Samenvatting Nederlands Verhaalanalyse hoofdstuk 2 t/m 7 Samenvatting door een scholier 2055 woorden 23 januari 2010 7,6 13 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Laagland H2 Open plekken:je krijgt niet alle relevante informatie in een verhaal in één keer in beeld. (je moet het zelf invullen). creëren spanning Tegenstrijdige informatie: Informatie die niet overeenkomt met de tekst. De lezer moet dan de betrouwbaarheid van de informatie vaststellen open plek. Relevante informatie:essentiële informatie, als die(deels) ontbreekt de lezer moet dan de benodigde informatie zelf uit de tekst bijeen sprokkelen open plek. Verwijzing: aanwijzing naar iets uit het verhaal, als de verwijzing onduidelijk is dan moet de lezer uitzoeken waarnaar verwezen wordt open plek. (Open plekken zijn)tekststuringsmechanismen: ze sturen de lezer in zijn leesactiviteit. Actieve lezer:een lezer die de hele tekst doorgaat om informatie te zoeken, verwijzingen te volgen of de juistheid van tekstgegevens vast te stellen. Titel: naam van een boek. Ook een titel creëert vaak een open plek. Er is een verband tussen de titel en de tekst, maar welk verband? Op het einde is het verwachte verband duidelijk. Handelen personages: als de lezer geen informatie krijgt over de motieven van een of meer personages, weet de lezer dus niet waarom een persoon zodanig handelt. Hij krijgt geen inzicht in de motivatie van bepaalde personages. De lezer moet dan zelf invullen waarom de personen zodanig handelen open plek! Witregels: witregels zijn regels zonder tekst etc. ze zijn er om tekst in kleinere stukken te delen/overzichtelijker te maken de lezer moet reconstrueren hoe de strofes of verhaal/romanfragmenten op elkaar aansluiten open plek. Hoofdstukken: een onderdeel van een serie gebeurtenissen in een verhaal. De lezer moet vaststellen hoe de hoofdstukken op elkaar aansluiten. Is het een doorlopend verhaal? Zijn er meerdere verhaallijnen? Hebben alle hoofdstukken dezelfde verteller? Invulling open plekken: sommige open plekken worden al na een paar regels ingevuld, andere na een kwart van het boek, andere op het einde van het boek. En sommige open plekken blijven een open plek, ook nog op het einde open einde. Spanning:drijfveren om door te lezen, om de vragen te beantwoorden. Manipuleren: de lezer beïnvloeden op zijn denkwijze ze houden informatie achter, geven vooruitwijzingen, Pagina 1 van 5
vertragen een handeling, geven het verhaal een andere wending, schakelen over op een andere verhaallijn. De lezer moet actief speurend aan de slag om de vragen op te lossen. Spanningsboog: tijd tussen ontstaan vragen bij lezer + antwoord erop H3 Non-fictie:verwijst rechtstreeks naar de werkelijkheid van heden en verlezen. Waarheid en feiten, een weergave van de werkelijkheid. (studietekst, krant, encyclopedie). Fictie: deze teksten hoeven zich niet aan de werkelijkheid te houden en niet aan feiten (mag wel). De schrijver zet de werkelijkheid naar zijn hand. Verzinnen er dingen bij, laten dingen weg. Verbeelding/fantasie staat bij een fictionele tekst centraal. (roman, liefdeslied, stripverhaal) Proza: romans,nouvelle, verhalen de schrijver gebruikt de volle breedte van het papier. Hij schrijft de regels helemaal vol. De tekst is verdeeld in alinea s en in grotere gedeelten als hoofdstukken. Roman:100 pagina s ongeveer;meer personages, meerder verhaallijnen. fictionele tekst. Nouvelle:80-100 pagina s;minder personages als roman, één verhaallijn. fictionele tekst. Verhaal:hooguit 30 pagina s ; beknopter, nadruk op één enkele gebeurtenis. fictionele tekst. Poëzie:liedjes en gedichten presentatie is heel belangrijk. Maar een deel