Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 2 Samenvatting door een scholier 1989 woorden 14 juni 211 5,4 54 keer beoordeeld Vak Methode Aardrijkskunde BuiteNLand Samenvatting Aardrijkskunde H2 2: Patronen: verschillen in welvaart Welvaartsverschillen worden gemeten op: 1) BNP per inwoner; waarde van alle goederen/diensten + inkomsten uit buitenland / aantal inwoners land. (soms ook BBP/hoofd, inkomsten uit buitenland buiten beschouwing). 2) VN-index of welzijndsindex; levensverwachting, koopkracht, alfabetiseringsgraad. 3) Overig: - Verdeling beroepsbevolking - Toegang tot schoon drinkwater, scholing en gezondheidszorg - Voedselsituatie - Beschikbaarheid telefoon/computer Nadelen meting BNP/hoofd: 1) Waarde munteenheid verschillend, oplossing: koopkrachtpariteit. 2) Inkomsten uit informele sector niet meegerekend verbeteren nationale statistiek 3) Sociale ongelijkheid = Verschil in mogelijkheden een redelijk bestaan op te bouwen tussen arm en rijk VN-welzijnsindex 4) Regionale ongelijkheid = Grote, ongewenste verschillen in ontwikkeling tussen gebieden Inzoomen. Indeling wereld naar ontwikkelingsgraad: - Centrum (westerse, rijke landen) - Semiperiferie (laatste 2 jaar flink gegroeid) - Periferie (arme landen) 3: Patronen: bevolkingsspreiding en cultuurgebieden Bevolkingsdichtheid = Gemiddeld aantal inwoners per km². Dichtstbevolkte gebieden: Zuid en Oost-Azië, West-Europa en oostkust VS Goed beeld bevolkingsspreiding inzoomen Spreidingspatroon is een momentopname, verandert door natuurlijke groei en immigratie. Verklaringen bevolkingsspreiding: 1) Natuurlijke omstandigheden; geschikt klimaat nodig. 2) Ligging; gunstige ligging tegen opzicht van economische kerngebieden. Pagina 1 van 6
3) Koloniaal verleden; vooral kustgebieden. Cultuurgebied = Gebied waarin culturen voorkomen die sterk op elkaar lijken. Belangrijkste cultuurelementen taal en godsdienst Diffusie = verspreiding cultuur vanuit kerngebied van een ruimtelijk verschijnsel. Acculturatie = Inpassen nieuw cultuurelement in bestaande cultuur. 4: Patronen: de politieke en sociale welvaart Soevereine staat = Internationaal erkende staat, die als enige macht mag uitoefenen over de bevolking en grondgebied van deze staat. Politieke stelsels: - Democratie; burgers hebben invloed op bestuur en hebben bepaalde vrijheden. Vooral vindbaar in westerse landen. - Beperkte democratie; land sterk gecontroleerd door centrale overheid, burgers hebben wel stemrecht (minderheden en vrouwen niet). Vooral vindbaar in Latijns-Amerika. - Dictatuur; land bestuurd door één partij, één leider of kleine groep mensen. Geen politieke vrijheid van burgers. Mensenrechten (recht op vrijheid, gelijkheid en rechtvaardigheid) nauwelijks merkbaar. Vooral vindbaar in Azië, Afrika, Midden-Oosten. Meisjes gaan niet naar school vanwege: Hoge schoolkosten Belang onderwijs voor meisjes wordt niet ingezien Meisjes kunnen helpen in huishouden Door te manipuleren met de klassenindeling leg je grenzen op een kaart vast en bepaal je het kaartbeeld. 6: Samenhang: ontwikkeling en werk Ingrijpende veranderingen economische geschiedenis: 1) Agrarische revolutie; overgang van jagen/verzamelen naar landbouw. 2) Industriële revolutie; overgang van handwerk naar grootschalige, fabrieksmatige productie. 