven andere manieren van handelen ontwikkelen door onder andere begeleiding van de GD en dierenarts tijdens de resistentie-onderzoeksperiode. Wel zijn algemene knelpunten gevonden onder zowel de resistente als de niet-resistente groep. Hieruit blijkt dat kennis niet altijd leidt tot handelen. Het grootste knelpunt zit in de perceptie van schapenhouders welke onder grote invloed staat van eigen ervaring. Deze perceptie kan beïnvloed worden door gerichte voorlichting en informatie zodat op deze manier het handelen van schapenhouders op termijn veranderd kan worden. Schapenhouders geven zelf aan behoefte te hebben aan concrete informatievoorziening en voorlichting vanuit de GD welke zij als zeer waardevol beschouwen, betere voorlichting van de dierenarts, nieuwe ontwikkelingen in medicijnen, het beschikbaar stellen van leverbotmedicatie zonder toegevoegd ontwormingsmiddel, beter hanteerbare regelgevingen, een concreet behandelplan, onderzoek naar preventieve maatregelen om de besmettingscyclus te doorbreken en zij geven aan op de hoogte gehouden te willen worden van de nieuwste ontwikkelingen en eventuele mogelijkheden om deel te nemen aan onderzoeken. Aanbevolen wordt dan ook om schapenhouders te voorzien in een specifiekere leverbotprognose, het aanreiken van een brochure met overzicht van leverbot-gerelateerde informatie, een behandelplan per medicatiessoort en een snellere en goedkopere analyse van mest- en bloedmonsters. Ook kan het in het kader van het geven van goede voorlichting nuttig zijn te focussen op een verbetering in de relatie tussen schapenhouders en dierenartsen. Dit is bijvoorbeeld te bereiken door een nauwere samenwerking met de GD en het organiseren van informatiebijeenkomsten. ok wordt geadviseerd onderzoek te blijven doen naar nieuwe medicijnen en mogelijkheden om de cyclus te doorbreken. In verder onderzoek is het aan te bevelen om weer naar schapenhouders te luisteren en hun visie op het probleem in de praktijk mee te nemen. 5

1. Introductie In de vochtige delen van Nederland worden grasetende dieren als runderen en schapen regelmatig geïnfecteerd met leverbotten (Fasciola hepatica). Deze parasieten hebben een gecompliceerde levenscyclus met een zoetwaterslakje (de leverbotslak Limnea Truncatula) als tussengastheer. Een infectie met leverbot veroorzaakt symptomen als vermagering, dorre vacht, bloedarmoede, verminderde melkproductie en leveraandoeningen. Bestrijding van leverbotinfectie is een tweesporenbeleid: preventie enerzijds en gebruik van antileverbotmiddelen anderzijds. Preventie richt zich meestal op het leefgebied van de leverbotslak, bijvoorbeeld door vochtige weilanden te draineren. Het probleem met het gebruik van anti-leverbotmiddelen (bijvoorbeeld triclabendazol) is het optreden van resistentie van de leverbot daartegen. Dit probleem neemt toe en de verwachting is dat door de opwarming van de aarde het aantal leverbotinfecties zal stijgen. Stijging in het aantal leverbotinfecties zorgt onder andere voor een verhoging van arbeidsintensiteit, kosten en een vermindering van diergezondheid. Ook volksgezondheid speelt een rol in de controle van leverbot. Dit in verband met de mogelijke besmetting via het eten van rauw plantaardig materiaal (bijvoorbeeld sla) maar ook het binnenkrijgen van anti-helmintica residuen via dierlijke producten is ongewenst. Het probleem van besmetting en resistentie kan worden tegengegaan met behulp van preventieve maatregelen en correct medicijngebruik. Er is echter geen effectieve oplossing om leverbot onder controle te houden. In het verleden lag de focus altijd op maatregelen van bovenaf, zoals de ontwikkeling van nieuwe medicijnen of preventieve maatregelen. In dit project wordt het leverbotprobleem juist van onderaf benadert door te luisteren naar de verhalen van de veehouder door middels van een interview en zo mogelijk tot nieuwe inzichten te komen met betrekking tot knelpunten in het bestrijden van leverbot. In de schapensector is het probleem met leverbot het grootst omdat schapen erg gevoelig zijn voor leverbot. Daarom is ervoor gekozen om in dit onderzoek te kijken naar de schapenhouderij. Het doel van dit project is om het handelen en de achterliggende motieven van schapenhouders met betrekking tot het controleren van leverbot in Nederland in kaart te brengen. Op deze manier worden knelpunten in de bestrijding ontmanteld en kunnen aanbevelingen worden gedaan om leverbot op een duurzame manier onder controle te houden. Om alle achterliggende motieven van het handelen te analyseren is een model opgesteld. Dit model en de verklaring hiervan staan in hoofdstuk 4. Aan de hand van het model zijn de interviewvragen opgesteld. In dit project ligt de focus op de kennis en het handelen van de schapenhouders. De kennis van schapenhouders is getoetst betreffende a) preventiemogelijkheden en juist gebruik van medicatie en b) de bron van deze kennis. De punten waarnaar onder andere gekeken is wat betreft kennis zijn het ziektebeeld, de verspreiding, de risicogebieden in Nederland, de prevalentie onder schapen, resistentie en diergezondheid. Wat betreft de bron van kennis is onder andere gekeken naar de rol van verschillende media en de aanwezigheid en voorlichting van een dierenarts. Het handelen van schapenhouders is getoetst aan a) medicijngebruik, b) preventieve maatregelen en c) motief. Wat betreft medicijngebruik is onder andere gekeken naar het wel of niet behandelen, de nauwkeurigheid van dosering en het tijdstip van toedienen. Wat betreft preventieve maatregelen is onder andere gekeken naar weidegang en weidemanagement. Betreffende het motief van wel of niet behandelen tegen leverbot is onder andere gekeken naar de beschikbaarheid van liquide middelen. Op basis van deze analyse wordt de volgende onderzoeksvraag beantwoord: wat zijn de probleempunten in het handelen en 6

achterliggende motieven van schapenhouders in Nederland met betrekking tot het controleren van leverbot? Deze onderzoeksvraag is opgedeeld in de volgende deelvragen: - Hoe handelt de schapenhouder tegen leverbot via het tweesporenbeleid (medicijngebruik en preventieve maatregelen)? - Wat is de kennis van de schapenhouder en hoe vergaart hij deze? - Welke motieven spelen een rol bij het handelen van schapenhouders tegen leverbot? - Zijn er verschillen tussen resistente en niet-resistente bedrijven met betrekking tot leverbot? Het doel van dit project is om kennis, handelen en de achterliggende motieven van schapenhouders met betrekking tot het controleren van leverbot in Nederland in kaart te brengen. Om alle achterliggende motieven van het handelen te analyseren is een model opgesteld (hoofdstuk 4). Aan de hand van het model zijn de interviewvragen opgesteld. Met behulp van het interview worden probleempunten in de bestrijding van leverbot naar voren gebracht en kunnen aanbevelingen worden gedaan om leverbot op een duurzame manier onder controle te houden. 7