van de bladzijde wordt gebruikt, er staan weinig woorden op een bladzijde(in tegenstelling tot de proza). Regels worden niet volgeschreven/zijn ongelijk van lengte er is veel wit op de pagina. (fictie) Toneel: een verhaal dat wordt opgevoerd door mensen in een theater. (fictie) Artistieke gerichtheid:keuze voor een bepaald taalgebruik of een bepaalde structuur. Fictionele teksten zijn te verdelen in lectuur en literatuur. Lectuur geen artistieke erkenning(misdaadromans, thrillers,streekromans). Literatuur wel artistieke erkenning als kenners zo n tekst als literair erkennen. Het onderscheid van literatuur en lectuur hangt af van waardeoordelen en opvattingen over literatuur. Trekt steeds nieuwe lezers aan. Waardeoordelen hierbij wordt gewezen op dat lectuur in vergelijking met literatuur tekortschiet of te weinig diepgang heft. Ook eenvoudig taalgebruik, een doorzichtige opbouw, gebeurtenissen die als los zand aan elkaar hangen, voorspelbare stereotypes, vaste rolpatronen, happy end kenmerken lectuur. Waardeoordelen /opvattingen over literatuur/lectuur liggen niet voor eeuwig vast. Lectuur boeken en verhalen die niet maatschappijkritisch en juist maatschappijbevestigend zijn. Maatschappijbevestigend verhalen die de maatschappelijke moraal bevestigen. Open plekken lectuur open plekken zijn aan het slot allemaal ingevuld. Literatuur er zijn nog dingen onduidelijk, er zijn nog open plekken, er is vaak een open einde. H4 Intertekstualiteit: als je een verband kunt leggen tussen het boek dat je leest en verwijzingen in dat boek naar een andere tekst. Kunstgrepen: met tijd, volgorde, perspectief spelen om bepaald effect bij lezer te bereiken (verwarring, nadenken, nieuwsgierig) Samenvatting: weergave v/d belangrijkste gebeurtenissen, personages, ruimte en tijd waarin deze gebeurtenissen plaatsvinden Fabel: gebeurtenissen in hun logisch-chronologische volgorde en samenhang» reeks chronologisch Pagina 2 van 5
geordende gebeurtenissen Sujet: feitelijke weergave v/d gebeurtenissen in de literaire tekst (als schrijvers manipuleren met tijd in tekst, wijkt sujet dus af van fabel) Chronologisch: gebeurtenissen in volgorde waarin ze in tijd plaatsvinden Niet-Chronologisch: gebeurtenissen in andere volgorde dan waarin ze plaatsvinden verteld Vooruitwijzing: er moet nog iets gebeuren, wekken verwachting bij lezer, nieuwsgierig naar wat er moet gebeuren. Terugwijzing: in tekst wordt verwezen naar iets wat al gebeurd is (kort, beperkt) Flashback: langere passage die speelt in het verleden, aparte handeling gesitueerd in het verleden. (Als er flashbacks zijn is de tekst niet chronologisch) Functies flashbacks: - informatie geven over gebeurtenissen/ervaringen uit verleden, waardoor het heden duidelijker wordt. - Personage typeren als iemand die niet los kan komen van zijn verleden en hiermee worstelt - Erop wijzen dat personage in de war is en dat hij heden en verleden niet meer kan onderscheiden. Wat is het effect van deze kunstgreep op je? (Wordt je erdoor beïnvloedt?) Samenhang tussen verschillende gebeurtenissen/tekstelementen: Door Herhaling: van tekstelementen; gebeurtenissen en elementen lijken op elkaar of zijn grotendeels identiek, verbanden tussen verschillende gedeelten v/e tekst (soms wijst herhaling op thematiek v/e tekst) Tegenstelling: verschillende elementen v/d tekst staan tegenstellend tegenover elkaar. Verhaallijn: samenhangende gebeurtenissenreeks; in een verhaallijn zijn gebeurtenissen verbonden met één of meer personages. Vaak meerdere verhaallijnen in boek/film etc.» meerdere verhaallijnen = verband tussen verhaallijnen H5 Personages zijn verhaalfiguren die in een tekst