3) Opkomst van de dienstenmaatschappij. Het verschuiven van het zwaartepunt in de economie van de ene naar de andere sector noem je het doorschuiven in sectoren. Internationale arbeidsdeling = De specialisatie van werkgelegenheden in de verschillende delen van de wereld. Internationale arbeidsdeling kun je aflezen aan: Internationale verdeling van de beroepsbevolking Samenstelling van het exportpakket van landen. Centrumlanden hebben een exportpakket van eindproducten. Landen in semiperiferie hebben industrieel exportpakket, landen in de periferie een grondstoffen exportpakket. Nadelen exportpakket bestaande uit alleen grondstoffen: - Prijzen grondstoffen (m.u.v. aardolie) zijn sinds 196 minder snel gestegen. - Prijzen grondstoffen kunnen op wereldmarkt sterk wisselen. - Wanneer export uit handelsgewassen bestaat, dreigt het gevaar van misoogsten. Hoge prijzen voor grondstoffen gaan voornamelijk naar aandeelhouders van MNO s en niet naar de Pagina 2 van 6
bevolking van het land zelf. 7: Samenhang: ontwikkeling en demografie Meten natuurlijke bevolkingsgroei op mondiaal schaalniveau geboorte- en sterftecijfer vaststellen. Migratiesaldo = Het verschil tussen het aantal nieuwkomers en vertrekkers in/uit een land. Vestigingsoverschot = Er vestigen meer mensen in een land dan dat er vertrekken. Opvallendheden groei wereldbevolking: 1) Groei gaat steeds sneller. 2) Groei gaat niet overal even snel, vooral in ontwikkelingslanden gaat het hard. Relatieve groei wereldbevolking neemt af, maar absolute groei gaat door. Moeders van morgen zijn al geboren, maar zullen minder kinderen krijgen dan hun moeders. Vruchtbaarheid daalt. Gemiddeld moet een vrouw 2,1 kind krijgen om haar generatie te vervangen. In westerse landen is dit minder, in ontwikkelingslanden juist meer. Relatieve groei = Toename in procenten. Absolute groei = Toename in absolute getallen. Vruchtbaarheid = Het aantal levendgeborenen per jaar per 1 vrouwen van 15-45 jaar. Oorzaken hoog geboortecijfers ontwikkelingslanden: 1) Demografisch; arme landen hebben een jonge leeftijdsopbouw (= verdeling van de bevolking over verschillende leeftijdsklassen of cohorten). 2) Scholing; vruchtbaarheid daalt als scholingsgraad toeneemt. Kennis over geboorteregeling neemt toe. Krijgen van veel kinderen past niet in dit patroon. 3) Religie; het katholieke gelooft stimuleert grote gezinnen en wijst abortus af. 4) Cultuur; in veel culturen geeft een groot gezin aanzien. 5) Gezondheidssterfte; hoog zuigelingensterfte stimuleert geboortecijfer. 6) Armoede; direct verband tussen stijgende welvaart en dalende vruchtbaarheid. Wanneer de welvaart stijgt, daalt de kindersterfte, mensen worden beter opgeleidt, invloed godsdienst daalt en sociale zekerheid wordt groter. Noodzaak om groot gezin te stichten verdwijnt. Demografisch transitiemodel = Ontwikkeling van geboorte- en sterftecijfer weergegeven in een model, gebaseerd op de ontwikkeling die westerse landen hebben doorlopen: Fase I: geboorte- en sterftecijfer hoog. Fase II: Geboortecijfer hoog, sterftecijfer daalt. Gevolg leeftijdsopbouw: piramide-vormig. Fase III: Geboortecijfer daalt, groei neemt af. Gevolg leeftijdsopbouw: klok-vormig. Fase IV: Geboorte- en sterftecijfer komen op lager niveau in evenwicht. Gevolg Leeftijdsopbouw: urnvormig. 8: Samenhang: ontwikkeling en verstedelijking Urbanisatie = Proces waarbij mensen vanaf het platteland naar de stad trekken. Urbanisatiegraad = Het percentage van de bevolking dat in de stad woont. PAS OP!: - Niet alle landen verstaan hetzelfde onder een stad. - Hoogte urbanisatiegraad hangt sterk af van geografische omstandigheden. Urbanisatietempo = Snelheid waarmee urbanisatiegraad per jaar toeneemt. Pagina 3 van 6