2. Materiaal en Methode In dit hoofdstuk komen materiaal en methode aan bod. Paragraaf 2.1 legt het plan van aanpak uit. Paragraaf 2.2 gaat over de data die beschikbaar was voor dit onderzoek. Paragraaf 2.3 gaat over het afnemen van de interviews. 2.1 Plan van aanpak Om de huidige probleempunten in het handelen en achterliggende motieven van schapenhouders in Nederland in kaart te brengen, is aan de hand van bovenstaand model een vragenlijst opgesteld (bijlage 1). De vragenlijst was erop gericht om algemene bedrijfsgegevens en gegevens over leverbot te verzamelen om op die manier een zo compleet mogelijk beeld van het bedrijf te vormen. Middels diepte-interviews bij de schapenhouders thuis is informatie over het handelen, de kennis en het motief van de schapenhouders verzameld. Er is gekozen voor het afnemen van diepte-interviews omdat er op die manier doorgevraagd kan worden naar het motief en waarschijnlijk de meest eerlijke antwoorden verkregen worden. Door het bedrijf te bezoeken en te zien wat er op het bedrijf gebeurd kan er een algemeen beeld over het bedrijf gevormd worden. Gestreefd werd naar het interviewen van acht schapenhouders met een resistent bedrijf en acht schapenhouders met een niet-resistent bedrijf om zo verschillen tussen deze bedrijven en mogelijke oorzaken van resistentie aan te kunnen geven. De voorkeur ging uit naar bedrijven met minimaal 50 ooien omdat dit de grotere en waarschijnlijk meer serieuze bedrijven zijn. Via de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) zijn 100 informatieve brieven (bijlage 2) over het onderzoek met daarbij een antwoordkaart voor deelname verstuurd naar de grotere schapenhouders in Nederland. Hiervan waren 50 brieven gericht aan schapenhouders met resistentie op hun bedrijf en 50 brieven aan schapenhouders zonder resistentie op hun bedrijf. Daarnaast is de oproep via diverse kanalen zoals de website en het tijdschrift van Boerenvee (bijlage 3), Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO), verschillende fokkerijverenigingen en het platform voor kleine schapen- en geitenhouders verspreid. In de oproep is vermeld dat de focus zal liggen op de knelpunten die de schapenhouders zelf aangeven in plaats van op onderzoek van bovenaf (medicijnen of regelgeving). Schapenhouders met interesse in deelname aan het onderzoek namen zelf contact op, de keuze om deel te nemen lag hierdoor bij de schapenhouder. 2.2 Data Op de oproep hebben in totaal 32 schapenhouders gereageerd. Hiervan vielen er twaalf af omdat ze buiten de doelgroep vielen. Deze afgevallen schapenhouders hadden slechts een paar dieren, geen leverbotinfectie, of waren planning technisch niet te bezoeken. Bij de overgebleven 20 schapenhouders is een interview afgenomen. Het aantal ooien op bedrijven varieerde van 20 tot 1700 waarbij zes bedrijven (vier resistent; twee niet-resistent) minder dan 50 ooien hadden. Van de 20 geïnterviewde bedrijven hadden er twaalf te maken met resistentie tegen triclabendazol. De locaties van de bedrijven waren: zeven in Noord-Holland (zes resistent); vijf in Friesland (twee resistent); vier in Zuid-Holland (twee resistent); twee in Utrecht (geen resistent); één in Drenthe (geen resistent) en één in Overijssel (één resistent). Van de twaalf schapenhouders met resistentie tegen triclabendazol zien zes het bedrijf als hobby, drie als neventak en drie als hoofdinkomstenbron. Van de acht schapenhouders zonder resistentie tegen triclabendazol zien vier het bedrijf als hobby, twee als neventak en 8

twee als hoofdinkomstenbron. Vrijwel alle geïnterviewde schapenhouders doen het werk alleen of met familieleden. Op één van de resistente bedrijven werken vijf arbeidskrachten. Twee van de niet-resistente bedrijven zijn een maatschap van twee bevriende personen en op één van de niet-resistente bedrijven werken enkele vrijwilligers. Minimale ervaring bij de niet-resistente bedrijven was veertien jaar, bij de resistente bedrijven twaalf jaar. Onder de geïnterviewde schapenhouders waren onder andere twee gepensioneerde dierenartsen, drie deelnemers aan de GD-monitor en een proefaccommodatie van een universiteit. 2.3 Interview Het interview werd in tweetallen afgenomen. De samenstelling van de tweetallen bleef ongewijzigd gedurende het onderzoek. Terwijl de een het interview afnam, notuleerde de ander alles wat werd gezegd op een laptop. Het analyseren van het interview is gedaan door één persoon van het tweetal dat het interview afnam. Aan de hand van het model (figuur 1, hoofdstuk 4) is een vragenlijst opgesteld. Middels deze vragenlijst zijn diepte interviews met schapenhouders afgenomen om zo informatie over het handelen, de kennis en het motief van de schapenhouders te verzamelen. De oproep tot deelname aan het onderzoek is verspreid via de GD (bijlage 2) en verschillende andere kanalen. Uiteindelijk hebben twaalf schapenhouders met resistente leverbotten op het bedrijf deelgenomen tegenover acht schapenhouders met niet-resistente leverbotten. Het aantal ooien op bedrijven varieerde van 20 tot 1700 waarbij zes bedrijven minder dan 50 ooien hadden. 9