voorkomen In oude verhalen zijn belangrijkste personen helden. Nu spreken we meer van hoofdpersonen; belangrijkste persoon in het boek. Hoofdpersoon/ andere personages meestal mensen, soms dieren (den Vos Reynaerde/sprookjes/mythes). Bijfiguren: kom je minder over te weten dan over hoofdpersonen. Functies personages in literaire teksten (door rol van de personages zoals die uit de fabel van literaire teksten komen): Hoofpersoon: belangrijkste personage, streeft bepaald doel na. Hij onderneemt vanalles om dit doel te bereiken (schat vinden, land redden, iemand redden etc.) Doel: handelen v/d hoofdpersoon, wat hij wil bereiken of verwerven. Tegenstanders: hindernissen, moeilijkheden, gevaren, barrières; dit zijn de tegenstanders, de personages/omstandigheden/eigenschappen/elementen die proberen te verhinderen dat de hoofdpersoon zijn doel bereikt. Tegenstanders zijn niet altijd verhaalfiguren (ook karaktertrekken, angsten,toeval) Helpers: verhaalfiguren/omstandigheden/eigenschappen/elementen die hoofdpersoon steunen/helpen bij bereiken van het doel (bv. mensen/dieren/toeval/geluk) Onderscheidingen tussen hoofdpersoon/doel en tegenstanders/helpers zijn rollen die je herkent als je kijk naar fabel van een verhalende literaire tekst. Hoofdpersoon/doel altijd, helpers/tegenstanders vaak(niet altijd). Pagina 3 van 5
Meer personages kunnen ook zelfde rol hebben (bv. helper) Relaties tussen hoofdpersoon/doel/tegenstanders/helpers geven inzicht in gebeurtenissen in een verhaal. Tussen verschillende personages bestaan relaties (man/vrouw, vader/zoon, misdadiger/agent). Kan belangrijk zijn in literaire teksten hoe deze relaties staan beschreven (bv. moeizaam/vanzelfsprekend) Door te letten op relaties van de belangrijkste personages en te letten op hoe ze worden beschreven krijg je een beter beeld van hen en hun gevoelens en opvattingen Personages worden beschreven alsof zij ook een levensovertuiging, normen, waarden opvattingen hebben. Vanuit deze levensovertuiging etc. handelen personages. Om deze overtuigingen, normen, waarden etc. na te gaan kom je er achter waarom personages op een bepaalde manier handelen, achter hun motieven. Ook moet je eigen levensovertuiging, normen, waarden en opvattingen kunnen vergelijken met die van personages; zou jij hetzelfde doen?» aan hand hiervan vind je personages wel/niet sympathiek en kun je je wel/niet met personage identificeren. H6 Bij een verhalende tekst vertelt iemand jou het verhaal. De auteur is nooit de verteller. Vertellers: bestaan alleen papier, het zijn instanties/personage in tekst die lezer het verhaal vertelt en door wie de lezer verhaalgebeurtenissen, ruimtebeschrijvingen en personagebeschrijvingen gepresenteerd krijgt. Verteller kan meespelen als personage, hoeft niet Verteller bepaalt Perspectief: standpunt van waaruit de verteller de gebeurtenissen etc. aan de lezer presenteert. Je moet je wel altijd afvragen of deze presentatie betrouwbaar is. Alwetende vertelsituatie / auctoriale of auctoriële verteller: De verteller weet van alle personages wat ze zien, horen, denken en voelen. Hij vertelt over de personages in de hij- of zijvorm en hij overziet alles in ruimte en tijd (staat boven het verhaal). Hij weet wat er op verschillende plaatsen gebeurt. Ook weet hij alles over gebeurtenissen in het verleden/heden/toekomst en kan de lezer hiermee met zekerheid vooruitwijzingen geven. (soms spreekt deze verteller de lezers toe,geeft hij commentaar op gebeurtenissen/personages, of geeft hij uitleg). De alwetende verteller is geen personage in de tekst. Maakt objectieve/waarheidsgetrouwe indruk; deze verteller fungeert als gids in verhaalruimte en