Oorzaken groei steden in de Derde wereld: 1) Trek van platteland naar de stad. 2) Trek van ene stad naar de andere. 3) Natuurlijke bevolkingsgroei. Suburbanisatie = Proces waarbij mensen en bedrijven vanuit de stad naar het omringende platteland trekken. Door de toegenomen welvaart is de infrastructuur, mobiliteit verbetert en veel mensen kunnen zich een goed huis permitteren. Megasteden = Steden met meer dan 1 mln. Inwoners. Door de eenzijdige gerichtheid op één of twee steden in ontwikkelingslanden ontstaan er Primate cities. Hier woont een groot deel van de stedelijke bevolking en alle belangrijke activiteiten (bestuur, cultuur, diensten en industrie) vinden daar plaats. 11: Heb je honger of heb je trek? Voedselzekerheid = Situatie waarbij in een land altijd voor iedereen voldoende voedsel van goede kwaliteit beschikbaar is. Kwantitatieve honger = Te weinig voedsel voor minimale energiebehoefte. Kwalitatieve honger = Gebrek aan vitaminen en mineralen Natuurlijke omstandigheden mislukken oogsten voedselgebrek. Oorzaak honger in hongergebieden: voedselopbrengst te laag. Draagkracht of carrying capacity = De maximale bevolkingsdichtheid dat in een gebied kan leven zonder onherstelbare schade aan te richten aan de leefomgeving. Bodemdegradatie = Sterke afname van productiviteit van de bodem door erosie of uitputting. Een hoge welvaart geeft mogelijkheden om te investeren in hulpmiddelen, zoals irrigatiewerken, waardoor de carrying capacity stijgt. Productiviteit per hectare = Landbouwopbrengst per hectare. In arme gebieden is de productiviteit per hectare zeer laag. De bevolking in deze gebieden stijgt snel waardoor door het gebrek aan welvaart de draagkracht wordt overschreden. Oorzaken toename mondiale voedselproductie: 1) Groene revolutie; Veredeling van gewassen zodat de opbrengsten sterk toenamen. 2) Genetische revolutie; Veranderen van erfelijke eigenschappen van gewassen zodat deze ook onder ongunstige omstandigheden groeien. Arme boeren kennen deze investeringen niet opbrengen. Ondanks dat de mondiale voedselproductie groot genoeg is, blijft armoede en daarmee het hongerprobleem bestaan. 12: De maatschappelijke omstandigheden Sociaal-economische stratificatie = Classificatie van de bevolking in een samenleving naar bezit of inkomen. Grondbezitverhoudingen = Procentuele verdeling van het land over de bevolking. Op het platteland wordt de verdeling van klassen gemaakt op basis van bezit sociale ongelijkheid. Armen zijn afhankelijk van de rijken (grootgrondbezitter, handelaren, ambtenaren). Grootfamilie = Gezinsverband waar ook grootouders, oom, tantes en hun kinderen bijhoren. Pagina 4 van 6
Grootfamilies vergroten overlevingskansen bij mislukte oogsten, iemand kan zorgen voor extra inkomsten. Positie vrouwen is cruciaal, zij verzetten het meeste werk. Aids veroorzaakt veel doden land kan niet meer worden bewerkt daling voedselopbrengst minder voedzame, arbeidintensieve gewassen verbouwen kosten gezondheidszorg hoog laatste bezittingen verkopen verdere aantasting voedselsituatie. Politiek instabiliteit = Regeringen wisselen elkaar snel af, vaak gepaard met geweld. Territoriale conflicten = Conflicten waarbij minderheden zelfbeschikking of eigen staat opeisen, vaak veroorzaakt door armoede en onrecht. Het verbeteren van de politieke stabiliteit is op nationaal niveau een belangrijke voorwarde voor het aanpakken van honger. Veel regeringen stimuleren moderne landbouwbedrijven, besteden overheidsgeld voor industrie en diensten i.p.v. landbouw of sluizen het geld weg. Bron 52: Scenario s Afrika ten zuiden van de Sahara tot 225 Business as usual; doorgaan met de huidige politiek en huidige niveau van investeringen. Pessimistisch; dalende investeringen en dus ook dalende landbouwproductiviteit. Visionair; verdubbeling huidige investeringen en daardoor stijgende landbouwproductiviteit en versterking menselijk kapitaal. Lowrence Curve = Het verband tussen het cumulatief percentage bevolkingsomvang en het cumulatief percentage van de inkomens. 