3. Resultaten In dit hoofdstuk komen de resultaten van het onderzoek aan bod. In paragraaf 3.1 wordt een overzicht gegeven van het handelen, motief van handelen en de kennis van de schapenhouders met resistentie tegen triclabendazol. In paragraaf 3.2 wordt een overzicht gegeven van het handelen, motief van handelen en de kennis van de schapenhouders zonder resistentie tegen triclabendazol. In paragraaf 3.3 wordt aandacht besteed aan de verschillen in handelen, motief van handelen en kennis tussen resistente en niet resistente bedrijven. Paragraaf 4 gaat over de behoeften van de schapenhouders. 3.1 Overzicht interviews schapenhouders op resistente bedrijven (12 schapenhouders) 3.1.1 Handelen en motieven Weidemanagement: Het grote merendeel van de schapenhouders op resistente bedrijven heeft een bewust gekozen weidegangsysteem om de schapen te voorzien van het schoonste en/of droogste stuk land. De meeste schapenhouders letten hierbij op natte plekken in de grond, een klein aandeel let op ook specifiek op het voorkomen van de slakjes. Het viel op dat deze laatste schapenhouders juist die personen zijn die meer informatie hebben doordat zij een onderzoeksbedrijf zijn van de GD of (nauw betrokken zijn met) personen die middels hun studie meer weten over leverbot. De meeste schapenhouders maaien puur voor hooiproductie, slechts een klein aantal maait bewust om het land schoon te houden omdat zij gemaaid land relateren aan minder parasieten. Zowel de keuze om te maaien als het weidemanagement staan onder invloed van diverse externe factoren zoals de beschikbaarheid van geld, de arbeidsintensiteit, het weer, regels rondom subsidie en de vermoedelijke infectiedruk. De voornaamste reden om de infectiehaarden niet met hekken af te zetten is de arbeidsintensiteit hiervan. Slechts één schapenhouder doet dit wel. Bepaalde schapenhouders hebben geen of -naar eigen mening- niet voldoende invloed op de keuze tot maaien of bepaalde weidegang omdat deel van de gebruikte grond een natuurgebied is waar andere regels gelden of omdat externen zich bezighouden met maaien en weidegang (bijvoorbeeld schaapskuddes). Bij sommige adressen in Noord-Holland wordt aangegeven dat weidemanagement ook afhankelijk is van de schade die ganzen aanbrengen in bepaalde stukken land. Alle schapenhouders streven erna om de grond zo droog mogelijk te houden door ontwatering middels greppel en sloten. Een aantal schapenhouders hebben in verband met natuurbeheer geen of zeer weinig invloed op het waterpeil en een goede afwatering lijkt hier onder te lijden. Een klein aantal heeft zijn land voorzien van elektrische waterpompen en geeft aan dat dit een maatregel tegen leverbot is. Diegenen die wel gebruik zouden mogen maken van drainagemiddelen maar dit niet doen, geven aan dat dit toch weinig uit zou maken omdat de omgevingsfactoren zoals waterpeil, grondsoort en veel regenval- goed ontwateren onmogelijk maken. Aanvoer: Nieuwe dieren -meestal rammen- worden in de meeste gevallen van verschillende bedrijven gekocht om zo te voorkomen dat verwante dieren gebruikt worden in de fokkerij. Er wordt gelet op de kwaliteit van het betreffende bedrijf en de aanwezigheid en behandelingen van bepaalde ziekten zoals zwoegerziekte en Q-koorts. Veel schapenhouders letten voornamelijk op de kwaliteiten die van invloed zijn op de fokkerij. Een aantal schapenhouders geeft aan niet specifiek te vragen naar ziekten in verband met de aangenomen vertrouwensband tussen de bedrijven. Er wordt niet gekeken of gevraagd naar de leverbotsituatie, -behandeling en -resistentie. Nieuw aangekochte dieren worden op één schapenhouder na eerst in quarantaine gezet en behandeld tegen diverse ziekten en 10

parasieten voordat zij bij de andere dieren komen. Dit wordt gedaan om ziekteoverdracht te voorkomen. Sommige schapenhouders met resistente leverbotten gaven aan niet te letten op leverbotinfectie of resistentie bij de aan- of verkoop van dieren omdat ze zelf toch al resistent zijn en dit dus voor eigen situatie geen negatieve consequenties zou kunnen hebben. Sommige schapenhouders zeggen niet specifiek naar leverbot te vragen omdat veel bedrijven er weinig kennis over hebben en zij om die reden dan ook geen waarde hechten aan het antwoord. Enkele schapenhouders geven aan te denken resistent te zijn geworden door insleep, dat wil zeggen zij vermoeden dat de aanschaf van nieuwe dieren resistentie op het bedrijf heeft gebracht. Gezondheid algemeen: Bijna alle schapenhouders ontwormen tegen verschillende interne parasieten, een enkeling behandelt daarnaast ook tegen externe parasieten zoals schurft en luis of behandelt tegen ziekten als rotkreupel. De schapenhouders die ontwormen lijken hiervoor allemaal een ander behandelplan te gebruiken. De meesten laten hun eigen inzichten bepalend zijn voor het behandelplan en een enkeling laat zich hiervoor adviseren door een dierenarts. Het behandelplan varieert van één keer per jaar preventief aangevuld met extra behandeling(en) wanneer besmettingssymptomen zich lijken voor te doen tot drie keer per jaar preventief. Er zijn ook schapenhouders die geen enkele behandeling uitvoeren zonder dat symptomen zich voordoen. Het behandelingsplan met name het tijdsstip van behandelen- lijkt bij een aantal schapenschapenhouders te verschillen per leeftijdsgroep of geslacht, maar er is te weinig data om hier duidelijke uitspraken over te kunnen doen. Behandeling tegen leverbot: Het aantal behandelingen tegen leverbot varieert gemiddeld tussen de één en drie keer per jaar. De trend lijkt te zijn dat het uiteindelijke aantal behandelingen per jaar voornamelijk afhangt van eigen redenering, maar ook van wat de GD en/of de dierenarts aangeeft. Eigen redenatie wordt gevormd door de weersomstandigheden, ingeschatte infectiedruk per koppel, weidemanagement (bijvoorbeeld een behandeling vlak voor het omweiden van een nat naar een droog weiland), beschikbaarheid van geld, arbeidsintensiteit, zichtbare symptomen in zowel schapen als wild (voornamelijk geschoten hazen of gevonden dode hazen), de feedback van de slager, het zelf opensnijden van overleden dieren en resultaat van bloed- of mestmonsters. Van de totaal twaalf resistente bedrijven zijn er twee die in de leverbotprognosegroep zitten van de GD en zij worden zo kosteloos voorzien van bloed- /mestmonsters. Vier bedrijven sturen mestmonsters op wanneer zij hun vermoedens betreffende leverbotbesmetting of resistentie willen controleren, en twee bedrijven laten jaarlijks bloedmonsters van jonge dieren testen om zo hun eigen prognose te kunnen stellen. De hoge kosten voor het laten onderzoeken van bloed-/mestmonsters worden vaak genoemd als groot nadeel, of als reden om geen bloed-/mestmonsters te laten onderzoeken. Er is een klein aantal schapenhouders die niet tegen leverbot behandelt tenzij ziektesymptomen zich voordoen om het veelvuldig gebruik van medicijnen en de ontwikkeling van resistentie te vermijden. Het gewenste moment van behandeling tegen leverbotbesmetting brengt in de schapenmelkproductie grote moeilijkheden met zich mee in verband met de regelgeving rondom residuen in de melk. Een klein aantal schapenhouders geeft aan dat het gebruik van Flukiver -de medicatie die gebruikt wordt op resistente bedrijven- rondom de dekperiode lastig is omdat het gebruik van Flukiver in verband wordt gebracht met het verwerpen van lammeren. Zij geven aan dat er een moeilijke afweging is tussen een goede dekking en dracht en de risico s van leverbotinfectie in die periode. Een klein aantal schapenhouders behandelt de schapen om de zes á zeven weken omdat het 11