tijd en komt door hem veel te weten over personages in het verhaal. Een alwetende verteller kan de lezer/lezersverwachtingen manipuleren door bv. info achter te houden. Ik vertelsituatie/ik verteller: Verteller is ik-figuur en speelt mee als personage in het verhaal. Ziet gebeurtenissen, ruimte, andere personages alleen door ogen ik-figuur; dus raakt goed op hoogte van ideeën, gedachten, gevoelens, innerlijk van de ik-figuur» lezer kan goed met ik-figuur meeleven. Verhaal is subjectief, omdat je alleen ikfiguur goed leert kennen (qua innerlijk) en niet andere personages. Andere personages alleen door hun zeggen/doen. Wat ze denken of voelen blijft onzeker. Kan objectieve info zijn, maar kan ook onbetrouwbaar zijn (bv. door info achter te houden, fantaseren, liegen, fouten maken, vergissen, waandenkbeelden) Pagina 4 van 5
De betrouwbaarheid van de info moet de lezer zelf bepalen. Personale vertelsituatie: Lezer neemt verhaalgebeurtenissen etc. waar door ogen van personage in het verhaal. Verhaal staat in de hij/zij vorm. De verteller is niet aanwezig, je merkt als lezer niet dat deze er is. Het perspectief is subjectief, lezer leert alleen het personage door wiens ogen het verhaal verteld wordt goed kennen (=ook qua innerlijk, denken, voelen). Van andere personages alleen zeggen/doen. Je kunt je als lezer goed identificeren met de hij/zijfiguur. Ook deze vertelsituatie kan onbetrouwbaar zijn, omdat hij gebeurtenissen maar door één iemands ogen ziet (bv. info achter houden). Bij deze vertelsituatie wordt er geen commentaar gegeven door een verteller. Meervoudige vertelsituatie: Meer vertellers. Het perspectief wisselt vaker (bv. per hoofdstuk). De verschillende vertellers hebben hun eigen visie/mening op gebeurtenissen in het verhaal. Door verschillende vertelsituaties kunnen lezers erg gemanipuleerd raken. Je moet je steeds afvragen hoe betrouwbaar een tekst is. Schrijvers nemen beslissing tot vertelsituatie weloverwogen (bv. betere inleving in personages). Als lezer moet je nagaan wat functie v/d gehanteerde vertelsituatie is; - heeft vertelsituatie relatie met onderwerp(thematiek) v/h boek? - Kun je je beter inleven in verteller? En wat het effect is; - leef je mee met personage? - Onbetrouwbare vertelsituatie? Waarom? - Word je gemanipuleerd? Onderbouw bevindingen met passages uit tekst. H7 Bij je leesdossier een eigen interpretatie van het werk kunnen geven, aangeven wat volgens jou de thematiek is van het boek, je realiseren dat er een verhaallaag en een betekenislaag is. Motieven moet je kunnen aangeven en de relaties tussen motieven en thematiek moet je duidelijk maken. En het verband tussen titel ondertitel en motto s moet je kunnen uitleggen. Personages, thematiek:in verhalende teksten bestaat een samenhang tussen de lotgevallen van personages en de thematiek van het boek. Ruimte, thematiek:in een aantal verhalende teksten bestaat een verband tussen de ruimte en de thematiek. Verfilming: als een speelfilm de verfilming van een literair boek is geeft de filmmaker zijn visie, zijn interpretatie van het boek. Dat is een belangrijke verklaring waarom veel speelfilms op basis van een literair boek soms afwijken van de inhoud van het boek. Daarbij kan het boek van de film verschillen omdat een film maar 120 minuten duurt en daarom moeten er elementen uit het boek weg worden gelaten in de film. En bovendien kan het dat er bepaalde aspecten (bijvoorbeeld gevoelens of gedachtes )van de personages die niet goed in beelden om zijn te zetten. Gevolg verfilming van een literair werk dat de thematiek de film op belangrijke punten kan afwijken op de thematiek van het boek. Pagina 5 van 5