13: Internationale voedsel-handel Geglobaliseerde landbouw = Er wordt mondiaal geïnvesteerd en gehandeld in voedselgewassen, dit zijn nu handelsgewassen geworden. Boeren concurreren wereldwijd met elkaar, dit leidt tot betere en goedkopere producten. Landen beschermen hun eigen landbouw ten koste van de landbouw in andere landen. Handelspolitiek = Beleid gevormd door de WTO ten aanzien van de belemmeringen voor import en export. Men wil vrije import/export en handelsbelemmeringen afschaffen. Hierdoor wordt de concurrentie bevorderd en blijft het vraag en aanbod op de wereldmarkt in evenwicht. Landbouwsubsidies = Steun aan boeren om hun kosten te beperken. Dumping = Het verkopen van gesubsidieerde voedseloverschotten onder de kostprijs van de wereldmarkt. Deze dumping zorgt voor lage prijzen waardoor boeren uit ontwikkelingslanden niet meer kunnen concurreren. Lage wereldmarktprijs betekent wel goedkoop voedsel voor de groeiende stedelijke bevolking. Afschaffen importheffingen kan positief uitwerken voor producten in ontwikkelingslanden. De toegang tot de Westerse markt voor gemakkelijker. Invoerrechten in een ontwikkelingsland kunnen beschermen tegen dumping uit Westerse landen. WTO, Wereldbank en IMF zijn tegen bescherming van zwakke landbouw, want economische ongezonde bedrijven blijven zo in stand. Arme landen hebben schulden bij deze organisaties en zijn verplicht dit beleid te voeren. Landen in de semi-periferie hebben zich juist vooral kunnen ontwikkelingen dankzij hun bescherming van hun landbouwsector met importheffingen. 14: Helpt hulp? Ontwikkelingshulp: Pagina 5 van 6
1) Bilaterale hulp; hulp van de ene overheid aan de andere. 2) Internationale organisaties; organisaties waarin meerde landen samenwerken. Hulp wordt gefinancierd uit bijdragen van alle lidstaten. Zij beschikken over meer geld, deskundigheid en invloed dan een land alleen en daardoor komt de juiste hulp bij de mensen terecht. 3) NGO s = niet-gouvernementele organisaties. Zij werken direct met belangengroepen in het ontwikkelingsland. Hulp komt zo vaker terecht bij de mensen die het nodig hebben. Fondsen komen van overheden, donateurs en collectes. Soorten hulp: Noodhulp = Hulp bedoelt om levensbedreigende situaties op te lossen, vaak in de vorm van voedsel hulp. Het gevaar bestaat dat mensen voor voedseluitreikingen wegtrekken uit hun woongebied en niet meer teruggaan, waardoor zij volledig afhankelijk worden van voedselhulp. Noodhulp is per definitie tijdelijk. Projecthulp = Ontwikkelingshulp in de vorm van geld, gedurende enkele jaren, bedoeld om een concreet probleem te verhelpen. Gevaar is dat de bevolking/overheid er zelf geen geld voor over heeft. Programmahulp = Ontwikkelingshulp in de vorm van geld, dat een ontwikkelingsland naar eigen inzicht kan besteden. Deze hulp wordt door NL alleen gegeven als het land het criteria van grote armoede en good governance voldoet: redelijk democratisch en niet al te corrupt. Doelen geven van ontwikkelingshulp: - Politieke doelen; Het staat goed en je hebt iets te vertellen in zo n land. - Economische doelen; Gebonden hulp = deel van het geld voor ontwikkelingshulp moet worden besteed in het donorland, dit is inefficiënt en duur. Incoherent beleid = Beleid waarbij de doelstellingen van verschillende ministeries elkaar tegenwerken. Pagina 6 van 6