bedrijf zich in een zwaar geïnfecteerd gebied bevindt en omdat deze behandelwijze naar eigen zeggen wordt aanbevolen door een betrokken dierenarts en de producent van het medicijn. Vaccin en nieuwe medicijnen: Alle geïnterviewde schapenhouders van resistente bedrijven lijken erg geïnteresseerd in de ontwikkeling van een vaccin tegen leverbot. Maar redenen om geen gebruik te gaan maken van een dergelijk vaccin zijn een middelmatige infectiedruk en goed werkende medicatie in combinatie met resultaten uit een kosten-baten analyse. Ook geven een aantal schapenhouders aan misschien wel af te zien van een vaccin wanneer er beter haalbare of goedkopere preventieve maatregelen komen. Hierbij genoemd wordt bijvoorbeeld het uitroeien van slakjes in het weiland. Een enkeling zou afzien van een leverbotvaccin door negatieve ervaringen met andere vaccins. Opvallend is dat de helft van de schapenschapenhouders aangeeft bereid te zijn iets meer geld in de bestrijding van leverbot te willen stoppen om uiteindelijk van alle leverbot-gerelateerde problemen af te komen, zeker omdat de kosten van dode dieren hoog kunnen oplopen en een goed behandelplan veel medicijnen en arbeid kan kosten. Een aantal schapenhouders geeft aan behoefte te hebben aan meerdere soorten medicatie nadat resistentie is vastgesteld. Redenen hiervoor zijn het niet willen gebruiken van één type medicijn over een lange periode om resistentie hiertegen te vermijden en omdat het nu beschikbare Flukiver ook een ontwormingsmiddel bevat. Dit ontwormingsmiddel willen veel schapenschapenhouders niet bij iedere behandeling tegen leverbot gebruiken. Een aantal schapenhouders gebruiken ook Ivomec Plus als afwisseling op Flukiver, een aantal schapenhouders geven aan geen andere werkzame medicijnen te kennen dan Flukiver bij resistentie tegen triclabendazol. Dosering medicijnen leverbot: Schapen worden per (gewichts)koppel behandeld omdat dit makkelijker te werken is. Het grote merendeel van de schapenhouders geeft met nadruk aan bewust te kiezen voor overdosering om nieuwe resistentievorming tegen te gaan. Wel wordt aangegeven te vermoeden dat collega s soms wel onderdoseren. In verband met gewenste overdosering wordt de dosering gebaseerd op het zwaarste schaap. De meeste schapenhouders schatten het gewicht uit ervaring, een klein aantal schapenhouders weegt een aantal dieren om het gewicht beter te kunnen inschatten. Gewichtsschatting wordt bewust erg hoog aangehouden, één bedrijf houdt bijvoorbeeld een extra 20kg aan per schaap. Eén schapenhouder geeft aan dat overdoseren net zo schadelijk is als onderdoseren en dat overdosering binnen een marge van 5kg moet blijven. Rol dierenarts: De meerderheid van de schapenhouders van resistente bedrijven richt zich slechts alleen tot de dierenarts bij een noodgeval of wanneer behandelingen nodig zijn die zij zelf niet mogen uitvoeren. Hoewel de meerderheid wel wat waarde hecht aan de mening en het advies van een dierenarts, vinden de meeste schapenhouders eigen ervaring veel zwaarder wegen of in geval van leverbot gerelateerde problemen- richten zij zich liever rechtstreeks tot de GD. De GD wordt door een meerderheid gezien als de bron van kennis en daarom betrouwbaar ingeschat. Veelgehoorde uitspraken zijn dat dierenartsen geen schapenmensen zijn en de dierenarts niet meer kennis heeft dan de schapenhouder zelf. Een aantal schapenhouders geven aan slechte ervaringen te hebben met de dierenarts omdat zij na kosten van bepaalde behandelingen geen concreet resultaat zagen. Een enkeling hecht juist erg veel waarde aan een dierenarts. Ongeveer twee derde van de schapenhouders kopen leverbotmedicijnen bij de eigen dierenkliniek, één derde koopt medicatie ook deels bij andere adressen. De veehouders die medicatie alleen bij de dierenkliniek kopen gebruiken argumenten die te maken hebben met loyaliteit en het feit 12

dat gratis advies wordt verkregen bij het ophalen van de medicijnen. Deze personen geven ook aan dat de dierenarts de geschiedenis van het bedrijf kent en daardoor medicatie beter kan afstemmen. Geld lijkt een grote rol te spelen. Een paar schapenhouders geven aan dat nooit op de prijs van medicatie mag worden bezuinigd want dat komt de kwaliteit niet ten goede. Wel wordt aangegeven dat medicijnen betaalbaar moeten blijven en dat deze nu aan de hoge kant zijn. Redenen om niet alle medicijnen bij een dierenarts te halen hebben in alle gevallen te maken met de prijs van het product. 3.1.2 Kennis Algemeen kennisbeeld: De algemene indruk is dat de meeste schapenhouders van resistente bedrijven weten hoe de cyclus van leverbot ongeveer verloopt. Zij noemen de transformatie van larven naar botten en noemen de tussengastheer, het zoetwaterslakje. De meeste schapenhouders noemen ook te weten dat het twaalf weken duurt vanaf de besmetting tot de volwassen leverbotten volledig zijn uitgegroeid en te behandelen zijn met Flukiver. Ook is bekend dat leverbot in de natte stukken van het land zit en dat het daarom goed is het weiland zo droog mogelijk te houden. De schapenhouders weten op welke plekken in het weiland de infectiedruk het hoogst is en sommigen letten daarbij op de aanwezigheid van slakjes. Het is onder de schapenhouders van resistente bedrijven bekend dat de infectiehaard kan worden vermeden door het afzetten van besmette stukken grond. Twee schapenhouders geven aan dat de slak in principe niet in zoutwater kan leven. Opvallend is dat deze twee schapenhouders wel last hebben van leverbot, juist aan de zoute kant van de zeedijk. De vraag is of de slak toch in zout water kan leven of dat het water onder de zeedijk brakker is geworden. De meeste schapenhouders kennen de symptomen van een chronische leverbotinfectie: kleur van de vacht, kleur en stand van de ogen en sloomheid. Toch is het voor veel schapenhouders lastig om alle (licht) geïnfecteerde gevallen te herkennen. Acute leverbot wordt enkel herkend als dieren zijn doodgegaan. Schapenhouders geven aan te weten hoe resistentie kan ontstaan, namelijk door onderdoseren of te lang dezelfde medicijnen gebruiken. Eén van de schapenhouders geeft aan dat het ook door overdoseren kan komen. Daarnaast geven schapenhouders aan te weten en/of te vermoeden dat leverbot en resistentie verspreid kunnen worden door wild of door de aan- en verkoop van dieren. Media: De meeste schapenhouders lezen één of meerdere vakbladen. Dit staat los van hun mening over deze bladen welke niet altijd even rooskleurig is betreffende informatievoorziening. Alle geïnterviewde schapenhouders zijn bekend met de leverbotprognose en bijna allemaal lezen of horen ze deze ieder jaar. Sommige schapenhouders zoeken bewust naar de leverbotprognose, anderen komen deze toevallig tegen. Het overgrote merendeel van de schapenhouders hecht niet veel waarde aan de prognose omdat deze veel te algemeen en niet kloppend is voor de situatie op het eigen bedrijf. Motivatie om vakbladen te lezen of specifieke informatie te zoeken is tijd en inhoud. Wanneer er ogenschijnlijk oude informatie in een artikel staat wordt dit meestal overgeslagen door de schapenhouder. Er is behoefte aan nieuwe informatie over maatregelen en medicatie of handige tips. Een aantal schapenhouders geeft aan ook behoefte te hebben aan herhaling van een behandelplan. Zeven van de schapenhouders met resistentie gebruiken internet om extra informatie te zoeken. Uitwisseling van kennis: De helft van de schapenhouders zijn lid van een studieclub of komen soms met andere schapenhouders bij elkaar om informatie uit te wisselen. Denk 13

hierbij aan jaarvergaderingen van verschillende verenigingen. Ook wisselt de helft informatie uit met collega s. Er is gedeeltelijke overlap tussen de twee bovenstaande groepen maar niet volledig. Motieven om problemen te bespreken en informatie uit te wisselen met collega s zijn voornamelijk dat dit mensen uit dezelfde sector zijn en ervaringen uit de praktijk veel waard kunnen zijn. Toch is er een klein aantal schapenhouders die geen behoefte heeft om ervaring uit te wisselen met collega s omdat zij dit te veel zien als een privékwestie en omdat ze veel schapenhouders erg eigenwijs vinden en daardoor alleen maar onnodige discussies zouden ontstaan. Een aantal schapenhouders geven aan zelf als adviesorgaan te worden gebruikt omdat zij erg veel kennis en ervaring hebben of deelnemen aan proeven van de GD. Een klein deel van de schapenhouders maait land bewust om het schoon te houden. Vrijwel alle schapenhouders ontwateren het land zo goed mogelijk middels sloten en greppels. Bij aankoop van rammen wordt gelet op fokkwaliteiten en afwezigheid van bepaalde ziektes. Er wordt niet gekeken naar leverbot en/of leverbotresistentie. Het algemene behandelplan varieert sterk per schapenhouder. Het behandelplan tegen leverbot varieert sterk per schapenhouder. Alle schapenhouders lijken geïnteresseerd in het gebruik van een vaccin tegen leverbot. Een deel van de schapenhouders heeft behoefte aan meerdere soorten medicijnen tegen leverbot. Het merendeel van de schapenhouders doseert bewust over om resistentievorming tegen te gaan. Eigen ervaring van de schapenhouders telt over het algemeen zwaarder dan het oordeel van de dierenarts. Voor leverbot gerelateerde problemen richten schapenhouders zich eerder tot de GD. Schapenhouders hebben over het algemeen kennis van de cyclus van de leverbot en de oorzaken van resistentie. Over het algemeen is het lastig (licht) geïnfecteerde gevallen te herkennen. Vrijwel alle schapenhouders lezen vakbladen en zijn bekend met de leverbotprognose. Er is behoefte aan concrete en praktische informatie. Ongeveer de helft van de schapenhouders heeft contact met collega schapenhouders. 14

3.2 Overzicht interviews schapenhouders op niet-resistente bedrijven (8 schapenhouders) 3.2.1 Handelen en motieven Weidemanagement: Iets meer dan de helft van de schapenhouders op niet-resistente bedrijven hebben een bewust gekozen managementsysteem om de schapen te voorzien van het beste stuk land. Wat wordt gezien als beste stuk land verschilt echter, met name met betrekking tot weiland voor de lammeren: sommigen geven aan dat lang, groen gras het beste stuk land is, anderen geven aan dat gemaaid land het schoonst dus het beste stuk land is. Een groot deel van de schapenhouders maaien hun weiland waarvan de ene helft dit puur doet voor hooiproductie en de andere helft om zo het land schoon te maken van parasieten. Een enkeling geeft aan niet voldoende invloed te hebben op het maaien omdat een stuk van het land behoort tot bosbeheer. De helft van de schapenhouders probeert de weidegang bewust aan te passen om de schapen te voorzien van het droogste stuk land. Zowel de keuze om te maaien als weidegang staan beide onder invloed van de beschikbaarheid van geld, de arbeidsintensiteit en de externe omstandigheden. Onder externe omstandigheden vallen onder andere het weer, regels rondom subsidie en de vermoedelijke infectiedruk. Als argument om vermoedelijke infectiehaarden niet af te zetten wordt arbeidsintensiteit genoemd. Twee bedrijven laten de schapen af en toe tussen rundvee lopen waaronder een schaapskudde waarbij schapen gemengd staan met Gallowayvee. Alle schapenhouders hebben sloten en greppels voor waterafvoer, één schapenhouder draineert met elektrische pompen. Twee schapenhouders hebben geen of zeer weinig invloed op het waterpeil in verband met natuurbeheer. Aanvoer: Nieuw aangekochte dieren -meestal rammen- komen in de meeste gevallen van verschillende bedrijven om zo te voorkomen dat verwante dieren gebruikt worden in de fokkerij. Er wordt gelet op de kwaliteit van het bedrijf en er wordt aandacht geschonken aan de aanwezigheid en behandelingen van bepaalde ziekten zoals zwoegerziekte en Q-koorts. De vertrouwensband speelt ook een grote rol in het selecteren van een bedrijf. De helft van de schapenhouders letten specifiek op kenmerken die belangrijk zijn voor de fokkerij. Er wordt niet gekeken naar de leverbotsituatie, -behandeling en resistentie. Als reden hiervoor wordt genoemd dat ze niet op die manier met leverbot bezig zijn en dat andere bedrijven ook niet veel van leverbot afweten waardoor er geen waarde wordt gehecht aan het antwoord. De helft van de schapenhouders zet de nieuwe dieren eerst apart waar ze worden behandeld tegen verschillende ziekten. Gezondheid: Bijna iedereen ontwormt tegen verschillende interne parasieten, drie schapenhouders behandelen de dieren ook tegen externe parasieten zoals schurft, luis en myasis of behandelt tegen ziekten zoals rotkreupel. De schapenhouders die ontwormen lijken hiervoor allemaal een ander behandelplan te hebben, de meeste laten hun eigen inzichten hiervoor bepalend zijn. Het systeem varieert van drie keer per jaar preventief tot één keer per jaar aangevuld met extra behandeling(en) wanneer besmettingssymptomen zich lijken voor te doen, maar er is ook één schapenhouder die geen enkele behandeling uitvoert zonder dat symptomen zich voordoen. Het behandelplan met name het tijdsstip van behandelen- lijkt per schapenhouder te verschillen per leeftijdsgroep of geslacht, maar er is te weinig data om hier duidelijke uitspraken over te kunnen doen. Behandeling tegen leverbot: Het aantal behandelingen tegen leverbot varieert gemiddeld tussen de één en vier keer per jaar. De trend lijkt te zijn dat het uiteindelijke aantal behandelingen per jaar voornamelijk afhangt van eigen redenering. Invloed op deze eigen redenering hebben het weer, ingeschatte infectiedruk per koppel, weidemanagement, geld, 15

arbeid, zichtbare symptomen in zowel schapen als wild, feedback van de slager, het zelf opensnijden van dode dieren, en het resultaat van bloed- of mestmonsters. Ook wordt -in mindere mate- geluisterd naar de dierenarts. Van alle acht niet-resistente bedrijven behoort er één tot de leverbotprognosegroep van de GD waarbij zij kosteloos worden voorzien van bloed- en mestmonsters. Vier schapenhouders laten mestmonsters onderzoeken om vermoedens richting mogelijke besmetting te controleren en twee schapenhouders sturen jaarlijks bloedmonsters op om een eigen prognose te kunnen stellen. De schapenhouders die geen monsters laten onderzoeken geven aan het nut er niet van in te zien omdat de infectiedruk niet ernstig genoeg is of de kosten niet opwegen tegen medicatiekosten. Zes van de acht bedrijven behandelen niet tegen leverbot tenzij duidelijke symptomen van besmetting zich voordoen. Redenen hiervoor zijn het niet onnodig willen gebruiken van medicijnen in verband met het kostenplaatje en een deel noemt ook het op die manier vermijden van resistentie. Twee schapenhouders dienen bij besmetting een extra vitamine boost toe aan de dieren. Drie schapenhouders wisselen het type leverbotmedicijn af, in alle gevallen gebeurt dit omdat één van de medicijnen een combinatiemedicijn is met toegevoegd ontwormingsmiddel die ze minder willen gebruiken dan leverbotmedicatie. Eén schapenhouder geeft expliciet aan de koeien ook te behandelen om zo de gehele cyclus op het bedrijf te onderbreken. Vaccin en nieuwe medicijnen: Drie schapenhouders geven aan een leverbotvaccin te willen gebruiken, de rest zal dit laten afhangen van kostenanalyse en grootte van het probleem op het eigen bedrijf. Dosering medicijnen leverbot: Schapen worden per (gewichts)koppel behandeld omdat dit uit oogpunt van arbeidsintensiteit makkelijker is. Zes schapenhouders geven aan bewust te kiezen voor overdosering. Twee schapenhouders doseren op het gemiddelde schaapgewicht en geven op gevoel een zwaar schaap een kneepje meer. Dit wordt ook gedaan bij de lammeren, waardoor de jonge dieren een grote overdosering ontvangen. De helft van de schapenhouders weegt (een aantal) schapen eens per jaar om zo een goed idee te hebben van het gemiddelde gewicht. Sommige schapenhouders wegen alle lammeren. Rol van dierenarts: Twee schapenhouders verklaren expliciet erg weinig waarde te hechten aan een dierenarts. Redenen die worden gegeven zijn dat dierenartsen geen schapenmensen zijn dat wil zeggen weinig inzicht te hebben in de schapensector- en dat de dierenartskosten veel te hoog zijn in vergelijking met alle andere kosten binnen de schapenhouderij. De grote meerderheid van de schapenhouders richt zich alleen tot de dierenarts in geval van nood of wanneer behandelingen nodig zijn die zij zelf niet mogen uitvoeren, maar hechten wel wat waarde aan het advies van een dierenarts. Eigen ervaring wordt echter gezien als vele malen waardevoller. Drie schapenhouders richten zich rechtstreeks tot de GD bij gewenste informatie over leverbot en een klein aantal schapenhouders gaf aan de GD als zeer betrouwbare bron te zien. Twee derde van de schapenhouders halen hun medicatie uitsluitend bij de eigen dierenkliniek omdat daar ook advies bij wordt gegeven, een derde haalt deze ook gedeeltelijk bij andere adressen. Het verschil in kosten is hierbij het achterliggende argument. 16

3.2.2 Kennis Algemeen kennisbeeld: De algemene indruk is dat de meeste schapenhouders goed weten wat leverbot is en dat ze bekend zijn met de cyclus ervan. Over het algemeen weten ze dat het te maken heeft met een slakje en een aantal noemt de cyclus van twaalf weken vanaf besmetting tot volwassen leverbot. De schapenhouders weten op welke plekken in het weiland de infectiedruk het hoogst is. Ook weten ze dat leverbotinfecties tegengegaan kunnen worden door het afzetten van de stukken grond waar de infectiedruk het hoogst is. Daarnaast geven de schapenhouders aan dat het weiland zo droog mogelijk gehouden dient te worden om leverbotinfecties terug te dringen. De meeste schapenhouders kennen de symptomen bij een (zware) chronische infectie. Eén van de schapenhouders geeft aan geen leverbotsymptomen te kunnen herkennen. Twee schapenhouders geven aan dat leverbot aantoonbaar is door middel van bloedonderzoek. Omdat eenmaal geïnfecteerde dieren altijd een titer houden kan bloedonderzoek alleen bij jonge dieren, maar dat leidt wel tot een goed beeld van een leverbot besmetting. Schapenhouders geven aan te weten waardoor resistentie kan ontstaan, namelijk door onderdosering, het gebruik van één medicijn over een langere periode, verkeerd medicijngebruik (verkeerde tijdstippen) en te veel of te vaak medicatie toedienen. Twee schapenhouders beide gepensioneerd dierenarts- geven aan te weten dat het beter is om 5% van de dieren niet te behandelen om resistentie te voorkomen. Zelf passen ze dit niet toe, omdat de kudde daarvoor te klein is. Verspreiding van resistentie gebeurt volgens de helft van de schapenhouders door de aan- en verkoop van dieren. Media: Vrijwel alle schapenhouders lezen één of meerdere vakbladen. De mening over deze vakbladen is niet altijd even rooskleurig. Veel schapenhouders geven aan dat er veel oude verhalen in staan en het vaak een herhaling is van wat ze al wisten. Vakbladen worden over het algemeen niet volledig gelezen. De meerderheid bladert scannend door de vakbladen heen en let op artikelen over gezondheid. Alle geïnterviewde schapenhouders zijn bekend met de leverbotprognose en bijna allemaal lezen of horen ze deze ieder jaar. Vijf van de schapenhouders geven aan waarde te hechten aan de leverbotprognose. Eén van deze schapenhouders doet mee aan de leverbotprognosegroep van de GD en krijgt op deze manier een privéprognose. De schapenhouders die geen waarde hechten aan de prognose doen dit niet omdat ze deze veel te algemeen vinden, deze vorig jaar niet kloppend was met de situatie op het bedrijf of omdat deze te laat in het jaar komt om er nog op te anticiperen. Vijf van de schapenhouders zonder resistentie gebruiken internet om informatie te zoeken. Uitwisseling van kennis: De helft van de schapenhouders wisselt informatie uit met collega s. Motieven om problemen te bespreken en informatie uit te wisselen met collega s zijn voornamelijk dat dit mensen uit dezelfde sector zijn en ervaringen uit de praktijk veel waard kunnen zijn. Toch zijn er een klein aantal schapenhouders die geen behoefte hebben om ervaring uit te wisselen met collega s omdat zij dit te veel zien als een privékwestie en omdat alle schapenhouders erg eigenwijs zijn en dat daardoor alleen maar onnodige discussies zouden ontstaan. Een aantal schapenhouders geven aan zelf als adviesorgaan te worden gebruikt omdat zij erg veel kennis en ervaring hebben of deelnemen aan proeven van de GD. 17

Ongeveer de helft van de schapenhouders maait land bewust om het schoon te houden. Vrijwel alle schapenhouders ontwateren het land zo goed mogelijk middels sloten en greppels. Bij aankoop van rammen wordt gelet op fokkwaliteiten en afwezigheid van bepaalde ziektes. Er wordt niet gekeken naar leverbot en/of leverbotresistentie. Het algemene behandelplan varieert sterk per schapenhouder. Het behandelplan tegen leverbot varieert sterk per schapenhouder. Een deel van de schapenhouders is geïnteresseerd in het gebruik van een vaccin tegen leverbot. Dit is afhankelijk van een kosten-baten analyse. Het merendeel van de schapenhouders doseert bewust over. Eigen ervaring van de schapenhouders telt over het algemeen zwaarder dan het oordeel van de dierenarts. Voor leverbot gerelateerde problemen richten schapenhouders zich eerder tot de GD. Schapenhouders hebben over het algemeen kennis van de cyclus van de leverbot en de oorzaken van resistentie. Vrijwel alle schapenhouders lezen vakbladen en zijn bekend met de leverbotprognose. Er is behoefte aan nieuwe informatie. Ongeveer de helft van de schapenhouders heeft contact met collega schapenhouders. 3.3 Verschillen tussen resistente en niet-resistente bedrijven Schapenhouders met resistente leverbotten op het bedrijf zijn zich bewuster van slakjes in hun weilanden en sommigen hebben weidemanagement, zoals beweidings- of maaibeleid. Een groter deel van de schapenhouders uit de niet-resistente groep maaien hun weiland actief om schoon land (geen parasieten) te creëren ten opzichte van een kleiner aandeel binnen de resistente groep. Relatief meer schapenhouders uit de resistente groep hebben te maken met natuurbeheer die de waterstanden hoog houdt. Relatief meer resistente bedrijven ten opzichte van niet-resistente bedrijven zetten nieuw aangekochte dieren eerst apart en ontwormen deze dieren. Schapenhouders met niet-resistente leverbotten letten niet op leverbot bij de aan- en verkoop van nieuwe dieren. De schapenhouders met resistente leverbotten letten er ook niet op met reden dat ze al resistent zijn en leverbot hebben. Schapenhouders met een resistent bedrijf gebruiken Flukiver, diegene met nietresistente leverbotten gebruiken Fasinex, Endex of Tribex. Weinig schapenhouders met nietresistente leverbotten vragen advies aan de dierenarts wanneer deze op het bedrijf is, het merendeel van de resistente groep geeft aan wel advies te vragen aan de dierenarts wanneer deze op het bedrijf is. Schapenhouders die Flukiver gebruiken vinden het vervelend dat het moment waarop eigenlijk behandeld zou moeten worden samenvalt met de momenten in de dekperiode waarin juist geen Flukiver gewenst is om verwerpen te voorkomen. Eén van de schapenhouders heeft te maken met kans op residuen in de melk wanneer Flukiver wordt gebruikt in de juiste periode. Schapenhouders met resistente 18

leverbotten behandelen elk jaar standaard, voornamelijk omdat zij weten dat er constant besmetting is. Slechts één schapenhouder uit de resistente groep wacht met een eventuele behandeling totdat symptomen zich voordoen. Dit in tegenstelling tot het grote merendeel van schapenhouders van de niet-resistente bedrijven die wachten met een eventuele behandeling tot symptomen zich voordoen. Twee van de schapenhouders met nietresistente leverbotten -die wegens achtergrond meer kennis hebben over leverbot- geven aan te weten in de ideale situatie eigenlijk een klein aandeel van een populatie niet te moeten behandelen om resistentie tegen te gaan. Maar beiden geven aan dit zelf niet toe te passen omdat 5% op een kleinere kudde niet nuttig is. Een relatief groter aandeel van de schapenhouders met resistente leverbotten geeft aan regelmatig adviezen en kennis uit te wisselen met bijvoorbeeld collega s en/of tijdens vergaderingen en verenigingen in vergelijking met schapenhouders uit de niet-resistente groep. Hoewel beide partijen zich ook tot de GD richten wanneer zij informatie willen, is dit een relatief groter aandeel binnen de resistente groep. Resistente bedrijven hebben niet voldoende mogelijkheden om leverbotmedicijnen af te wisselen terwijl dit onder beide partijen (resistent en niet-resistent) wel een wens is: de meeste schapenhouders uit de resistente groep denken dat er alleen Flukiver is. Een paar resistente schapenhouders denken dat Ivomec Plus ook te gebruiken is op een resistent bedrijf en wisselen Flukiver van de dierenarts af met de eigen aangeschafte Ivomec Plus. Ongeveer een derde van de schapenhouders uit de niet-resistente groep wisselen soorten leverbotmedicatie met elkaar af. De achterliggende reden zijn dat Endex ook een ontwormingsmiddel bevat welke ze niet altijd willen gebruiken en om resistentie ontwikkeling tegen te gaan. Samenvattend kan gezegd worden dat er niet heel veel verschil is in handelen, kennis en motief tussen niet-resistente bedrijven en resistente bedrijven. De verschillen die er wel zijn worden wellicht veroorzaakt door het feit dat resistente bedrijven andere manieren van handelen ontwikkelen door onder andere begeleiding van de GD en dierenarts tijdens de onderzoeksperiode. Er zijn geen grote verschillen in handelen, kennis en motieven tussen resistente en nietresistente bedrijven. 3.4 Behoeften schapenhouders Alle schapenhouders hebben tijdens het interview aangegeven dan zij veel behoeften en ook klachten over de huidige stand van zaken hebben. De behoeften kunnen in volgorde van belangrijkheid ingedeeld worden in behoefte over informatievoorziening en voorlichting, dierenarts, medicatie, regelgeving, behandelplan, onderzoek, overheid, preventieve maatregelen en leverbot analyse. De volgorde van belangrijkheid is bepaald door het tellen hoe vaak een onderwerp genoemd werd door schapenhouders en door de indruk die de interviewers na afloop van de gesprekken hadden van de schapenhouders. Voor een overzicht van alle behoeften zie bijlage 4. Voor een overzicht van alle meningen over anderen zie bijlage 5. De belangrijkste behoeften en meningen over anderen die gelden voor beiden groepen (algemeen) en voor resistent en niet-resistent worden beschreven. 19

3.4.1 Algemeen Alle schapenhouders geven als belangrijkste behoefte een betere informatie voorziening en voorlichting aan. De leverbotprognose van de GD is één van de meest genoemde problemen. Vrijwel alle schapenhouders geven aan dat de prognose specifieker moet zijn en dat deze aan moet geven wat er speelt in welk gebied. Daarnaast geven veel schapenhouders aan dat de informatie vanuit de GD beter zou moeten zijn. Verder klagen veel professionele schapenhouders dat informatie teveel gericht is op de hobby sector. Dit wordt vooral gebaseerd op de informatie die te vinden is in vakbladen als het schaap. Er zijn daarentegen ook klachten van hobbyhouders die vinden dat veel informatie juist gericht is op de professionele sector. Hiernaast worden behoeften genoemd als voorlichting over de gevaren van onderdoseren, duidelijkheid bieden over welke problemen door welke instantie opgelost kunnen worden en informatie over het doseren van andere diersoorten. Duidelijk is dat er voornamelijk behoefte is aan specifieke informatie per regio en per deel van de sector. Veel schapenhouders geven aan niet veel vertrouwen in de dierenarts te hebben. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door het tekortschieten in kennis door de dierenarts. Naast de behoeften wat betreft informatievoorziening en het optreden van de dierenarts geven veel schapenhouders aan problemen te hebben met de medicatie. Veel schapenhouders zouden graag meer en nieuwe medicijnen tegen leverbot op de markt zien met duidelijke bijsluiters. Het algemene beeld van schapenhouders is dat onderdoseren leidt tot resistentie. Wanneer de bijsluiter duidelijk is, zou dit probleem kleiner worden. Verder geven schapenhouders onder andere aan dat er behoefte is aan minder strakke en vooral meer praktische regelgeving. Ook is er aangegeven dat er behoefte is aan meer preventieve maatregelen zoals het verwijderen van de slakjes. 3.4.2 Resistente bedrijven Schapenhouders met resistente leverbotten op het bedrijf geven als behoefte naar informatie en voorlichting met grotere nadruk aan dat de GD actiever moet zijn in het verstrekken van concrete informatie, met het organiseren van regionale informatieavonden -eventueel in samenwerking met de dierenartsenpraktijk- en met het geven van meer praktische en specifieke informatie per regio. De dierenarts zou meer persoonlijk advies moeten geven, een proactieve houding moeten hebben, een behandelplan moeten opstellen en zelf een (zorgvuldige) analyse van leverbot moeten kunnen geven. Wat betreft medicatie wordt er door de schapenhouders met resistente leverbotten aangegeven dat iedereen zich aan het protocol van doseren zou moeten houden. Schapenhouders zouden graag meerjarige behandelplannen hebben met daarin welke medicijnen wanneer te gebruiken zijn. Een aantal schapenhouders heeft ook behoefte aan het meedraaien in onderzoeken, om zo gratis gebruik te kunnen maken van bijvoorbeeld bloed- en mestmonsters en medicatie. Over elkaar melden schapenhouders vooral dat er veel schapenhouders onderdoseren, die zouden voorgelicht moeten worden. Iedereen heeft een eigen manier van handelen en het is moeilijk om anderen te overtuigen dat het ook anders zou kunnen. Schapenhouders maken zich onder andere zorgen over andere schapenhouders die te snel naar een dierenarts stappen, te vaak medicatie toedienen of schapen en koeien door elkaar laten lopen en zo de leverbotcyclus in stand houden. 20